woensdag 30 november 2011

Octopus.

Met zijn duizend armen wil hij alles vangen.
Zonder erbarmen smoort hij in verlangen
wat liever vrij zou willen blijven zwemmen.
Wentelend zet hij zijn voetangels en klemmen.

Gedreven door een angst om te verdwijnen
grijpt hij om zich heen met zuigende tentakels
en wil niets laten gaan. Tot de zijnen
wil hij maken alleman en zelfs obstakels.

Maar 't is geen liefde die hem drijft.
Het is slechts blinde wil tot heersen
waardoor verdriet op afstand blijft
en hij wat pijn doet kan beheersen.

Hij is een tomeloze grijper
en wordt daardoor nooit rijper.

Kluwen.

Het leven lijkt soms op een kluwen
waarin we trekken en we duwen
maar die bestaat uit ene draad
waaruit de warwinkel ontstaat.

Die draad herkent zichzelf soms niet
en als hij dan zichzelve kruist
gelooft hij dat in wat hij ziet
een heel verschillend wezen huist.

Dan ziet hij zelfs zichzelf als vijand
die klaar staat aan de overkant
om een schuld te gaan verhalen
met serieuze eis om te betalen.

Maar eenmaal slechts zijn aard beseffend
heeft de draad zijn schuld vereffend.

dinsdag 29 november 2011

Heen en terug.

In het begin was alles goed. *)
Daaruit werd een schep genomen
en zo is de vorm gekomen
die zich van het goede voedt.

Dat goede is dus maar geleend
maar de vorm is dat vergeten
en heeft het als bezit geclaimd
en wordt erdoor bezeten.

Toch zal het eens weer vloeien
naar waarvan het is gekomen.
Wanneer verbroken zijn de boeien
zal het in de vloed terugstromen.

Dan is alles opnieuw goed.
Het goede had dit nog tegoed.

*): "En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed".
      Genesis 1:31.

Schuld. *)

Er is geen grens waar ik geen hek zie.
Openheid kent geen reflectie.
Er is daar geen begin,
niets gaat er uit of in.

Daarvan is er iets genomen
en is tot vorm gekomen
die zich is gaan verheffen
zonder zijn oorsprong te beseffen.

Dit heeft zich tot een ik gedoopt
dat vervolgens vreest en hoopt.

Maar die claim is onrechtmatig
en het saldo dus onbatig.

Het ik is zo een vorm van schuld.
Dit wordt door de dood onthuld. **)

*): "Maar van de boom van kennis van goed en kwaad zult gij niet eten want op de dag dat gij daarvan eet zult gij de dood sterven". Genesis 2:17.

**):  "De wens te sterven is het begin van inzicht",
         Franz Kafka: "Beschouwingen".

maandag 28 november 2011

Macht.

Dit had ik niet verwacht:
het niets heeft overweldigende macht.
Daarin draaien de planeten
en scheren de kometen.

Het is waarin alles samenstroomt
en waar de hoogste Vader woont.
Men kan het niet verwoesten,
het blijft werelden ophoesten.

In de lange wilde nacht
is het dat waarnaar men smacht.
Het is niemands eigendom:
kom daar maar eens om.

Al is men eenmaal door de angst
is het dat wat duurt het langst.

Meisje.

Laatst zag ik een meisje
glimlachend als op een reisje,
haar gezichtje blij
als een witte kei.

Zou ze't zelf weten?
Dat is niet te meten.
Het zijn slechts mijn gedachten
die op een antwoord wachten.

Stralend bleef haar voorhoofd blinken
en liet de zorgen zinken
over toekomst en verleden
in dit onverwoestbaar heden.

Toen is zij weggegaan
maar de herinnering houdt aan.

De gehangene *)

Ik heb veel verloren
en voel mij flink berooid.
Ik zit niet meer in een toren:
mijn have is verstrooid.

Van een bepaalde kant bekeken
ben ik nu beter af. Vergeleken
met de praalhans die ik was
ben ik nu laatste in de klas
en mijn dank gaat uit naar hen
die mijn trots vergrendelden.

Wie eerst nog waren rechters
namen mij nu in genade aan:
'k hoef enkel op mijn hoofd te staan
en bergen worden trechters.

*) Twaalfde kaart uit de Grote Arcana van het Tarotspel die een man met op de rug gebonden handen toont die aan een voet is opgehangen.

Soms.

Soms, als ik moet niezen,
verdwijnen de coulissen
en door de open kieren
gaapt ruimte goedertieren
en doet vervliegen praal en statie.

Dat is verder geen prestatie
maar het oogst toch ovatie.



Sometimes.

Sometimes when I sneeze
the clouds are breaking by a breeze
and through an open crack
space appears without a lack
evaporating pump and status
in an effortless hyatus.

This is no achievement
but brings ovation in agreement.

