zondag 30 december 2012

Regenboog.

Ik zit boordevol emoties,
woelingen en vreemde noties
want ik houd ze meestal vast
als een goed gesloten kast.

Maar dan is er soms een lade
die laat vallen zijn facade
en een vloeiende parade
stroomt omlaag als een cascade.

Schuimend stort die naar beneden
van de toekomst naar 't verleden
door het open oog van 't heden
en verspreidt zich door de steden.

Maar tegelijk spant zich ook hoog
zorgeloos de regenboog.

Schok.

Ik vraag mij soms af wie ik ben
en wie het is die steeds zegt "ik".
Het is een grijpen dat ik ken,
haast sneller dan een ogenblik.

Maar verder valt er niets te vinden
en is't onmogelijk te binden.
Bij navraag blijkt het te verzwinden
als een kudde jonge hinden.

Toch is het wel direct weer daar
als ik in de spiegel staar.
Het komt plotsklaps met een schok
en lijkt tastbaar als een stok.

Wat ik beurtelings ervaar
zijn de hemel en een hok.

Dwang.

Chaos is te geef
maar ik vind dat slecht
en zo lang ik leef
meen ik dat ook echt.

Alles waar ik maar naar streef
en uit alle macht voor vecht
past in't kleed waaraan ik weef
en waarin ik gouddraad vlecht.

Ligt er dus een pluisje scheef
dan leg ik dat meteen weer recht.
Zo maak ik mij tot regelneef
die aan maat en orde hecht.

Ik weet niet wat mij hiertoe dreef
maar gemak is mij ontzegd.

zaterdag 29 december 2012

Kennis.

Alles is gemaakt van weten:
de ketens en de veten,
de tekenen en 't eten
en wat ik ben vergeten.

Ik zie dit over't hoofd
en heb mij zo beroofd
van grenzeloos geluk.
Mijn wereld is nu stuk.

Ik strompel heen en weer,
vergeet het elke keer.
Wat ik ook beweer -
't is pijnlijk en doet zeer.

Dit alles neemt niet weg
dat ik dit enkel zeg.

Indeling.

Ik deel de tijden in
in toekomst en verleden
waarmee ik steeds begin
vanuit dit sponzig heden.

Hetzelfde met de ruimte:
binnen hier en buiten daar,
de vlakte en de schuinte.

Ik neem het constant waar
maar ben het gelijk vergeten.

Dan is de wereld klaar
maar zonder nog te weten
en zijn de rapen gaar.

Ik trek daarop ten strijde
op die fictieve heide.


Opstanding.

Eens komt voor elk de boot
die ons zal overvaren
naar gebieden na de dood,
door niets te evenaren.

Of is het misschien andersom?
Dan zijn wij nu gestorven
en is het sterven als een bom
die heelt wat is bedorven.

Dan vliegt het licht en vloeit ineen
naar waar de zon de maan bescheen
en alles valt in duigen.

Dit lichaam is wellicht een speen
waaraan de goden zuigen.

't Is ongewis want er zijn geen getuigen.





Stilstand.

Ik wil eens kijken hoe iets gaat
en neem mij voor goed op te letten
om te zien hoe het ontstaat,
toevallig of door wetten.

Daarom ga ik terug naar af
en ben dan in het heden.
Hier is geen compliment of straf,
geen stuiver te besteden.

't Is al met al een beetje maf,
zo zonder toekomst en verleden.
De pijn en moeite die ik gaf
zijn plotseling vergleden.

Ik zie nog steeds niet hoe iets gaat
nu alles er al ligt of staat.


vrijdag 28 december 2012

Schouwspel.

Ik doe mij voor als wie iets voelt,
dus maak ik de gebaren.
De ratio die in mij stoelt
kan spreken en verklaren
maar wat er nu mee wordt bedoeld,
dat kan ik niet ontwaren.

Mijn fantasiezin is bekoeld,
mijn geest kwam tot bedaren.
Ik word niet langer overruled
en hoef niets te verklaren.
De wijde vijver golft en woelt
waarnaar ik vrij kan staren.

Intussen word ik weggespoeld
als hoopjes stof of blâren.


donderdag 27 december 2012

Denken.

Er is alleen maar denken
dat zich wil laten schenken
in stromingen vol stormen
die veldslagen en vrede vormen
met donderend en doof geraas
waardoorheen ik bellen blaas.

