dinsdag 30 april 2013

Vagebond.

Ik zoek wanhopig naar een grond.
Dit is, behalve ongezond,
ook totaal niet eerlijk
en ik vergis me deerlijk
als ik mij daarmee denk te redden:
ik word afhankelijk van bedden
en vervreemd me van het leven
waarin vreugde is verweven.

Beter is het los te laten
en te zwerven door de straten
meteen aantal vrije maten
dan onzekerheid te haten.

Dus laat ik mijzelf maar praten
en verheug me in de gaten.

De Kunstenaar.

Wat staat de kunstenaar voor ogen?
Misschien voelt hij zich wel bedrogen
maar wilzich nu alsnog verhogen
in een wereld, onverbogen.

Deze wil hij nu gaan maken.
Daartoe moet hij boeien slaken
om zich niet te laten raken
door vergankelijke smaken.

Hij heeft relaties opgegeven
en wil aan niets meer kleven.
Hij beweegt zich uit het leven
om zo aan zijn werk te weven.

Hij ontzegt zich zo de kans
om te delen in de dans.



Spiraal.

Ik ben wel eens bang voor iets.
Bij nader inzien is het niets
maar ik word door angst bevangen
en geef niet toe aan mijn verlangen.

Het brengt stagnatie en verdriet
als ik vind voldoening niet
daar ik mijn hartewens verliet
en ik verstom, vergeet mijn lied.

Behalve dat blijft er de angst
die voor dit lijden is het bangst
en mij voortdrijft over wegen
naar een oord, veraf gelegen,
waar geen heil op rust of zegen
en geen vrede wordt verkregen.

Parade.

Soms verschijn de wereld rein,
met gedachten langs de lijn.
Dan ligt alles schoon en gaaf
als gerangschikt rond een naaf.

Dan vloeit er denken op het land
en neemt het snel de overhand.
Hierdoor word ik overmand
waardoor ik in gepeins verzand.

Maar ik doe een stapje terug,
voor het gedachten net te vlug:
Zij zijn geen uiting van het kwade
en niet langer nog een straf
maar zij vormen een parade.
Ik, als koning, neem die af.

Keuzeloos.

Ik voel mij van binnen vrij
en mijn keuzes zijn van mij.
Telkens zijn er links en rechts,
iets denkbeeldigs en iets echts.

Dus kan ik het ene kiezen
en het andere verliezen,
kan bijvoorbeeld blijven staan
of maar aan het lopen gaan.

Wat mijn keus echter bepaalt,
wordt uiteind'lijk niet verhaald.
Waarom vind ik rozen mooi?
Dat dit zo is is als een kooi
waar ik in ben gevangen.
Zonder keuze is verlangen.

Weergaloos.

Als ik ophoud met vergelijken
valt er nooit meer iets te ijken.
Alles is dan wat het is,
zonder doelof hindernis.

Dingen zijn dan klein noch groot,
ja, zelfs leven en de dood
zijn zonder betekenis
want er is slechts wat er is.

Dit blijft altijd gelijk
als een eeuwig koninkrijk.
Als ik nu wat beter kijk
merk ik dat ik toch vergelijk.

Hiermee stoppen valt niet mee.
Dit is een feit en dus geen twee.



Dimensies.

Ik kan enkel voorwaarts gaan -
daar ontvouwt zich het bestaan.
Zelfs als ik mij om zou draaien
blijft mijn voorkant met mij zwaaien.

Maar er zijn ook rechts en links,
onverstoorbaar als een sfinks
en de diepten, vertikaal,
als de grond van elk verhaal.

Door de lengte is iets goed:
het wordt door de zon begroet.
Door de breedte is het waar:
wat gebeurt wordt vast en zwaar.
Door de hoogte wordt het schoon,
zonder platheid ongewoon.

maandag 29 april 2013

Verlangen.

Ik zit rustig op de bank met mijn kat op schoot.
Even blaas ik uit, ook al sta ik in het rood.
Ik beland nog in de goot maar ik ben nog steeds niet dood
en duik onder, houd me stil, in de grote middenmoot.

