donderdag 30 januari 2014

Tabula Rasa.

Ik zou het haast vergeten
maar er is altijd weten.
Als dat er een keer niet is
dan is het dus ook geen gemis
en valt er niets te zeggen,
te doenof overleggen.

't Is altijd fris en nooit versleten,
onverdeeld en niet te meten.

Het gaat voorboj aan ernst en lol
en niets is het te dol.
Al komen er ook emmers vol
en hopen vuil erbij,
hetblijft altijd een schone lei
want het speelt zelf geen rol.

Gedeisd.

Hoe kan iets veranderen
en tegelijk zichzelf nog zijn?
Als iets gaat meanderen
breekt toch ook de lijn?

Al kijk ik in de spiegel
zie ik een gewiegel
maar roerloos blijfthet glas
alsof er nooit iets gaande was.
Hier zijn ze tegelijk:
bewegingen en rust als van een lijk.

De werkelijkheid houdt zich,als steeds,
verscholen en gedeisd
maar kan zo zijn als nu alreeds
dit voorbeeld naar vewijst.

woensdag 29 januari 2014

Oneindig en eindig.

Er is de oneindigheid
die zich goed laat denken:

Hoe wijd een spanne zich ook spreidt,
ik kan eraan meer ruimte schenken
en 't is het kenmerk van een grens
dat die twee vlakken scheidt,
onafhank'lijk van mijn wens
en net zo grensloos is de tijd:
ik kan er immers van opaan
dat tellen altijd door kan gaan.

Maar kijk eens wat uw oog nu doet.
Ja, u ziet het goed:
sterren, hoog, ongeloof'lijk veel,
vastgeprikt op zwart fluweel.

maandag 27 januari 2014

Bekijken.

Het doet mij goed om te gaan zitten
en te rusten zonder vitten
voor een vaas waarnaar ik staar.

Eindelijk, na wilde ritten,
heb ik mij bevrijd van klitten
en tenslotte ben ik waar
ik alleen nog hoef te zitten
in 't geheim of openbaar.

Niet om nog iets te bereiken
of om wat maar te ontwijken
zit ik bij de pakken neer
maar om 't denken te bekijken
dat nog droomt van koninkrijken
en kastelen van weleer.

Ver gezocht.

Op de tafel ligt een brood.
Waarom is dit het geval?
Door de zwaartekracht zo groot
en aanwezig overal?

Of omdat mijn oog het ziet
en geen waakhond dat verbiedt?

Toen ik naar de keuken liep
en toen God de wereld schiep
waren dat faktoren,
evenals de groei van 't koren.

En de maaier met zijn zeis
was onmisbaar voor zijn reis
uit ontelbare gebieden
waar in sterren ertsen zieden.

Inconsequent.

Oude goden zijn verdreven
uit het dagelijkse leven
en men neemt zelfs meestal aan
dat zij nooit hebben bestaan.

In plaats daarvan zijn zij bedacht
en verzonnen in de nacht
maar als men het licht aan doet
heeft men hen nog nooit ontmoet.

Vreemd is het intussen wel
dat ik mij een ik voorstel
waarin ik dag en nacht blijf geloven,
hier beneden en ook boven.

Zou het er nog eens van komen
dat ook dit vliegt met mijn dromen?


Dissociatie.

Sta eens stil bij dit idee:
in een bootje drijft u mee
op een stromende rivier
en die voert u weg van hier
naar een diepe waterval,
het gedonder hoort u al.

Zwaartekracht is overal.
Als een rat dus in de val
zit u in de tijd gevangen
ondanks wat u zou verlangen.

Laat dit denken nu weer gaan,
als het water uit de kraan,
en u treft slechts stromen aan
dat geen oogwenk stil blijft staan.

Klucht.

Alles wat maar wil verschijnen
is een wisseling van licht
tussen wuivende gordijnen
waarop ik mijn pijlen richt.

Korter dan een bliksemschicht
is 't al aan 't verdwijnen
maar ik heb het toegedicht
erts uit diepe mijnen.

