woensdag 31 december 2014

Middenmoot.

Ik ben aan het gadeslaan
en tref mijn karakter aan,
het vooruitzicht op een baan
en de lange lindelaan.

De geboorte en de dood
en mijn levensvragen groot.
Met mijn cijfers in het rood
eet ik niet veel meer dan brood.

Zonder weerstand, slag of stoot,
lig ik rustig in de goot.
Vergezeld door volle maan
maak ik pap van mijn bestaan.

Niemand heeft daar nog iets aan
maar ik slurp de middenmoot.

dinsdag 30 december 2014

Een sprei.

Op een dag werd ik geboren
niet ver bij een sprei vandaan.
Ik kwam met mijn hoofd naar voren
en ving zo mijn leven aan.

Nu loopt het weer tegen 't eind.
Ik ben bijna weggekwijnd
ofschoon steeds de zon nog schijnt
als de duisternis verdwijnt.

Maar het eind komt naderbij
en opnieuw ligt daar een sprei
met zijn plooien en zijn dalen
als de dood mij hier komt halen.

Buiten staat een stevig briesje,
en de sprei heeft ook een biesje.

maandag 29 december 2014

Niemand.

Als ik aanneem: "God is dood",
dan zijn de gevolgen groot
want van mijn bestaan ontbloot
raak ook ik dan, tot mijn nood.

Want Wie God ten diepste is
geeft Hij tot getuigenis:
"Ik ben eeuwig Die Ik ben".
Dit is zoals ik Hem ken.

Als dit het geval niet is
geldt hetzelfde ook voor mij,
grijp ik als ik mij zoek mis,
ben dus van mijzelve vrij.

Daden zijn er evengoed
maar geen dader die ze doet.

Als men "niets persoonlijks" zegt
is dat helemaal terecht.
Niemand die het loodje legt.
Niemand is er immers echt.

zondag 28 december 2014

De rijke rabbi.

een navertelling. *)


Er was eens een rabbi, rijk,
badend in het aardse slijk,
die zijn weelde niet verheelde
maar die luidkeels mededeelde.

Dit ging velen veel te ver,
al te pralend blonk zijn ster.
Iemand sprak hem erop aan.
Toen gaf hij dit te verstaan:

"Weet dat altijd, dag en nacht,
Satan op zijn kansen wacht.
Speciaal in de woestijn
treft men hem het meeste aan
want daar staan de zielen, rein,
klaar om naar het licht te gaan.

Ik verberg mij in dit slijk
waardoor ik zijn dienaar lijk".


*) Uit: "Chassidische Vertellingen",
verzameld door Martin Buber.

Experiment.

Momenteel houdt men voor waar
dat sinds achttien miljard jaar
dit heelal is het geval:
dat is best een heel getal.

Niettemin is het een schijntje
op de oevers van de tijd.
Wellicht is dit nog maar een kleintje
in de ruimte, wijdgespreid,
waarin heel veel meer heelallen
talrijk zijn als sneeuwkristallen.

Wat men als verleden kent,
wie weet is 't experiment.
Het echte werk moet dan nog komen
waarvan men nu nog niet kan dromen.*)


*): 1 Corinthe 2:9,
"Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord
en in geen mensenhart is opgekomen..."

Gevonden.

"Wat was, wat is, wat blijven zal
is de bron van het heelal".
Dit gaat zichtbaarheid te boven
dus dan moet ik het maar geloven.

Ik vraag mij af of er iets is
dat aan deze eis voldoet
maar dat ik geheel gewis
wanneer ik maar wil ontmoet.

Zoiets heb ik nu gevonden
zonder dat het werd gezonden:
het is ruimte die er is,
ook als ik er niet naar vis.

Zij is er de hele tijd
en staat gelijk aan eeuwigheid.

vrijdag 26 december 2014

Status quo.

Ik ben nog steeds mijzelve niet
want wat ik het liefste wil
jaagt mij angst aan en ik ril
en mijn hoofd wordt als een biet.

Ik ben heus de kwaadste niet
maar ik houd mij liever stil.
Zonder dat ik mij vertil
schuil ik stiekem in het riet.

Roerloos sta ik als een reiger
en ben zo bepaald geen krijger
daar ik avonturen weiger
en het springen van de tijger.

Ik verschans me en ik steiger,
leef verholen als een hijger.

Afgestreept.

Tegen de liefde, keer op keer,
stel ik mij steeds weer te weer.
Het is onbekend gebied.
Wat gebeurt daar weet ik niet.

Dus trek ik mij ijlings terug
want ik vrees gevaren vlug.
Veilig in mijn bastion
sluit ik mij af voor de zon.

Zonder toeverlaat of hulp
blijf ik steken in mijn stulp.
Hier gebeurt niets onverwachts
en ik zie ook niets verdachts.

Als ik dit heb afgestreept
zi ik met mij opgescheept.


Grondeloos.

"Al wat is heeft steeds een grond" -
zo spreekt het verstand, gezond.

Heeft die grond zelf ook een grond?
Als dat inderdaad zo is
draai ik alsmaar in het rond
zonder eind of hindernis.

Afgezien van wat ik wens
kom ik nergens aan een grens,
open ik Pandora's doos,
want de grond is grondeloos,
daarmee alles wat ontspruit:
heiligman en ijdeltuit,
zilvervloot en modderschuit,
aarzeling en vast besluit.

Op zoek.

Ik ben telkens nog op zoek,
kijk nog steeds om elke hoek
om te zien of ik iets vind
dat het dwangbevel ontbindt
dat mij opdraagt door te zoeken
in woestijnen en in boeken
naar wat ik niet heb gevonden
maar toch op ben uitgezonden.

Zou het niet zo kunnen zijn
dat het zoeken zelf de pijn
oproept van dit diep gemis
van wat reeds voorhanden is?

Kon ik maar dit zoeken staken.
Dat zou al mijn boeien slaken!

Deelnemende vreugde.

Soms raak ik geirriteerd
door lawaai dat mij bezeert.
Het bezorgt mij zelfs verdriet
want het kent zijn grenzen niet.

Maar misschien is het een lied
voor degene die het maakt.
Het kan zijn dat hij geniet
en van vreugde kreten slaakt.

Ofschoon ik er onder lijd
raakt een ander juist verblijd.

Als ik deelneem in die vreugd'
maak ik van de nood een deugd
en in plaats van haat en nijd
wordt mij groot plezier bereid.


Gevels.

Voor is altijd enkel voor
maar ik heb dit zelden door.

In plaats daarvan denk ik vaak:
"Er is iets niet in de haak.
Misschien zit er nog iets achter
en een val of tunnel wacht er"

Dit laat echter onverlet,
zelfs wanneer het echt zo is,
dat opnieuw, zoals daarnet,
wat ik dan zie de voorkant is.

"Achter" blijft aldus geheim.
Eerder val ik nog in zwijm
dan dat ik het zal aanschouwen.
Louter gevels zijn gebouwen.

donderdag 25 december 2014

Verdwaald.

In 't heelal zijn er meer zonnen
dan het aantal korrels zand
die sinds eeuwen, onbegonnen,
liggen op woestijn en strand.

Dit zijn er ontzag'lijk veel
maar tegelijk nog maar een deel
van wat ik mij soms verbeeld:
nog meer ruimte, opgedeeld
in een aantal korrels zand.
liggend op woestijn en strand,
waarvan elk 't heelal bevat.

Dit geheel ligt in het gat
van de neus van een dolfijn
die verdwaald is in de Rijn.

Willoos.

Ik heb mij nog nooit verroerd
want, altijd onaangeroerd,
blijft wat voor mij ligt steeds voor
zonder dat ik dat verstoor.

Zo ziet ook mijn achterkant
nooit iets van dat halve land
waarvan ik denk dat het er is
maar nochtans de aanblik mis.

Alles draait maar om mij heen
en zo willoos als een steen
zit ik op de aarde neer.

Toch vergeet ik dat steeds weer
en denk ik dat ik iets doe.
Dat maakt mij onnodig moe.


Leerproces.

Dikwijls ben ik op iets uit,
soms een blik slechts, of 't geluid
van een vogeltje dat fluit
of de armoede als bruid.

Dit wordt al te vaak doorkruist
door mijn grijpen, onbesuisd,
en dan knakt het in mijn vuist.

Weer werd ik er ingeluisd
door een onverhoeds begeren
dat te snel komt om te weren.

Toch begin ik wel te leren
om het tij op tijd te keren.
Het speelt nog op, zo nu en dan,
maar ik neem er afstand van.

dinsdag 23 december 2014

Dit moment.

Altijd staat er tegenover
iets wat gunstig is iets kwaads.

Voor verwijten word ik dover
maar daardoor krijg ik meer praats
en de schaduw van het lover
maakt mij op een dag melaats.

Avontuurlijk, buitengaats,
word ik doelwit voor een rover
en het licht dat ik weerkaats
is een flits van valse tover.

Ook als ik een land verover
is er voor plezier voor geen plaats
maar er staat niets tegenover
dit moment waarop ik schaats.



Klein baasje.

Ik verricht een hoop corvee
in de hoop dat ik daarmee
eenmaal als een coryfee
heerser ben op land en zee
maar intussen weet ik wel
dat ik mij onnodig kwel.

Toch bouw ik een citadel
van vertoon van goede werken
die mijn opzet nog versterken
terwijl ik mijzelf vertel
dat het ergens goed voor is
ook als ik de opbrengst mis.

Ik kan dit niet snel meer laten
en vul ijlings alle gaten.

maandag 22 december 2014

Het raadsel van de tijd.

Diep verlangen drijft mij voort
waardoor alles wordt tot poort
naar het volgende moment.
Dit lijkt altijd hoogst urgent.

Op paniek heb ik patent
wanneer dreigt dat men mij kent.

Zelfs als ik een zee verzwolg
haak ik nog naar een vervolg.
Ik ben niet op mijn gemak
en spring dus van hak op tak.

Het wordt tijd dat ik mij wijd
aan het raadsel van de tijd.
Wellicht heeft die nooit bestaan,
dacht ik enkel maar te gaan.


Concert.

Vele dingen komen samen
om te gaan naar een concert:
alle musici die kwamen
en de dirigent, alert,
die het tempo moest beramen
voordat er geoefend werd.

Dan het thema van het stuk
dat behandelt het geluk
van het innig Kerstverhaal
omgezet in klankentaal.

En de lakschoen der fluitiste,
op de vloer, die met besliste
glinstering het ritme houdt
van een harmonie van goud.

zondag 21 december 2014

Anker.

Regelmatig woedt een storm
van ideeen door mijn geest.
De verwarring is enorm,
als ik haastig ben het meest
en tenslotte krijgt die vorm
van een bloeddorstig beest.

Ofschoon ik formules fluister
tast ik grondig in het duister
en door hartstocht overmand
schreeuw ik dikwijls moord en brand.

Plots kan ik mijn jas niet vinden.
Reden om mij op te winden.
Niettemin is dit een anker
en het beest wordt toch wat slanker.

vrijdag 19 december 2014

Het juweel.

Een navertelling.


Ooit was er een grote held,
op 't gebied van levenskunst,
die sprak in het open veld
maar hij dong naar niemands gunst.

Velen kwamen aangesneld
om te horen naar zijn stem
en toen hij was uitverteld
werd hij teruggevraagd, met klem.

Men gaf hem zelfs een juweel,
roem en eerbied was zijn deel,
maar een dief had dat gezien
met begerigheid van dien.

's Nachts lag hij daarna te slapen
zonder waakhond, schild of wapen
en de dief kwam aangeslopen
en sneed toen zijn plunje open.

Daarop werd de leraar wakker
en vroeg kalm: "Wat zoek je, makker?"
"Ik verlang de edelsteen",
zei de dief, "maar vind er geen."

"Ga maar kijken waar ik stond",
was het antwoord dat hij kreeg,
"wellicht ligt hij op de grond
want mijn zakken houd ik leeg."

Daarop was de dief bekeerd,
heeft de meester steeds vereerd.
Hij werd zelfs zijn beste vriend,
heeft hem sindsdien trouw gediend.


donderdag 18 december 2014

Proudhon.

Het is raadzaam om te delen
want dat brengt geluk aan velen.
Niemand hoeft dan meer uit stelen
en daarmee verdwijnt het helen.

Heb ik zo de wereld lief
zie ik nergens nog een dief.
Ieder komt aan zijn gerief
en geheeld is elke grief.