Zo gaat de dag voorbij
en loop ik door een galerij
van machtige gedachten
die komen, gaan noch wachten,
schatten vol met parelmoer
in een ruimte zonder vloer.

Zij kunnen soms mijn leed verzachten
maar ik maak deel uit van hun klachten.

Onvolledig.

Het feit dat ik iets zie
maakt het tot relikwie
waarnaar ik lang kan staren.
Zo kan ik mij bewaren.

Maar wat ik zie is niet totaal
want ik blijf buiten het verhaal.

Al sta ik voor een volle zaal,
en breng ik goede tijding,
ik ben de spreker van die taal
en daardoor is er scheiding.

Ik zie weliswaar helder,
van hoge nok tot kelder,
maar wat blijft is toch de pijn
want iets zien is nog geen zijn.

woensdag 26 december 2012

Christus.

Gezeten in Mijn toren
laat ik Mijn woorden horen
en schep daarmee het Al
met daarbij zijn val.

Ik weet al vantevoren
dat het kan ontsporen
door Mijn eerste engel
die zich ontpopt als bengel.

Het ware echter laf
als Ik niet nam de straf
dus ben Ik ook Mijn Zoon
die incasseert het loon.

Zo laat Ik Mij verraden
en schenk Mij aan de maden.

Kom.

De dingen gaan verkeerd
omdat ik heb geleerd
hoe ze moeten zijn,
zo niet dan is er pijn.

Zij doen zich echter voor,
met of zonder spoor,
in ruimte en in tijd
en grenzeloze eeuwigheid.

Die heeft totaal geen randen,
geen handen en geen wanden.
Zij rekent zijn als schijn,
blijft open als een kom.
Er is in haar geen lijn
en daarom ook niets krom.

Entiteit.

Vroeger toen de donder rolde
was't Thor die met zijn hamer tolde
en vloog de bliksem door het zwerk,
dan was het Indra's werk.

De goden zijn gevallen
want eens zijn dit wel allen:
het is electrische ontlading
die neerslaat naar zijn gading.

De mens is echter nog intact
ofschoon de dokter ook niets pakt
bij scan of operatie:
hij ziet slechts vlees en spatie.

Toch denkt hij nog dat hij u kent
maar dit is hoogst inconsequent.

dinsdag 25 december 2012

Breder.

Door ongeduld gedreven
heb ik de tijd niet even
om mijn hart te voelen beven
en te proeven van het leven.

Ik ben dan niet te stuiten
en storm te snel naar buiten.
Te wild en onverschrokken
maak ik daardoor brokken.

Ik heb niet eens gezien
waar ik dan toe dien.
Omdat ik blind'lings start
word ik ruw en hard.

Maar ben ik wijd en breder
dan wordt mijn hart ook teder.

Schrijffouten.

Al heb ik mij ook lang bekwaamd in zien en incasseren,
toch sta ik nog beschaamd wanneer mijn kansen keren.
Dan blijkt hoeveel er over blijft van wat ik nog moet leren
om stemmingen en ergernis afdoend te controleren.

Zij komen in een draf, doorboren mij als speren,
en maken mij dan af: ik kan mij niet verweren.
Wellicht doe ik er beter aan om hen te respecteren
in plaats van te vergaan, getooid met pek en veren.

Hen zien voor wat ze zijn, hen verder onderzoeken,
bevrijdt me van hun pijn waardoor ze niet meer vloeken
met roerselen die anders zijn. Zo doe ik uit de doeken
dat alles wat bewegen wil geschreven staat in boeken
die hoe dan ook gevrijwaard zijn van schrijffouten en vlekken
want perkament of inkt ervan zijn nergens te ontdekken.


maandag 24 december 2012

Groet.

In de straten stopt een bus
en een meisje werpt een kus
als zij van de treeplank stapt
en met de bestuurder grapt.

Ik vraag me af hoe zij dit doet:
het brengen van zo'n lieve groet.

Die wordt niet echt geproduceerd
wanneer hij uit het leven veert
maar is een functie van haar bloed
en niet gemaakt of aangeleerd.

Hij komt uit rijke overvloed
en vereist geen extra moed,
wordt niet gebracht omdat het moet
maar zet het droeve hart in gloed.

zondag 23 december 2012

Stolling.

In een duisterdiep gemoed
wordt een raadsel uitgebroed
dat als stremsel in het bloed
snelle stromen stollen doet.