Geloof.

Ooit geloofde ik in Sinterklaas
gul en eerbiedwaardig
over de Pieten baas
alwetend en rechtvaardig.

Zijn haren golfden stralend wit
en flonkerende stenen
schenen op het bit
van 't paard zo huizenhoog verschenen.

Toen dit geloof verdween
trok ik dit door naar God
zodat daardoor meteen
de wet viel en 't gebod.

Maar nu denk ik: het is tóch waar
want baard en mijter zijn nog daar.

Water.

U voegt zich snel naar elke vorm:
in een kom bent u een halve bol
en in een tunnel als een worm,
u maakt moeiteloos de vormen vol
zolang genoeg van u voorradig is.

U dompelt pad en hagedis
en doet de vlierbes groeien.
U kunt borrelen en vloeien
roept naar uw kant de koeien
als het onweder gaat loeien.

U bent woest en schuimend
elke golf bepluimend.
Soms bent u glad en strak
met een keihard oppervlak.

zondag 27 november 2011

Slang.

Zij ligt dagen opgeborgen in dezelfde kronkel
met haar schubben glanzend als karbonkel
te staren of te slapen met haar ogen open
en zal schuifelen of draaien maar nooit lopen.

Haar lijf is lang en windt zich als een slang
om takken en lianen en ze legt haar kille wang
op haar eigen lichaam. Zou ze dat beseffen?
Men weet het niet: haar lijf blijft glad en effen.

Zij krult zich op de grond als zij zich gaat verheffen
dansend op de fluit van de bezweerder
wiegend op het marktplein waar honden keffen
betoverend degenen die het niet zagen eerder.

Zo kronkelt en verheft zij zich en is aan ons verschenen,
een wiegeling van dansen die vergetelheid verlenen.

zaterdag 26 november 2011

Moeder Taal.

Ieder heeft een moedertaal
maar de taal is zelf een moeder
die bereidt een warm onthaal
zowel aan zuster als aan broeder.

Waar komt zij toch vandaan?
Dat is niet te achterhalen.
De woorden die ook nu ontstaan
zijn er al om op te halen.

Zij konden komen uit het niets
als het niets ook iets zou zijn,
maar 't is niet zo, 't is enkel schijn,
de samentrekking van niet iets.

Kan men niets ervaren?
Gewis maar dan ervaart men niets.

Zo kan ervaren taal niet evenaren
want zij verwijst naar onervaarbaar iets.

Verloop.

Wij vinden telkens ons weer uit
desnoods als vierkant of als ruit,
als onverlaat of als schavuit
of held die eindigt op 't affuit.

En telkens weer opnieuw.

Als een houweel dat hieuw
de tijd aan stukken
om te zien of iets wou lukken.

Toch is er ook iets dat wij erven
en dat zo snel nog niet zal sterven:

dat is van elke schepping het verloop:
een ruimte en een splitsing en een doop,
dan zegepraal of falen, verdienen of betalen,
voordat de stenen verder malen.

Door.

Sommigen zijn zeer beroemd
en zij worden vaak genoemd.
Wij kunnen hun gezichten dromen
en oog in oog doen zij ons schromen.

Zij zijn wijd en zijd bekend,
hun naam ligt vast op perkament.
Zij reizen met ons leven mee
en staan te wachten overzee.

Dan is er de grote massa,
je buurman die je nauwelijks kent,
het lieve meisje aan de kassa
een zwerver die met blikjes rent.

Het is het permanente koor
dat steeds doorstroomt, door en door.

Kermis.

Het terrein staat vol met stangen
waartussen zeil en bellen hangen
en een witrose suikerspin
deint de zilv'ren kermis in.

Drie ballen voor een kwartje
veroveren het prille hartje.
In de bokstent staat Heracles
en geeft wie wil een braakles.

In de modder liggen slingers
en de dief heeft lange vingers.
Motoren springen uit de band
en kleven aan de steile wand.

Middenin het kop van jut,
voor niets te zien, al ben je blut.

Tantra *)

Soms heb ik hem te pakken,
dan ben ik hem weer kwijt:
de draad die als de tijd
door wortels loopt en takken
en feiten rijgt zonder respijt.

Al ben ik hem dan soms verloren
is dit toch enkel taalgebruik.
Ik wil iets van me laten horen.

Maar dit gewagen van verstoren
bevindt zich alreeds in de fuik,
vervaardigd uit dezelfde draad,
die door vinden en verliezen gaat.

Men kan hem overal ontwaren
en het ontwaren zelf is garen.

*): "Tantra" (Sanskrit): "Draad", "Doorlopendheid".

donderdag 24 november 2011

Verlegenheid.

Ontwaakt en wel blinkt vrijheid
onverhoeds aan elke kant.
Er is geen grond voor strijd
en zelfs niet voor een land.