Zo verlies ik uit het zicht
dat de bron van al mijn pijnen
iets is wat mijn geest verricht
volgens eigen lijnen.

Dit te zien maakt het tot klucht,
hangt mijn woede in de lucht.

zondag 26 januari 2014

Het veld.

Wat mij goed doet vind ik fijn
maar een nederlaag doet pijn.
Dit verhelpt geen valse schijn
en verandert voor geen grein.

Als ik bij een wedstrijd koos
voor mijn grootste favoriet
word ik toch weer altijd boos
als ik zie: hij redt het niet.

Mijn gelijkmoedigheid is broos
en ik schiet steeds in verdriet.
Dit ontkennen is slechts voos
en een onwaarachtig lied.

Maar vandaag was ik het veld
en geen onrust werd gemeld.

In het klad.

De getallen zeggen veel
want zij gaan altijd maar door.
Als ik kom tot een geheel
komt dit toch altijd weer voor
een aansluitend volgend deel
van een onafzienbaar spoor
van getallen zonder eind
en wat groot lijkt wordt verkleind.

Als ik twisten die ik had
naderhand eens samenvat
op een rustiger moment
wordt mij vaak iets nieuws bekend.
Van een schetsje in het klad
maakt de tijd een monument.

Onderdeel.

Het heelal is overal
en het heeft geen grenzen.
Het is als een regenval
die nooit stoppen zal met plenzen.
Ik ontdek erom geen wal,
zelfs niet met gepoetste lenzen
en een stuiterende bal
is heraut van zijn tendenzen.

Ik zou het graag willen bezingen
maar dat is een van de dingen
die ikeerder moet vermijden
want dan ben ik mij aan't scheiden
van dit grenzenloos geheel
en word ik al snel te veel.

Deze twee.

Er is steeds weer wat ik zie:
het vertoon der empirie
en tegelijk is er het denken
dat een reden hoopt te schenken
voor wat er wordt aangeboden
aan de mensen en de goden.

Deze twee zijn niet te doden
dus kan ik hen beter noden
op een groot en feest'lijk maal
waarvoor ik trouwens niets betaal.

Want zij nemen alles mee,
overvloedig als de zee.
Als ik nalaat iets te kiezen
zal ik snel mijzelf verliezen.

Ooit.

Als ik cijfers, klein geschreven,
tot een nummer samenrijg,
lang een lichtjaar,dat maal zeven,
is 't getal dat ik dan krijg
slechts in theorie gegeven
want zijn maat maakt dat ik zwijg.

Tot de tiende macht verheven
(een idee waartoe ik neig)
leidt het zijn ontzag'lijk leven
waar ik nimmer zicht op krijg.

Neem ik als zijn exponent
dit getal, mij onbekend,
komt dit toch ooit aan een end
en is voorbij op dat moment.

woensdag 22 januari 2014

Spontaneiteit.

Ik verafschuw elke leiding
want beschouw het als ontwijding
van mijn spontaneiteit.
Zo raak ik mijn vrijheid kwijt.

Toch word ik ook dan geleid
door die afschuw, wijdverbreid.

De besluiten die ik neem
kronen als een diadeem
doen en laten elke dag,
zeggen wat ik moet en mag.

Vrijheid is dus maar de vraag.
Alles wat ik maak en waag
komt voort uit een diep're laag
maar zijn oorsprong blijft mij vaag.


dinsdag 21 januari 2014

Ontkapen.

De grootste van mijn taken,
eerder nog dan iets te maken,
is volledig te ontwaken
en de code zo te kraken
van dit leven vol geweld.
Dit is wat de straf kwijtscheldt
en wat alle kwaad vergeldt
maar het komt onaangemeld.

Als er door mij wordt gebeld
zou ik toch nog altijd slapen.
Dan word ik alsnog gekweld,
moet mijn daden rapen.

Wel kan het mij zonder wapen
naar believen komen kapen.

Als.

Als het klopt dat wat ik zie
vorm is van mijn fantasie
dan zijn taf'relen van geweld
allemaal door mij besteld
en ben ik degeen die kwelt
ook al wordt dit niet vermeld. 