Daarom laat ik alles los
als ik door de velden ros,
zie de wereld als een tros
of een bonte vederdos
die door niemand wordt bezeten.

Dit geeft elk een rein geweten.

woensdag 17 december 2014

Hangen.

Soms kom ik in opstand
tegen wat mij telkens bindt,
wat tegen mij samenspant,
hetgeen ik dan droevig vind.

Geen gevolg geef ik dan aan
driften die mij stuwen.
Deze laat ik domweg staan
zonder ze te huwen.

In plaats van mij te laten gaan
kijk ik ze nauwlettend aan.

Dan breken zij niet meer baan
maar zij hangen als een traan
in het licht van mijn verlangen
dat ook zelf blijft hangen.

Lankmoedig.

Ik maak plannen, neem besluiten
maar mijn lichaam gaat zijn gang.
Aan mijn brein kan veel ontspruiten
maar ik adem levenslang.

Het gaat net zo om mij heen:
iedereen is op de been,
gaat vervolgens weer naar bed,
maar de hemel blijft een net-
werk van spiralen en planeten,
wat ik steeds neig te vergeten.

Hongerig gluur ik door spleten,
wil steeds weer iets anders eten
maar de kosmos, niet te meten,
blijft siberisch voor mijn beten.

dinsdag 16 december 2014

Vaag.

Voor mij ligt een pakje boter.
Als ik nader wordt het groter,
als ik wegga, daarna, klein:
hoe groot zou het zelf nu zijn?

Misschien zestien centimeter?
Maar bekijk ik er een beter
lost dat eigenlijk niets op
want zo dik is een rol drop
en de doorsnee van de zon
is soortgelijk, van mijn balkon.

Dus een antwoord op mijn vraag
blijft per definitie vaag.

Doet dit echter er iets toe?
Wel als dit principe geldt
voor wat zoveel zwaarder telt:
alles wat ik laat en doe.

maandag 15 december 2014

Hoed.

Elke zaak is even leeg
van een vrij en vast bestaan.
Dit geldt net zo goed voor deeg
als voor wolven of de maan.

Ik krijg pas notie van een steeg
door vergelijking met een laan.

Laatst, toen u zich tot mij neeg
trok mij dat geweldig aan.
't Was alsof ik toegang kreeg
tot een onbewolkt bestaan.

Daardoor was ik snel vergeten
wat ik toch had kunnen weten:
dat ook hartstocht, als die woedt,
net zo leeg is als een hoed.







Onbeweegbaar.

Ik ben van 't heelal de spil,
zelfs wanneer ik dat niet wil.
Onveranderd sta ik stil.
't Is onnodig dat ik tril.

Altijd, van mijn aanvang af,
draait de wereld om mij heen.

Ga ik in gestrekte draf,
zwaaien bomen, een voor een,
met gemak aan mij voorbij.
Van beweging ben ik vrij.

En al zit ik in de trein
vliegt voorbij een heel terrein.
Als zich opent dan de deur
nadert mij de conducteur.

Voorbereiden.

Ik ben mij aan't voorbereiden
en verlichting aan 't verbeiden
opdat ik mij kan verblijden
wanneer het een keer gebeurt.

De verwarring wil ik mijden
om ten slotte, onbesmeurd,
uit de modder weg te rijden
waar geen mist mijn oordeel kleurt.

Heel veel staat al op de rails
en dat is het grotendeels.

Wat ontbreekt is slechts de schok
die doet trillen dok en hok.
Alles gaat daarna vanzelf.
Tien plus een blijft nog steeds elf.

Door de mand.

een navertelling.

Saripoetra, een arhant,
was nog niet geheel verlicht.
Op een dag vroeg om zijn hand
een demoon die onheil sticht.

Deze vroeg hem niet ten huwelijk.
Wat hij zei was waarlijk gruw'lijk:

"Pak een bijl en kap je hand
die groeit aan je rechterkant
en geef die daarna aan mij.
Dan pas zie ik dat je vrij
van bezit en hartstocht bent
en ook geen reserves kent".

Saripoetra deed dit gelijk
want hij achtte zich schatrijk
maar de ander nam een roe,
sloeg hem hard en beet hem toe:

"Schurk, misbaksel, vuile vlerk,
jij deugt voor geen enkel werk!
Hoe durf jij mij iets te geven,
zomaar met je linkerhand?"

Saripoetra ging toen beven
en viel daarmee door de mand.


Deze keer.

Ik ken teksten uit mijn hoofd
wat niet zegt dat men mij gelooft
want als ik ze op wil dreunen
moet geheugen mij nog steunen.

Dit wijst mij dan wel de weg
maar ik weet niet wat ik zeg.
Terwijl ik een zaak uitleg
weet ik daarin heg noch steg.

Ik praat wat ik hoorde na
zonder dat ik dieper ga.
Daarom is het niet zo gek
dat ik weinig aandacht trek.

Deze keer is't geen verklaring
want nu spreek ik uit ervaring.

zondag 14 december 2014

Regen.

Regen komt vaak ongelegen
maar ik mis daardoor de zegen
die hij met zich medebrengt,
met verrukking aangelengd.

Want het wegdek wordt als glas
en wat net nog asfalt was
is veranderd in een spiegel
waarin ik nu golf en wiegel.
Heel de wereld wordt een plas,
glooiend als een contrabas.

Elke drop is even mooi,
hullend in een glinstertooi
purper neonlicht dat zinkt,
vloeiend in gewassen inkt.

Verlegenheid.

Ik ga er het liefst vanuit
dat men mij niet mag.

Dat komt mij het beste uit
want fungeert dan als een vlag
die voor mij de lading dekt
van verweer, met angst doorspekt.

Ofschoon dit niet prettig is
verschaft het mij toch een houvast
en zo leef ik in een nis
die mij goed en veilig past.

Wanneer iemand aardig is
word ik tot mijn schrik verrast.
Ik ben mij niet meer gewis
en vlucht snel terug in mijn kast.

Etiquette.

Af en toe draag ik een pet
of als het kan zelfs een baret
en heb ik voldoende moed
loop ik rond onder een hoed.

Deze staat mij wellicht goed
maar brengt mee dat als ik groet
ik hem daarbij af moet nemen,
wil ik niet naar hoogmoed zwemen.

Wat de schone taak verricht
om mijn aanblik te verfraaien
komt dus samen met een plicht
waar ik niet omheen kan draaien.

Eenmaal in het volle licht
mag ik dit niet laten waaien.

zaterdag 13 december 2014

Tachtig.

voor Henk Keuchenius.


Ooit in Leersum stond een koor
en dat zong een lied toen voor
je verjaardag lang geleden.
Vijftig jaren al vergleden
sinds je op de wereld kwam
en aan ons bestaan deelnam.

Daarna ging je leven door
waarin je geen tijd verloor
maar die met ons bleef besteden
waarmee wij ons voordeel deden.
Onze zielen wou je kneden,
zoeken tot de dag van heden.

Jouw verlangen doet ons deugd
en verschaft ons moed en vreugd'.
Wat ons nog het meest verheugt
is je flamboyante jeugd.


vrijdag 12 december 2014

Naamloos.

Het ding op zich kan ik niet kennen.
Toch staat het steeds voor mijn neus
maar ik blijf door namen rennen,
neem er een naar eigen keus,
en plak die er bovenop
waarna ik met kijken stop.

Als ik dat zou kunnen laten
kreeg ik weldra in de gaten
dat het ding geen namen heeft
los van welke die men geeft.

Dan weet ik niet wat het is
en ben net zo als een vis
die geen notie heeft van water,
noch van vroeger noch van later.

Verspringen.

Hoe mijn aandacht toch verspringt!

Soms is het de wind die zingt
die haar voor een poosje trekt,
dan een merel, goed gebekt,
dan weer een gedachtenflard
of een appel, groen en hard.

In de douchecel het graniet,
dat gezien wordt maar niet ziet,
dan mijn handen op mijn buik
of geritsel van een struik.
Het geneuzel van 't geheugen
of de vraag hoe iets kan deugen.

Steeds drink ik met volle teugen
schuld en boete, list en leugen.

woensdag 10 december 2014

Nog niet.

Ik zit aan mijn toetsenbord
met een opgeheven hand
en mijn aandacht is maar kort
want de wereld staat in brand.

Toch wil ik nog steeds iets schrijven
om zodoende nog te blijven
in dit leven en dit land,
niet verstoken van verstand.

Dus druk ik mijn vingers neer
op de toetsen, keer op keer,
en ben steeds nog in de weer
om te zijn wat ik begeer
maar ik weet niet wat ik wil.

Daarom ben ik nog niet stil.

De mens.

Wat is eigenlijk de mens?
Is dat niet alleen een wens
die maar zelden wordt vervuld,
in mysterieen gehuld?

Maar intussen is er water
en een hoog oplaaiend vuur.

Ook een vroeger en een later
van een onbeperkte duur
en de lava in de krater
die omhoog komt, uur na uur.

Dit wordt allemaal gezien
en daarbij komt bovendien
dat er iemand wordt verwacht
die dit allemaal bedacht.

Op een dag.

Al het ene is verheven
en duldt daardoor niets daarneven.

Als ik het erover heb
is het juist daardoor al nep
want dan is het ene heen
en lig ik meteen alleen,
afgescheiden van de rest,
in een klein en veilig nest.

Dus neem ik dit maar als mest
want ik weet het al te best:
niemand kent het bij zijn leven.
Daarom brengt het vrees en beven.

Maar gelukkig valt de dood
op een dag in onze schoot.


Hartekreet.

Iedereen is op iets uit:
dat wordt dagelijks beweerd.
Dan ben ik dus ook zo'n guit
en gelukkig niet verkeerd.

Toch, als ik wat beter kijk,
snap ik niet wat ik bedoel
want ik ben ontzag'lijk rijk
en een poel vol van gevoel.

Daardoor weet ik niet zo gauw
wat ik nu in feite wil:
ik kan trots zijn als een pauw
of verslaafd zijn aan een pil.

Eenzaam en in diepe rouw
geef ik af en toe een gil.

Inkeer.

Afkeer valt mij minder zwaar
als ik vaststel wat het is:
het is enkel een gebaar
waardoor ik een schouwspel mis.

Dan zeg ik niet: "getverderrie!",
als geplaagd door te veel herrie,
maar ik draai mij rustig om
en vertrek met stille trom.

Ben ik door het kwaad omringd
hoor ik toch een stem die zingt:

"Alles gaat een keer voorbij,
op een dag ben je weer vrij.
Keer intussen terug naar binnen
en neem afstand van je zinnen".


dinsdag 9 december 2014

Begeren.

Als een schoonheid mij negeert
komt er direct woede op.

Ik heb tevergeefs begeerd
en blijf achter met een strop,
ben beledigd en bezeerd
met chagrijn die ik verkrop,
heb 't verlangen niet geeerd
dat ik vliegensvlug verstop.

Toch is dat het wat mij drijft
en altijd weer overblijft.
Het is dat wat schoonheid ziet,
die ontkennen kan het niet.

Het weet steeds weer te waarderen
en het kan zich niet verweren.


De wetten.

Van een ieder wordt verwacht
dat hij wetten kent en acht.

Ook als hij er niet aan dacht
wordt in rekening gebracht
als hij ze heeft overschreden
of een zijspoor heeft betreden.

Als hij zegt: "ik wist het niet"
is dat geen excuus.

Wie thee in zijn luchtpijp giet
is te veel confuus
en wordt dan direct gestraft
doordat hij een tijdje blaft.

Zou misschien niet alle pijn
door gefaal veroorzaakt zijn? 

Orgelpijp.

Ik denk aan een bamboestengel
maar in plaats van hem als hengel
voor een vette vangst te zien
waarmee ik mijn brood verdien
stel ik mij hem vliegensvlug
voor als zijnd mijn eigen rug
met mijn lichaam daaromheen,
het geheel van halogeen.

Zonder dat ik ernaar grijp
word ik zo een orgelpijp
en die loopt oneindig door
zonder dat ik iets verstoor
want hij is zo fijn gemaakt
dat er niets door wordt geraakt.

maandag 8 december 2014

Nader.

Iets is nader dan ik denk
als ik het maar aandacht schenk.

Laatst zat ik nog bij een boom
waar ik lang niet was geweest
en ineens leek het een droom
of een overbodig feest
wat intussen was gebeurd
want de boom was niet verkleurd.