Er is een afgrond vol van licht
zonder rand of bodem.
Alle taken zijn verricht
en er is geen modem.

Dat is 't moment van schrik
voor een bevroren ik
dat zich snel wil bergen
en schuilen tussen dwergen.

Het knijpt er tussenuit
gewikkeld in een vreemde huid.

Ontwaken.

Het lichaam is als een gebouw
met poorten en portalen.
De vingers zijn een weefgetouw
en spreken eigen talen.

Het hoofd is als een diadeem
op dit paleis van leem
met ogen die als lampen
beschijnen rots en dampen.

De oren horen koren.
De neus steekt recht naar voren
waardoor de adem stroomt.
Dit alles wordt gedroomd.

Dit blijkt uit het ontwaken
dat men niet breken kan of maken.

woensdag 23 november 2011

Contrast.

Geluiden zijn een galm in een ruimte wijd en kalm
waardoor winden waaien en guirlandes zwaaien
die door hun vaart en snelheid onrust zaaien.
De stormen en de horden knakken minaret en halm.

De hemel is bezwangerd met een witte walm
en klauwen vuur schieten omhoog en graaien
daar in nevels die zich spreiden en verwaaien.
Cascades storten neer met majesteit en zalm.

In paleizen liggen diademen, scepters en juwelen,
achter gewapend glas, opdat men niet kan stelen
en in het portaal staat een spion viool te spelen.

De plannen zijn briljant en drassig is de overkant.
Wild is de wereld en hyena's draven door het zand.
In de ruimte, kalm en rustig, is er van alles aan de hand.

Onwetendheid *)

Hoe zal ik de geest beschrijven:
als een spiegel zonder randen
waarin verschijnselen ronddrijven
zonder grond en zonder banden?

Zij maken vreemde capriolen
en liggen alle waterpas
op het gladde strakke glas
al zien ze er soms uit als holen.

Dit inzicht ligt verscholen
in een overvloed aan kleuren
waardoor de geest gaat dolen
in een eindeloos gebeuren
en daarbij vergeet
dat hij alles is en weet.

*) Tweede Edele Waarheid van de Boeddha die de oorzaak van alle lijden aangeeft.

maandag 21 november 2011

Dekens.

Van binnen spoken er verzinsels,
van buiten is er niet veel te zien.
Ondanks zovele hersenspinsels
heeft iedereen aan vingers tien.

Men trekt oprecht ten strijde
met zwaard en pluimen uitgedost
maar legt men die terzijde
rest stamppot en compost.
Men zwaait wel met de slingerblijde
maar doet men 't niet raakt die bemost.

Zo is verval een vrijgeleide
naar wat niet langer moeite kost
en hullen hoogverheven drama's
zich in dekens en pyama's.

zondag 20 november 2011

Samkhya *)

Er is een komen en een gaan
van zonneschijn en maan,
van levens en emoties,
vergetelheid en noties,
van een grote baviaan
die op een been kan staan,
van onjuiste beslissingen,
vergeetmijniet uit Vlissingen,
van liefde zonder einde
en smaad die ondermijnde,
van het twaalftallig stelsel
en een bizar vertelsel.

Van het begin af aan
is hiervan een gadeslaan.

*) "Samkhya" (Sanskrit): "Opsomming". Stelsel waarin Prakriti (de praktijk) wordt waargenomen door Purusha (de kosmische mens).

Nalatenschap.

Wij zijn omringd door land en stad,
door aquaducten en kanalen
en zijn in een systeem vervat
van woorden en verhalen.

Gebaren werden doorgegeven
die ons vandaag bepalen
en zij die niet meer leven
bouwden ooit kathedralen.

In de woestijn verrijzen piramiden,
vergeten zijn de bouwlieden -
de tijd voerde hun levens mee.

De oesters zijn verzwolgen door de zee,
wij kunnen hen niet helpen.
Zij lieten na hun parelen en schelpen.

zaterdag 19 november 2011

Advaita *)

Al ben ik wat ik zie
dan ben ik dus mijn knie
en zie ik gindse streepjes
besta ik dus uit reepjes.

Ik ben de wilde roos
en wat het leven koos
maar ook die oude doos
die ronddrijft in het kroos.

Ik ben de hondedrol
en het zwerk van engelen vol
de bandeloze bajes
vol met tuig en gajes,
de zwarte diamant
die flonkert in mijn hand.

*) "Advaita", (Sanskrit): "Geen twee dat".

vrijdag 18 november 2011

Nietsvermoedend.

Hoe komt men op 't idee van niets:
het is toch immers geen ervaring?
Wellicht door een vergelijk met iets
dat er bijvoorbeeld aan ging.

Zoals een open hand:
ik maak daarvan een vuist.
Of als een wet, beproefd en juist,
die in de prullenbak belandt.