Dit is een bedroevend feit.
Toch bevat het zaligheid
want als ik dit kon begrijpen
kon ik oogsten laten rijpen
om te lenigen de noden
en gaf leven terug aan doden.

Dat zet aan de dijk pas zoden:
alle bommen werden broden.

Ambitie.

Leven wil zichzelf beschermen
en begint al snel te kermen
als harpoenen het bestoken
of zijn habitat gaat koken.

Dit gebeurt op grote schaal
zonder dat ik daarom maal.
Ingebed in een foedraal
leef ik veilig in mijn kraal.

Dit is waarlijk om te ijzen
en een reden tot afgrijzen.

Ik wil werelden doen rijzen
waarin dit nooit meer kan,
zonder lijken en vergrijzen
en een vrouw voor elke man.

Maakt het uit?

Het kan zijn dat dit heelal
met zijn bergen en zijn mensen
niet ontstaan is uit een knal
maar de vorm is van mijn wensen.

Waaraan ik mij heb gewend
zijn gedachten, niet herkend
en de hoge sterrentent
is niet groter dan een krent.

Een persoon die ik ontmoet
ben ik zelf die mij begroet.

Maakt het eigenlijk wat uit?
Een geluid blijft een geluid
en een kleur komt mij voor ogen
ook wanneer ze mij bedrogen.

maandag 20 januari 2014

He he ho ho.

Waarom neem ik het bestaan
nooit voor wat het is eens aan,
zoek ik steeds naar zijn geheim,
wil het persen in mijn rijm?

Telkens val ik het weer aan
en bereken steeds zijn baan.
Ik wil naar zijn oorzaak gaan
en raak daardoor nooit voldaan.

Terwijl dit allemaal niet hoeft
want het sterrenleger zoeft
net zo makkelijk voorbij
zonder inspanning van mij.

Maar ik wil daar toch niet aan,
wil mijn trots niet laten gaan.

Overbodig.

Ik kan best tevreden zijn
met mijn vaste portie pijn.
Door mijn angels en mijn boeien
kan verdraagzaamheid gaan groeien.

Met mijn weerstand kan ik stoeien
en mijn liefde zal gaan bloeien.

Waar ik tegen op moet roeien
hoeft mij niet meer te vermoeien
want de moeheid wordt tot lust
en dat stelt me dus gerust.

Desondanks is pijn niet nodig
want dit pad wordt overbodig
als het lijden er niet is
bij gemis aan hindernis.

Verloren.

Als ik eens mijn ogen luik
neem ik al een korte duik
in een grondeloze fuik
naar een oud en wijs gebruik.

Met mijn horens in een struik
word ik nochtans even puik

Als bij een gebroken kruik
is er ruimte in mijn buik
en de wereld om mij heen
wordt tot hallucinogeen.

Dan ben ik zozeer verloren
dat ik mij niet meer kan horen.
Als een windvlaag door het koren
vloeien kathedraal en toren.

Scheiding.

Het is verstandig om te scheiden
wat men stof noemt van de geest.
Dit voorkomt onnodig lijden,
is de nectar die geneest.

Elk op zich is even waar
en vertoont zich zonneklaar.
Als zij los staan van elkaar
dreigt er nergens een gevaar.

Geen van beide is van mij
dus laat ik ze heden vrij.
Als de helften van een wafel
liggen zij nu op de tafel
en zij vullen elkaar aan
zonder daarin op te gaan.

Twee gezichten.

Dat de dood komt is gewis.
Hij is de verbintenis
met wat werd geboren.
Als er iets begonnen is
laat hij zich niet storen.
Hij slecht elke hindernis,
en zo werkt hij naar behoren.
Als hij komt slaat hij nooit mis.

Enerzijds is dit een feit
en hier baat geen enk'le strijd
maar het is tegelijk ook waar
dat ik hem nu niet ervaar.

Zelfs wanneer ik naar hem staar
ben ik immers toch nog daar.




zondag 19 januari 2014

Hoe is het?