Het is een donkergroene den
die ik al van vroeger ken.
Onverdroten houdt hij stand
terwijl ik schuim door het land.

Als een teken aan de wand
laat hij mij zien wie ik ben.

Op zoek.

Ik zoek naar de werk'lijkheid,
weet nog steeds niet wat die is.
Dit doe ik al lange tijd
maar tot nu toe greep ik mis.

Langzaam dringt het tot mij door
dat het lijkt alsof ivoor
in een wolk zou kunnen zijn
of een grot in een glas wijn
en ik merk dat wat ik zoek
mij bekend is uit een boek
maar dat wellicht niet bestaat
en dus nergens over gaat.

Wat is dan de werk'lijkheid?
Slechts een droom en vast geen feit.

zondag 7 december 2014

De kijker.

Wat ik ook maar gade sla
gaat steeds vergezeld
van een kijker die daarna
iets ervan vertelt.

Nu denk ik hier over na,
vraag aan hem of hij zich meldt.

Zelfs als hij dat doet, weldra,
is dat in een randloos veld
dat op zijn beurt wordt aanschouwd
door de kijker, zo vertrouwd,
die zichzelf nooit gadeslaat
daar hij er steeds buiten staat.

Is't wel zo dat hij bestaat
of heb ik iets uit niets gebouwd?



Pot.

Op de tafel staat een pot
en die zal daar blijven tot
hij een keer wordt weggehaald
of een aeon hem vermaalt.

Ik verklaar dat ik hem zie.
Zelfs al is hij fantasie
staat hij nog steeds voor mijn neus.
Daarmee ben ook ik hier heus.

Toch is dit iets wat ik denk
en de situatie schenk.

Ook al blijft dit achterwege
staat de pot nog steeds terdege
op de plek waar hij nu is,
onbekommerd en gewis.

Over honderd jaar.

Ik ben slechts een fenomeen
want voorbijgaand, naar ik meen.

Immers, over honderd jaar
zal dit lijf niet meer bestaan
want het zal met huid en haar
in 't heelal zijn opgegaan.

Ook eenzelfde tijd geleden
was het nergens, hier beneden.
Dit drukt trouwens minder zwaar
maar is zeker net zo waar.

Dan resteert slechts dit moment
dat geen eind en oorsprong kent
dus geen tijd waarin kan groeien
enig lijf om op te bloeien. 

zaterdag 6 december 2014

Uit het oog.

Eens gehoord van 't paradijs
lijk ik nu wel niet goed wijs
want wat er gewoonweg is
zie ik nu als hindernis.

Overal zoek ik iets achter,
maak mijzelf zo tot verkrachter,
want ben altijd op iets uit,
zie de wereld als mijn buit.

Zo verlies ik uit het oog
dat ik steeds mijzelf bedroog,
heb niet meer in het vizier
wat er gaande is alhier:

Namelijk: ik ben aan 't zoeken
en verwacht iets om de hoeken.

Waarempel.

Ik tref mij in mijn kamer aan.
Wat moest gebeuren is gedaan,
Voorlopig heb ik niets te doen.

Al ben ik ook geen kampioen,
toch hoor ik het wel zeven slaan
en zie ik een pompoen.

Ik kan naar een concert toe gaan,
genieten net als toen,
maar kan ook kijken naar de maan
of naar mijn groene schoen.

Ik kan het feit niet meer verhelen
dat ik niet weet wat ertoe doet
maar blijf nu hier, vat goede moed,
durf mij waarempel te vervelen.


vrijdag 5 december 2014

Flottielje.

Als ik sneef is't als een luik
dat onder mij opengaat
of het barsten van een kruik
die lang onder water staat.

Ik ontbeer nu elk gebruik
waarop ik mij nog verlaat.
't Is als nam ik juist een duik
in een bodemloze straat.

Ruimte buiten, ruimte binnen
vallen zonder zich te sluiten
samen om niet te beginnen
nieuwe dingen te verzinnen.

Een flottielje modderschuiten
vliegt uiteen in ijlings fluiten.


Vlaggenstok.

In een ruimte, leeg en kaal,
geef ik vorm aan een verhaal
met het doel mij te vermaken
en mijn hierzijn te verzaken.

Het gaat met mij aan de haal
en het wordt mij haast fataal.
Met een wapen in de hand
sticht ik bijkans moord en brand.

Toch blijkt het slechts fantasie
als ik het ontwaakt bezie,
ook al danst het op en neer,
net zo grillig als het weer.

Het is als een vlag die klappert
zonder dat de stok meewappert.

Ruimtevaart.

Ruimtevaart is vrij absurd
want hoe hard ik ook maar spurt,
zelfs met snelheid van het licht,
altijd blijft nog onverricht
het passeren van de rand
die daagt aan de overkant.

Dat is nu ook het geval,
't maakt zo'n reis tot niemandal.
Als men acht slaat op Pascal
weet men: zo is het heelal.*)

Daarom blijf ik rustig hier,
onbekommerd als een stier,
zie de bellen in mijn bier
terwijl ik het leven vier.


*): "De ruimte is een bol
       waarvan het middulpunt overal
       en de omtrek nergens is".

Blaise Pascal.




woensdag 3 december 2014

Uit de tijd.

Er bestaat onenigheid
over waardoor het nu komt
dat de wereld, feit voor feit,
in tabellen opgesomd,
vol met schatten voor ons ligt.

Is't een daad die is verricht
door een Schepper, groot en wijs,
of is het een knallend licht
dat moet dienen als bewijs,
met zijn oorzaak uit het zicht?

Beide laten onverlet
dat het plaats vindt in de tijd.
Maar dat is het hem nu net:
zijn kent geen gelegenheid.



Plan.

Spoedig na de scheppingsdaad
loopt het alreeds uit de hand.

Door een overmaat aan kwaad
vliegt de wereld in de brand
en al is men nog zo groot,
toch komt op een dag de dood.

Maar de Schepper is sportief
en Hij heeft Zijn wezens lief.

Om dus voor hen in te staan
komt Hij hier, bezwijkt er aan,
maakt het kwaad weer ongedaan
door eraan onderdoor te gaan.

Ik sta hierbij buiten spel
terwijl ik dit plan vertel.

Rang.

Als ik op een platform sta
kunnen meer lieden mij zien
dan wanneer ik rustig ga
en verborgen bovendien.

Maar dat zegt niets over hoe
ik mijn arbeid zelve doe.
Die staat los van rang en stand,
zelfs al komt het in de krant.

Soms valt mij vermaardheid toe
maar rijd ik een scheve schaats
hoor ik ook meervoudig "boe!",
ten gevolge van mijn plaats.

Want zodra ik die zou ruilen
oogst een ander lof en builen.

Over zekerheid.

Laatst liet ik mijn fiets nog staan,
vastgemaakt en goed op slot.

Ik nam vol vertrouwen aan
dat die daar zou blijven tot
ik hem weer zou komen halen
om geen reisgeld te betalen.

Maar ik trof hem niet meer aan.
Hij stond niet waar hij moest staan.

Weet ik daardoor nog wel zeker
of mijn fraai gebloemde beker
nog steeds in de keuken staat?
Ligt mijn huis thans aan een straat?

Houd ik mij niet voor de mal,
overtuigd van het heelal?

dinsdag 2 december 2014

Pythagoras.

Alles, ooit bijeengebracht,
gaat ook weer voorbij
en het ligt niet in mijn macht
te veranderen dit tij.

Rotsen die nu voor mij staan
zullen eenmaal zijn vergaan
en de zee, oneindig groot,
biedt geen diepte dan aan 't lood.

Ik neem toevlucht tot de geest
en tot tellen nog het meest.
Daarin vind ik vaste wetten
die geen mammoet kan verzetten.

Ook al ligt de rest in as
is er nog Pythagoras.

maandag 1 december 2014

Onomkeerbaar.

Heb ik klei eenmaal gebakken
is't een kopje of een vaas
die ik ook nog kan gaan lakken
of kan breken met geraas
en die breng ik niet snel terug
tot de modder die ze waren,
die ik, naar mijn zin en vlug,
vormen kon, haast met gebaren.

Zo heb ik ook leren lezen,
dat is een voldongen feit,
en mijn wens wordt afgewezen
te weerkeren naar de tijd
waarin letters, nog als wezen,
vroegen naar identiteit.



Afweging.

Voel ik mij niet steeds een koning
met de wereld als mijn woning
en de mensen als mijn knechten
die zelfs voor mij willen vechten?

Als dat niet zo dreigt te zijn
is er steeds direkt al pijn
vergezeld door stomme klacht
wegens een gebrek aan macht
want liefst zou ik, soeverein,
heer en meester willen zijn.

Heb ik zelf hiervoor gekozen
dan ben ik slechts een schavuit,
altijd op mijn voordeel uit,
en kan dit denkbeeld beter lozen.

Misvatting.

Ik kijk naar een oude prent
van een opgetogen vent.
Lustig speelt hij op zijn luit.
Wellicht kreeg hij juist een duit.

't Is alsof hij er nog is
ofschoon ik hem tevens mis
want ik kan hem toch niet vinden -
aan mijn hand blijft hij ontzwinden.

Is dit ook niet het geval
met wat nu in het heelal
zich zo fraai aan mij vertoont?

Is ook dit al niet een prent
die zijn indruk tot mij zendt
maar waarin geen speler woont?

Bewijs.

Waardoor is het dat ik lijd?

Komt het niet door 't onderscheid
dat ik principieel, voortdurend maak,
opkomend bij elke zaak,
tussen dat wat er gebeurt
en wat naar hars en mirre geurt?

Zou het soms zo kunnen zijn
dat er ergens, soeverein,
altijd nog een blauwdruk is
van iets wat ik node mis?

Dat ik kennis heb van puin
door de notie van een tuin?
Dit zou gelden als bewijs
voor 't bestaan van 't paradijs.




zondag 30 november 2014

Alsnog.

't Is bijna Sinterklaas.
Het is al lang geleden
dat hij als hoogste baas
mijn leven kwam ontleden
en met hoog geraas
naar mij kwam toegereden.

Hij is nog wel gekomen
maar nu heb ik vernomen
dat hij slechts is vermomd
en hij 't niet is die komt.

In plaats van hem mijn buurman
die ook iets uit het vuur nam
waardoor ik toch kan geloven
dat hij nog komt van boven.

Etenstijd.

Ik  geef mijn kat te eten
en lok hem met de geur.
Door appeteit bezeten
springt hij door de deur.

Ik ben superieur
want heb de macht in handen
maar dan krijg ik een kleur,
sta met mijn mond vol tanden
als hij zijn strakke blik
volledig op mij richt.

Ben ik nog wel goed snik?
Het dier lijkt wel verlicht
maar draait zich dan weer om
en laat mij stil en stom.

Heel het leven.

Ik verlang naar harmonie
die ik steeds doorbroken zie
door het woelen in mijn hart
dat de rust en vrede tart.

Telkens wanneer ik iets wil
is er sprake van verschil
tussen dat wat is gegeven
en wat ik graag na wil streven.

Tenzij ik zie dat heel het leven
alles wat er is omvat,
dat gegeven en het streven
deel zijn van dezelfde schat
waar geen stofje aan kan kleven
want er is niets meer dan dat.


zaterdag 29 november 2014

Ontsnapt.

een navertelling.


Boeddha leefde in een kooi,
van echt goud en wondermooi,
die leek op het paradijs
maar toch wilde hij op reis.

Op een nacht is hij ontsnapt
zonder dat hij werd betrapt
en hij trok de wereld in
waar hij leed en ziekte zag
en een lijk dat voor hem lag.

Toen dacht hij: "Heeft het nog zin
dat ik naar 't paleis terugga
als dit is wat komt erna?

Liever word ik zelf mijn reis
en verdwijn als het bewijs".

Mooi niet.

een navertelling.


Er was ooit een masochist
op bezoek bij een sadist.

"Hier wil ik u graag behagen.
Gesel mij met felle slagen
zonder een tel te versagen
en geniet ook van mijn klagen",
was het voorstel dat hij deed
en hij toonde gelijk zijn reet.

De sadist moest even denken
want hij was het niet gewend
dat het leed dat hij wou schenken
van te voren werd gekend
maar zei toen: "U gaat niet gillen
want dat is wat u zou willen."


Kier.

In mijn venster staat een rij
mooie dingen met daarbij
een vogeltje dat zit te zingen
naast een bosje met seringen.

