dinsdag 31 juli 2012

Overhand.

De zomer is nu statig groen.
De regen wuift in sluiers.
Geliefden wisselen een zoen,
bejaarden dragen luiers.

Dit alles gaat gelijktijdig:
op straat is iedereen paraat
en dat is niet strijdig
met iemand die de pijp uitgaat.

Wolken spermatozoïden
zoeken hun weg bevruchtend
en weldra zijn er nieuwe lieden,
enthousiast of zuchtend.

Zij krijgen zelfs de overhand:
de liefde bloeit in stad en land.


maandag 30 juli 2012

De schat.

een navertelling.

Sam droomde op een nacht
in Isfahan dat hij in Bagdad was.
Hij kende daarin onverwacht
de straten pas voor pas.

Hij wist ook van een tuin
waarin een schat begraven lag.
Hij reed dus over berg en duin
omdat hij geloofde wat hij zag.
Over de schutting kroop hij schuin
om daar te slaan zijn slag.

Hij werd echter gepakt
en voor de meester neergekwakt.
"Wat kwam je bij mij doen?"
en Sam versloeg zijn visioen.

"'k Ben niet zo gek als jij",
zei toen de meester blij,
"ook ik zag laatst in dromen
een schat als ik maar komen
wou naar Isfahan
maar ben er niet naar toe gegaan."

Nog blijder keerde Sam weer terug
en groef de schat op vlug.

zondag 29 juli 2012

Voor de Wet.

een navertelling.

Voor de Wet daar staat een wachter,
men ziet het schijnsel al erachter.
Op een dag verschijnt een man,
die wil er het zijne van.

Maar de aanblik van de wachter
houdt hem in aarzeling gevangen
en het wordt hem nog verdachter
als hij hoort van hoog're rangen
wachters dan van degene die verspert
de weg die zijn verlangen werd.

Zo gaat de tijd voorbij
en eind'lijk valt de man opzij.

Eén vraag heeft hij nog niet gesteld:
"Kan't zijn dat u mij nog vertelt
waarom zich niemand heeft gemeld
behalve ik, terwijl de Wet voor allen geldt?"

"Dit was alleen voor u de poort,
ik sluit hem nu en ga weer voort." 

De Simoerg.

een navertelling.

Alle vogels geloven:
boven de wolken zijn er hoven
waar de Simoerg zich laat loven,
hij gaat het verstand te boven
en bestaat uit veertien vogels.

Zij vlogen alle weg als kogels
ernaar verlangend hem te zien
maar lang, en moeizaam bovendien,
was de warrelende vlucht
over bergen, scherp, geducht.

Velen vielen daardoor af,
het koren scheidde zich van 't kaf,
totdat er veertien overbleven:
het was de Simoerg, hoogverheven.

Boodschap.

een navertelling.

Op reddingsdag van man en muis
hing Here Jezus aan het kruis.
Ieder was van droefheid stom
en er was verdriet alom.

Petrus was onder de velen,
keek op en kon toen niet verhelen
dat Jezus hem aan 't wenken was
dat hij moest komen ras.

Dus brak hij door't Romeins cordon
waarbij hij van zijn lafheid won
en klom omhoog ook in het kruis
als ging het om zijn laatste thuis.

En Jezus sprak, nog hoorbaar schier:
"Je kunt zien je huis van hier!"

Revolutie.

een navertelling.

Een heerser had eens last
van een bepaalde heuveltop
omdat die elke dag steevast
hem plaagde met dezelfde strop:
de zon vermocht niet zo te rijzen
dat zij verlichtte zijn paleizen.

Hij beval toen aan zijn volk:
"Haal weg de heuvel als een wolk.
Wanneer u aan de slag zult gaan
is het in twintig jaar gedaan."

Het volk, eerst nog verrast,
voelde zich alras belast
totdat iemand als mening gaf:
"In plaats daarvan zijn hoofd eraf!"

Zojuist.

een navertelling.

Sam leunde eens voorover
en viel toen uit het raam.
Men zag hem door het lover
snel naar beneden gaan.

Men snelde erop af
in een gestrekte draf
waardoor het volk, ontzet,
zich vormde tot boeket
rond Sam die was gevallen
tot deernis van hen allen.

Ook Moos kwam toen voorbij
en drong zich door de rij:
"Sam, Sam, wat is er aan de hand?"
"Ik weet niet Moos, ben net geland!"

vrijdag 27 juli 2012

De geboorte van de tijd.

De werk'lijkheid stalt onverhoeds
haar schatten voor ons uit.
Of het nu wrang is of iets zoets,
zij geeft zichzelf als bruid.

Ik kan mij af gaan vragen:
waar haalt ze dit vandaan?
maar kan dit ook verdagen;
intussen blijft zij gaan.

Het vragen naar een bron
introduceert de tijd
die als sneeuw smelt voor de zon
als ik mij aan het leven wijd.

De tijd komt uit de werk'lijkheid,
het is niet andersom.

Peperbus.

Ik zoek naar de peperbus
maar zie hem nergens staan.
Mijn blikken werpen lus na lus
langs aanrecht, plank en raam
en dan, ontmoedigd door die klus,
geef ik maar de brui eraan.

Dan blijkt hij er gewoon te staan,
precies waar ik hem zocht.
Verklaringen dienen zich aan:
mijn kijken nam daar net een bocht
waardoor ik hem niet heb gezien
of hij was er niet, misschien.

Geen van beide te bewijzen
maar de peperbus blijft rijzen.