Op mijn knie voel ik het beven van het beestje dat wil leven.
Heel de wereld, met zijn streven, lijkt een ogenblik te zweven.
Alles komt een tel tot rust zonder kapers op de kust
en ik ben mij van de stilte en de vrede goed bewust.

Op de nek van't stille dier bevindt zich een witte vlek
die mij onverwacht doet denken aan een spitse vogelbek
en aan warrelende meeuwen die al krijsende sinds eeuwen
scheren over golven, buitelend als jonge leeuwen.

Ik leg mijn vingers op het haar en wil zitten duizend jaar.
O, kon dit zo altijd blijven, o, was dit maar waar!


Iemand.

Ik steek vaak mijn hand omhoog
maar weet niet eens hoe ik dit doe
en ik kijk steeds door mijn oog.
Van het zien word ik niet moe.

Er is mij een kracht gegeven
die mij weven doet en beven
en mij naar een doel doet streven
of een kledingsstuk laat weven.

Waar komt wat ik wil vandaan
of ligt de grond van mijn bestaan?
Ligt het in de hand van d'Ander
dat ik opsta en verander?

Heb ik dit juist, heb ik het mis?
De vraag blijft of er iemand is.

zondag 28 april 2013

De andere kant.

Telkens weer raak ik gevangen
in de strikken van't verlangen
en verspeel ik zo mijn eer.
Toch is dat daar ik iets waardeer.

Ik ben niet altijd op mijn hoede
en ontsteek dan snel in woede
maar dat is niet zomaar zo:
er steekt scherpte in mijn "Ho!"

Of ik ben lui en onverschillig
en misschien wel te gewillig
en ik zeg: "Niets aan de hand"
maar dit is ook wel tolerant.

Zo hebben domheid, haat en lust
inzicht waarop wijsheid rust.

Ontspannen.

Ik stel mij steeds een toekomst voor
vol van vrede, vrij van strijd.
Zo breng ik mijn dagen door
en ga voort, de hele tijd.

Die toekomst dient zich nimmer aan
want hij heeft nog nooit bestaan
maar zorgt er toch voor dat ik reis
en't moment van nu afwijs.

Ik doe ditzelfde keer op keer
en vergis me telkens weer.
Gevangen in mijn plannen
vergeet ik te ontspannen
en mis ik wat er is:
de reeds bestaande rijke dis.

Diamant *)

Bomen laten bladen vallen
in hun herfsten, jaar na jaar,
en die vallen met hun allen
onophoud'lijk op elkaar.

Zo ontstaan er oud're lagen
die de last van jongere dragen
en wordt langzamerhand
wat eerst rul was diamant.

Evenzeer word ik bedolven
onder eindeloze golven
van gevolgen van mijn daden
die zich op mij blijven laden.

Ik word hierdoor ineengeperst
totdat ik straal als sneeuw op Kerst.


*): "Allowing pressure makes you diamond-like"
Chogyam Trungpa, Rinpoche.


Pas op de plaats.

Ik weet niet wat ik moet gaan doen
maar zou dit ook zo kunnen laten.

Dan zie ik af van "straks" en "toen"
en val ik in de wijde gaten
van een eeuwig heden
zonder toekomst of verleden.

Hier is niemand die iets eist
of ook maar ergens naar verwijst.
Er is geen boven en beneden
en geen roep om zekerheden.

Wat er is is er vanzelf,
zonder oorzaak en gevolg,
als een hemelwijds gewelf
dat de tijd verzwolg.


Onverwacht.

"Zal ik het doen of liever laten?"
- ik ben mijzelf vaak aan't bepraten,
aan het wikken en het wegen,
kijk naar wat voor iets pleit of tegen.

Soms ben ik in alle staten
of zit ik met mijzelf verlegen.
Mij ontbreken dan de maten
en een meetlat voor mijn wegen.

Ook al is mijn oordeel soms gedegen,
het komt toch niet steeds gelegen.

Dan sla ik mijn ogen op
en zie de wereld op zijn kop
in een holle spiegel
waarin ik lach en wiegel.

zaterdag 27 april 2013

Onbevlekt ontvangen.

Hoe verheven is't geheim
van een Jonkvrouw, fris en rein,
die, zonder een spatje bloed,
door haar Minnaar wordt begroet.