"Hoe is het?", dat is een vraag
die veelvuldig wordt gesteld
maar het antwoord blijft vaak vaag
als het zich integer meldt.

Immers, wat is dan dit "het"
als ik daar eens goed op let?
Het onttrekt zich aan de wet
en pleegt lijdelijk verzet
tegen vormen van precisie
en leent zich niet voor een incisie.

Ook al kijk ik naar het "is"
tast ik steeds opnieuw weer mis.

Rest tenslotte nog het `hoe".
Dat doet er het zwijgen toe.

Wentelingen.

Het zijn wel twee and're dingen:
een wanhopig handenwringen
of een wolkje langs de maan.
Hoe hiermee nu om te springen?

Beide komen, beide gaan.
Hierop valt niets af te dingen,
zij ontstaan om te vergaan
en zij laten zich bezingen.

Kan ik dan mijn geest bedwingen?
Dat gaat mij misschien niet aan
want in wentelende kringen
overrompelt mijn bestaan
plannen die verloren gingen
en verschaft weer and're baan.

donderdag 16 januari 2014

De laan uit.

Telkens staat er iemand klaar
met kritiek of commentaar
over hoe hij iets zou willen
en is constant aan 't bedillen.

Zijn gedoe is niet te stillen
en zijn woede laat me trillen
maar als ik dan kijk van waar
vind ik nergens iemand daar.

Kennelijk heb ik bedacht
dat er iemand iets verwacht
en die heeft mij in zijn macht.

Maar ik speel zijn spel niet mee
ben niet langer meer zijn vee
en geef hem nu zijn congé.

Vertrouwen.

Denk je voor een keer eens in:
alles is nu naar je zin.
Er is niets meer aan de hand
en dus ben je uit de brand.

Je kunt je vertrouwen schenken
en hoeft niet aan iets te denken.
Alles is geheel volbracht
en er wordt niets meer verwacht.

Heb je werkelijk vertrouwen
dat wat zich zal gaan ontvouwen
het kan stellen zonder jou?
Of pak je toch iets beet, nog gauw?

Het getuigt van grote moed
als je deze keer niets doet.

Twee rijken.

Heerlijk is het om te scheiden
wat zich afspeelt in de tijden
van wat zich weet uit te breiden
want verrukkelijk zijn beiden
als twee overvolle weiden
waardoor melk en honig glijden.

Het eerste is het rijk der geest
waarin de rede viert haar feest
en het tweede dat der zinnen
in een eindeloos beginnen.

Beide maken zich bekend,
daarop hebben zij patent.
Slechts wanneer ik hen wil mengen
kunnen vuren mij verzengen.





Bij voorbeeld.

een vertelling.

Laatst begon ik uit te leggen
over hoe je iets kunt zeggen
tot een ongetemde geest
die te keer gaat als een beest.

Daarbij zocht ik naar een plaatje
bij dit goedbedoelde praatje.

Dus zei ik: "Aan U de keus!
Tik het dier eens op de neus,
vriendelijk en niet te hard."

Maar toen raakte men verward
en een ruzie ging van start
Men raakte tot het bot verdeeld
en had elkaar welhaast gekeeld
terwijl het slechts ging om een beeld..

woensdag 15 januari 2014

Wat is ruimte?

Ruimte is slechts afstand
die alles kan bevatten:
de leegte in een mand,
gevuld met lood of watten.

Hij is dus een vermogen
die alles kan gedogen
wat zichtbaar is voor ogen
en waarin grenzen pogen
hem telkens te omsluiten
maar hij ligt ook erbuiten.

Hij is geheel doordringbaar
en blijft daardoor onzichtbaar.
Of hij nu leeg is of massief,
het is hem even lief.

Levend als herinnering.

Ik heb doorgaans aangenomen
dat de dingen zijn gekomen:
pelzen, kant en idiomen,
om mij heen of in mijn dromen.

Dit vereist dan een verleden
dat inmiddels is vergleden
in een peilloos diepe schacht
en wellicht alleen bedacht.

In die zin is het een ding,
levend als herinnering.