Spookrijder.

een navertelling

Ooit eens op een avond laat
reed Sam na een fuif naar huis.
Zoals dat wel eens vaker gaat
was't met zijn helderheid niet pluis.

Hij was een beetje aangeschoten
en zette toen het nieuws maar aan
terwijl hij stug en onverdroten
door het vlakke land bleef gaan.

Er kwam toen net een spoedbericht:
"Wakk're rijders, opgelet!
Scherpt uw aandacht en uw zicht,
een spookrijder breekt thans de wet!"

"Wat nu?", dacht Sam verwonderd,
"ik zie er hier wel honderd!"

donderdag 26 juli 2012

Visio Dei.

"Zalig de reinen van hart
want zij zullen God zien": *)
dit is de meest verheven start,
het schoonste bovendien.

In algebraïsche vergelijking
kan dit worden omgekeerd.
God zien is dan verrijking
waaruit het zuiv're wordt geleerd.

In Hem is alles saamgevat,
wat men krijgt en wat men had.
Als men mag baden in Zijn gunst
is manhaftigheid geen kunst.

Men kan Hem nooit vergeten
want het vergeten is vergeten.


*):  Mattheus 5:8.


      E dèi saper che tutti hanno diletto,
      quanto la sua veduta si profonda
      nel vero in che si queta ogni inteletto.

      Quinci si può veder come si fonda
      l'esser beato nell'atto che vede,   
      non in quel ch'ama, che poscia seconda;

      e del vedere è mesura mercede,
      che grazia parturisce e buona voglia:
      cosi di grado in grado si procede.



     Queste sustanze, por che fur gioconde
     della facia di Dio, non volser viso
     da essu da cui nulla si nasconde;

     però non hanno vedere interciso
     da nuovo obbietto, e però non bisogna
     rimemomar per concetto diviso.



     En gij moet weten dat allen gelukzaligheid bezitten
     naarmate hun zien zich meer verdiept.
     in de waarheid waarin ieder verstand tot rust komt.

     Hierdoor kunt ge zien hoe het gelukzalig-zijn
     gegrond is in de daad van het zien,
     niet in die van het liefhebben, die daarna volgt.

     En de mate van het zien is de verdienste
     die genade geboren doet worden en goede wil;
     zo is de voortgang van trap tot trap.



    Deze wezens, vanaf het ogenblik dat zij zich verheugden
    in het aanschijn Gods, hebben nooit het gelaat gewend
    van dat voor hetwelk niets verborgen is.

    Daardoor wordt hun zien nooit onderbroken
    door een nieuw object; en hebben zij nooit nodig
    zich te herinneren zoals bij verbroken bewustzijn.



Dante Alighieri, Divina Commedia,
Paradiso, Canto XXVIII, terzinen 36 t/m 38
en Canto XXIX, terzinen 26 en 27.   
          
  
        

Bodemloos.

Ik ben op zoek naar vaste grond
maar kan die nergens vinden.
De aarde, stevig en gezond,
zal op een dag verzwinden.

Misschien dan een relatie:
die geeft mij kracht en statie
tot ik mijn fout te laat zie
en ronddool, uit de gratie.

Ten einde raad de goede God:
ik volg gewillig Zijn gebod,
bereid mij voor op Zijn genade
en dien Hem ijv'rig als Zijn gade.

Toch heb ik het niet afgerond
want zelfs God ontbeert een grond.

woensdag 25 juli 2012

Katje.

Mijn kat is er nog niet zo lang.
Zij werd in maart geboren.
Zij ligt nu rustig, zonder dwang
en wast zich naar behoren.
Ik strek mijn hand uit
naar haar buik om haar daar te aaien
maar die wordt meteen tot buit
waarom haar nagels graaien.

Mijn hand zo oud, haar nagels jong
en toch vertrouwd haar ruwe tong.
Er is hier een herkennen
dat leeftijd doet vervagen.
De muizen moeten rennen
wanneer zij wil gaan jagen.

Licht.

In de zon en in de maan
tref ik het verschijnsel aan
dat schittert op het water
en vorm krijgt in een regenboog.
De ogen van een kater
weerkaatsen het en hoog
boven de huizen
vonkt het in de sterren.
Het laat de gasvlam suizen
en zich niet versperren
door theorie en mode
maar laat de wereld zien
in elke episode.

Het is het licht met zichtbaarheid vandien.

Tijdelijk.

Wij zijn vandaag met velen
die in dit leven delen
maar over duizend jaren
vergingen alle scharen
die nu het land bevolken
met vredespijp en dolken.

Ook lijkt het onomstreden
dat duizend jaar geleden
niemand uit dit heden
de aarde heeft betreden.

Dit samenzijn, zo hecht en vast,
krijgt zo iets van een poppenkast:
nu dansen in het tijdkozijn
Jan Klaassen en Katrijn.


dinsdag 24 juli 2012

Schulp.

's Avonds laat op het station
is het zoel en donker.
De warme adem van de zon
sloeg daar neer en zonk er.

Een meisje zit niet ver van mij
eenzaam op een bankje.
Haar rok schuift op haar blanke dij
en vraagt om een bedankje.

Kort kruisen onze blikken
elkaar in de herkenning.
Dan keer ik in de strikken
weer van aloude gewenning.

Ik sla mijn ogen neer,
en hul mij in 't vertrouwde zeer.

Lamp.

Door de nevel schijnt een lamp,
nu eens helder dan weer dof,
al naar gelang de damp
van water is of zwaard're stof.