Die staat er niet slechts voor mij
want tegelijk is ieder vrij
die hier langsloopt en het ziet
om te zien dat hij geniet.

Zo fungeert mijn venster hier
genereus als een scharnier.
Behalve hen die buiten staan
biedt het ook mij zijn gaven aan.

Ja, de allersmalste kier
biedt nog plaats aan mij en maan.



vrijdag 28 november 2014

Niet en wel.

Wat verandert er nu niet
en tegelijkertijd toch wel?

Als ik droom van een parkiet
kan het zijn dat in een tel
ik besef dat dit zo is.

Dan heb ik het niet meer mis
maar ben plotsklaps als een vis
die van nu af is gewis
dat hij altijd was in't water
dat ook thans rondom hem is,
zowel nu als later.

Maar nog steeds zingt de parkiet
onverveerd het hoogste lied.
Dat hij droom is deert hem niet.

Stoel.

Heeft dit bestaan een reden
of is het zonder doel?
Is het een trap met treden
of een verwarde boel?

Hoe kan ik dit ooit weten,
al heb ik het gevoel
dat nooit iets wordt vergeten,
gezeten op mijn stoel?

Dit laatste kan ik stellen
want ben het aan't vertellen.

De vragen blijven komen
als evenvele dromen
die door't bewustzijn stromen
en dit bestaan omzomen.



woensdag 26 november 2014

Onbereikbaar.

Niet zo heel ver van mijn borst
hangt er dag en nacht een worst
die ik net niet kan bereiken
en mij aldoor blijft ontwijken
want, bevestigd aan een draad,
die met mij verbonden is,
volgt het dat hij mij ontgaat
en grijp ik doorlopend mis.

Maar toch is dit niet zo kwaad
want het zet me in beweging
waardoor ik mij leiden laat
en althans in zee ging.

Zo zorgt een onneembaar doel
dat ik steeds verlangen voel.

dinsdag 25 november 2014

De wind.

een navertelling.


Op een bruiloft in Tasjkent
liet de bruidegom een wind.

Daarop is hij weggerend
en verborg zich als een kind
in de schachten van de aarde
waar geen mens hem meer ontwaarde.

Daar verbleef hij lange tijd
in verloren eenzaamheid
tot hij toch eens wilde weten
of 't intussen was vergeten.

Daartoe vroeg hij, goed vermomd,
naar zichzelf en hoe het stond.
"Bedoel je hem soms van die wind?"
hoorde hij en nam een sprint. 




Theodicee.

Heel de wereld is een veld
vol met onrecht en geweld,
als een grote oceaan
waar op golven golven slaan.

Maar dit is het oppervlak
van een heel veel dieper vak
waarin water niet meer stroomt
noch van woeling wordt gedroomd.

Hier sta ik niet vaak bij stil
als gebeurt wat ik niet wil
maar verhef me in protest
tegen inbreuk, smaad en pest
want ik zie dit over't hoofd
en word van ontzag beroofd.

Het vat.

een navertelling.


Elckerlyck had niet veel geld
maar wilde een feestje geven.

Toen is in hem opgeweld
een idee om toch te leven
als een rijke spring in 't veld
voor wie goud is om het even.

Hij verschafte zich een vat
waar geen druppel wijn in zat
en heeft velen uitgenodigd
met de eis: slechts is benodigd
dat men brenge elk een kruik
die men leeggiet voor elks buik.

Wat bleek toen een poosje later?
Heel het vat zat vol met water.

Aspiratie.

Op de aarde is de hel
want de dieren zijn niet wel
die nu wachten op hun slacht
in hun stallen in de nacht
of die straks als proefkonijn
krijsen moeten van de pijn.

Ik zit met mijn kat op schoot,
nog gevrijwaard van de dood.
Dit is nu wel mooi en aardig
maar gelijktijdig onrechtvaardig.

Ach, het lijden is zo groot
en mijn invloed is nihil.
Kon ik maar met ene stoot
thans bevrijden wie ik wil.

Overeenkomst.

Een illusie en een steen -
komen die nog overeen?
Of wat hebben nog gemeen
een verkoudheid en een been?

Toch is daar iets wat nog geldt
en dat als hun noemer telt:
ik heb immers juist vermeld
wat ik waarnam in het veld
van wat ik doorlopend zie,
ook al weet ik niet van wie
al die duizend dingen zijn:
vingerhoed en marsepein.

Maar ik pijnig niet mijn brein:
ik ken zowel groot als klein.




Ontledigd.

In de wereld, onbevredigd,
voel ik mij te vaak beledigd
en het staat me heel niet aan
om volledig te vergaan.

Deze toestand is precair
en het liefste blijf ik ver
van dit ondermaans bestaan
maar ik kom er niet vandaan.

Tevergeefs heb ik verdedigd
wat mij hieruit redden kon
maar nu heb ik mij ontledigd
en vermei me in de zon.

Want mijn zorg is wat ik denk:
niets meer dan een loze wenk.

Gedachten.

Al mijn zorgen en mijn klachten,
zijn dat niet altijd gedachten?

Heb ik die wel eens gezien?
Ik zie wel een stuk of tien
eenden zwemmen in de grachten
maar ik moet nog altijd wachten
op gedachten die zich tonen
en blijf gissen waar zij wonen.

Zij verschijnen als de maan
maar ik weet niet waar vandaan
en zelfs als zij voor mij staan
heb ik er geen houvast aan.

Zij zijn ijler dan de lucht
maar hun invloed is geducht.

maandag 24 november 2014

Ontwaken.

Al wat leeft wil leven
en blijft  naar het licht toe streven
tot de laatste snik.

Niemand is daarvan ontheven,
bijenvolk noch ik.

En tegelijk is daar de dood
die almachtig, levensgroot,
dit verlangen steeds doorkruist,
in het kleinste zaadje huist.

Woede noch gebalde vuist
kan dit noodlot ooit voorkomen
maar als er een briesje ruist
wordt de dood zijn macht ontnomen.

Ben ik hem niet slechts aan't dromen? 



Verlossing.

Van mijn hoofd tot aan mijn hiel
lig ik stil als een reptiel
en daarna loop ik op straat
waar het schouwspel verder gaat:

Iedereen loopt in de maat
en weet van de prins geen kwaad
maar bestaat uit bloed en spieren
en gewrichten als scharnieren.

Dat vind ik behoorlijk eng -
ben ik soms een levend kreng?

Als ik dan kijk naar mijn vrees
wordt ineens verlost mijn vlees
want degene die dit ziet
is het hele drama niet.

Veroudering.

Ik verliet zojuist mijn bed.
Dat was eigenlijk daarnet.
Niet veel meer dan een kwartier
en ik ben dan ook nog hier.

Wat is in die tijd gebeurd?
Iets wat amper werd bespeurd.

Ik ging wel naar het toilet,
met mijn stoelgang in de tred,
en heb vast nog meer gedaan
onder 't schuiven van de maan.

Maar ik weet er weinig van,
ben het meeste alweer kwijt,
word nochtans een oude man
bij't verstrijken van de tijd.

zondag 23 november 2014

Dromen in dromen.

Is 't bestaan soms mijn product
en wel zo perfect gelukt
dat ik heel dit feit vergeet
en ook dat daarna niet weet?

Het zou best zo kunnen zijn
dat ik leef in ijle schijn
die voor mij nu voelt als vast
en mij als een handschoen past.

Wat niet wegneemt dat ik steeds
kan ontwaken uit mijn slaap
om te merken dat ik reeds
een godin ben of een schaap
of een pelgrim, halfsleets,
in de dromen van een knaap.

Bad.

Ik loop dikwijls door een laan
waarlangs dertig berken staan
en het is mij  niet ontgaan:
soms kijkt mij er eentje aan
met een van zijn vele ogen
die mijn wandeling gedogen.

Dragen mij niet ook de stenen
die ik voel onder mijn tenen
terwijl het linnen om mijn benen
mij beschutting blijft verlenen?

Zo, vertroeteld tot en met,
ben ik aardig ingebed.
Deze wereld is een vat
dat mij goed doet als een bad.

vrijdag 21 november 2014

Verantwoording.

Zijn mijn verzen ouderwets
en mijn woorden halfsleets
waardoor ik publiek afkets
en een relikwie ben reeds?

Ik heb een broer die is geboren
voordat mijn bestaan begon
dus moest ik zijn woorden horen
en kwam zo aan mijn jargon.

Dit bevalt mij wonderwel
en is goed voor mijn gestel.

Ik bevind mij in een bel
waarvanuit ik steeds vertel
van mijn hemel en mijn hel
volgens metrum en tabel.

Religieus.

Hoe kom ik zo religieus?
Was't wellicht mijn eigen keus
om te gaan voor een bestaan,
in de armen van een God,
ver weg van de zon en maan,
vol verrukking en genot?

Hier is er geen flikker aan
en ik sta hier voor Piet Snot,
werk mij enkel maar kapot
zonder uitzicht op een baan
die met zorg en armoe spot
dus is het niet zo onwijs
om te boeken voor een reis
die mij voert naar 't paradijs.








woensdag 19 november 2014

Vinden.

Vuur en water, hoog en laag,
nu en later, scherp en vaag,
een decreet of slechts een vlaag
of een antwoord of een vraag,
warm en koud of hier en daar,
jong en oud, onecht of waar,
goed gekookt of half gaar,
gortepap of kaviaar,
dood en leven, man en vrouw,
feestgedruis of diepe rouw,
al die dingen, een voor een,
lopen wel extreem uiteen.

Wat ze niettemin verbindt
is dat ik ze alle vind.

Onverklaarbaar.

Wat is er voortdurend gaande?
Toch iets anders dan ik waande
want ik dacht de hele tijd
dat ik waarnam elk feit
dat zich aan mijn oog voordeed
of door mijn geheugen gleed.

Maar nu heb ik ingezien
dat wie het heeft waargenomen
enkel maar wordt aangenomen
en door niemand bovendien.

De ervaring kan best zonder,
wordt ongrijpbaar als de donder
en een onverklaarbaar wonder
want er zit dan niets meer onder. 






vuur en water, hoog en laag,
nu en later, scherp en vaag,
een decreet of slechts een vlaag
of een antwoord of een vraag

dinsdag 18 november 2014

Tegelijk.

Wat ik zie kan ik niet horen
maar mijn oor kan zich wel storen
aan een onverwacht geluid.
Voor mijn oog maakt dat niet uit.

Soms prik ik mij aan een doren
en geniet toch van het fruit
of ik heb mijn mond vol koren
maar vind in muziek geen kruid.

En al heb ik ook verstand,
dit is toch niet in mijn hand.

Elke functie leeft apart
evenals mijn hoofd en hart.
Alleen ik ben ze tegelijk
want ik dans en denk en kijk.




maandag 17 november 2014

Niemand.

Ik kijk rustig naar mijn knie
en dit kijken kan ik zien.
Ik kan zien dat ik dat zie
en ook dat weer bovendien.

Zo kan ik het geven geven
en zo doorgaan heel mijn leven.
Zonder einde ga ik zweven
en blijf aan het weven weven.

Altijd weer blijf ik er achter
als een onbezoldigd wachter
tenzij ik slechts ben verzonnen
en uit drakenbloed geronnen.

Dan ben ik er dus heel niet,
is er niemand die iets ziet.


Vertier.

Men speurt telkens wijd en zijd
naar de oorsprong van het leven.
Maar de ruimte noch de tijd
kunnen een verklaring geven.

Want al ga ik naar de maan
tref ik daar weer dingen aan
die mij met verbazing slaan
en opnieuw versteld doen staan.

Ook al reis ik naar't verleden
wordt het daardoor gelijk weer heden
dat mij niet onthult de reden
waarom het niet bleef beneden.

Het geheim is alreeds hier.
Achterhalen is vertier.

Opgevoed.

Soms vind ik een lint te goed
om het zo maar weg te gooien,
heeft zijn kleur voldoende gloed
om een gift nog mee te tooien
en gebruik ik het dus weer,
ook al is 't de tweede keer.

Dit wordt wel eens afgekeurd,
samen met mijn zuinigheid
die te veel naar armoe geurt,
met vrijgevigheid in strijd.

Maar zo ben ik opgevoed.
Wat men mij zei onthield ik goed.
Hetzelfde geldt voor wie mij laakt,
diens oordeel werd al vroeg gemaakt.







Ontslagen.