Anders dan ik had bevroed
werkt mijn uurwerk niet meer goed
en stagneert de bonte stoet
in een ruimte zwart als roet.

Uitgedoofd is nu de gloed
en de hete overvloed
is veranderd in basalt.
Vuur en verve maakten halt.

Vlammen liggen uitgestald
nu opeenvolging vervalt.




Weerlicht.

Ik zucht jaren in het duister
waar ik naar geruchten luister,
schril geritsel en gefluister,
kom niet los uit deze kluister
en een demon huist er.

Het zou beter zijn en juister
om te tasten met mijn hand
langs de dichte donk're wand
om wellicht een knop te vinden
om te openen de blinden.

Zonlicht zal dan binnenstromen
en onthullen alle dromen.
Spoken zullen niet meer komen
maar in het licht zijn opgenomen.

Inkeer.

Er is een resultaat verkregen
door te wikken en te wegen.
Dit is aan de stroom ontstegen
maar het maakt mij ook verlegen.

Want ik weet niet of het klopt
en de toegang niet verstopt
naar een vloeien zonder zeer
waar geen hang is naar verweer.

Daarom keer ik telkens weer
naar de oorsprong keer op keer,
leg ik speer en wapens neer
en zie af van winst en eer.

Hier en nu is er geen tijd
voor maar enig onderscheid.

zaterdag 22 december 2012

Zonneschijn.

Eenzaam brand ik in de lucht
op mijn soevereine vlucht
en beschijn de aarde
die mij bomen baarde.

Elke plek waarnaar ik staarde
werd door mij verlicht
en omdat ik mij niet spaarde
gaf ik warmte als bericht.

Ik kan niet kiezen niet te schijnen
en zal daarom ooit verdwijnen.
Eenmaal ben ik opgebrand
en is er niets meer aan de hand.

Dit neemt niet weg dat ik nu schijn,
onbekommerd, zonder pijn.

Druppels.

Twee druppels water zijn niet gelijk.
Zij geven immers elk blijk
van de plek waarop zij glanzen,
al zijn zij voor de rest als ganzen
die men licht verwiss'len kan,
net als parels in een pan.

Destemeer ben ik uniek.
Ook al draag ik een tuniek
dat mij doet lijken op mijn buur:
hij kan zoet zijn en ik zuur.

Toch zijn wij wel weer hierin een
dat wij zijn in 't zelfde uur
en dat de zon ons bei' bescheen
met zijn vreugde en zijn vuur.

donderdag 20 december 2012

Na afloop.

Na het feestje aan het water
is het nu wat later.
Ik blijf eenzaam achter
en de eenvoud wacht er.
Rustig zit ik in de bus
en die maakt een fraaie lus
tussen strakke flatgebouwen
met miljoenen schemerlampen,
onze versies van flambouwen,
weerloos tegen rampen.

Overal staan flessen wijn
waaraan ik mij vast wil klampen
maar de schijn wijkt voor de pijn
die illusies doet verdampen.

Droom.

Een grote stad aan weerszijden van een rivier: Wenen? De angsten van Kafka op een boot: na een berg voorbijgevaren te zijn, die al op de grens van het grootst mogelijke lag, doemt er onmiddellijk een tweede berg op, vele malen groter dan de eerste. Zoveel mensen op de been. Die moeten toch ook allemaal wel eens naar het toilet? Daarom zijn er ook openbare voorzieningen, meteen met een kantine erbij. Op de natte vloeren bij de wc's liggen er natte stukjes papier met teksten, waaruit pamfletten en schriften worden samengesteld. In de kantine met Kafka erbij, groot, knokig en geel. Het gesprek gaat over chaos en contingentie.
Wat? Zoveel ontberingen doorstaan, vervolgens de staatsloterij winnen, en dan nog verder leven alsof er niets gebeurd is? Hij gooit het hoofd achterover en wij moeten er allen hard om lachen.

Garve.

Ik ben gebed in een verhaal.
Het verrijst monumentaal
met zijn regels en moraal
en dramatiek op grote schaal.

Het verstrikt mij elke maal
in zijn foedraal gemaakt van taal.
Al is het dan ook slechts verbaal,
het snijdt scherper zelfs dan staal.

Ik zoek naar de betekenis
of naar iets dat er achter zit
maar weet nooit zeker wat dat is.