Soms wordt hij aan het oog onttrokken
en is hij niet te plaatsen
hoewel rivier en huizenblokken
zijn schijnsel nog weerkaatsen.

Maar dan, onder de horizon,
verdwijnt zijn laatste licht
en duisternis, als in een ton,
maakt alles blind, doet alles dicht.

Een plotselinge bliksemschicht
biedt soms nog snel een overzicht.





maandag 23 juli 2012

Kennis.

Zonder walm brand ik kalm
in een diep en donker gat
waar ik helder, zonder galm,
terug kan zien wat ik vergat.

Ik ben om niet verkregen
en laat mijn lichte regen
sijpelen in straat en stegen
en kom leed en liefde tegen.

Soms ligt alles door elkaar
maar ook dat neem ik nog waar
en verdwijnt iets uit het zicht
maakt mij dat niet minder licht.

Zonder dat ik iets verricht
zie ik wat er voor mij ligt.


zondag 22 juli 2012

Fictie.

Ik heb mijzelf ooit eens bedacht
en doe dat telkens weer.
Ook nu, in deze donk're nacht,
gebeurt het keer op keer.

Dit is vernuftig, creatief
maar dit ik wordt tot een dief
van zielerust en vrede
wanneer dit wordt vergeten.

Dan ben ik in de duisternis
en zie niet hoe het is.
Ik neem de droom voor waar
waarnaar ik aldoor staar,
begeef me in een nest
maar blijf fictief, net als de rest.

zaterdag 21 juli 2012

Abrupt ofwel geleidelijk.

Er wordt gesproken van een pad
dat leidt naar de bevrijding.
Maar men spreekt ook van een gat
waar men in springt zonder tijding.

Abrupt ofwel geleidelijk:
dat zijn de twee manieren.
Met wilskracht of slechts lijdelijk,
met sprongen of met zwieren.

Het kan alleen op een moment:
dat valt niet te weerleggen.
Maar of men snel of langzaam rent
heeft dan geen invloed, kan men zeggen.

Want een moment is er altijd
zowel in vrede als bij strijd.



vrijdag 20 juli 2012

Drie woordjes.

"Ik zie dit" - het wordt zo snel gezegd.
Drie woordjes zijn het slechts
maar oorzaak van een zwaar gevecht
dat woedt van links naar rechts.

Want het heelal, in wezen een,
wordt opgedeeld in drieën:
het ding, het zien en dan degeen,
gevormd door fantasieën
van montere identiteit,
slagvaardig voor de strijd.

Het is zo gek nog niet bedacht
maar dit wordt gauw vergeten
en dan begint al snel de jacht
en klinken schril de kreten.

Roman.

Ik lees hier een roman
en sta ervan versteld
hoe snel ik word die man
wiens leven wordt verteld.

Wanneer hij wordt gekrenkt
of aan wat maar denkt
valt dit niet te scheiden
van mijn eigen lijden.

Ik vraag mij daarom af:
het leven dat ik leid,
heldhaftig, laks of laf,
gelaten of in strijd,
wordt dat niet netzozeer
verteld met pen of veer?

donderdag 19 juli 2012

Adam.

Een huid werd mij nog nageworpen *)
toen ik het paradijs verliet.
Nu bouw ik stad en dorpen
met moeite en verdriet.

Die huid dat is mijn lijf,
gemaakt van vlees en bloed,
waarin ik nu verblijf
getrouw tot in den doet.

Een onderhuid dat is mijn geest.
Ook die is er niet steeds geweest.
Af en toe heb ik geluk
en blijft hij als een kledingstuk
liggen op de grond
nadat ik verzwond.

*): "En de Here God maakte voor de mens
      en voor zijn vrouw klederen van vellen"
      Genesis 3:21.   

Voleinding.

Als alles is geregeld
voel ik mij soms te veel.
Mijn vloer is mooi betegeld,
mijn paard staat op de deel.
Recht van lijf en leden
ben ik weltevreden.
Ik heb niets meer toe doen,
verlang ook niet naar toen
en word zo overbodig.

Ik heb daarom iets nodig
maar ben alreeds voorzien,
weet niet waartoe ik dien.

Ik moet dit maar zo laten
en staken nu dit praten.

Scheiding.

Ik heb een goed tweesnijdend zwaard
dat woede van't verhaal kan scheiden.
Verdienste wordt aldus vergaard
en minder wordt het lijden.

Het verhaal is wat het is:
altijd een geschiedenis.
En de woede, nu apart,
is een woelen in het hart:
een enorme storm
zonder doel en vorm.

Het is verrukking, welbeschouwd,
uit diepe krachten opgebouwd
en het verhaal of het probleem
is van het denken een embleem.

Van onderen.

Zonder te onteren
kan ik demonteren.
Wie het zou kunnen deren
blijkt gemaakt van slangenveren.

Ik ben niet vals, gemeen of hard
maar neem de dingen slechts apart
waardoor, niet langer nog verward,
vrede neerdaalt in het hart.

Ik zet mijn zorgen aan de dijk,
geef zo van verlichting blijk.
Ofschoon zeker wenselijk
is het bovenmenselijk.

Ik kijk daarom van onderen
naar die hoge wonderen.


woensdag 18 juli 2012

           De Hans Zwart Sonnetten.
           Op muziek gezet door Maarten Regtien. 



1. O DOOD, WIE BEN JE?
              
                       Frau Minne kenntest du nicht?
                       Leben und Tod sind untertan Ihr.
                               Richard Wagner: Tristan und Isolde.