Dit gaat het verstand te boven
dus kan ik het enkel geloven.
Daardoor wandel ik in hoven
die mij niemand kan ontroven.

Maar wellicht is het verraad
aan het spel van goed en kwaad,
is het een misplaatst verlangen
geboren uit sirenenzangen.

Daarom laat ik het oordeel hangen
en kan zo onbevlekt ontvangen.

Rups.

Als een rups spin ik mij in
en weef ik een cocon.
Ik heb het daarin naar mijn zin
en sluit mij af voor maan en zon.

Ik verroer verder geen vin
en ben gesloten als een ton.
Zo krijg ik een onderkin
en word ik langzaam dom.

Dan gaat er in mij iets leven
dat niet voort wil gaan met weven
maar de draden weg wil geven
om naar zonneschijn te streven.

Vrij en vlinder word ik beide.
Wat ik achterlaat is zijde!

vrijdag 26 april 2013

Kil.

Vanuit een hoge satelliet
ziet men echt de grenzen niet
die de landen scheiden
en waarom mensen strijden.

De held're roep van de parkiet
klinkt door bos en weiden.
Ieder hoort ditzelfde lied
en kan zich erin verblijden.

Alles is eenvoudig daar,
gratis, vrij en waar.
Zonder dat het moeite kost
is het al vanzelf verlost.

Pas als ik iets hebben wil
wordt de wereld kil.

Het geheel.

Ik ben op zoek naar het geheel
maar zal dit nooit bereiken.
Ook al oogst ik nog zoveel
en bescherm ik dit door dijken
of al bouw ik een kasteel,
er zijn wellicht nog and're rijken
die ik zelfs niet kennen kan
voordat ik krijg bericht ervan.

Maar stel je voor dat ik het heb:
dit lang begeerd geheel,
dan is het nog altijd nep
want ik ben dan geen deel.

Ben ik dit wel kan ik't niet vinden.
Dan is het mij aan't verslinden.


donderdag 25 april 2013

Ongrijpbaar.

Als ik zeg dat ik besta
spreek ik een gedachte uit
maar wie spreekt vervaagt zodra
die op geen bodem stuit.

Ik probeer hem nog te vangen,
word gedreven door verlangen
naar verborgen samenhangen
maar ben glibberig als slangen.

Zo is er sprake van een grijpen
maar wie grijpt die zie ik niet.
Toch, wanneer de nood gaat nijpen,
weerklinkt er een droevig lied.

Dit neemt evenwel niet weg
dat ik verdwijn terwijl ik zeg.

Wekker.

's Ochtends als de wekker gaat
weet ik niet altijd wie ik ben.
Ik heb die kennis niet paraat
waardoor ik mij nog niet vast pen.

Een moment ben ik nog vrij.
Ik ben dan zelfs niet eens van mij.

Herinneringen, van opzij,
staan nog in de rij
en ik ben als een blanke lei
of een eenzame vallei.

Maar dan geef ik weer gehoor
en ik volg opnieuw het spoor.
Ik val in een vertrouwde voor
en groepeer mij als een koor.

woensdag 24 april 2013

Wat blijft.

Wie er naar een film kijkt
denkt maar zelden aan de lamp
die met zijn licht het doek bestrijkt
waarop geluk valt of een ramp.

Hij is betoverd door het spel
van winnen en verliezen
en krijgt daardoor soms kippevel
of kan er van gaan kniezen.

Maar mocht die lamp ooit doven
dan is het spel ineens voorbij.
De vorsten en hun hoven
verzinken in een witte wei.

Dan blijft slechts ruimte zonder hoek
met daarin lamp, publiek en doek.

Scherp.

Ik had vroeger nooit gedacht
dat de ruimte scherp kon zijn.
Hij leek mij enkel wijd en zacht
zonder angel of venijn.

En dit laatste blijft ook waar,
dit blijkt altijd zonneklaar,
maar omdat hij niets verhult
zie ik ook direct de schuld,
wanneer daarvan sprake is,
en ken ik de gechiedenis.

Daarom snijdt hij als een zwaard
door 't geheim, zo goed bewaard,
toont mijn plan zonder pardon
aan de stralen van de zon.

dinsdag 23 april 2013

Toegevoegd.