Alles wat ik zie is dit:
een geweten vol bezwaren
die bezweren en gebaren.

woensdag 19 december 2012

Het ik.

Ik wil het ik steeds weer beschermen
en kleed het aan met vele termen.
Ik lieg ervoor en ik bedrieg
en leg het zachtjes in de wieg
maar het is nooit tevreden
en eist meer zorg die'k moet besteden.

Ik ben het dag en nacht ter wille
opdat ik niet zijn macht verspille
en kronkel zowel nu als toen
onder zijn zware schoen.

Altijd weer wil het nog meer
en is het uit op winst en eer
maar wellicht heb ik het mis
en merk ik dat het er niet is!

maandag 17 december 2012

In memoriam Robert Duyf.

Wij blijven onze tijd verspillen
aan 't grijpen naar fantomen
en willen onze honger stillen
met brood gemaakt van dromen.

De dingen zijn verschillen
en slechts tot stand gekomen
omdat men ze wou tillen
uit eindeloze stromen.

Een drie is tien min zeven
en komt daardoor tot leven.

Zo ben ook ik verschil
tussen wat kan en wat ik wil.
Ik ben daardoor geen ding
maar gaaf als een herinnering.

Zwaai.

De toekomst ligt verborgen
en baart ons daardoor zorgen.
Wij houden van voorspelbaarheid
en kennis van de tijd
die nu nog niet gekomen is
en zich zo hult in duisternis.

Obstakels die de weg versperren
naar inzicht in wat komen gaat
verdwijnen tussen sterren
die tonen wat te lezen staat
in de baan die zij beschrijven.
Niets kan er zo mysterie blijven.

Dit is als niets in het heelal,
één zwaai slechts die de aandacht stal.

Weerkaatsing.

Er gebeurt wat er gebeurt,
niet vroeger en niet later.
Dit wordt dan goed- of afgekeurd
maar is als schrift in water.

De handeling is weg
zodra die is verschenen
en wat ik ook maar zeg:
de klanken zijn verdwenen
voordat ik ze kan grijpen
om ze te laten rijpen.

Dan is er het geheugen,
dat alles kan onthouden,
waaruit ik drink met teugen
in zijn weerkaatste wouden.



zondag 16 december 2012

Familie.

Alles wat ik maar bedenk
is een schep, genomen
uit dezelfde tank,
vol logica en dromen,
waaruit door ieder wordt geput
die tot een daad wil komen,
of die nu schade brengt of nut,
zal stremmen of doet stromen.

Ook ik heb mij bedacht,
kom uit dezelfde nacht
en uit dezelfde moeder
als vreemdeling en broeder.

De herkomst van een loeder
is die van mijn behoeder. 


Wak.

Elke dag wordt weer gevuld
met besognes en tumult,
aangelengd met angst en schuld,
die ik moet dragen met geduld.

Desondanks mag ik niet klagen
want de last die ik moet dragen
is een antwoord op mijn vragen
die ik zelf heb laten dagen
maar soms kom ik bij een wak,
glinsterend als zwarte lak.

Er wordt daar niet gelogen,
noch besloten of beschikt.
Het is een rustplaats zonder ogen
die verzadigt en verkwikt.

zaterdag 15 december 2012

Schaduw.

Zodra het licht gaat schijnen
zal duisternis verdwijnen
maar wordt bij elk object
de schaduw gelijk verstrekt.

Zo is er alweer duister
aanwezig bij de luister
en blijft er licht en donker
zich voordoen in't geflonker.

De sterren in de hemel
zouden heel niet zichtbaar zijn
als tussen hun gewemel
geen diepte lag, oneindig fijn.

Net als wit is zwart bekend
en onontbeerlijk voor een prent.


Gewaad.

Alles wat er maar bestaat
kan men zien als een gewaad
of een sluier voor't gelaat
van wie nooit verloren gaat.

Ik weet niet goed of ik dat ben
omdat ik mijzelf niet ken
en schrijf de ogen toe aan hem
die blijft ervaren zonder rem
ofschoon ook hij op eigen beurt
een vouw kan zijn die scheurt.

Hoe ik intussen ook maar gooi
of zorg draag dat ik kantel,
ik blijf niet anders dan een plooi
of schaduw in die mantel.

Descartes.

Ik zoek nog naar de diepste grond
en vraag mij af wat die nu is.
Wat ik tot nu toe ook maar vond,
er is altijd wel iets mee mis.