Op zeek're dag vatte ik moed
en werd nieuwsgierig naar de dood.
Zij die hem kunnen kennen zijn een stoet,
oneindig lang, waaruit het leven vlood.

Hen kon ik dus niets vragen
maar anderen die leven
weten zoveel als ik en jagen
voort in eender beven.

Zo is, ongrijpbaarder dan rook,
van kenbaarheid verstoken zweem,
wat kort slechts in het leven dook,
dan teruggekeerd van leem tot leem,
van de vergank'lijkheid, net als geboorte ook,
de dood slechts zegel en embleem.


2. KWINTESSENS.

Soms weet je echt niet meer
hoe het nog verder moet.
Je leeft nog wel maar doet
niets meer, hebt geen verweer
tegen een zee van klachten
die op komt wellen uit de nachten
van je ziel, die plots verdort.
Je adem stokt, je tijd wordt kort.

In zo'n impasse te verkeren
beroert het hart, laat tranenmeren
toe tot onze ogen.

Maar soms blijft onbewogen
ons wezen liggen als een steen.
Verdriet en zorg vloden dan heen.


3. VERLIES.


Het was winderig op straat.
Ik had een touwtje in mijn hand
en daar aan rukte een ballon.
Ik keek omhoog, mijn moeder in't gelaat.

Ze was met tante aan de praat
in dit bewolkte land
vaak nat en somber zonder zon
waar regen op de dreven slaat.

Toen liet ik het touwtje los:
omhoog vloog de ballon. Ik was de klos,
het kort geluk bleek al te bros.

Nog lang kon ik hem volgen,
weemoedig en ietwat verbolgen,
tot hij door't zwerk was verzwolgen.


4. ADEM.

De adem gaat naar binnen
en zachtjes stijgt het linnen
op mijn borst. De adem
vult mijn hele vadem.

Dan gaat hij weer naar buiten,
komt zachtjes door het neusgat fluiten
en gaat de wijde wereld in.
Verwonderd zit ik en verroer geen vin.

Dan gaat hij weer naar binnen,
is altijd aan't beginnen,
en fluit alweer naar buiten
om deze cyclus af te sluiten.

En gaat opnieuw naar binnen,
niets te derven, niets te winnen.


5. VOORJAAR.


De aarde nat, ontdooiend mos,
de winter die ons uit komt wuiven,
de bomen breken plotsklaps los,
de klok die weer vooruit ging schuiven.

Op veler wangen komt een blos,
de straten waarin pollen stuiven,
de takken huiveren in bloesemdos,
fortuinlijk vee, bevrijd van ruiven.

Daarboven wolkt de hemel marmer
en vliegen, eeuw na eeuw,
de meeuwen rond, grijswit als sneeuw,
hun kleur wordt nimmer warmer.

Dit alles in een diepe geeuw
die rijker wordt noch armer.


Utopia.

De wereld ademt echt en hecht
met wetten en geboden,
met cirkels rond en lijnen recht
en doden onder zoden.

Op de stammen klopt de specht
en de troost lenigt de noden.
Wat gezegd is is gezegd
en ontferming breekt de broden.

Alles is nu uitgelegd
aan de goeden en de snoden
en beslecht is het gevecht.
Allen zijn genoden.

De motieven uitgeschakeld
en een kip die vrolijk kakelt.


gedeeltelijk ontrijmd:


Op een veld dat ademt
valt de regen recht
in de plassen en de vijvers
en de druppels vormen cirkels
op het wateroppervlak.
Onder de halmen
doen er de krekels
wijselijk het zwijgen toe.

Onder de zoden liggen doden
en ontferming breekt de broden.

Alles is nu uitgelegd
waardoor ieder vrede heeft.
Zonder nog iets op te rakelen
kan de kip nu kakelen.

Wijzerplaat.

Op de wijzerplaat
van mijn horloge
zie ik duidelijk hoe laat
het is als doornroosje
opspringt door de prins
zelfs al was zij, na haar poosje,
al niet langer meer van zins
om te rijzen uit haar doosje.

Hoe dan ook: de plaat weerkaatst
hoofden en manieren,
zon en maan, niet op het laatst
raderen en dieren,
alnaargelang ik hem beweeg.

Tegelijkertijd blijft hij ook leeg.


gedeeltelijk ontrijmd:


Mijn horlogewijzerplaat
spiegelt alles heel getrouw:
ik hoef mijn pols maar te bewegen
om kastelen en lianen
over zijn oppervlak
te laten glijden.

Op't horloge is doornroosje
niet meer aan het lijden
want ik zie om twaalf uur
dat de prins haar wakker kust
maar zij zijn zich niet bewust
dat zij zo kunnen verglijden
als ik opnieuw mijn pols beweeg.

Want de plaat blijft eeuwig leeg.





Erflater.

Ik zit klem en ben gevangen
tussen plannen en belangen,
fantasiën levensgroot,
stuivend dons en zinkend lood.

Met problemen opgescheept
en verwachting doorgestreept
moet ik blijven tot de dood
mij uit lijf en leden stoot.

Hierin heb ik heel geen zin
maar ik zit er middenin.
Nutteloos is mijn verweer
dus leg ik mij er maar bij neer.

Dan pas ben ik hiervan vrij
als dit vergaat met mij erbij.


gewijzigd: 


Zanger.

Ik ben volledig ingesloten
door mijn plannen en belangen,
mijn geboorte en mijn dood,
stuivend dons en zinkend lood.