Elke oorzaak is dan nu,
niet in de verleden tijd.
Dit moment is continu,
ongemaakt en reeds bevrijd.

Ontstaan.

Tot nu toe word ik elke morgen
steeds weer wakker uit mijn slaap.
Ik hoef daar niet voor te zorgen:
uit de mouw komt steeds een aap.

Evenzo ben ik ontstaan
uit een innig samengaan
van mijn moeder en haar man
maar ik weet daar niet veel van.

Als ik het wist dan was ik al
en kwam pas later het heelal
met zijn hebben en zijn houden,
toendra's, zwerk en regenwouden
maar ik weet niet hoe het werkt
want heb het nog nooit gemerkt.


Eerste Edele Waarheid.*)

Als het leed van ieder wezen
voortkomt uit bedreven kwaad
dan zou daarmee zijn bewezen
hoe het met de misdaad staat:

Deze is dan alomvattend,
schuimend en met vonken spattend
of geniepig en verholen
in gewoontes diep verscholen.

Als men leed niet ziet als straf
vallen deze opties af.

Dan is er slechts pure pijn
in paleizen en ravijn
maar geweven uit verdriet
dat gegeven werd om niet.


*): "Leven is lijden"
Gautama Boeddha.

dinsdag 14 januari 2014

Ononthuld.

Wij staan beiden voor een roos
en ik zeg: "Wat is hij rood!"
Dit zijn de woorden die ik koos
en je bevestiging is groot.

Ik neem dus aan dat wat je ziet
dezelfde kleur heeft als voor mij
maar te bewijzen is dit niet
want wat je ziet dat weet slechts jij.

Dit blijft een ononthuld geheim
maar de woorden vormen lijm
die de werelden verbindt
welke men steeds zelf nog vindt.

Zo zijn we enerzijds alleen
maar door de woorden zijn we een.

maandag 13 januari 2014

Cognitie.

Men kan denken: "Wat is waar?
Is het gindse toren daar?"
Maar misschien blijkt het een zeil
dat wat weg heeft van een spijl.

Of men zegt mij wat iets is
maar men heeft het daarmee mis.
Verder kan men mij bedriegen
en in zoete leugens wiegen.

Een ding blijft er echter waar:
dat ik weet dat ik ervaar.
Ik behoor tot een traditie
van eenvoudige cognitie.

Ook mijn sokken, half versleten,
zijn geweven uit dit weten.

Eruit.

Ik streef jaren naar ontwaken
en ik roep dit van de daken.
Toch ben ik niet ver gevorderd,
alsof het slapen werd verorderd.

Maar dan zie ik over 't hoofd
dat geluk, zoals beloofd,
dichterbij is dan ik denk
maar helaas geen aandacht schenk.

Want het is er elke keer
als ik merk wat ik hier doe:
denken aan Ons' Lieve Heer
of een mooie melkkoe.

Dan ben ik er even uit
en bevrijd van Noord en Zuid.

Elke flits.

Ik deel de wereld steeds weer in
in een eind en een begin,
in een binnen en een buiten,
en baseer daarop besluiten.

Intussen gaan mijn ogen door,
met het kijken naar de dingen
en zo doet ook mijn gehoor
met het luist'ren naar het zingen.

Elke flits verstart als steen
en commentaar stuift ras uiteen
als een hallucinogeen
wanneer ik zie wat ik al zie:
het hele veld als relikwie
met ijskristal als op een ski.

zondag 12 januari 2014

Niet van mij.

Als ik kom te overlijden
ben ik misschien te benijden
want wie weet zijn dat de tijden
om van waan mij te bevrijden.

Dan kan ik toch niets meer doen
en als een versleten schoen
val ik zachtjesaan uiteen,
zelfs wanneer ik het niet meen.

Ik ga dood van top tot teen
en word weldra stil als steen.
Dan ben ik tenslotte heen,
gaf weer terug wat was te leen,
ben daar trouwens niet meer bij
dus de dood is niet van mij.




Vast.

Als de vorm de leegte is
dan is leegte dus ook vorm.*)
Zij  zijn eender dan gewis,
de implicaties zijn enorm.