Waar zijn de handpalm
en het oordeel nu gebleven?
De waterplas ligt kalm
waar juist nog boten dreven.

Zo komt men dan op het bestaan
dat eveneens zou kunnen gaan.

Immanent en transcendent.

Immanent is worden wat je bent,
met alles samenvallen.
Je bent dus elke vent
en God is Al in allen.

Niets valt er nog te scheiden.
De schapen en de weiden
zijn expressie van het Ene
en er is geen gene.

Daardoor valt er niets te kennen
en dat staat gelijk aan niets.*)

Er is pas sprake weer van iets
als iets zichzelf gaat ontkennen
en in plaats van stil te zwijgen
zichzelf begint te overstijgen.

*): Wat niet gekend wordt is ook niet.

Recursieve progressie.

Ik groei en stijg steeds hoger
omdat ik bouw op fundamenten
die ik mij in blijf prenten
en zelfs geen vogel vloog er.

Het is als metsel ik een trap:
elke trede is alweer de stap
naar een die hoger ligt
en zo verdwijn ik uit het zicht.

Dit is alleen een beeld
dat vertelt over geheugen
dat, om zich te verheugen,
zichzelf in grond en opgang deelt.

Wanneer 't geheugen zou vergaan
heeft de trap zelfs nooit bestaan.

Vraag.

Hoe weet ik dat ik ben?
Wat bedoel ik met die vraag?
Bij nader inzien wordt het vaag
en leg ik neer mijn pen.

Om te beginnen: wat is "ik"?
Is dat een portie slik
gemodelleerd tot lijf
dat voor de ziel dient als verblijf?

Wat is dan de ziel?
Iets dat voelt van kruin tot hiel
en dat wenden kan zijn kiel
om te zeilen uit het levenswiel
of juist uit de hemel viel?

Hij is niet te vinden
maar des te meer een smachten
dat blijft dwalen tussen blinden
en een wirwar van gedachten.

Hij kent zichzelve niet
maar zingt een lied
om zijn wachten te verzachten
tijdens rusteloze nachten.

Vervolgens: wat is "ben"?
Een woord dat galmt als een klok,
al passend bij een sneeuwvlok
als naalden bij een den.

En wat is "weten"?
Is dat niet eten en vergeten
van alles wat zich voordoet
in een eindeloze stoet?

Wat is "dat"?
Is dat niet wat
zich continu voltrekt
en zichzelf verwekt?

Wat is tenslotte "hoe"?
Is dat niet de wijs
en de aanvangsloze reis
naar eindeloze verten toe?

Verlatenheid.

De ochtend is verstijfd
en heeft de rilling ingelijfd.
Het riet is dor en klam
en rimpeling werd stram.

Dit is de tijd van inkeer
waarin de herfst zich kromt
en het gekwinkeleer
elke dag iets meer verstomt.

De frisheid is ineengezegen
langs lang gelopen wegen.
Op zich is daar niets tegen
maar wel werd er verzwegen
dat de geestkracht is ontstegen
en wat overblijft is regen.

donderdag 17 november 2011

Picasso.

U kent de juiste plaats
voor bollen, ruit en pleinen
en verspilt veel kwaads
in energieke lijnen.

In uw doeken, wild en log,
barricadeert gezichtsbedrog
de stormloop van gebruiken.
Welsprekend zijn uw kruiken.

De kubus als een kosmos,
tranen rond als kogels
en verbaasde vogels
breken uit uw chaos los
en waar wij niet vertrouwen
schenkt u ons uw vrouwen.

woensdag 16 november 2011

Zon.

Groot, magnifiek en stralend,
de baan van deze aard' bepalend,
reist u langs de hemel
door het flonkerend gewemel
van een zee van sterren
die de duisternis versperren.

Over de aarde werpt u licht
als een net zonder gewicht
dat tot niets verplicht
maar dat verleent het zicht
en tevens bent u warm
gelijkelijk voor rijk en arm.

Wij zouden U als God gaan loven
ware't niet dat U gaat doven.

Ontstaansgeschiedenis.

In mijn hand ligt een karaf
maar daar gaat wat aan vooraf:

Vanuit dat wat er al is
roert zich een bemoeienis
die zichzelf wil excuseren
door een doel te proclameren.

Dat roept de tijd op die non stop
zichzelf herhaalt als hartgeklop
en met behulp van het geheugen
de vorm kan krijgen van een lijn.

Dit is dan ruimte die kan deugen
als een wonderdiepe mijn
waarin plaats is voor verschijning
die gedacht is als weerkaatsing,
met zijn grillige omlijning,
van mijzelf, die uit de maat zing,
strevend en onaf,
met een halfvolle karaf.

Als het zijn voor zich gaat spreken
is de kans op rust verkeken.

Maar wellicht is het niet waar
en is dit enkel denken maar.

dinsdag 15 november 2011

Nonfles.