Ik heb de hele tijd tien vingers
en kan slechts denken in de tijd.
Zonder onderscheid
drukt mijn lijf tegen de aarde.

Ik kan wel wat bedisselen
maar mij niet verwisselen
met de heerser op de troon.
Ik ben gevangen waar ik woon.

Ik kan de bordjes niet verhangen
maar wel zingen deze zangen.


dinsdag 17 juli 2012

Waarom?

Alles lijkt zo consistent:
boterbloemen en graniet,
het stokje van de dirigent
en een oog dat alles ziet.

Boven de wijde oceaan
zie ik mist en wolken gaan
en nog verder daarvandaan
sterren aan de hemel staan.

Soms suizelt ook de wind
door de haren van een kind
of duizelen gezwind
duizend rafels van een lint.

Metafoor en stalactiet
zijn er dus: waarom niet niet?

Te laat.

Sprekend over wat bestaat
stel ik mij dat voor.
Wat mij daarbij ontgaat
is de tijd die ik verloor.

Zelfs het diepste zijn
wordt op dit moment gedacht
door de geest of door het brein,
lang bekend of onverwacht.

Ik kan dit denken niet betrappen
want betrappen is al denken.
Hoewel ik dit nog wel kan snappen
kan ik het mijzelf niet schenken
en ben ik dus te laat
om te zien hoe het nu gaat.

maandag 16 juli 2012

Zijden draad.

Heel de wereld met haar bergen,
met haar mokerslag en dwergen,
haar paleizen en archieven,
dignitarissen en dieven,
en haar treinverkeer zo stipt,
hangt maar aan een zijden draad.
Wanneer die wordt doorgeknipt
weet ik niet of zij bestaat.

Wanneer ik mijn ogen sluit
hoor ik enkel nog geluid
maar als dan de slaap zich meldt
blijven de schapen ongeteld.

En zelfs dat weet ik niet zeker
want er is daar oog noch spreker.


ontrijmd


Heel de wereld met haar bergen,
reuzen, rovers en soldaten,
residenties en paleizen,
lilliputters en prelaten
en haar spoorwegboekje
hangt maar aan een zijden draad.
Wanneer die wordt doorgeknipt
weet ik niet of zij bestaat.

Wanneer ik mijn ogen sluit
is er slechts nabije verte
maar als dan de slaap zich meldt
smelten wetten en wat geldt.

En ook dat weet ik niet zeker
want er is daar geen getuige.

Gereed.

Zoals ik de wereld zie
is zij reeds een relikwie:
een reservoir van energie
vol verveling en magie.

Ik zat laatst in een koffieshop.
Op de tafel stond een kop
met wat lipstick aan de rand
en een natte onderkant.

Op de hoek lag nog een krant
en daarnaast mijn hand
moeiteloos gereed
zonder dat het ertoe deed.

In mijn geest wat flarden
die mij soms wat sarden.


gedeeltelijk ontrijmd



Heel de wereld die ik zie
is een grote relikwie:
als een rol biscuit
rolt zij over tafel.

Laatst nog in een koffieshop
lag er naast een krant
kalm en stil mijn hand.
Zonder speciale reden
was hij daar beland.
Ik keek naar beneden
langs wat tranen die daar gleden.

Want ik was ontroerd
door een bibberende hond:
daardoor biggelde het zout.

zaterdag 14 juli 2012

Stok.

Nominalist en realist *):                             
hun strijd blijft onbetwist.                       
Ook al slaan zij elkaars hersens in                 
heeft dat niettemin geen zin.                      

De een zegt: door tien vingers                  
zijn er tien geboden,                               
de ander: door ideeënslingers                  
wezens, gras en zoden.                                

Het is als heb ik hier een stok:                  
ik kan van links gaan of van rechts.           
Het is niet zo dat ik dan jok:                  
het zijn twee methoden slechts.

De stok blijft zelf onaangedaan
als een raadsel voor mij staan.


*): Nominalisten en realisten vatten
respectievelijk de geest als een
product op van de stof en andersom.


ontrijmd

Er woedt een lange strijd
tussen twee partijen.
De een verdrijft de ander soms
maar dit lost niets op.

Hun geschil komt erop neer
dat men erover twist
of de geest komt uit de stof
of omgekeerd.

Als je nu een stok wilt meten
kun je van links of rechts beginnen.
Het zijn slechts twee methoden
die je kunt verzinnen.

De stok zelf verandert niet
en blijft ongenaakbaar.


donderdag 12 juli 2012

Reflectie.

Wat ik ben is slechts een spiegel
waarin ook ik alleen maar wiegel.
In werk'lijkheid, van glas gemaakt,
spiegelt hij, onaangeraakt.

Hij weerkaatste trouw de dingen
die eens kwamen en weer gingen
en toont geheel onaangedaan
de spullen die thans voor hem staan.

Zij staan alleen maar andersom,
van glas gemaakt, steriel en stom.
De echte dingen staan ervoor
en gaan met hun leven door.

Schuift daar een wolk voor de maan
kondigt bij mij slaap zich aan.

Hume.*)

De wereld is een tranendal
tot aan de rand gevuld met gal.
Verwarring woekert overal
en zorgen zijn er zonder tal.

Als men de historie leest
lijkt het altijd zo geweest.
De mens gedraagt zich als een beest
al is het soms ook wel eens feest.

Maar dat zegt nog niets over morgen:
verdwenen zijn misschien de zorgen.
De bal die nu valt op de grond
is dan misschien niet eens meer rond.

Ik ben daarom niet meer wanhopig:
tot dusver is de zaak voorlopig.