De wereld, oud, geducht en rond,
zal op een dag niet meer bestaan.
Waar vroeger nog een molen stond
kan morgen al een schouwburg staan.

Bestendiger lijkt de formule
van het tikken der pendule
maar zelfs die is niet te vinden
als tijd geheugen zal verslinden.

Het zekerste is nog dit "als"
dat door dit zijn rolt als een wals.

vrijdag 14 december 2012

Gedachtenvormen.

Mijn denken neemt verschillende
en soms bizarre vormen aan.
Zo zijn er de zwaartillende
die tussen de frivole staan.

Er zijn verheven theoriën
en verlegen aporiën
of de wens om te gaan skiën
waar de sneeuw reikt tot mijn knieën.

Zij hebben alle dit gemeen:
zij komen op en gaan weer heen.
Blijven doet er nooit eens een.
Zij zijn van and're stof dan steen.

Maar zelfs steen zal eens vergaan,
zoals de zon ook en de maan.

Het feestje.

een navertelling.

Sam wou eens een feestje geven
maar hij had geen geld.
Toen heeft hij toch maar even
zijn kennissen gebeld.

"Je bent van harte welkom",
zo was zijn kort verhaal,
"er staat een grote kom
bij d'ingang van de zaal.
Neem zelf iets te drinken mee,
als 't kan een fles saké,
en keer die om boven de kom."
Dit leek hem niet zo dom.

Men deed dit ook met luid geklater
maar wat men dronk was zuiver water.

Overleven.

Ik wil met niemand ruzie krijgen
dus kan ik beter zwijgen.
Gezeglijk en gedwee
ga ik met ieders mening mee.

Ik deel mijzelf in twee,
maar niet in ene keer.
Nu eens koffie, dan weer thee,
zo ren ik heen en weer.

Ik wil tot vrede nijgen,
het lijden overstijgen.
De onheilen die dreigen
bezweer ik door te hijgen.

Ik leef zo lang het duurt,
door compromis ommuurd.




Geschenk.

Wie claimt er het recht
op wat er is gezegd?
Er zijn zoveel verhalen
in duizend en een talen.

Als ik naar gedachten kijk
dan zie ik ze niet komen.
Ineens is er een koninkrijk
waarvan ik niet kon dromen.

Heb ik de zon en maan bedacht,
de zeeën en de bomen,
de vreugde en de jammerklacht,
de violette stromen?

Ik denk dat ik iets denk
maar dit is een geschenk.


Nieuw.

Electronen draaien vlug,
zij vliegen zonder falen
en een balans is als een brug
met schommelende schalen.

Op mijn rug landt weer een mug
die nog wat bloed komt halen
en een kompas blijft stug
de richtingen bepalen.

Vele zaken komen terug
en blijven zich herhalen.

Maar toch is altijd alles nieuw
als was het nooit verschenen.
De beitel die het beeld uithieuw
ligt nu pas op de stenen.

donderdag 13 december 2012

Waar?

Alles wat er is geweest
bestaat uitsluitend uit mijn geest.
Hoe zou't ook anders kunnen zijn?
Nergens immers loopt een lijn,
nog niet zo fijn als kristallijn,
die de maan scheidt van zijn schijn.

Wanneer ik geest en lichaam scheid
is dat op zich alweer een feit
dat door de geest wordt waargenomen,
zoals ideeën en fantomen.

Waar is hij dan, die ene geest?
Ik vind niet wie dit leven leest.
Misschien is die te snel voor mij
of raas ik zelf aan hem voorbij.

woensdag 12 december 2012

Bedacht.

Elk vermoeden en elk feit
dient zich telkens aan in tijd.
Deze tikt oneindig voort
en wordt nergens door verstoord.

In haar tieren lust en nijd
welig zonder onderscheid.
Zij is tot elke zaak bereid
en verstrijkt zonder respijt.

Zij vergunt mij om te praten
en verschaft mij duur en maten
waardoor ik mij durf te verlaten
op haar koele correlaten.

Toch zijn ze slechts bedacht,
doen zich pas voor zodra ik wacht.

Momentopname.

De laatste taak is nu verricht
en ik keer terug naar 't eerste licht.
Dat is er al voordat iets ligt
of tot een denkbeeld wordt verdicht.