Alles hangt met alles samen.
Neem maar eens een fles met wijn:
men moet de rijpingstijd beramen
anders heb je zo azijn.
Natuurlijk heb je druiven nodig
en daarvoor weer de zon.
Glas is geenszins overbodig
en de vader die de plukker won.
Zonder grond zou het niet gaan
en een oog dat hem ziet staan.
Zelfs in de allerhoogste sferen
kun je hem nog steeds traceren.

Slechts op één plek wordt hij niet:
dat is daar waar je hem ziet.
Zo is hij enerzijds een schat
en anderzijds zijn eigen gat.

Sakyong.*)

U bent het die beschermt de aarde
en ons van ver vergaarde
om te komen naar dit feest
waar kan rusten onze geest.

U hebt een lichtbaan uitgespreid
waarover fluks uw windpaard rijdt
met op zijn rug vier dieren
die niemand kan versieren.

Het zijn tijger, leeuw, garoeda, draak.
Hun sprong en blik zijn altijd raak
en treffen ons direkt in't hart
of wij nu kwiek zijn of verstard.

Door het luiden van uw gong
houdt u ons geboeid en jong.

"Sakyong" (Tibetaans): Aarde-beschermer.

maandag 14 november 2011

Jnana. *)

Wat ik niet ken dat is ook niet,
behalve dan als 't onbekende
dat door het bewustzijn schiet
als een woord waaraan ik wende.

En wat niet is dat ken ik niet,
behalve dan als deze zin
die door mijn gedachten vliet
als hoop of als herinnering.

Zijn en kennen zijn dus een.
Mijn oog nu kan ik zelf niet zien
en daarom is er dus ook geen.

Als ik mij van een glas bedien
zie ik daarin slechts spiegeling
en louter lege wiegeling.

*)" Jnana" (Sanskrit), betekent zowel "Zijn" als "Kennen".

zondag 13 november 2011

Herfstochtendrit.

De aarde is een groene schijf
vlak als een biljarttafellaken
met struiken star en stijf
die in de bries zacht kraken.

Daarboven als een hoepel
spant zich de hemel als een koepel
en omhult in 't eerste blauw
slierten mist en ochtenddauw.

Het geheel begint te draaien
als de trein zich in beweging zet.
Wat eerst stil stond gaat nu zwaaien
en de zon stapt uit zijn bed.

In de weiden staan soms schapen
naar het gouden licht te gapen.

Creatio ex nihilum.

Ik heb mij veel verbeeld
en dat heeft mijn bestaan verdeeld.

Hoe is het ook alweer gegaan?
Ik stelde een bestaan
en heb dat mijn genoemd
en dat vervolgens wijd geroemd.

Hoe kon ik dat bewijzen?
Door een beeld te laten rijzen
weerspiegeld in een glas
wat er dus op moest wijzen
dat er een ziener was.

Maar als het spieg'len is verzonnen
is er geen ziener ooit begonnen
en was het hele spel een farce.

zaterdag 12 november 2011

Inductief en deductief.

Gegeven zijn de stof en fenomenen
en men kan vragen wat hen drijft
tot hun gedrag en ondernemen
of wat er van ze over blijft
als men ze uit elkaar wil nemen.

Als men niets stoffelijks kan vinden
noemt men het derhalve geest
die zou blazen als de winden
en veroorzaken het feest.

Alleen, de geest heeft geen substantie
dus kan niet drukken tegen stof.
Hij doet misschien alsof
maar biedt voor dansen geen garantie
en lijkt voor eeuwig op vakantie.

Men kan ook uitgaan van de geest.
Die is en is nooit niet geweest
omdat de tijd waarin dat zo zou zijn
zelf al geest is als zijn eerste lijn
waarop als punten staan de ruimtes
met hun bollingen en schuintes.

Speculatie.

Mijn hand was juist nog open
en nu is het een vuist.
Waar is de palm naar toe gelopen,
van waar komt plots die knuist?

Ik kan die plek niet vinden
en ben hier als een blinde.
Die plek lijkt nergens te bestaan,
maar door mijn vraag neem ik hem aan.

Zo roept de geest in't leven
wat achterwege was gebleven
als ik niet had gevraagd.

Is het teveel gewaagd
om nu te denken dat de dood
ook uit diezelfde vraag ontsproot?

Middel en doel.

Een voorwerp in de tijd is altijd onderweg.
Soms weet het niet waarheen en kent het heg noch steg.
Zelfs als het niet beweegt is het nog aan 't verwelken
en zo stroomt alles voort uit onuitputtelijke kelken.

Soms is het doelgericht, vervult het trouw zijn plicht.
Gewonnen uit de duisternis streeft het naar het licht
of, ontsprongen aan de luister, zwerft het in het duister
van ritsel en vermoedens en gedachteloos gefluister.