Leegte zit dan nergens achter,
evenmin zit zij ervoor
maar is onscheidbaar van de wachter
en verheft zich als een koor.

In de leegte is dan niets
want zij is al niets en iets.

In mijn hand is ook geen hand
die nog extra snaren spant..
Zo toont elke korrel zand
zich aan mij slechts van een kant.


*): "Vorm is leegte, leegte is ook vorm.
      Leegte is niet anders dan vorm,
      vorm is niet anders dan leegte."

Passage uit "Het Soetra van het Hart van Overstijgende Kennis",
centrale tekst uit het mahayanaboeddhisme.


zaterdag 11 januari 2014

Avondwandeling.

Een avond in het zuiden
belooft ontblote huiden.
De hemel ruikt naar kruiden
en zelfs warm zijn de geluiden.

Wanneer ik er goed op let
worden stenen violet
en de lucht fungeert als bed
waardoor ik mij niet verzet.

Ik verlies mij in de straten
en heb mijn parcours verlaten.
Ik verwelkom alle gaten,
ben te dronken om te haten.

Voor de allereerste maal
sta ik voor de kathedraal.




Een verklaring van de tijd.

De tijd die ik nooit heb gezien
blijft daardoor theorie.
Als ik mij van dit woord bedien
in kring of fantasie
dan sta ik er niet vaak bij stil
wat ik ermee zeggen wil.

Nu wil ik het gaan pogen:
de tijd is een vermogen
om ruimtes en ideeen
en honderdduizend zeeen
elkaar te laten volgen
waarna ze zijn verzwolgen.

Zo schik ik elk gehakketak
voortdurend in een kaartenbak.


vrijdag 10 januari 2014

Over lijden.

Wat is dit leven gruwelijk,
ja zonder meer afschuwelijk.
Het is een vrees'lijk huwelijk
van alles wat wil leven,
vervuld van durend streven,
met wat het steeds doet sneven

Een olifant is sterk,
staat stevig als een kerk
maar valt eens als een zerk
voor gieren in het zwerk.

Mens en dier zijn heden
ballingen uit Eden
maar ooit wordt dit verleden
en is het leed geleden.

Gezang.

Bestaan is nogal raar
en tevens openbaar.
Als bij de kromming van een bal
is dit kenmerk overal.

Met mijn handen in mijn haar
kijk ik toe hoe ik ervaar:
warme koeien in een stal
of een ster in vrije val.

Met een hand onder mijn wang
ben ik eventjes niet bang.
In de verte klinkt gezang
en ik voel dat ik verlang,
zie wat hier is en wat daar
maar misschien is 't wel niet waar..


woensdag 8 januari 2014

In het heden.

Als ik over 't heden spreek
dan is het alreeds vergleden
Het is alsof de draak ik steek
met de stijl en goede zeden
door te zeggen wat niet klopt.

Het komt omdat de tijd niet stopt.
Daardoor zie ik nooit het heden
maar alleen maar het verleden..

In het heden moet ik geloven
want het gaat mij ver te boven.

Wellicht is er slechts niets dan dat.
Het schrapt daardoor elk pad.
Nooit werd er iets in verschoven
en begrippen zijn verstoven.

dinsdag 7 januari 2014

Het raadsel van de tijd.

Het is de tijd, die steeds verglijdt,
met verdwijnen en ontstaan.
Hij raakt beslist met zich in strijd
als hij eenmaal stil zou staan
want ook staan kost immers tijd
net als komen en als gaan.

Toch zegt dit nog niet wat tijd is
want hij is niet te vinden.

Hij is gladder dan een vis
en nog vluchtiger dan winden.
Stromend zonder hindernis
laat hij zich niet binden.

Binden en ook vinden
kosten beide tijd.
Zelf blijft hij steeds zwinden,
nu en in de eeuwigheid.

Wederkeer.

Voor mij liggen vele jaren
talrijker dan alle haren
op dit continent.
Hun getal is onbekend
maar hen evenaren
kunnen slechts de jaren
die reeds zijn verstreken
en van eend're veelheid spreken.