Ik leid thans een rustig leven,
ga niet onder zorg gebukt
en ben van de last ontheven
om te zien of het wel lukt
wat ik alsmaar na wou streven.

Nu ben ik niet meer bedrukt,
kan mijn streken op gaan geven
en daar word ik door verrukt.

Ik ben van getob ontslagen,
dat mij kwelde alle dagen,
want de vrees was er constant:
"Straks val ik nog door de mand".

Met mijn plan nu aan de kant
is dat niet meer aan de hand.

zaterdag 15 november 2014

Pont.

een navertelling.


Op een dag kwam, opgewonden,
hijgend als uit honderd monden,
een knecht bij zijn meester staan:
"Heer, verschoon mij, hoor mij aan! 
 Ik kan over water lopen!"

"Hoeveel tijd is er verlopen?",
was de vraag toen van zijn heer.

"Twintig jaar of nog iets meer".

"Dit was zonde van je tijd
en een onbenullig feit.
Thans vraag ik mij ernstig af:
ben je wel gezond?
Immers, hier niet ver vanaf
vaart er ook een pont."

Brand.

Heel de wereld staat in brand.
Dit vertelt mij mijn verstand
midden in een stadion
vol met mensen in de zon.

Het is immers zonneklaar
dat er over honderd jaar
niemand meer zal over zijn
van wie nu zit in de trein
die niet slechts naar 't einddoel rijdt
maar ook naar vergetelheid.

Soms denk ik daarover na
als ik naar een wedstrijd ga
of weer in een file sta,
wachtend voor de opera.

vrijdag 14 november 2014

Niet waar.

Rond mij zie ik menig lijf.
Daarin houdt een ziel verblijf
die ik echter nimmer zie,
noch een ego, noch een wie.

Dit blijft alles theorie,
adamanten fantasie.

Bij mijzelf is't andersom
want ik kom tot de slotsom:
Als ik voel wat ik ervaar
klopt een aandrift aan de poort
van mijn ziel die, 'k weet niet waar,
toch blijft voelen, ongestoord.

Maar mijn lijf neem ik niet waar,
ik heb er enkel van gehoord.

donderdag 13 november 2014

Herfst.

Dit bestaan is eigenaardig.
Granen worden langzaam baardig
als zij groeien op het veld.

Over mij wordt soms iets vaardig
dat mij aanzet tot geweld
en dat maakt mij minder waardig.

Met mijn kater op mijn schoot
zijn wij in de toekomst dood
en wij zullen zijn vergleden
in een dwarrelend verleden.

Groene bomen worden rood.
Als 't gebeurt dan is het heden.

Wel het gekst van allemaal
is dat ik dit vind normaal.

Hetzelfde.

Ik zoek telkens naar vertier,
ben niet echt tevreden hier.
Toch wil ik tegelijk ook rust
en geen kapers op de kust.

Is die rust soms neergedaald
voel ik mij al snel verdwaald
en verloren in het veld
zelfs al is er geen geweld.

Dan bekruipt mij een gevoel
dat mij 't hebben van een doel
en een vage vrees voorschrijft.

Waarom is die angst zo groot?
Iets dat steeds hetzelfde blijft
is zo zeker als de dood.

woensdag 12 november 2014

Bespiegeling.

Als het zijn een schepping is *)
is zij als een bruid
waarvan nog getuigt de nis,
waar zij ooit kwam uit,
in het lichaam van haar man **)
Die Zichzelve maken kan.

Alles wat ik hier verklaar
wordt door het te geloven waar.

Het heeft geen zin dit te ontwaren
want het gaat voorbij ervaren
van wat is slechts evenbeeld ***)
van het Ene, onverdeeld.

Wat ik zie is slechts een spiegel ****)
waar ik maar in peins en wiegel.


      *): "In den beginne schiep God de hemel en de aarde"
             Genesis 1:1.

    **): "Toen deed de Here God een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze       
              sliep nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees"
             Genesis 2:21.

  ***): "En God zeide: laat Ons mensen maken naar Ons beeld"
             Genesis 1:26.

****): "Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen"
             1 Koriniers 13:12.






Rand.

Ik ben naar mijzelf op zoek
en kijk rond in elke hoek.

Soms lijkt het te zijn gevonden,
schijnbaar is het in mijn hand.
Dan lijkt het dan toch gebonden,
springt het niet meer uit de band.

Weet ik wel wat dit betekent
of heb ik mij toch misrekend?
Want wie houdt het in zijn hand
of is er alleen maar zand?

Dat wat vindt wordt niet gevonden.
Er wordt slechts bericht gezonden,
telkens van de and're kant
van een niet te nemen rand.

dinsdag 11 november 2014

Carpe Diem.

een navertelling.


Op een dag, zo wordt verteld,
liep een monnik door het veld
die ineens een tijger zag,
zomaar midden op de dag.

Hongerig, met sabeltand,
joeg die hem na over't land.

Hij klom ijlings in een boom
maar die stond juist bij de zoom
aan de rand van een ravijn
waar beneden leeuwen zijn.

Aan een tak hing nog een vrucht
die hij plukte op zijn vlucht.
Zijn verhaal was bijna uit
maar hij at het beste fruit.

maandag 10 november 2014

Angst?

Ik loop mijn leven rond,
doorvoed en goed gezond.
De dood kon ik ontwijken,
mijn welzijn liet ik blijken.

Ik heb bijtijds gebukt,
daarmee zijn plan verijdeld.
Zijn aanslag was mislukt.
Ik leefde ongebreideld.

Hoe zal het mij vergaan
als hij dichtbij komt staan,
dan niet meer te ontwijken,
met niets maar te vergelijken?

Blijft hij dan toch het langst
of is hij enkel angst?

Inclusief.

Ik weet niet hoe ik hier kom
maar misschien is't minder dom
dan ik doorgaans denk.

Want wie weet is het geschenk
van dit wonderbaar bestaan
plotseling zojuist ontstaan,
inclusief herinnering
aan een lang vervlogen ding
dat ik nu de oorsprong noem
van mijn zege en mijn doem.

Dan ben ik mijn lot aan 't kneden,
zonder pauze of respijt,
met daarbij ook het verleden
en de hele eeuwigheid.



Ommekeer.

Ik lig in een hinderlaag
en zit daarmee in  mijn maag.

Mijn bedoeling is niet edel
omdat ik verholen bedel
om wat gunstig is voor mij.
Van die dorst ben ik niet vrij.

Daardoor sta ik op een helling
en verduur daardoor de kwelling
van mij steeds te moeten weren
tegen wat mij grijpen doet
en in twijfel te verkeren
of ik wel iets geven moet.

Dus draai ik het liever om
en geef weg, al lijkt dat dom.
 

zondag 9 november 2014

Verschoond.

Van de dingen, groot of klein,
kan ik steeds zien waar zij zijn:
in de ruimte zonder meer.

Dit geldt voor een kippenveer
net zo goed als voor een ster,
voor wat hier is en wat ver.

Maar waar is de ruimte zelf,
waar bevindt zich haar gewelf?

Die moet in de ruimte zijn
maar die zoek ik juist met pijn.

Deze kan ik nergens vinden.
Zij blijft vrij, is niet te binden.
Daarmee is wat zich vertoont
van gevangenschap verschoond.

Gewaarzijn.

Waarom ben ik ziende blind?
Alles is mij welgezind.

Wat mij ook maar overkomt
is gewaarzijn, slechts vermomd,
als een zegen of een ramp,
een spelonk of held're lamp.

Alles is ervan gemaakt.
Daardoor wordt het nooit geraakt.
Het blijft altijd onbekend
omdat het zichzelf niet kent.

Om zich van die taak te kwijten
zou het zich eerst moeten splijten.
Ook dit splijten is't alreeds
dus blijft het ongrijpbaar steeds.

Op een stoel.

Ik zit hier nu op een stoel
terwijl ik de zitting voel
en, wellicht zonder een doel,
nog door mijn ideeen woel,
met mijn kaken op mijn hand
midden op het platteland.
Ik heb koffie voor mijn kant,
ben begiftigd met verstand.

Elk gebaartje, elk feit
heeft tot dit gevolg geleid
maar tegelijk is dit in strijd
met de stille eeuwigheid,
grondeloos en onbevlekt,
waarin alles zich voltrekt.

Donder.

Ik blijf zitten op mijn plek
zonder dat ik nog vertrek.
Om mij is de horizon
als de ronding van een ton.

Net voorbij die vaste rand
ligt wellicht een ander land
wat ik echter nooit betreed.
Ik weet niet eens hoe het heet.

Het blijft altijd onbekend.
Deze hemel is mijn tent.
Alles wat erachter ligt
blijft voor eeuwig uit het zicht.

Soms hoor ik een verre donder
als de weerklank van een wonder.

Zelfbeeld.

 Ik probeer te overleven,
zelfs al is het maar voor even,
als ik aan mijn zelfbeeld denk
en het zo het leven schenk.

Maar als ik het onderzoek,
dat wat staat als ik te boek,
kan ik het niet vinden:
het blijft zich ontbinden.

Van dit zelfbeeld blijft geen spoor
en toch gaat het leven door
waaruit ik moet concluderen
dat het is als kikkerveren
of een fiduciaire tooi,
grondstof voor een goed toernooi.

Zorgeloos.

Ik zit met mijn kat op schoot
maar toch zal een keer de dood
met zijn tijdglas en zijn zeis
af gaan kappen onze reis.

Hij bevindt zich op de schijf
die steeds ronddraait zonder dralen
met een ouder wordend lijf
tot zijn hartslag zal gaan falen
en ik zit er macht'loos bij
tot de dood verschijnt langszij
en ons allebei komt halen.

Dan gaan wij gelag betalen
voor dit zorgeloos moment
dat geen tijd of toekomst kent.

zaterdag 8 november 2014

Verdwenen.

In de loop van het bestaan
dient het ik zich somtijds aan.

In feite weet ik niet waarom
en ook niet hoe ik eraan kom
maar het staat altijd weer borg
voor hoop en vrees, verdriet en zorg.

Gelukkig is het niet constant.
Vaak is het ook verdwenen.
Dan is er niets meer aan de hand,
anstvalligheid ging henen.

Wellicht resteert het barre land
en vuur nog aan de schenen
maar nergens meer een afgezant.
Die nam al lang de benen.



Partijdigheid.

Ruimte is omnipresent
zodra er de dingen zijn
waarbij zij geen schikking kent
tussen groot en klein.

Al wat is is er tegelijk
in haar weidse koninkrijk.
Daardoor is zij democratisch
voor de dingen, stil en statisch.

Maar als ik moet gaan beschrijven
kan ik niet neutraal meer blijven
want genoodzaakt tot volgorde
onderscheid ik in de horde
van de dingen, wijd en zijd,
wat het eerst komt in de tijd.

vrijdag 7 november 2014

Alomzegevierend.

Ik zocht steeds naar verlichting
maar ging dan in een richting
juist verder van het licht
dat nochtans doet zijn plicht
om alles te beschijnen,
zichzelve en de zijnen,
en blijft door te verslinden.

Nu weet ik echter hoe
de weg ik kan gaan vinden.

Ik wend mij ernaar toe
en zet daarop mijn zinnen
maar hoef niets te beginnen
want er valt er niets te winnen:
de zege is al binnen.

Processies.

Door de tijden loopt een stroom,
van processies en parades,
als historie's idioom,
afgezien van escapades

Ieder heeft zo zijn idee
en doet voor de grap maar mee.
Voor de stroom maakt dat niet uit,
die gaat hoe dan ook  vooruit.

Het is net zo met mijn lijf
waarin het lijkt dat ik verblijf
maar dat zijn eigen wetten heeft
waaraan geen gedachte kleeft.

Het is hier of het is daar
en verschijnt zonder bezwaar.

donderdag 6 november 2014

Paradox.

't Is een rare paradox:
ruimte is bedreigend.
Ik zit liever in een box,
zelfs al is het hijgend.

Waarom wil ik steeds een grens
terwijl ik toch vrijheid wens?
Is't omdat ik zo besta,
zonder grens verloren ga?

Ik kan ruimte niet verwijten
dat ik mij zo voel.
Deze zal mij nimmer bijten,
stelt dat niet ten doel.

Zij blijft open zonder slijten
en doordringt de hele boel.

woensdag 5 november 2014

Los.

Dit bestaan is niet volmaakt,
aan bederf onderhevig.