*):  David Hume (1711-1776), Schots filosoof die constateert dat kennis
uitsluitend gebaseerd is op waarnemingen tot nu toe.


Ontrijmd:


De wereld is een tranendal
gevuld met puin en rookgordijnen.
Een wond vol angels en venijn
en bedriegelijke schijn.

Hoe ver ik ook maar terug wil gaan,
ik kom hetzelfde tegen.
Dezelfde bestialiteiten
en soms ook wel wat zegen.

Maar dit geldt enkel maar tot nu
en ik kan niet weten
hoe het straks zal zijn:
Wellicht een wereld zonder pijn.

Alles wat ik heb geleerd
is op 't verleden gebaseerd.


woensdag 11 juli 2012

Edict.

Een glas, dat is voor mij een beker
waaruit ik drinken kan voorzeker
maar voor een vis is het een huis
en 't is een valkuil voor een muis.

Zo heeft hetzelfde ding
voor menigeen een and're zin
en wat voor mij is balsem
is voor een ander alsem.

Is er ook iets voor allen gelijk?
Dat is het wijdse ruimterijk
waarin ik opkom en verstrijk
en naar de fantomen kijk.

Eveneens de tijd die tikt,
durend als een vast edict.


Fundament.

Ik ben te traag
en daardoor blijft mijn actie vaag.
Dat komt omdat ik het niet waag
om te verzaken aan mijn vraag,
te weten: omtrekkende manoeuvre
als prelude tot het oeuvre.

Ik kom niet snel genoeg ter zake
en blijf steken in de wake
die de kansen ziet verlopen
die mij tot inertie nopen.

Van't op te richten monument
heb ik nog niet het fundament.

Machteloos.

Waarom is er het kwaad?
Het ligt gewoon op straat:
een vogel zojuist platgetreden
die zich wou vertreden.

Telkens weer een massamoord
in weerwil van't bezwerend woord
en ondanks het gespartel
aanhoudend gemartel.

Beloftes snel gebroken,
kreeften levend koken,
mensen uit hun huis
en Jezus aan het kruis.

Het lichaam als magneet
voor ziekte, pijn en zweet
en het hart zo lang verstard,
angstig en benard.

Machteloos verdriet
waardoor de liefde ziet.

Onnaspeurbaar.

Dit leven is een vreemde zaak:
als ik in't ochtenduur ontwaak
dan is dat al gebeurd.
Ontwaken zelf blijft onbespeurd.

Hoe kom ik dan aan het idee?
Ik maak het van een ander mee
maar ken zelf alleen het waken.
Slaap laat zich niet genaken.

Ontwaken is de overgang
van blinde rust naar wetend leven.
Als ik dat zie dan is al lang
dat weten mij gegeven.

Waarom dan ben ik nog bang?
Want niets kan niets doen beven.

Ontwaken.

Ik heb mij ergens ingedraaid
en ben bestolen en bekaaid.
Hoe kom ik hier weer uit
al is het desnoods zonder buit?

Ik ben omringd door prikkeldraad
of gladde wand zonder hyaat,
ben als een klimmer zonder handen
of een wervelwind met banden.

Ik ben geketend en gekooid
en tot op het bot berooid.
Zo komt de bevrijding nooit
en mijn troeven zijn verstrooid.

Het wordt tijd dat ik ontwaak
en deze droom zie als vermaak.






dinsdag 10 juli 2012

Ikloos.

Hoor ik mijzelf niet te graag galmen?
Het is dan beter om te talmen
met het schrijven van een vers
tenzij het glanzend als een kers
gevonden wordt tussen de halmen
zonder naar eigendunk te walmen.

Het vers is dan van niemand
en niemand die het leest.
Het ligt zomaar in 't land,
verlaten en verweesd,
vrijelijk te stralen:
niemand die het op komt halen.

En meer dan druppels in de zee
zingen er and're verzen mee.

Yogacara. *)

Elk ding bestaat uit drieën:
ten eerste uit hoe men het noemt -
men valt soms op de knieën
wanneer het wordt geroemd.

Ook wordt het wel genomen
en dan is het een eigendom
of men laat het stromen
en maalt er niet meer om.

Vervolgens uit waarop het rust:
bij de zee hoort ook een kust
en het woeden komt tot rust
door een mond die teder kust.

En tenslotte uit zichzelf:
niet te vinden als ik delf.



*):    De Yogācāra-leer ziet drie basismanieren waarop we onze wereld waarnemen. Deze worden aangeduid als de 'drie naturen van gewaarwording'. Deze zijn[3]:
  • Parikalpita, of de mentale constructie of verbeelding. Hier wordt ervaring geconstrueerd door reeds aanwezige kennis en ideeën. Het onderscheid tussen subject en object ontstaat hier, en het idee dat alles een permanent zelf heeft.
  • Paratantra, of de wederzijdse afhankelijkheid. Hier wordt gezien dat 'de werkelijkheid' voortdurend verandert, en er geen zelfstandig bestaande 'dingen' zijn. De wederzijds afhankelijke aard van alle dingen wordt hier correct begrepen.
  • Pranispanna, of de Absolute werkelijkheid, waar 'iemand' de verschijnselen gewaar wordt zoals ze zijn, namelijk constructies van de geest. Dit is de bevrijde manier van waarneming, waar de werkelijkheid in haar 'lege' aard wordt gezien.


Kind.

Ik zag de dagen lengen
en 't krimpen van de nacht.
Ik kan verslag uitbrengen
van wat ik heb gedacht.