Ik zie een kussen. Het is blauw.
Deze kleur is mij getrouw.
Ik kan hem nader niet benoemen
al wil ik hem ook wat graag roemen.

Zo is het ook met elke kleur
en met het wonder van de geur:
geen van hen heb ik bedacht,
evenmin als dag en nacht.

Zij zijn mij zo direkt gegeven
dat ik moet vrezen voor mijn leven
want zij kunnen zonder mij:
misschien ben ik er zelfs niet bij!

Ik heb mij eraan toegevoegd,
als een os die doelloos zwoegt.

maandag 22 april 2013

Geest.

Men heeft zich dikwijls voorgesteld
dat, als het uur van sterven slaat,
de geest het lijf verlaat.
Zo wordt het ook doorverteld.

Alsof de geest een druppel is,
een schijnsel of een nevel,
die, dunner dan de gevel,
wegvloeit zonder hindernis.

Maar is het niet juist omgekeerd
en niet de geest die blijft?
Het lichaam is al snel verstijfd
en wordt dan door de worm verteerd.

De geest leeft echter voort voor allen
nadat hij 't kleed heeft laten vallen.

"Caute" *)

Als ik een kop met thee heb staan
en daarin valt een peuk
dan heb ik er niets meer aan
en is het niet meer leuk.

Maar valt die peuk in d'oceaan
dan is dat heus geen breuk
in het proces van mijn bestaan
noch zorgt het voor een deuk.

Als ik mij dus maar spreiden kan
en strekken over velden
dan heb ik nergens last meer van
en mag een ramp zich melden.

Of anders kan ik krimpen.
Geen hond zal mij beschimpen


*): "Behoedzaam" , Lijfspreuk van Spinoza.

zondag 21 april 2013

Wie.

Ik ben voortdurend in de weer
om mijn conflicten op te lossen
en weet soms helemaal niet meer
of ik wil blijven of moet drossen.

Ik maak mijn keuzes een voor een
en haal naar boven elke steen
kleed mij aan van top tot teen
en zie wie ik mijn gunst verleen.

Dan ga ik weer van links naar rechts
of blijf ik op mijn plekje slechts
en denk ik aan de grote dood
of kijk naar strootjes in de goot.

De hele tijd door weet ik niet
wie ik ben en wie dit ziet.

Vloerkleed.

Als ik naar mijn vloerkleed kijk
zie ik het aan draden rijk
die, met smaak dooreengeweven,
mij doen denken aan het leven
van de schapen voor de wol
en aan de ontwerpersrol.

Dan denk ik ook nog aan het gras
dat voor de wol noodzaak'lijk was
en aan de hoeveelheid geld
die ik voor 't kleed heb neergeteld.

Toch blijft dit alles denken
dat er altijd los van staat
en dat het zien nu niet kan krenken,
zonder manco of hyaat.

Zwemmen.

Ik heb gezwommen vele malen
en wil dat graag herhalen
onder wolken grijs als staal
met hun eigen hemeltaal.

In de grote wereldzaal
schittert water als metaal.

Daar verlies ik elke maal
regelmatig mijn verhaal
en ben enkel aan het zwemmen,
zonder boeien, zonder remmen.

Al van jongs af aan
trek ik baan na baan
en de lucht die zich toen welfde
is nog steeds hetzelfde.

Eind goed al goed.

Soms verschijnt er in mijn dromen
een idee van wat kan komen
aan het einde van de tijden
wanneer niemand nog zal lijden.

Dan zijn gelenigd alle noden
en de bommen werden broden.
Wie weerloos werd afgemaakt
is het die verrukking smaakt
en het donkere ravijn,
vol van zorgen en venijn,
wordt in een klap van satijn
in een hemels baldakijn.

Elke lafaard blijkt een held
als het kwade niet meer telt.

zaterdag 20 april 2013

Overlijden.

Ik zie op tegen de dood
maar ik maak het ook te groot.
Ik zal er eenmaal niet meer zijn
net als in 't verleden
maar toen had ik ook geen pijn;
die heb ik enkel in het heden.