Maar in de ruimte staat het stil, belangeloos en pril.
Het heeft daarin geen doel en is bevrijd van wil.
Het is een fenomeen, een boegbeeld en een baken,
welks aanwezigheid een vorm is van waken.

Zo maakt de tijd dan alles tot een middel en een weg
terwijl de ruimte het laat liggen, zonder overleg.

vrijdag 11 november 2011

Sint Maarten.*)

't Is nu de elfde van de elfde
en de hemel blijft hetzelfde:
het is een holle kogel
met daarin een vogel
die zijn baan schrijft in 't azuur
als een paraaf van de natuur.

Deze is uw halve mantel
die mij werd gegeven
in de vorm van een brok leven
dat ik bekijk en kantel.

De and're helft hangt om u heen
als een weerschijn van uw geven,
is van barmhartigheid geweven
met daarin de ruwste steen.

*) Sint Maarten, wiens naamdag op 11 november valt, deelde zijn mantel met een bedelaar.

donderdag 10 november 2011

Vergeten.

De wereld staat op springen.
Er zijn nu zoveel dingen
dat er geen plaats meer is
voor meer en zo ging het dus mis.
Dit is 't geval op déze plek.

In het heelal is't slechts een vlek
of maar een korrel zand
op het onmetelijke strand
van sterren en spiralen
die zich zonder te betalen
door de tijd heen halen.

Toch zijn ook dit verhalen.

Als tijd en afstand zijn vergeten
is er geen wijziging te meten.

Chagall.

U hebt het heelal gekanteld
en de bevangenheid ontmanteld.
In een zwerk van indigo
doet u paljassen cadeau
die op scheve hakken dansen
en van gindse sterren schransen.
Aan een bel loopt nog een koe
met zijn snuit recht naar de hemel toe
en in de weemoed stil verstolen
krassen raven en violen.

U bent strelend en doortastend.
Van beklemmingen ontlastend
geeft u dimensies aan de dingen
die duizelend hun licht opvingen.

Opluchting.

Mijn daden leunen zwaar op mij.
Zij vormen zij aan zij een lange rij
van verpletterende zuilen -
een hek waarachter ik moet huilen.

Daar zit ik dan gevangen
in een stom vergeefs verlangen
om de tijd te corrigeren
die zich niet om laat keren.

"Doe ik het goed? Doe ik het fout?"
Die vragen rits'len door het woud
totdat een plotselinge helling
weg laat rollen alle kwelling:

Dit ik, object van angst en zorg,
staat voor vertwijf'ling borg,
maar onderzocht, van achteren naar voren,
blijkt het niet eens geboren!

Alvorens.

Hoe weet je dat je weet?
Dat kun je wel verklaren
na onderzoek van jaren
maar wat er niet toe deed.

Wanneer je bijvoorbeeld zegt
dat de hersenen het deden
heb je slechts een grens verlegd
om het anders in te kleden.

Al is 't ook juiste informatie,
zij bestaat toch bij de gratie
van het weten dat haar kent
en blijft kennen zonder end.

Wanneer je weet hoe het begon
is er dus licht al vóór de zon
en mocht je dat soms zijn vergeten
is het weer dat wat zich laat weten.

De doden.

Waar zijn ze nu, de doden?
Ze zijn ons snel ontvloden.

Wellicht  zijn ze nu nevels
die met hun spitse hevels
nog nectar willen zuigen
uit botten en uit duigen
of waren zij nog rond
door nacht en morgenstond.

Misschien ook is het omgekeerd
en zijn ze nu de angst verleerd
waar wij ons druk om maken
(die kan hen niet meer raken)
en voelen ze het leven
nu nog maar flauwtjes beven.

Maar dit is niet de echte dood.
Die kun je niet ervaren
en daarom niet verklaren.

Hij is daarvoor te groot.

woensdag 9 november 2011

Marskramer.

Niet langer weet ik waar
ik heen moet met mijn waar.
Het is een allegaar
van wat verzinsel is en waar.

Ik heb mijn mand wijd open
en wil het graag verkopen
maar niemand wil het hebben,
men vat het op als spinnewebben

die, hoe ragfijn ze ook zijn,
wel mooi zijn om te zien,
met hun gestructureerde lijn,
maar waar ik toch niets mee verdien.

Zodra ik stop met handelen
zal ik in vrijheid wandelen.

dinsdag 8 november 2011

Gebaren.*)

't Is avond en de maan schijnt in het meer,
zijn beeld ligt stil te drijven.
Dat beeld is water en niets meer
en zal van water blijven.

Nu schuift een wolk voor de maan
en zijn beeld is plots verdwenen
terwijl het water blijft bestaan,
zij het onbeschenen.

Zo is het ook met onze geest:
wat zich voordoet is daarvan gemaakt.
Toch blijft hij vrij en naakt
alsof er nooit iets is geweest.