De wereld is een bliksemschicht -
zo toont zij zich vanuit dit zicht:
een melodie zonder gewicht
die voor geen druk of invloed zwicht.

Voor en achter zijn verdwenen,
vroeg of later niet verschenen.

Ik zou daardoor kunnen gaan menen
dat er niets meer over blijft
dan een zee met edelstenen
of een heupworp, plots verstijfd.







maandag 10 december 2012

Remedie.

Als ik voor't eerst sirenes hoor
dan raak ik in hun ban.
Ik heb dit zelf niet eens goed door,
pluk er de wrange vruchten van.

Zij lokken mij ver weg van hier
en hullen mij in dromen.
Het wordt daardoor onmoog'lijk schier
om ooit weer terug te komen.

Dit is de bron van menige tragedie
maar er is gelukkig ook remedie:

Blijf alert, verroer je niet
en luister naar hun lied.
Het zal zich gaan herhalen
maar niet in je daden dalen.

Rit.

Soms dient zich verslaving aan,
belangeloos en zacht.
Dan gaat zij op mijn tenen staan
met heftigheid en kracht.

Zij spoort mij aan te grijpen
en wil dat ik haar volg.
Ik moet mij in mijn arm knijpen
omdat ik alweer zwolg
in wilde fantasie
die ik nog tijdig zie.

Ik kan bezwijken of weerstaan
maar er is nóg een weg te gaan:
ik kan gaan zitten op haar kracht
en gaan rijden uit haar macht.

Opheldering.

Lang geleden, op een dag, ben ik hier komen wonen
en zwerf nu rond, van lijf naar lijf, gedurende aeonen.
Het heeft nu al zo lang geduurd dat ik niet beter weet
dan dat iets schuren moet waardoor ik licht vergeet
dat dit ooit werd bedacht. Nu denk ik dag en nacht
dat ik erdoor gegijzeld ben en dat ik op verlossing wacht.
Ik ben hieraan gewend geraakt en ben de gave kwijt
om nog te dansen zonder strijd in zorgeloze eeuwigheid.

Dit ik dat ik verzonnen heb, waarvan ik wil dat men het eert,
is een ideeënweefsel maar ik ben al lang verleerd
om te zoeken en ontdekken dat het niet is gefundeerd.
Herhaling en gewoonte staan borg dat dit mij deert.

Verleden evenwel is een produkt van het onvindbaar heden.
Als men die grondstof kent is alle leed geleden.

zondag 9 december 2012

Opgelost.

Langzaam gaat de avond om
en vertrekt met stille trom.
Zij zakt zonder ijver
in een nachtelijke vijver.

Grote eenvoud heerst alom,
als een opgeloste som.
Na gereken, noest en nijver,
klopt die tot het laatste cijfer.

Nu valt er verder niets te doen.
Rustig slaapt de schorpioen
en de duisternis wordt stijver.
Overbodig wordt de drijver.

Na de held of kampioen
stopt nu ook de schrijver.




Eclips.

Vrijheid zal ik nooit ervaren.
Zij is niet te evenaren
en ontsnapt aan elke wet
dus vis ik altijd achter't net.

Als ik mijn ketens naast mij leg
zijn zij nog steeds niet weg
en herinnering is sterker
dan de sterkste kerker.

Pas als ik alles ben vergeten
kan ik niet worden bezeten
en zal ik niet meer weten
wat verlossing is of keten.

Met mijn smart en vreugdekreten
zal ik vergaan zijn en versleten.









zaterdag 8 december 2012

Bemoediging.

Wie zich ooit een keer verheugde
heeft steeds toegang tot de vreugde
die, hoe somber iets ook lijkt,
er met licht en vuur langs strijkt.

Is dit echter niet gelukt *)
gaat men altijd nog gebukt
onder een droeve last
die niet bij bezieling past.

Dit brengt weemoed en verdriet
die worden verstrekt om niet.
Als't voor liefde ook te laat is,
is verdriet nog altijd gratis.

Ook al glijdt geluk voorbij,
eeuwig blijft wat opkomt vrij.


*): "und wer's nie gekonnt, der stehle
      weinend sich aus diesem Bund."

uit: "Ode an die Freude"
van Friedrich Schiller.

Tabula rasa.

Onder keien op een pad
ligt een onbeschreven blad.
Als dit van ijzer wordt gemaakt
kan het ook worden geraakt.
Alles wat men heeft gedaan
blijft erin gebeiteld staan.