Mogelijk ben ik een sonde,
neergelaten in de sponde
van de strijd om het bestaan,
woedend onder zon en maan,
die er weer wordt uitgetrokken,
na de laatste schokken,
als een haar uit boter
en wordt vreugde groter.

Zonlicht.

Na de lange winternacht
is er plots weer zonneschijn
die in duizend ogen lacht
op het drukke winkelplein.

Wat terneer lag komt tot leven
op een twinkelend festijn.
Zonlicht wordt om niet gegeven
en verwarmt groot en klein.

Het schijnt diep in elke kier
maar dat niet alleen maar hier.
Ook op verre stranden
is het aan het branden
en het schitterde in steden,
net als nu, in het verleden.

vrijdag 19 april 2013

Ruimte.

Ruimte lijkt een kostbaar goed.
Er wordt heftig om gestreden.
Dan stroomt er niet zelden bloed,
wat men liever had vermeden.

Dit komt door het misverstand
dat men ruimte ziet als land
dat door niemand werd betreden,
zonder wortels in't verleden.

Maar al is de ruimte vol
ziet men makk'lijk over 't hoofd
dat aan zijn feitelijke rol
niet het minste werd ontroofd.

Ruimte is een alvermogen
dat alleen maar kan gedogen.

Geloof.

God gaat aanschouwing te boven,
daarom moet ik in Hem geloven.

Omdat Hij een en alles is
ben ik vergelijkbaar met een vis
die wordt geboren in het water,
daarin leeft en sterft ook later,
zonder dit te kunnen kennen,
te vertrouwd om aan te wennen.

Als een oog dat alles ziet,
ziet Hij slechts zichzelve niet.
Naar waar ik ben kan ik niet reizen
en er zelfs niet eens naar wijzen.

Geloof is daardoor geen ervaring
maar het geeft mij in bewaring.

donderdag 18 april 2013

Acuut.

Wat weet ik van dit moment,
behalve dat het enig is?

Het is een eeuwig monument,
aanwezig zonder hindernis,
schuchter als de hagedis
maar altijd dat wat ik niet mis.

Het is tot dusverre het laatste
hoewel het zich nog nooit verplaatste
want de tijd vliegt er doorheen
terwijl het stilstaat als een steen.

En tegelijkertijd het eerste
van de reeks die nog kan komen.
Niemand die het ooit beheerste
en men kan er niet van dromen.

Min maal min.

"Alles is een voorstelling" -
dat kan ik beweren.
Dit doorbreekt de kwelling
daar die mij niet kan bezeren.

Alles wordt dan tot een droom,
ook mijn zuchten en mijn schroom,
en de rotsen zijn als stoom
in een eindeloze stroom.

Maar het staat weer op de helling
als ik nog wat verder denk
en besef dat de voorstelling
zelf als wijn is die ik schenk
of alleen maar een vertelling
die mij volgt op mijn wenk.

Revolutie.

een navertelling. *)

Er leefde ooit eens een tiran
met als lijfspreuk: "komt er nog wat van?"
Hij heerste als een donderwolk
over zijn geknechte volk.

In zijn kamer kwam geen zon
want er was een heuveltop
tussen 't licht en het balkon.
Daar had hij niet zo veel mee op.

"Doe direkt wat ik nu zeg,
graaf voor mij die heuvel weg!",
zo weerklonk zijn bars bevel
en zijn volk kwam in de knel
totdat iemand zei: "Neem zijn kop
en laat met rust die hoge top!"


*) Vrij naar Zijne Eminentie
    Shamar Rinpoche.

woensdag 17 april 2013

Soeverein.

"Waar komt wat er is vandaan
en waar gaat het heen?"
Deze vraag dient zich steeds aan,
overmurwbaar als een steen.

Is't de Vredevorst Die riep
en aldus de wereld schiep
of een onverwachte knal
als begin van het heelal
of is het wellicht voortgekomen
uit mijn eigen dromen?

Welk antwoord ik ook geef,
't laat onverlet dat ik nu leef.
Dit moment, zo soeverein,
eist geen reden om te zijn.

Niet te gauw.

Er wordt heel wat afgepraat
over wat in boeken staat,
wat over de toonbank gaat,
of het te vroeg is of te laat.