Het leven is een continu beweren
dat die werk'lijkheid blijft illustreren.**)

*) Een weergave in versvorm van een analogie van de geest zoals gegeven door de negende Karmapa, Zijne Heiligheid Wangchuk Dorje.

**): "Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis", J.W. von Goethe, "Faust" (II).

maandag 7 november 2011

Overal.

Werk'lijkheid is overal.
Als een rappe waterval
stort zij in 't heelal
zichzelf naar beneê
en neemt zichzelf meê,
maar waarnaartoe?
Ruimte is er overal
dus je weet niet hoe
iets dagen kan in 't al
noch hoe het kan verdwijnen.

Vallen wordt dan stilstaan.
Wat ook maar wil verschijnen,
het heeft al lang bestaan
en heeft geen plaats om te vergaan.

Uitschuifbaar.

Ik trek een kast of lade open
en een buitelende berg spullen
komt meteen mijn kamer vullen:
ik kan ze houden of verkopen.

Al verand'ren ze van eigenaar,
ze zijn daardoor niet minder waar
ze waren: in een ruimte wijd en open
waardoor kamelen en rivieren lopen.

En ook de dingen van de geest:
al zijn ze op de aarde nooit geweest,
ze schuiven rustig in het rond
of vervliegen in de morgenstond.

Griffioenen en vliegwielen
vallen vlug waar ze maar vielen.

zondag 6 november 2011

Zwerverslied. *)

Ik sta vaak voor een beslissing,
dat gaat de hele tijd zo door
en omdat het wel eens mis ging
ben ik huiverig daarvoor.

Dan weet ik niet meer wat te kiezen
Soms moet ik echter niezen
waardoor, althans voor dat moment,
geen reiziger de paarden ment.

En, heb ik dan geluk,
zie ik mijzelf nog als een stuk
gebroken chocola,
een gespeelde tombola,
een zak in een portiek,
voordat ik oplos in muziek.

*): "Het voordeel van de plek waar ik ben is dat ik er niet heen hoef",
Samuel Beckett: "Molloy".

Hoe het gaat.

Er zijn een lichaam en een geest,
dat lijkt wel altijd zo geweest.
Het lichaam krijgt de rol van beest
en de geest is meester meest.

En zo ontstaat een speelterrein
tussen wat binnen heet en buiten:
een schema of een richtlijn
versus een trilling in de kuiten.

En dan is er een ik
dat pendelt heen en weer
soms danig in zijn schik
en dan weer bij de pakken neer,
gelijkmatig soms als een pendule
en dan weer in de war als tule.

Tegelijk.

Een ding is veel tegelijk
en aan mogelijkheden rijk.

Zo is een steen een presse-papier
een strijkvlak en een wapen
en wordt gebruikt in het métier
van strijders en satrapen.

De zon is bron van hitte
maar evenzeer van licht,
zijn kleur is soms een witte
en soms tot grijs verdicht.

Hoe zit het nu met heelal:
is dat niet ene diamant,
met zijn facetten overal,
die zijn en tijd omspant?

Berin.

Er is alleen dit ogenblik.
Natuurlijk is er ook verleden
maar ook dit is in het heden
en dit heden geeft geen kik.

Want het is daarvoor te kort:
men kan het altoos delen
in momenten, talloos velen,
waardoorheen de tijd zich stort.

Ook de toekomst zit erin
in de vorm van een verwachting,
als een welp in een berin.

Maar een moment is zelf geen ding
behalve in het denken
waaruit het zich blijft schenken.

zaterdag 5 november 2011

Grondeloosheid.

voor Pieter van der Heul.

We zoeken telkens naar een grond
want die is zeer beveiligend
en houdt ons zeker en gezond.
Alle leven heiligend,
behoedt hij ons voor vrije val
want die is het ergst van al.

Behalve zonder grond.
Dan kan men niet te pletter vallen
en is er veiligheid voor allen.
Nu is de cirkel rond:

Wat zeker leek is nu bedreigend
en wat eng leek, zwart en zwijgend,
is een ruimte zonder randen
waarin losse zonnen branden.

Spagaat.

Wat ik nu met mijn mond belijd
pakt anders uit in and're tijd.
Zo preek ik mededogen
maar, komt het erop aan,
dan laat ik iemand staan
en blijf intussen betogen
zorg te geven aan
degenen die zieltogen.

Hier helpt geen gedicht
maar roept alleen de plicht
van het andere gezicht
dat, naar mij gericht,
zorgt dat ik zwicht
en mijn zekerheid ontwricht.

Roes.

Met mijn voeten over grind
dwaal ik door een labyrint
ben gevangen in een lint
waarin ik dingen vind
die mij betoov'ren als een kind
door hun schijnsel teerbemind.