Vlees dat naar verrotting smaakt,
en niet langer stevig,
is wat mij vol afkeer maakt
en niet meer vrijgevig.

Maar dan kom ik daarvan los,
net zoals een slimme vos,
en ik rijd in een karos
langs de bomen in het bos
die net nog gevoelens waren
met hun weeen en hun baren
en neem in gestrekte draf
heden hun parade af.

Besef.

In de nachten knaagt de angst
om wat allemaal niet kan.

Dit maakt mij het allerbangst:
dat ik weldra, in de ban
van mijn schema's en verhalen,
het gelag moet gaan betalen
voor mijn woekerende geest,
dat de wereld is geweest
die mij  nu nog altijd redt
en mij terugroept uit mijn bed.

Deze angst is als een mist
waarvan ik nog steeds niet wist
dat die drijft met winden mee
als de wasem op de thee.


Speels.

Er ontstaat wel eens een plan
op 't moment dat ik ontspan.
Dit is vriendelijk en speels
want ook fantasie nog deels.

Het is half voor de grap
wat ik echter niet goed snap
dus neem ik het serieus
en dit laat me dan geen keus
dan er diep op in te gaan.

Het plezier is van de baan
als ik hierbij stil blijf staan.

Leg ik dit meteen al vast
wordt het dadelijk tot last
maar toch lokt de grap nog aan.

Tenzij.

Er is bijna nooit een klacht
of er wordt iets op bedacht.
Een probleem slechts blijft er groot:
dat is het verschijnsel dood.

Deze houdt getrouw de wacht,
overdag en in de nacht.
Men slaat hem niet uit het lood,
daarom mist hij nooit de boot.

Tenzij dat er niemand is
die hij ooit komt halen
want dan grijpt hij alsnog mis
en zal daarvan balen.

Daartoe ben ik hindernis
die ik moet betalen.


dinsdag 4 november 2014

Elk deel is het geheel.

Van de dingen die ik zie
is dat altijd maar een deel.
Toch is dat een fantasie
want dit deel is het geheel.

Ik mis steeds de achterkant
maar weet niet of die er is.
Daartoe kijk ik om de rand
opdat ik mij vergewis.

Maar wat voor was is verdwenen
en de achterkant verschenen
die nu echter voorkant is
terwijl ik de keerzij mis.

Hoe weet ik dat die er is?
't Is iets waar ik slechts naar gis.

Ingekort en uitgerekt.

Naarmate ik ouder word
gaat het leven sneller.
Zeven jaar is nu maar kort.
Vlugger vliegt de teller.

Toen ik nog een kleuter was
was een jaar lang in de klas
van mijn levensloop een kwart
dus die tijd ging toen niet hard.

Nu ik echter tachtig ben
maakt een jaartje min of meer
geen verschil in wat ik ken
als gaan en komen, telkens weer.

Straks is er nog maar een tel.
Heel lang wordt de helft dan wel.


Leegte zelf.

"Vorm is leegte, leegte zelf is vorm"
zo wordt het ons geleerd.
De gevolgen zijn enorm
als het klopt wat wordt beweerd.

Als ik nu nog leegte zoek
als naar een vindplaats om de hoek
heb ik het reeds daardoor mis
omdat zij hier voorhanden is.

Denk ik dat zij elders is,
zittend hier aan deze dis,
't zij hierachter of hiervoor,
dan heb ik nog steeds niet door
dat zij zelf dit vleesmes is
met zijn handvat van ivoor.

maandag 3 november 2014

Keuzes.

Ik  sta dikwijls voor de keus:
welke richting moet mijn neus
nu gaan volgen als een pad
naar de stilte of de stad?

Onverschillig wat ik kies
blijft intussen het devies:
voel de grond waarop je staat,
neem die gelegenheid te baat
om te rusten in't moment
dat zijn eigen wijsheid kent.

Dan neem ik een ferm besluit:
vanaf nu maakt het niet uit
want de hemel is steeds boven
wat ik laken wil of loven.

Door de duur.

In het midden van een vuur
van verlangen te betasten, 
mij omringend als een muur,
laat ik mij daardoor belasten
en raak  danig overstuur.

Ik zoek naarstig naar een kuur
die mij hiervan kan bevrijden
door dit hevig laaiend vuur
nu afdoende te bestrijden.

Maar dit zoeken is als olie
mij omringend met een folie
die mij nimmer ruimte laat,
waardoor nog meer brand ontstaat.

Beter rust ik, uur na uur,
en kalmeer ik door de duur.




Meegevoerd.

Het is beter dat ik dien
waar ik tegen op blijf zien
als tegen een hoge berg
en dan neem ik, zonder erg,
deze berg heel serieus
waarop deze, eerst nog dwerg,
weldra aangroeit tot een reus.
Hierin heb ik nauw'lijks keus.

Soms voel ik ook nattigheid
en die wordt een vijver, wijd,
waar de berg in, niet voor 't laatst,
zonder moeite wordt weerkaatst
en mijn denken wordt een zee,
voert mij op zijn golven mee.


Grappig.

Ik ben ijverig op zoek
en voortdurend aan het horen,
tot in de meest verborgen hoek
en de allerhoogste toren,
naar een oorsprong, ongeboren,
die zich door geen zorg laat storen.

Wat voldoet aan deze eis,
niet gevonden, onbekend,
waarvoor ik zo lang al reis
en ik jaren heb gerend?

Het is het huidige moment
dat geen start en einde kent.
Grappig dat het mij ontgaat
dat de waarheid voor mij staat.

Nooit meer.

Ik zoek overal iets achter
en vermoed in mij een wachter
die het schouwspel gadeslaat
van wat komt en van wat gaat.

Dit is wat ik constant denk
waardoor ik het leven schenk
aan een wereld van verschil
tussen dit en wat ik wil.

Kennelijk is't niet genoeg
dat ik mij naar feiten voeg
en het verder daarbij laat.

Nooit kwam ik dan meer te vroeg
en had ook niets voor de boeg,
nochtans kwam ik nooit te laat.

zondag 2 november 2014

Alomvattend.

Wat ik zie is alomvattend
omdat er niets buiten staat.

Dit is moeizaam noch afmattend,
speelt zich af voor mijn gelaat,
net als regen, fris opspattend,
in een plas of op een straat.

Als die regen elders valt
is dat iets wat ik nu zeg
of wat in mijn oren schalt
van een weerstation, ver weg.

Dan neem ik dat ook maar aan
en verleen het zo bestaan.
Omdat buiten niet bestaat
komt het dat dit steeds zo gaat.

vrijdag 31 oktober 2014

Roes.

een navertelling.


Onderweg naar 't heilig land
liep het eenmaal uit de hand
voor een pelgrim die niet wou
zich vergrijpen aan een vrouw.

Want een ving hem met een touw
en die fluisterde toen gauw:
"Neem mij hier of slacht mijn geit
of drink je in vergetelheid."

Hij koos daarop maar voor de wijn
want dacht: "Dit zal zo erg niet zijn".

Hij bracht de beker naar zijn mond
maar keek toen lustig in het rond,
had met de vrouw een wilde tijd
en slachtte ook de arme geit.

Van de straat.

Ik verkeer in een spagaat
en geen enkel middel baat
om mij hiervan te verlossen.

Ook het kappen van de trossen
die mij binden aan het kwaad
is iets dat toch niet volstaat
want het voegt alweer iets toe
maar 't gevoeg ben ik juist moe.

Beter is dat ik dit laat
om te kijken hoe het gaat.

Dan zie ik een diepe droom
zich vertakken als een boom
die op losse bladen staat
en het houdt me van de straat.


Spoorloos.

Als ik goed kijk naar mijn geest
is die er alreeds geweest
op 't moment dat ik hem zie
met zijn barre poezie
en zijn optocht van gedachten
lopend door voorbije nachten.

Daardoor blijft dit zien steeds puur
van de hemel en het vuur
schijnend als in glad glazuur,
steeds verschuivend, uur na uur.

Als ik alles samenvat
stroomt het weg als door een gat
want het staat er en vergaat er
net zoals geschrijf in water.

dinsdag 28 oktober 2014

Ingewikkeld.

Als ik naar de wolken kijk
of de bomen om mij heen
zie ik een groot koninkrijk
met de zon als diadeem,
wat bestaat op dit moment
dat zijn eigen eind niet kent.

In het schitterende water
is geen vroeger en geen later
en de tijd is niet voorhanden
op de zee en in de landen.

Wat ik in't verleden dacht
voegt iets toe nog door de kracht
van 't geheugen dat ik heb
en mij wikkelt in zijn web.


Gouden kans.

Veel te vroeg en onverwacht
word ik wakker in de nacht.

Nu heb ik een gouden kans
om te kijken naar de dans
van emoties en gedachten,
naar mijn wensen en mijn klachten.

Overdag zijn dat er veel
en zij grijpen soms mijn keel
maar nu ik er klaar voor lig
gaan zij en verstoppen zich.

Juist als ik er goed op let
is't tot mijn verbazing net
alsof zij gaan smelten,
en staan niet op stelten.

zondag 26 oktober 2014

Dichtgeritst.

Ik blijf hier mijn leven lang
in hetzelfde lijf gevangen
totdat ik een ziekte vang
of, wie weet, zelfs word gehangen.

Hiervoor ben ik best wel bang.
Het doorkruist een diep verlangen
om er al maar door te zijn
zonder zorg, verdriet of pijn,
diep tot in de eeuwigheid
en ontheven aan de strijd.

Maar wellicht is dit een droom
die vervluchtigt als een boom
die ik waarneem in een flits
als ik 's nachts mijn tent dichtrits.



Ontheven.

Aan mijn einde daagt de dood,
onontkoombaar, peilloos groot.
Nader, nader komt hij steeds.
Ik zit in zijn pijplijn reeds.

Er is geen ontsnappen aan.
Zelfs al blijf ik stokstijf staan
zal hij mij toch komen halen,
moet ik het gelag betalen
voor het vieren van dit feest.
Dan is't mooi genoeg geweest.

Ik sta rustig op de stoep
en zie daar wat hondepoep
in het schijnsel van de maan.
Dit trekt zich de dood niet aan.

zaterdag 25 oktober 2014

Corrupt.

Hoe beschrijf ik goed "corrupt"?
Is het niet dat ik abrupt,
zonder vraag of overleg,
anders handel dan ik zeg?

Daar komt meestal dan nog bij
dat ik dat het liefst verberg,
ja, dat doe ik zelfs voor mij
want dan lijkt het minder erg.

Hoe maak ik hieraan een eind?
Mij te houden aan mijn woord,
met of zonder witte boord,
is veel beter dan wat schijnt.

Of ik houd gewoon mijn mond
en blijf nuchter en gezond.




Er buiten.

Telkens als de zon opkomt,
voordat hij zijn baan gaat lopen,
gaan er vele bloemen open,
en de nachtegaal verstomt.

Als het 's avonds donker wordt
en de dagtaak is verricht,
gaan de meeste ook weer dicht,
als ze nog niet zijn verdord.

De natuur vervult haar plicht.
Soms langdurig of soms kort
wijlt het schemerige licht,
met wat volgt nog opgeschort.

Maar dit openen en sluiten,
daar houdt zich de ruimte buiten.




Consumeren.

Consumeren is het punt niet
maar waar het om gaat is wat:

dat wat zich vol vreugde aanbiedt,
als een zelfbestaande schat,
waarvan iedereen het licht ziet,
als een schijnsel op het pad,

of wat grofweg werd geroofd
en een gouden berg belooft
waar in werk'lijkheid het hoofd
slechts zijn eigen kolen stooft.

Wat er is dat kan men eren
en het daarmee respecteren,
ja men kan het zelfs begeren
en dat dan weer consumeren.

Rad.

"Heb ik het wel goed gedaan?"
is een vraag die dikwijls rijst.

Dan grijpt mij vertwijf'ling aan
wat op het vermoeden wijst
dat het beter had gekund
maar wat ik heb nagelaten
ofschoon het mij was vergund.
"Had ik het niet in de gaten?" 

Deze dialoog gaat door
en begeleidt mij als een koor
zelfs als ik mijn fiets nog stal:
zijn beklag klinkt overal.

Maar ineens mag ik ontwaken
en zie nu een rad met spaken.

vrijdag 24 oktober 2014

Dood hout.

"Als je niet weet wat te doen,
wees dan als dood hout." *)
Dit advies is als een zoen
of gemaakt van louter goud.