Men kan dit tijdelijk verbloemen
door te zingen en te zoemen.
Misverstanden, puin en brokken
worden aan het oog onttrokken
maar van onderaf gezien
wordt geen negen ooit een tien.

Pas wanneer het ijzer smelt
komt de tijd dat dit niet geldt.


Onrust.

Ik ben voortdurend in de weer,
loop regelmatig heen en neer,
ben aan het ridderen en zorgen,
opdat ik rusten kan tot morgen.

Eindelijk is dit gelukt
en is de laatste vrucht geplukt.
De avond is nu aangebroken
en de lampen zijn ontstoken.

Het is nu even stil
en dit moment staat vrij en pril
als een ster tussen de wolken
die de drukke dag bevolken.

Maar dan blijkt er dat iets wil
dat ik die buitenkans verspil.





vrijdag 7 december 2012

Af en aan.

Altijd nog zijn er weer dingen
die worden tot herinneringen.
Gisteren zag ik een vaas
en vanochtend was geraas.
Ook heb ik aan jou gedacht
en lang op de bus gewacht
terwijl ik een eend zag drijven
wat ik nu nog kan beschrijven.

Het geheugen is oneindig.
Als ik in deze mijn dig
stuit ik op geen rand.

Soms verzinkt iets in het zand
maar het gaat toch niet verloren
want het springt weer terug naar voren.

Waarneming.

Alles wat is opgekomen
is altijd al waargenomen.
Of dit nu ruimte is of tijd
of een onbeduidend feit.

Dit geldt ook voor de emoties,
nederlagen en promoties.
Zij zijn gevangen in een net,
wijd omspannend wil en wet.

Ook dit net wordt waargenomen,
net als werk'lijkheid en dromen.

Halverwege dit betoog
springt een theepot in mijn oog.
Blinkend staat hij op de tafel
naast een halve koffiewafel.

woensdag 5 december 2012

Schoppenvrouw.

Ook al zie ik best wel veel,
het is toch altijd maar een deel
van het hele koninkrijk.
Ik zie het nooit een keer tegelijk.

Tenzij dit deel volledig is.
Dan is er nooit een hindernis.
Slechts omdat ik mij vergis
denk ik dan dat ik iets mis.

Ik ben dan niet direct genoeg
en krijg veel zorgen voor de boeg
maar zodra ik mij ontspan
gaan de ficties in de ban.

Het is als bij de schoppenvrouw
die één oog slechts hebben wou.

Keuzevrijheid.

voor Angela Houdijk.

Deze wereld is vol pijn,
sluipend gif en scherp venijn.
Weerloos vee wordt dag en nacht
bruut en zinloos afgeslacht.

Op de akkers vallen bommen
die het niets kunnen verdommen
dat een bruiloft wordt gespleten
en het vlees uiteengereten.

Hemelen zijn dichtgesmeten
en genade is vergeten.
In de kerkers en de spleten
woeden pest en veten.

Zelfs als alles vredig is
komt de tijd dat ik je mis.
Dit is de gang van zaken
die verdriet doet smaken.

Of dit nu waken is of dromen,
is het uit mij niet voortgekomen?
Dan schrijf ik het op mijn blazoen.

Ik hoef het zelfs niet eens te doen
maar het feit al dat dit kan
maakt mij tot een vrije man.

dinsdag 4 december 2012

Vergetelheid.

Zij die piramides bouwden
en met zware stenen sjouwden
zijn voor ons nu anoniem.
Geen van ons heeft hen gezien.

Dit betreft nog niet hun koning
voor wie zij bouwden deze woning
maar ook dat zal eens gebeuren
als de aarde door de deuren
van de wijde eeuwigheid
zal vervliegen in de tijd.

Rijken lossen op als geuren
die men niet meer kan bespeuren.

Alles wat zo dringend lijkt
ruimt het veld als tijd verstrijkt.

Benieuwd.

Als ik stil en eerlijk ben
is er enkel wat ik ken.
Wat ik straks zal denken
kan ik niet bedenken.

Ik kan staan of zwenken,
afpakken of schenken,
aardig zijn of krenken,
afwijzen of wenken.

Alles in gedachten
die al op mij wachten
maar er dus niet zijn
als ik niet verschijn.

Ik sta stil en open
om te zien hoe het zal lopen.