De meeste zijn mij niet bekend,
wat niet geldt voor dit moment
waarop ik over hen kan spreken
en dat nimmer is verstreken.

Zelfs al keer ik telkens weer
is het altijd deze keer.


Hoe kan ik tellen?

Ik vraag mij af hoe ik kan tellen
en een oordeel weet te vellen
over hoeveel stuks ik zie:
dertien, acht of wellicht drie.

Het heeft te maken met onthouden.
Als dat niet kon dan zouden
alle stukken er nog zijn
maar geen aantal, groot noch klein.

Ook al zijn er heel geen stukken
blijkt  het tellen goed te lukken,
zelfs tot in de eeuwigheid.

Enkel weten is vereist
en 't verstrijken van de tijd
waarbij elk getal verrijst.

Altijd meer.

Alle dagen van mijn leven
maak ik telkens weer wat mee.
Mij wordt steeds opnieuw gegeven
ofschoon ik er niets voor dee.

Zo zag ik een bruine hand
en een grasspriet in een band.
Op de straat lag er een krant
en een krat stond aan de kant.

Een begin blijkt elke rand
van een onontgonnen land
en het wordt nog altijd meer.
.
Veel vergeet ik ook wel weer
maar 't neemt niet weg dat ik verzamel
en mij vol stop tot ik stamel.

Het geheel.

Als er een geheel bestaat
ben ik daarvan deel.

Wie het echter gadeslaat
stapt uit dat geheel.
Omdat hij het heeft verlaten
ziet hij waar hij was wat gaten.

Vandaar dus dat het mij ontgaat:
het is geen bal waarmee ik speel.
Ik kan heelheid slechts verklaren
maar persoonlijk nooit ervaren.

Maar het geloof kan ik bewaren
zonder iets maar te ontwaren.
Hiervoor hoef ik niet te sparen
of verdiensten te vergaren.


maandag 6 januari 2014

Beloning.

Een verwijt is snel gemaakt
aan wat dwars ligt in mijn leven.
Meestal ben ik lichtgeraakt
en begin al gauw te beven.

Dus mijn woede richt zich dan
op een vrouw of op een man
die ik voor een dader houd
en die wens ik liever koud.

Als ik echter beter kijk
neemt de schurk alras de wijk.

Want wanneer een blad omkrult
en een volgend blad onthult
wordt ongeldig alle schuld
als beloning voor geduld.

Geklater.

Ik ben vloeibaar als de zee
en golf met haar golven mee.

Zo besta ik uit haar water
dat steeds terugstort met geklater
in haar slingerende krater
en geen druppeltje vergaat er.

Toch vergeet ik dat heel vaak
omdat ik er meer van maak
dan wat er in feite is
en heb ik het danig mis.

Ofschoon ik een golfje ben
zorgt mijn grote trots ervoor
dat ik dat niet onderken
en ga met die domheid door.

zondag 5 januari 2014

Pudding.

Wat gebeurde is voorbij
en behoort tot het verleden.
Zoals pudding in gelei
is het al omlaag gegleden.

Wat er is is steeds het heden,
ongeboren, heel en fris,
zonder tijd om te besteden,
zonder grens of hindernis.

Toch voel ik mij niet echt puik
want de pudding in mijn buik
wordt geleidelijk een fuik
waarin nu een zwaardvis spartelt
met zijn slagtand scherp gekarteld,
ondernemend duik op duik.

Vergelijken.

Ik neem telkens weer de maat
en deel in in goed en kwaad
door te geloven dat bestaat
wat in feite komt en gaat.

Dit is als munten van de wind
of de  baardgroei van een kind.
Wat ik ook maar van iets vind,
het vervluchtigt en verzwindt.

Bovendien wordt elk ijken
vergezeld door het vergelijken.

Als ik dat nu eens kon laten
hielden kosten op te baten
en dan kreeg ik in de gaten
dat er niets is om te haten.

zaterdag 4 januari 2014

Vragen.

Ik ben geboren om te vragen
want wil weten alle dagen
en begrijpen hoe iets komt,
zoek van wat gebeurt de grond.