Onbevlekt blijft mijn blazoen,
al lijk ik weliswaar koud,
als ik er gevolg aan geef:
't is alsof ik niet meer leef.

Maar intussen daalt er rust,
wordt er hartstocht uitgeblust
en de strijd daarmee gesust,
opent zich een wijde kust
en er dient zich inzicht aan
dat voorheen niet kon bestaan.


*): uit "De Bodhicaryavatara"
             van Santideva.




Twee gebaren.

een  navertelling.


De Verlosser aan het kruis
heeft Zijn armen uit elkaar.

Daarmee maakt Hij een gebaar
en verschaft Hij zo een huis
aan wie bij Hem toevlucht zoekt
zelfs al voelt die zich vervloekt.

Dit gebaar is als een V
als Zijn lijf hangt naar benee.

Daardoor gaan niet allen mee
naar een leven zonder wee
want een punt beneden snijdt
en maakt zo een onderscheid.

Maar al is't horizontaal
is 't geluk voor allemaal.

Sporen.

Wat gebeurt laat sporen na
als een afdruk in de sneeuw,
heftig als een opera,
soms wel langer dan een eeuw.

Waarvan is die sneeuw gemaakt?
Van gevoelens die, geraakt,
als een huid zijn, glad en naakt,
die genot en huiver smaakt.

Wat gebeurt is om het even
maar zodra het is gegeven
laat het sporen na in't leven
dat uit voelen is geweven.

Deze kan men niet meer zeven
maar zij worden soms herschreven.

donderdag 23 oktober 2014

Vrij baan.

Als ik in de ruimte val
ben ik net als het heelal
dat volstrekt niets anders doet.
Ondertussen gaat het goed.

't Is een bodemloze muil
waarin ook het ergste vuil
zonder oordeel wordt begroet
evenals het hoogste goed.

Want de ruimte is geduldig
en geheel onschuldig.

Deze valt nooit iemand aan
en verleent altijd een baan
aan planeten en de maan.
Hij laat mij als mij bestaan.

woensdag 22 oktober 2014

Waagstuk.

Mijn bestaan is als een droom
waar doorheen ik zelf ook stroom
en terwijl de tijd maar vliedt
benut ik mijn kansen niet.

Te vaak word ik afgeleid
van het voeren van de strijd
die ik toch te strijden heb
om te raken uit het web
van verlangens en verhalen
die mijn lot bepalen.

Dit leidt tot mijn nederlaag
totdat ik het erop waag
deze ook te zien als stoom,
net zo vluchtig als mjn droom.

Devies.

Als ik af en toe eens nies,
waar ik trouwens niet voor kies,
zijn mijn winst en mijn verlies
als vervlogen in een bries.

Ook een binnen en een buiten
zijn dan niet meer aan de orde
en genomen is de horde
om ook iets maar te besluiten.

Er is geen vroeger en geen later
en geen sprake van een kater
want het heeft iets van geklater
van een klaar maar woelig water.

Ik maak graag tot mijn devies:
in de grond ben ik mijn nies.

Van water.

Je hebt sneeuw en ijs en stoom
en ook golven in een stroom,
ijzel, mist en regen
die soms neervalt als een zegen
op een droog en dorstig land
om te blussen alle brand
of er is het ziedend schuim,
het geglinster van een fluim
of het dampen van de thee
en de spiegelende zee.

Al die dingen zijn van water
en geen enkel middel baat er
om daar iets maar aan te doen.

't Is de vindplaats van een zoen.

dinsdag 21 oktober 2014

Verhitten, verlichten, verteren.

Vuur bestaat dankzij de duur
waarin het opvlamt, uur na uur,
en zijn toeschouwers verwarmt,
zich over hun kou erbarmt.

Ook verspreidt het altijd licht
waarmee het de taak verricht
vormen goed te laten zien
met hun kleuren bovendien.

En tenslotte toont het aan,
door 't verbranden van zijn stof,
dat de dingen ooit vergaan.
Hun bestaan is slechts alsof.

Het verschijnt in zon en maan
en breekt door het duister baan.






Moedra. *)

Ik leef vaak in een verhaal
dat dan als een zonnestraal
door het dichte duister snijdt
van materie, wijd en zijd.

Dit verhaal speelt in de tijd
maar als ik mijn aandacht wijd
aan waar het nu echt op slaat
vind ik ruimte zonder maat. 

Het verwijst dus nergens naar
maar dat is ook heel niet nodig.

Werk'lijkheid is overbodig
want gemaakt van schildpadhaar
en de woorden, losgezongen,
zijn aan een gebaar ontwrongen.


*): Sanskritwoord voor "gebaar".

Uit de brand.

Ik pak een krant, lees een bericht
dat mijn zekerheid ontwricht
omtrent een bepaalde zaak,
waarop ik mij zorgen maak.

Ik borduur daar snel op voort,
zie weer hoop die plotsklaps gloort
maar die wordt dan weer verstoord
door een onheilspellend woord.

Er is van alles aan de hand.
Mijn fantasieen staan in brand.

Toch zit ik nu aan de kant
met mijn koffie en mijn krant.

Als ik dat zie, met klaar verstand,
dan is er niets meer aan de hand.

maandag 20 oktober 2014

Double bind.

Ik sta buiten voor de deur
en mijn buurman komt eraan.

Dit veroorzaakt dat ik kleur:
moet ik hier nu blijven staan
of toch maar naar binnen gaan?

Als ik voor het eerste kies
en de deur voor hem ontsluit,
lijk ik van geslijm niet vies
en sloof ik mij uit.

Maar als ik het tweede doe
dan ben ik best onbeschoft,
onbehouwen als een koe
en nogal vergrofd.

Ik ontsluit de brievenbus
Dit gebaar dat redt me dus.


Gasten.

Gedachten zijn als gasten
en zwerven maar wat rond.
Zij vallen soms uit kasten
gewoonweg op de grond.

Zij vullen vele breinen
om dan weer te verdwijnen
maar gaan direkt weer seinen
zodra ze maar verschijnen.

Soms is er een idee,
dat gaat een tijdje mee.
Het lijkt een vaste klant
en gaat dan naar de kant.

Het zet mijn maat in brand
maar ik zit om het hand.

Eindigheid.

Eindigheid is zonneklaar
als ik op de tafel daar
een gebloemde vaas zie staan
naast een ei en een banaan.

Deze dingen zijn in't heden
een voor een geheel omlijnd.
Los van toekomst en verleden
vinden zij daarin hun eind.

Zonder noodzaak zich te kleden
worden zij vanzelf omheind
en zij hebben zonder reden
hun aanwezigheid geseind.

Geldt ditzelfde niet voor mij?
Door mijn einde blijf ik vrij.


Totaal.

Ik kan denken aan het zijn
als aan een changeant gewaad
waar een Schepper achter staat
met voor hem een cherubijn.

Maar misschien is't Zijn gelaat
dat ik direkt voor mij zie
en is Hij het die steeds praat
met de stem van ook maar wie.

Dan hoef ik Hem niet te zoeken
want ik heb Hem al gevonden.
Hij verblijft in alle hoeken
en heeft nooit maar iets gezonden.

Ja, Hij is mijn eigen zien
en 't geziene bovendien.

Lang geleden.

Ik zie op tegen de dood,
weet niet wat er gaat gebeuren
als mijn wang niet langer rood
mijn gezicht blijft kleuren.

Dan zal ik er niet meer zijn
en dat vind ik toch niet fijn.

Ik wil heel graag nog wat verder
en zoek toevlucht bij een herder
of een vast en zeker geloof
waarmee ik mij heil beloof.

Maar misschien is het slechts schijn,
denk ik slechts hier steeds te zijn
en is het al lang geleden
dat ik ooit ben overleden.


Uitdijend.

Soms krijg ik het heel benauwd
want de ruimte wordt te klein.
Maar dit is toch, welbeschouwd,
omdat ik te groot wil zijn.

Als ik maar zou kunnen krimpen
hoef ik niets meer te beschimpen:
alles wordt oneindig groot,
elke noot is dan een boot.

Welke weg ik maar insla,
als ik daarmee verder ga,
wordt dan tot een open pad:
zelfs het kleinste sleutelgat.

Kijk ik in mijn keukenla,
zie ik daar een wereldstad.





Hierna.

Ik woon hier al zestig jaar,
dat is best een tijd,
en ben er nog niet mee klaar,
heb nog wat respijt,
maar ben eenmaal de sigaar
en raak alles kwijt.

Dan zal men mij gaan begraven
in de aardse haven
om te zorgen dat de raven
zich niet aan mij laven.

Daarna lig ik duizend jaar,
of zelfs dat in het kwadraat,
op een enkel plekje maar
in een tijdperk zonder maat.




zondag 19 oktober 2014

Uitgespaard.

Soms verschijn ik op een paard,
dan weer zit ik bij de haard,
met wat kruimels in mijn baard,
of heb mij in een rij geschaard,
mijn anonimiteit bewaard.

Ik treed soms opvallend op
of verzink weer in het slop
als ik mij met pap volprop
en mijn hoofd in't zand weer stop.

Als ik kijk wie dit nu doet
heb ik die nog nooit ontmoet.
Hij verbergt zich best wel goed.

Soms onstuimig, soms bedaard,
blijf hij altijd uitgespaard.

Morgenstond.

Op een ochtend in de stad
ging ik eenmaal vroeg op pad.

Eerst was ik omringd door huizen
maar allengs gingen de sluizen
van het witte hemellicht
open en toen kreeg ik zicht
op het weidse platteland.
Dit ging boven mijn verstand.

In de verte stak een toren
uit boven het wuivend koren.
Ik kon ginds een koekoek horen
en zag elke wolk van voren.

Deze morgenstond bleef gloren
zonder zich aan iets te storen.

Vajra.*)

Ik heb een wapen in mijn hand
van transparante diamant:

Het raakt alles wat ik voel,
dus zo mist het nooit zijn doel,
en doordringt ook mijn verstand.

Er is niets tegen bestand
en toch keert het, vast en koel,
telkens terug weer in mijn hand.

Wat heb ik hiermee bedoeld?
Mijn bewustzijn dat steeds voelt
en gewaar is van't verstand
inclusief de metafoor
van de hand en diamant.

Altijd gaat dit weten door.


*) Scepter van Indra, koning der Goden,
dat drie kenmerken heeft:
altijd zijn doel rakend,
dit doordringend
en terugkerend in de hand van de werper.

zaterdag 18 oktober 2014

Begeren.

"Het is niet goed om te begeren",
zo hoort men steeds weer beweren.
"Het brengt enkel onrust voort
en de vrede wordt vertoord."

Toch, als men erover denkt,
is het dit wat leven schenkt
en men is allicht gekrenkt
als er geen verleiding wenkt.

Daarnaast wijst het er ook op
dat een vorm in het hansop
met precisie werd gezien
en alertheid bovendien.

Het begeren kan men keren,
wat resteert is het waarderen.



"If you desire something
it means that your senses are alert."
The Vidyadhara,
the venerable Chogyam Trungpa, Rinpoche.

Ander.

Men kan spreken over "ander"
maar al is men scherp en schrander
zal men zien dat men niet voelt
of begrijpt wat men bedoelt.

Want al is dit het geval
kent men het toch immers al.
Het is alreeds ingelijfd
in de geest zolang het blijft.

"Ander" is wat ons ontgaat.
Vreemd dat men erover praat.

Het is net als een piraat
die steeds het bewustzijn kaapt
waardoor wat is ons thans verlaat
en er een illusie gaapt.

Eeuwig leven.

Ik zie altijd om mij heen
wezens sterven, een voor een,
maar kan de dood niet smaken
want hij kan mij niet raken.

Als dat immers zou gebeuren
zou ik er nog altijd zijn
en mijn lichaam zien verkleuren,
welbewust van zorg en pijn.
In dat geval ben ik niet dood.

Als ik het echter echt zou zijn,
wie blijft er dan om zorg en pijn
nog langer te ervaren?
Als ik niet ben kan ik ook niets ontwaren.

vrijdag 17 oktober 2014

Van glas.

Ik liep door een winkelstraat,
haastig, met gezwinde pas,
zag een man in het gelaat
en wist niet goed wie dat was.

Hij kwam direkt op mij af,
bijna in gestrekte draf,
uit een zee van vele mensen
voortgedreven door hun wensen.

Toen ontdekte ik dat glas
van wat ik zag de oorsprong was:
het was een etalageruit,
daar kwam deze man ook uit.