Dit lijkt erop te wijzen
dat alles wordt gezien:
de kaarten en de reizen,
toeval en stramien.

Dit zien is steeds intact
en kent elke act:
een schaakbord glad gelakt
of vormeloos gehakt.

Dit vergeet ik als een kind
en ben zo ziende blind.

Nog niet.

Op de tafel staat een fles
waaruit ik straks mijn dorst weer les
want hij is half vol
en dat belooft dus nog wat lol.

Ik kijk nog eens een tweede keer
en hij is niet dezelfde meer:
ineens is hij nu half leeg,
wat hij eerst verzweeg.

Wat is er dan gebeurd?
Er is geen druppel meer of minder
en geen verandering bespeurd
maar toch verschilt hij zonder hinder.

Kan er zo ook inzicht komen
waarvan ik nu nog niet kan dromen?




maandag 9 juli 2012

Erbij.

Het lichaam huilt, het lichaam lacht
en ademt door bij dag en nacht.
Het hart is aan het kloppen
en zet dat voort zonder te stoppen.

Er wordt geluisterd en gezien
en geroken bovendien,
rondgetast en ook geproefd,
opgegegeten en behoefd.

Er  wordt gehoopt en dan gevreesd,
gedachten zijn gemaakt van geest
en door te blijven woelen
voeden zij het voelen.

Een getuige van die jacht
wordt telkens weer erbij gedacht.

zondag 8 juli 2012

Onderweg.

Soms zie ik door een floers
en weet niet welke koers
ik zal kiezen of bepalen
en of ik het zal halen
is maar helemaal de vraag.

Ik zie wegen in een vlaag
van inzicht door de nevel
als de zonbeschenen gevel
van een oud paleis:
toegang tot het paradijs.

Maar gewikkeld in velours
blijf ik de meeste tijd platvloers,
laat me door het gras verrassen
en moet op mijn tellen passen.

Mij te ontspannen staat mij vrij,
al is de reis nog niet voorbij.

zaterdag 7 juli 2012

Wonder.

Als ik wil onderzoeken
waaruit een ding bestaat
en kijk in al zijn hoeken
blijkt dat het me ontgaat.

En zoek ik naar een grens
die dit heelal omvat,
hoezeer ik die ook wens:
ik zie alleen een gat.

Tussen die twee oneindigheden
zie ik munten en een bal
en uit een grondeloos verleden
gedachten zonder tal.

De Perzen en de Meden
en primadonna's overal.

Vriendelijkheid.

De hemel vol met witte watten,
het blauw daarachter niet te vatten:
ik houd niet op mij te bezatten
aan wat zich schenkt aan mens en ratten.

Ik ben daarmee druk bezig
en tegelijk zozeer afwezig
dat ik niet eens waardeer
dat een aardige meneer
voorrang geeft in het verkeer:
ik wil direct weer meer.

Waarom niet even terug gegroet
onder de zon en gele maan
die mij vatten in de gloed
van vrienden die er staan?

vrijdag 6 juli 2012

Droef.

Waarom ben ik toch zo droef?
Ik heb alles wat ik hoef.
Overal is zonneschijn
en mijn zorgen zijn maar klein.

Ik heb lang en diep geslapen
en mijn dromen kon ik rapen
als kastanjes van de grond,
glanzend, rond en kerngezond.

Maar niet ieder heeft het fijn
en dat wekt wellicht de pijn.
Alles is misschien maar schijn
waaronder ik als wonde schrijn.

Zelfs al zijn dit enkel wanen,
niet minder echt zijn toch de tranen.


Slachtvee.

In de zomer, bij't ontwaken,
strijkt het zonlicht langs de daken.
De lucht, zo blauw, is licht bevederd
wat mijn hart en ziel vertedert.

Spattend van de schoorsteenpijpen
kaatsen stralen en zij slijpen
voren vuur in geest en ogen,
roeren zich in mededogen
dat aan vee en varkens denkt
aan wie men weinig aandacht schenkt.

Levenslang staan zij in't duister,
afgedekt van licht en luister,
en na lang te hebben gewacht
worden zij om zeep gebracht.

Bedaren.

Er zijn een hoop problemen,
een eindeloze stoet,
die mij mijn rust ontnemen,
verzwelgen in hun vloed.

Zij zijn mij aan het claimen,
verzengend soms hun gloed,
en willen mij onthemen,
verstrikken hand en voet.

Maar voor mij ligt een hamer,
die is er net zo goed,
rustig in mijn kamer
terwijl hij echt niets doet.

Hij bedaart direct mijn bloed
als ik mij met zijn aanblik voed.

donderdag 5 juli 2012

Deelbaar.

Het laatste deeltje, kort van duur,
duurt slechts een triljardste uur.
Toch is dit niet het hardste
want neem ik daarvan een triljardste,
of ga nog verder terug,
zal dit moment, zo vliegensvlug,
veranderen in een aeon
dat langer duurt nog dan de zon.

Daarin is voldoende tijd
voor een monnik en een meid
om te ontdekken wat hen scheidt
in een afgelegen mijt.

Bodemloze tijd klapt open
waarop mastodonten lopen.

Het totnutoe kleinst gevonden deeltje, het zgn Higgsdeeltje, heeft een levensduur van 0,2 minus twintig seconde, dat wil zeggen dat er twintig nullen tussen de komma en de twee geplaatst moeten worden om de duur in een getal uit te drukken. Stelt men zich nu een tijdsspanne van 0,2 minus
triljard seconde voor, dan wordt vergeleken daarmee de duur van het Higgsdeeltje schier oneindig lang.