Dus kijk ik voortdurend rond
en af en toe ruik ik ook lont
of ik heb iets echt te pakken
wat zich niet snel uit laat vlakken.

Toch is het wellicht nog juister
als ik zeg dat in het duister
ik de meeste tijd nog tast
als een pas gekomen gast.

Dat ik vraag dat kan mij dagen.
Daarvoor hoef ik niets te wagen.


vrijdag 3 januari 2014

Oppervlak.

Heel dit leven is een schenking.
Daarom heb ik geen verdenking
want dat is mij heel wat waard,
net als een gegeven paard
en ik zoek er nooit iets achter
want geen beul of rechter wacht er.
Ik ben eigenaar noch pachter,
daardoor wordt mijn oordeel zachter.

Evenmin is er iets voor
en ik geef dus geen gehoor
aan wat er onaangemeld
uit vermeende diepte welt.

Alles is slechts oppervlak
zonder zolder onder 't dak.

donderdag 2 januari 2014

Fantoom.

Alles waar ik maar naar staar
is een beeld dat ik ervaar,
dat ik uit zijn nietzijn spaar
en alsmede evenaar
want het rijst aan gene zij
altijd op tegelijk met mij
net zoals een glasplaat deelt
met een mens zijn spiegelbeeld
en die onverminderd blinkt
als dat in zijn nietzijn zinkt.

Dan is het niet langer daar
en een lege plek blijft waar
eerst nog het fantoom verscheen,
ondoordringbaar als een steen.

woensdag 1 januari 2014

Plant.

Deze plant waar ik naar staar
is niet ouder dan een jaar.

Twee jaar terug was hij er niet..
Nu is hij tastbaar als graniet
en als ik hem goed begiet
biedt hij troost tijdens verdriet
ofschoon ik weet dat hij vervliet
en zal veranderen in riet.

Toch is hij volledig daar
en maakt zijn nietzijn zo onklaar

Hij verklaart daarmee de tijd
met zijn werk'lijkheid in strijd
en is nu de eeuwigheid
die haar eigen leven leidt.

Boek.

Ik houd mijzelve voor de mal
als ik spreek van het heelal,
wanneer ik tenminste voel
dat ik er iets mee bedoel.

Ik weet niet goed wat het is:
soms het kielzog van een vis
of  restanten van een dis,
spons waarmee ik weten wis?

Of is het een open doek
waarop ik de dingen zoek
als de woorden in een boek?.

Maar een boek is ook een ding,
iets dat niet verloren ging
maar weer opduikt in het boek.

Onbesuisd.

Ik verkeer in een spagaat
tussen lusten van formaat
en een even grote haat
tegen angels van het kwaad
die mij daardoor steeds doet zweven
tussen een uitbundig leven
en timide vrees en beven
voor wat mij te wachten staat
als ik mij zou geven
en ik mijn houvast loslaat.

Daarom blijf ik liever kleven
tot het bijna niet meer gaat
en ik weer word voortgedreven
tot een onbesuisde daad.

Laatste daad.

Heel de wereld is een zee
van dimensies en patronen
en zelfs dat is een idee
in het weefsel opgenomen
van slimme Penelope
die het elke dag laat komen
om het 's nachts weer uit te halen
net als slaap doet met verhalen.

Ik wil kijken hoe dit gaat
maar kom telkens weer te laat
omdat dit ik pas dan ontstaat
als de allerlaatste daad.

Wat gebeurt is al gebeurd
als het daarna word gekeurd.

Vijf.

Alles waar ik maar aan denk
is een uitkomst van faktoren
en tegelijk ook een geschenk
zonder verder toebehoren.

Neem maar eens het cijfer vijf:
het staat hier omdat ik 't schrijf
maar het is ook twaalf min zeven
en als een plus vier gegeven.

Het is het vierde priemgetal
en het is de helft van tien.
Als ik mijn hand spreid bij een val
zal ik zoveel vingers zien.

Toch blijft vijf alleen maar vijf
en heeft niet veel om het lijf.