Nu houd ik er rekening mee:
van glas zijn wellicht zon en zee.

Van de baan.

Ik loop rustig over straat
met een vriendelijk gelaat
als een vrouw haar blik opslaat
als zij even voor mij staat.

Ik bespeur een wild geluk
maar dat brengt mij van mijn stuk
en ik sta in ene ruk
onder wisselende druk.

De begeerte sleurt mij mee
maar dan krijg ik een idee:

Ik ga naast mijn schoenen staan
zie mijzelf, als van de maan,
tussen vele mensen gaan
en 't probleem is van de baan.


Dood en geboorte.

Als ik een vertrek verlaat
ga ik ook een ander in.
Zo is't einde van een staat
van een and're het begin.

Wie weet is dan ook de dood
tevens een verlossing groot
van dit sterfelijke lijf
waarin ik tot nu verblijf,
is geboorte, omgekeerd,
een betreden, wat mij deert,
van een wereld vol verval
met verlangens overal.

Kortom, ik daal dan weer af
in een warm  en levend graf.








Niet herkend.

Alles wat men vindt en meent
is natuurlijk niets dan denken
maar 't kan zorgen dat men weent,
zich wil wreken of gaan krenken
als men dit niet goed herkent
en zich dan tot actie wendt.

Dit herkennen valt niet mee
want het is een diepe zee
waaruit de gedachten komen,
de ideeen en de dromen.

Zij bewegen en zij zwenken
maar zijn soms zo hard als steen.
"Alles is slechts denken"
is er bijvoorbeeld ook zo een.

Serafijnen. *)

Eindeloos verfijnen
is de taak der serafijnen.
Deze trek zit in hun bloed
en zet hen in volle gloed.

Deze is geen zwaar karwei
maar zij maakt de wereld blij.
Aan  het einde van de reis
opent zij het paradijs.

Maar als je ermee begint,
komt de rest dan ook niet goed?
Als je haar plezierig vindt
hou je je er ook mee zoet.

Met een opgewekt gelaat
ben je daarmee vrij van haat.


*): Serafijnen: hoogste schare engelen
      wier enige taak eruit bestaat te lof te zingen.

donderdag 16 oktober 2014

Startpunt.

Elk moment is er maar een
en is dan voor altijd heen.

Maar omdat ik het onthoud
is't de aanvang voor een woud
van verhalen en systemen
met hun ophef en problemen.

Ik maak er een startpunt van
om te wandelen als man
die het een en ander kan
en verdwaalt, zo nu en dan.

Dit raak ik niet zomaar kwijt,
ja, ik lever erom strijd,
zet een lijn op in de tijd
en schep zo mijn eeuwigheid.

woensdag 15 oktober 2014

Pudding.

Alles wat ik heb ontvangen
raak ik op een dag weer kwijt
en de blos, nu op mijn wangen,
wordt een keertje wit als krijt.

Ik kan klagen met gezangen
maar dat geeft me geen respijt
want het zwaard blijft altijd hangen
dat eenmaal mijn leven splijt
en in weerwil van 't verlangen
om te zijn tot eeuwigheid
komt de dood mij een dag vangen
want hij spant zijn netten wijd.

Dan verdwijn ik uit mijn gangen
als een pudding die wegglijdt.




Wondermooi.

Het is heerlijk om te zijn
zonder willen of de pijn
van het maken van een keuze
of het volgen van een leuze.

Zitten zonder bezigheid
is een wondermooie tijd.
Dan is er geen haat en nijd
en zo spaar ik kool en geit.

Alles gaat geheel vanzelf
en na tien uur slaat het elf.
Zonder dat ik daarop wacht
trekt aan mij de zwaartekracht.

Ik heb eventjes vrijaf
als een voorschot op het graf.

Hersenschors.

Ik sta midden op een feest.
Als men de berichten leest
draait mijn  brein op volle toeren
opdat ik mij laat ontroeren
door het mooie rede voeren,
van de jarige het meest.

Cellen flitsen vele malen
en verspreiden hun signalen
door mijn hoofd en hersenschors.
Daardoor merk ik dat ik mors.

Maar is dit nu echt wel waar?
't Is toch niet wat ik ervaar.
Dat is eerder dat ik daar
sherry zie en kaviaar.

dinsdag 14 oktober 2014

Heldhaftigheid.

Ieder wil een held wel zijn,
moedig en slagvaardig.
Zuiver, het geweten rein,
is die ook nog aardig.

Als men dan zichzelf bekijkt
schort er wel wat aan.

Men is vaak niet wat men lijkt
en al komt het erop aan
is men bang en men ontwijkt
kansen om snel toe te slaan.

Dit valt tegen en doet pijn,
is een strijder niet echt waardig,
en men maakt zich dus verwijten
maar een held aanvaardt dit spijten.

Oog.

Ik zit stil en doe niets meer,
geef mij over aan het weer,
hou niets vast en hou niets tegen.

Soms komt er een bui met regen,
die het veld vult met een schat
vol van druppels allerwegen
waarvan vonkend licht opspat
tot een stralenkrans geregen.

Net zo gaat het in mijn geest,
soms onstuimig als een beest,
dan weer tam en haast verlegen
of strijdvaardig met de degen.

Alles komt en alles gaat
in een oog dat gadeslaat.

Wie ziet wie?

Als ik naar een bloempje staar
is het net alsof een snaar
mij totaal daarmee verbindt
en dualiteit verslindt.

Deze loopt ook door mij heen.
Daaraan hangen merg en been,
daaromheen weer vlees en huid
en de wereld als mijn bruid.

Maar wij zijn in wezen een:
stalactiet en zompig veen,
het gehoor en het geluid
van wat door mijn neusgat fluit.

Ik weet niet meer wie ziet wie
als ik in een spiegel zie.

Loodlijn.

Ik heb lange tijd gereisd,
mijn gewoontes vaak vervangen.
Toch werd ik daarvan niet wijzer,
het bleef immers lood om ijzer.
Nu houd ik mij maar gedeisd
en volg niet meer dit verlangen.

Liever treed ik uit het wiel
door een loodlijn op te laten
waarlangs ik naar boven klim
om te zien hoe ooit mijn ziel
reisde door een veld vol gaten,
telkens naar een and're kim,
maar dit nu niet langer doet
want hij ziet die misstap goed.

maandag 13 oktober 2014

Uiteindelijk.

Word ik met een stok geslagen,
ga ik doorgaans toch niet jagen
op het onbezielde hout
maar op hem die het vasthoudt.

Zo hoef ik ook niet te haten
hen die mij creperen laten.
Het is de hebzucht die hen drijft
en hun hart al snel verstijft.

Uiteind'lijk is't onwetendheid,
aangaande het blote feit
dat er niets gescheiden is,
die fungeert als hindernis
voor een zorgeloze tijd
die ik daardoor helaas mis.

Opluchting.

Als een band verbroken wordt
doet dat doorgaans zeer.

't Kan zijn dat ik tranen stort
want ik zie dan nimmer weer
iemand die ik tot voor kort
placht te spreken, elke keer.

Daarbij zie ik over't hoofd
dat degene, mij ontroofd,
nu misschien gelukkig is.
Daar is dan toch niets mee mis?

Wellicht is zij opgelucht
en slaakt zij een diepe zucht.
Al mijn zorgen, zo geducht,
slaan hierdoor snel op de vlucht.

Op ze in.

Alles wat ik maar benoem,
ook al is het soms enorm,
maak ik daardoor vrij van doem
want dan geef ik het een vorm.

Deze wordt altijd bepaald
door iets anders dan zichzelf.

Zo wordt elke tien behaald
door de twaalf minus elf
en twintig gedeeld door twee
telt als mogelijkheid mee.

Het is ook te demonstreren
door de vormen te vereren.
Gaat men dieper op ze in,
vindt men einde noch begin.

Dooi.

Ik heb mij zo afgesloten
dat als bijval, onverwacht,
mijn cordon wil openstoten
ik dit mijd uit alle macht.

Hulp'loos sta ik toe te kijken
hoe de kansen van mij wijken
te ontvangen wat ik wil
want mijn hart was al te kil.

Daarna wordt het leeg en stil.
Als ik daar te zwaar aan til
sluit ik mij opnieuw weer af
en voltrek aan mij een straf
waaraan ik nog kan ontkomen
door, ontdooiend, te gaan stromen.

Standvastig.

Als ik onparijdig blijf
houd ik straks geen vriend meer over.

Het staat immers buiten kijf
dat ik pas een hart verover
als ik daarvoor zichtbaar kies
opdat ik het niet verlies.

Gaat mijn aandacht naar een ander
word ik als een buitenlander
die, misschien interessant,
toch vermijdt een hechte band.

Daardoor blijf ik eenzaam staan,
eenzaam als de volle maan.
Mensen komen, mensen gaan,
kruisen kort mijn vaste baan.


Menhir.

Het heelal biedt soms wel troost
want het is oneindig groot.

Als een mens van schaamte bloost,
met zijn wangen vlammend rood,
schuift de zee nog over't zand
en de maan schijnt op het land.

Ook moet men dan niet vergeten
dat de sterren en planeten
ondanks 't ploeteren en zweten,
wentelend, daarvan niets weten.

En de traan die men vergiet
doet de menhir geen verdriet.

Vrezen.

Heel mijn leven is een vrezen.
Dat valt heel goed af te lezen
aan mijn witverschrikt gelaat
wanneer er iets anders gaat
dan ik mij had voorgesteld
of verzonnen en voorspeld..

Daardoor raak ik in paniek
en ik word al half ziek
bij alleen al de gedachte
dat ik nimmer ben bij machte
dingen zo te laten zijn
dat ik vrij zal zijn van pijn.

Deze huiver klopt precies
maar valt weg wanneer ik nies.

H2O.

Er is al veel uitbesteed
aan machines die het leven
lichter maken dan gegeven
was, tot nog voor zo even.

Wat ik eerst met moeite deed
werd een fluitje van een cent.
Een gebouw is zo gereed
want de stoom stroomt ongeremd.

Straks hoef ik niet eens te lezen,
dan wordt dat ook al gedaan.
Zou het zelfs zo kunnen wezen
dat ik niet hoef te bestaan?

Wellicht was't altijd al zo,
ben ik niets dan ha twee o.

Perfectionist.

Ik houd potten op het vuur
die mij nopen elk uur
na te gaan of alles gaat
volgens plan en in de maat.

Dit is best een zware taak
en die slaat me aan de haak.
Geen momentje ben ik vrij
en daardoor maar zelden blij.

Ik loop rond met vroom gelaat,
tot een kwinkslag niet in staat
maar schep er behagen in
dat het wel gaat naar mijn zin.

Alles timmer ik zo dicht.
Dit ontneemt mij alle zicht.

zondag 12 oktober 2014

Nog niets.

Soms kijkt mij mijn kat zo aan
alsof hij iets zeggen wil.
Daardoor raak ik aangedaan
maar intussen blijft het stil.

En ook ik kan niets bedenken
dat ik hem zou kunnen schenken
in de vorm van een woord
dat bij deze stilte hoort.

Daarom blijven wij maar kijken,
terwijl tijd is aan't verstrijken
en de stilte niet wil wijken,
door geen kik maar wordt verstoord.

Als een van ons het loodje legt
zal er nog niets zijn gezegd.


Diepzeevis.


Tijd is altijd aan het stromen,
maakt een einde aan de dromen,
biedt de kans aan gaan en komen
en velt ook de grootste bomen.

Niets is er tegen bestand.
Wat bestaat als stad en land
zal er een keer niet meer zijn
en de wijn wordt snel azijn.

Maar het huidige moment
is iets dat geen afloop kent.
Omdat het er altijd is
kent het juist geen tijd.

Zo heeft ook een diepzeevis
geen besef van nattigheid.

Gegeven.

een navertelling. *)

Er was eens een mens
zonder eigen wens.

Hij zag steeds meteen
armoe om zich heen
en gaf alles weg
wat hij maar bezat
zonder overleg
tot hij niets meer had.

Iemand sprak hem aan:
"Wat heb jij gedaan?
Wat je vaderen vergaarden
laat jij hier ontaarden!"

Waarop toen zijn antwoord was:
"Als nu maar gelukkig zijn
lieden zonder armoe's pijn
ben ik in mijn sas."


*) Vernomen van de eerwaarde Thrangu Rinpoche.