Dodeloos.

Aan het einde wacht de dood,
van mijn bloei de laatste loot.
Tot nu toe ben ik niet gestorven
dus heeft hij mij nog niet verworven.

Dit zal evenmin gebeuren:
mocht ik treden door zijn deuren
kan dat alleen als ik nog leef
en dus aan mijzelf nog weef.

Al is de dood ook openbaar,
die van mij is nimmer daar.

Ik hoef nergens aan te slijpen
of te werken met vernis.
Dan kan juist het inzicht rijpen
dat dit een gegeven is.


maandag 3 december 2012

Gloed.

Ik ga zitten op een kussen
en wil zo de hartstocht sussen
die zich op de voorgrond dringt
en mij op de knieën dwingt.

Dit gaat heel niet goed intussen
en ik kan de brand niet blussen.
Door een vlammenzee omringd
word ik zelf van vuur een kind.

Wie ik was verdwijnt gezwind
als de passie voluit zingt
maar ik kan nog steeds beschrijven
hoe de rillingen mij drijven
tot een staat van felle gloed
die er verder niet toe doet.

Peer.

In mijn hand houd ik een peer
die ik met mijn blik vereer.
Hij is gemaakt van goud en sappig.
Ik word door zijn geuren happig,
drijf mijn tanden in zijn vlees
en verzwelg zo hoop en vrees,
raak bedwelmd haast door de lust
waarmee hij mijn lippen kust,
ben gevangen door de sprong
waarmee hij neerkomt op mijn tong.

Ik zak diep in zijn bestaan
waardoor mijn remmingen vergaan.
Hoe meer ik deze vrucht verover,
zoveel minder blijf ik over.

zondag 2 december 2012

Veelvuldig.

Mijn hand beroert mijn borst
waarop ik kruimels heb gemorst.
Zo raakt hij mijn hartstreek aan
wat soms gepaard gaat met een traan.

Maar dit is nu niet aan de orde.
Op dit moment is er geen horde
van gevoelens en verlangens
maar mijn hand maakt toch de tangens,
theatraal en expressief,
al is hij nu slechts kruimeldief.

Zo zijn er altijd wel gebaren
die men veelvuldig kan verklaren
maar die toch hun geheim bewaren,
waarnaar mens en goden staren.

Dieper.

Ik zit hier rustig op de aarde
tussen dingen die zij baarde
en voel mij zeker en gezond
op haar argeloze grond.

Ik neem aan dat ik niet droom
want ik voel haar doodgewoon
stevig drukken zonder schroom
en die vastheid is ook schoon.

Als ik echter dieper voel
weet ik niet meer wat het is.
Zonder reden, pad of doel,
is het slechts gebeurtenis.

Aanvankelijk nog zwaartekracht
verzonk ook die in diepe nacht,
gapend groot, gewijd en zacht,
ootmoed waarin inzicht lacht.

De aarde.

Ik zit stevig op de grond
en kijk rustig in het rond.
Onder mij voel ik de aarde.
Dat is van grote waarde.

Het is een stevig, goed gevoel
dat niet verandert als ik woel
in 't pakhuis vol herinneringen
aan zaken die ooit hingen
maar die vervolgens gingen
en alleen in mij nog zingen.

Die halfvermolmde dingen
laten mij mijn handen wringen
maar de aarde blijft bestaan
en kan al mijn zuchten aan.


Het geheugen.

Verbijsterend hoeveel er is
dat komt uit het geheugen.
Een vlieden zonder hindernis,
in brokken en in vleugen.
De bron van de geschiedenis
die blootlegt wat kan deugen,
en altijd aan het zieden is
tussen feit en leugen.

Het is een grote voorraadschuur
die alles kan bevatten,
verheven boven elke duur -
de tijd hoort tot zijn schatten.

Het is mijn metgezel en buur
en legt mij in zijn watten.

Gevoelens.

Er doet zich telkens weer iets voor
dat mij wil gaan verleiden:
een walnoot of een jongenskoor -
ik kan het niet vermijden.

Er zijn ook zaken die ik vrees:
verveling en de bullepees
of vrienden die gaan strijden
en die elkaar doen lijden.

Het ene wekt verlangen op,
het andere de haat:
gevoelens die ik vaak verstop
of soms de vrije teugel laat.

Ik zou mij tot hen kunnen keren
en hun kracht en glorie eren.