Coma.

Hoe lang nog duurt het lijden
onder het gewicht der tijden?
Onafzienbaar zijn de weiden
die mij van verrukking scheiden.

Van achteren, tegen het heden,
klotst de golfslag van't verleden
en de pijlen, scherp gesneden,
slaan uit toekomst naar beneden.

Het wordt tijd dat ik ontwaak
en zo uit dit coma raak.

Het lange duren, nu onzinnig,
is dan voor de grap aanminnig
en het verleden is vergleden.
Wat nu rijdt heeft nooit gereden.




Verleiding.

Lang geleê vervloog de rust
en verdween van kust tot kust.
Opgezweept door wilde lust
laait een vuur, onuitgeblust.

Het lijkt alsof ik iets behoef.
Ik weet niet waar ik het begroef.
Het maakt mij akelig en droef.
Ik verspeel mijn laatste troef.

Daartegen ga ik mij verzetten.
Ik spartel tegen en buig wetten,
maak met wat daar is korte metten
en wil de ondergang beletten.

Dit is steeds weer de verleiding,
ontnemend aan het zijn zijn wijding.

woensdag 4 juli 2012

Kussen.

Ik kan iets geloven en ook niet:
van beide heb ik weet
omdat er iets is dat dit ziet
al kan het zijn dat ik't vergeet.

Dit weten dat het geloven ziet
kent ook het ontkennen.
Zowel de stilte als het lied
laten aan zich wennen.

Dit weten is daarom verheven
boven dogma's en bewijzen.
Het is het weefsel van het leven
waaruit ik niet kan rijzen.

Een niet te kussen kust,
van kussen zich bewust.

Wig.

Als iets goed of beter is
komt dat door vergelijken.
Wanneer ik echter niet beslis
valt er niets te ijken.

Alles spreekt dan slechts voor zich.
Zelfs een roeispaan of een big
zijn niet anders dan de rijken
waardoorheen de goden kijken.

Of iets nu valt of staat te prijken,
zolang het is zal het niet wijken.
Er is alleen maar wat er is,
vrij van doel en hindernis.

Of ik nu werveldans of lig,
op dit moment is het een wig.

dinsdag 3 juli 2012

Bezit.

Voor mij staat een beker, vrij.
Dan noem ik hem ineens van mij.
De beker kan daar niets aan doen.
Hij staat er nog zoals ook toen.

Zo is het ook met landen.
Zij zijn in niemands handen
en gemaakt van aarde
die ooit met de hemel paarde.

Toen kwamen er de mensen
met hun duizend wensen.
Zij stelden paal en perk,
vergaten toen dat werk.

Zij zien nu als bezit
wat in hun harten klit.

Zwaluwen.

Ik zie de blauwe lucht
en het is half acht.
De wind slaakt nu geen zucht,
het lijkt of alles wacht.

Dan zie ik als een schaduw
hoog boven mij een zwaluw,
gevolgd door zijn genoten,
vrij zwenkend en ontsloten.

Zij vliegen af en aan
maar zien mij hier niet staan
op mijn klein balkon
in de schuine zon.

Ook ik zie hen maar even,
ga verder met mijn leven.



Gelijktijdigheid..

Ik heb al heel wat afgedacht
in mijmerij of felle jacht
maar ben er nooit nog in geslaagd
om één gedachte zelfs te pakken.
Hoewel het denken daagt
vind ik het niet in vlakken.

Het heeft alleen maar duur:
ongrijpbaar als een vuur
flakkert het en danst
door inzichten omkranst
maar dit is enkel fantasie
die zorgt dat ik de ruimte zie.

Gedachten zelf hebben geen maat,
geen afmeting die erop slaat
maar zijn er twee tegelijk
opent zich het ruimterijk.

Heel de ruimte, vloer van strijd,
is gemaakt van tijd.

En wat is tijd?
Een vrucht van het geheugen.
Ben ik dat eenmaal kwijt
kan niets voor iets nog deugen.

zondag 1 juli 2012

Los.

Nog steeds zit ik gevangen
tussen de hemel en de aarde
en blijf ik ook verlangen
naar wat ik vind van waarde.

Het zou ook anders kunnen zijn:
een geven dat niets spaarde
of een verlangen o zo fijn
dat dwars door wolken staarde.

Geen aarde zou er zijn,
de hemel gans verstoven,
een transcendent festijn
en niets om in te geloven.

De honden van de lijn
in grenzeloze hoven.

Net.

Er valt een sigaret
in mijn kopje thee.
Wat zo lekker was daarnet
wordt er ondrinkbaar mee.

Nu valt er ook een peuk
in de oceaan.
Die blijft doodleuk
met zijn brede golven slaan.

Zo is het ook met ergenis
die kan vergiftigen mijn ik
maar nergens meer te vinden is
als ik in't zelfde ogenblik
als een gladde vis
ontsnap aan net en strik.

Deuntje.

Er was een tijd dat ik de dingen
zag als ruimte. Zelfs het zingen
gaf ik grafisch weer als lijn
die opsprong en weer neer. Zijn
was tot figuur geworden,
getekend op de borden.

Maar de ruimte los van dingen
had ik nooit gezien. Waar ze hingen
was slechts te bepalen
aan de hand van kaarten en verhalen.
Ik had er dus iets bijgehaald
waarvan't bestaan niet was bepaald.

Nu zie ik slechts de dingen
die hun eigen deuntje zingen.