Dit vormt een hele bovenbouw
van kritiek en commentaren,
die, als ik dit zo beschouw,
tot een last wordt met de jaren.

Ik wil u graag dit leed besparen
maar dat doe ik dan te gauw:
als ik de wolken wil verdrijven
is dit niet zo'n goed idee.

Alleen al door dit op te schrijven
werk ik er ook zelf aan mee.

dinsdag 16 april 2013

Boot.

Ik zet weer eens mijn fiets op slot
en zie niet hoeveel keer
ik dat zal blijven doen tot
dat ik weet: het gaat niet meer.

Ik heb dit al zo vaak gedaan
maar toch niet onbeperkt.
De klok blijft aldoor uren slaan,
de tijd stroomt ongemerkt.

Wij drijven constant door een goot
naar de wagenwijde dood
in een broze boot.
Eenmaal wordt die ons te groot.

Aan het eind van onze uren
kunnen wij die niet meer sturen.

Onwrikbaar.

De ruimte is onwrikbaar
en niettemin beschikbaar.

Hij biedt aan alles plaats,
ook aan een scheve schaats,
en wijst nooit iets af.

Al is't ook ondermaats,
hij geeft geen enk'le straf
en heeft totaal geen praats.

Nu volgt een goed bericht
dat het bestaan verlicht:
die ruimte, wijds en naakt,
daar zijn wij van gemaakt.

Het graf, de berg, de koekepan
zijn er slechts wat vormen van.

maandag 15 april 2013

Stilstand.

Ik kan van alles doen
maar gaat het daar wel om?
Natuurlijk wringt de schoen
en ben ik vaak te dom.

Dan is het best de moeite waard
om zaken te herstellen
en om wat mij zorgen baart
aan vrienden te vertellen.

Maar ik ben dan vergeten
wat ik best kan weten:
dat mijn gang van a naar b
slechts bestaat als een idee
wat mij zomaar werd gegeven
net zoals het hele leven.

Los.

Ik heb de wereld ingedeeld
in allerlei segmenten
en heb daarbij een schat verspeeld.
Nu zit ik op de centen.

Maar 't is nog niet te laat.
Ik maak een einde aan het kwaad
en schrap nu uit mijn woordenlijst
alles wat naar delen wijst.

Dan is er geen voor en na,
geen spoedig en geen dra,
geen achter, op of tegen,
geen binnen en geen buiten,
geen diefstal om te plegen
maar zijn er enkel duiten.


zondag 14 april 2013

Huis.

voor Hermien Rodenburg.

Heel de wereld is een huis
dat je onbevreesd doorkruist
maar je wilt wel eens een kluis
waar het soms wat minder ruist,
als een luchtbel onder water
in contrast met het geklater,
helder, stil en transparant
met een klare binnenkant.

Mag het je gegeven zijn
dat voor deze plek zal gelden
dat het een speelplaats is voor helden
op een moeiteloos festijn
waarin verrukkingen en pijn
zich in feestdos melden.*)


*):  o/o Nu zijn zowel lijden als genot
      tot sieraden geworden
      die ik met welbehagen draag o/o

Uit de Sadhana van Mahamoedra
van de Vidyadhara
de Eerwaarde Chögyam Trungpa, Rinpoche.
  

Wederzijds.

Wat ik ook maar zie
is van dit zien afhankelijk
en als ik slaap blijkt zelfs mijn knie,
zoals de rest, vergankelijk.

Maar omgekeerd moet er iets zijn
als ik zou willen zien.
Zonder licht en vorm of lijn
verval ik tot "misschien"
en als ook dit woord verdwijnt
rest geen ik meer dat verschijnt.

Wat ik ken dat is er ook,
zelfs al is het dun als rook
en wat er is roept mij in't leven
waarna ik begin te streven.



Immanentie.

Twee golven in de oceaan
kijken elkaar droevig aan:
"Hoe lang zal ik u nog zien?
Hooguit maar een tel of tien"
en zij plengen zoute tranen
waar zij ook van zijn gemaakt.

Soms vergeten zij hun wanen
als het blijde inzicht naakt
dat het nat in zee en kranen
door zijn plaats niet wordt geraakt.

En zij weten: "Wij zijn water,
steeds hetzelfde, nu en later,
dat zich voegt naar elke vorm
en zal spatten in de storm".

zaterdag 13 april 2013

Afgekalfd.

Mijn wereld stortte in
toen ik mij vergiste
in de allereerste zin
die ik daardoor miste
terwijl men had verwacht
dat ik de toon zou zetten.

Men had dit niet gedacht.
Ik brak mijn eigen wetten
en verloor mijn kracht.
Ik kon op niets meer letten.

En toch verstrijkt de tijd.
De afgang is een feit
en ik verdrink in spijt
maar plots ben ik het kwijt.

donderdag 11 april 2013

Buitenkant.

Er is een ding dat ik niet kan,
dat is mijzelf van buiten zien.
Al heb ik nog zo'n handig plan,
waarbij ik mij van films bedien,
ik zie toch enkel maar een man.
Verder blijft het daarbij dan.

Ik weet niet of ik die ben
en kan het enkel geloven,
zonder dat ik mij ooit ken,
van onderen of boven.

Of ik nu vaardig ben of sterk,
het blijft onbegonnen werk
en hoeveel ik ook verover,
hier ga ik totaal niet over.

Duur.

Ik blik al vaak vooruit
op wat er gaat gebeuren
al is weliswaar het geluid
ervan nog nergens te bespeuren.

't Is niet dat ik op grenzen stuit
waardoor ik mis de kleuren
van wat zich later pas ontsluit,
want open staan de deuren.

Maar 't is de duur van dit moment,
die in't geheel geen grenzen kent,
waardoor er nooit iets anders is
dan kennen zonder hindernis
van toekomst en verleden
in een eeuwig heden.

woensdag 10 april 2013

Zee.

Ik geloof in zoveel dingen
maar als ik beter kijk
dan zijn het eerder kringen
en neemt de stof de wijk.

Dit betreft het hele zijn:
neem ik het lidwoord weg
vervliegt daarmee het rookgordijn
dat ik op beweging leg.

Doe ik dit niet dan is er iets
dat ik kan winnen of verliezen.
Al is het maar een oude fiets,
ik kan er om gaan kniezen.

Maar als er geen dingen zijn
is er slechts zee waarop ik dein.

dinsdag 9 april 2013

Inkeer.

Ik ben onthutst en ongerust
en mij van mijn schuld bewust.

Ongedurig woelt de lust
waar de wind de aarde kust
en de mede uit het fust
heeft de vuurzee niet geblust
maar de vlammen op doen laaien
om het steekspel te verfraaien
van mijn jakkeren en jagen
door de wereld, al mijn dagen.

Ik begin mij af te vragen:
kan ik het er niet op wagen
om het maar te laten waaien
zonder verder nog te graaien?

Het absolute.

Ik zoek al lang naar 't absolute:
iets waar niets tegenover staat
maar mijn geest wordt mat als jute
als mij dat telkens weer ontgaat.

Zelfs het onbeperkte zijn
heeft als tegenhanger niets
en de grondeloze schijn
gaat nog altijd over iets.

Ook dit lange zoeken zelf
kan ik elk moment nog staken.
Het is onnodig dat ik delf
en ik hoef ook niets te maken.

Desondanks blinkt het gewelf
langs de kartelrand der daken.


zaterdag 6 april 2013

Weerspiegeling.

Ik maak mij druk om mijn bezit,
wat ik kan hebben of verwerven
en ik word regelmatig wit
als ik bedenk dat ik moet sterven.

Maar het is een misverstand:
er is niet echt iets aan de hand
want het onmetelijke zijn
is uiteindelijk slechts schijn.

Het is in werk'lijkheid geen ding
maar moeiteloos gebeuren.
Er lijkt zich soms iets los van scheuren
maar dit is slechts herinnering.

Als ik dus zeg:"Dit staat er"
is't als weerspiegeling in water.


vrijdag 5 april 2013

Beschikbaarheid.

Je zou zeggen: als ik zit
en vervolgens niets meer doe
dat dit wijst op weinig pit.
Ik lijk liever lui dan moe.


Het lijkt tegelijk verloren tijd
die aan niets meer wordt gewijd.
Een vermogen lijkt verpild
en de honger niet gestild.

Toch wordt er tijd gewonnen
want ik word rustig en bezonnen
zie door veel verwarring heen
waardoor wat eerst belangrijk scheen
eindelijk eens weg kan vallen
en ik beschikbaar word voor allen.

Zoektocht.

Hoe kan ik zeggen waar iets is?
Ik kan er naar gaan wijzen
of zeggen: "voor u op de dis"
of: "in die richting moet u reizen".

Als ik "in de ruimte" zeg
is dit niet voldoende
want daarin loopt elke weg
waarop ik streed of zoende.

Waar zou ruimte zelf zijn?
Links of rechts waarvan?
Wordt hij omsloten door een lijn,
waaraan grenst die dan?

Of ik nu iets bezit of mis,
ik weet niet waar de ruimte is!

donderdag 4 april 2013

Naadloos.

Wat maakt de geschiedenis?
Het gespartel van een vis?
Of de slag bij Waterloo
of het springen van een vlo?

Ik zou kiezen voor de slag
op die vastgestelde dag
ofschoon die is opgebouwd
uit veel feiten, welbeschouwd.

Elk gebeuren heeft een grond
en zendt steeds zijn werking rond.
Waar kan ik een grens bepalen
tussen ruisen en verhalen?

Ik kan het weliswaar niet laten
maar de stroom kent geen hyaten.

Zonder erg.

Uw gladde haar was zwart als lak.
Soms bewoog u als een slak.
Voor sake had u een zwak
maar u stak ons in het pak.

U ontsloot het hemeldak,
liet het zien als een groot wak
waaraan een fundament ontbrak
voor wat los kon zijn of strak.

Plotseling hief u het glas
met kometen in de pas,
maakte van de zee een plas
maar uw  vuist werd als een berg.

Daarin had u zelf geen erg
omdat in u geen bodem was.


*) Geschreven op 4 april 2013
    voor Chögyam Trungpa, Rinpoche 
    zesentwintig jaar na diens overgang
    in parinirwana.



woensdag 3 april 2013

Schim.

Ik ben in de grond alleen,
vul mijn lijf van top tot teen,
tel mijn daden een voor een
en verander lucht in steen.

Ik word hiertoe aangezet,
en gevangen in het net
van een schim die ik niet ken
maar voor wie ik zwoeg en ren,
die mij teistert in zijn gloed
en mij keer op keer beboet
met ideeën, zwart als roet,
en vergif in overvloed,
die mij dikwijls trillen doet
maar die ik nimmer heb ontmoet.

Speelruimte.

Als ik een lamp zie in het water
is die daar ook van gemaakt.
Hij weerkaatst daarin niet later,
kan niet worden losgehaakt.

Telkens als ik iets begeer
gebeurt ditzelfde evenzeer:
wat ik hartstocht'lijk wil bezitten
kan ik uit mijn grond niet spitten.

Het is te mooi en te direct.
Ik verdwijn daardoor volstrekt.

Liever wil ik dit voorkomen
en schep afstand door te dromen.
In die ruimte kan ik spelen
en de wereld gaan verdelen.

dinsdag 2 april 2013

Universalia.

Cirkels zie ik overal.
Ze omgrenzen elke bal,
zijn de rand aan elke kom,
trekken heel de kosmos krom,
laten ballerina's tollen
langs de lijnen van hun bollen.

Als aan hun grens de winden waaien
heb je tornado's aan het draaien.
Hun constante werveling
omgeeft elke sterveling.

Maar misschien is er slechts een
die zich ging reproduceren
want ik herken hem steeds meteen
in elk oog zonder mankeren.

Onderhoud.

Wrok en haat kunnen bevriezen.
Er valt dan niet meer veel te kiezen.
Toch  blijf ik gelukkig niezen
en moet ze voor een tel verliezen.

Ze zijn weliswaar snel weer terug
maar als ik oplet zie ik vlug
hoe ze zijn geëxplodeerd
voordat ze zijn teruggekeerd.

Ook zag ik de volle maan
gister aan de hemel staan.

Dit verwonderlijke baken
hoef ik zelf geenszins te maken
maar mijn nijd vergt onderhoud.
Laat ik dit na wordt alles goud.