Wat onder mijn voet begint
wordt een doolhof die zich windt
door de tijd die hem verslindt
en waarin hij zich ontbindt.

Zo verwaaid dan in de wind
is er niemand die nog zint
of verliest of wint.

Er rest slechts een glas absint.

donderdag 3 november 2011

Absoluut en relatief.

voor Sybren Post.

Religie is het leggen van verbinding
maar is dat geen verblinding?
Als alles een was kon er niets verbonden worden
en alle regels daaromtrent verdorden.

Toch is dit wat religie zegt:
God is een en alles, echt.
Dan ga je toch niet delen
om daarna weer te helen?

Toch lijkt het er wel op
en is het dus alleen een spelen
dat we zoeken zonder stop.

Wie daar niet aan mee wil doen
is een zuurpruim en een stijfkop,
kent het geluk niet van een zoen.

Een.

Ik heb een vrije wil
en ben daardoor de spil
tussen duizendeen deviezen
waaruit ik dan kan kiezen.

Maar wat bepaalt mijn keus?
En koos ik voor mijn neus?
Wanneer een God het voor mij deed,
heb ik het dan niet uitbesteed?

Als Hij Zijn schepping heeft bedacht
is er dan nog niet een hoog're macht
die dat idee heeft voortgebracht
en in de diepte lacht?

Maar nee
dit deelt het zijn in twee
terwijl er maar één voortgang is gegeven
waarin noch wil noch voorbeschikking leven.

Verrassing.

Ik zit nu in de keuken
en verdiep me vol bravado
in een avocado
die ik wat uit moet deuken
voordat de lepel die ik heb
kan gaan dienen als een schep
waarmee ik de zachte vulling
loswrik uit zijn groene hulling.

Ik kijk zodoende naar de grond
en zielen schuifelen wat rond
totdat in 't zwerk zich heft mijn blik,
ik van verbazing bijna schrik,
want wat een magnifiek gezicht:

gesluierd in een waas een bol van licht!

woensdag 2 november 2011

Massa.*)

voor Mercedes Bravo Segui

In mijn lijf zijn het de botten
en in de aarde is het rots
die beweeglijkheid beknotten
en slechts zwijgen stijf en trots.

Zij zijn moeilijk te verzetten
maar gaan ze eenmaal mee
kan ik hun gang niet meer beletten
en is te breed voor hen geen zee.

Het is de trage massa,
verslaafd aan slaap en kassa,
waarop als drijfzand rusten
zowel de luiheid als de lusten
die mij dragen en omgeven
en benevelen mijn leven.

*) "Over Prometheus worden vier sagen verteld. Volgens de eerste werd hij omdat hij de Goden aan de mensen had verraden, aan de Kaukasus vastgeklonken en de Goden zonden adelaars die van zijn voortdurend aangroeiende lever vraten.
Volgens de tweede drong Prometheus zich door de pijn van de hakkende snavels steeds dieper in de rots, totdat hij er een mee werd.
Volgens de derde werd in de duizenden jaren zijn verraad vergeten, de Goden vergaten, de adelaars, hijzelf.
Volgens de vierde werd men, wat redeloos was geworden, moe. De Goden werden het moe, de adelaars werden moe, de wond sloot zich moe.
Bleef het onverklaarbare rotsgebergte. - De sage probeert het onverklaarbare te verklaren . Daar zij uit een grond van waarheid is ontstaan moet zij weer in het onverklaarbare eindigen."
(Franz Kafka: "Prometheus")

Flarden.

Zo op het eerst gezicht
zijn er alleen maar flarden
van verschijnselen die ongericht
mijn wereldbeeld verwarden.

Dus denk ik mij een God
tot Wie ik mij kan wenden
en ik wil volgen Zijn gebod
als Hij mij vreê wil zenden.

Zelfs straf wil ik wel ondergaan
als maar een vangnet blijft bestaan
waarin de vreugdes die vergingen
worden bewaard en teruggegeven
om te delen in het leven
en de flarden hymnes zingen.

Alles goed?

Van tijd tot tijd word ik begroet
met de roep: "Gaat alles goed?"
Ik antwoord meestal dan gedwee:
"t Kon slechter" of: " Het valt wel mee."

Hoewel dit niet onjuist is
is het incompleet
zoals een hand geen vuist is
en een baal wol geen kleed.

Want alles gaat pas goed
na't vloeien van het laatste bloed
en het verdwijnen van de pijn
voor alle wezens, groot en klein.

Ik moet er wel bedacht op zijn
dat dit geen reden wordt tot chaggerijn.

dinsdag 1 november 2011

Allerzielen.

De mist kruipt tussen stenen,
graven en chrysanten
en kleeft aan mos en spanten,
danst met wie verdwenen.

Feeën en muzikanten
neigen het hoofd en wenen
over hersenpan en benen
van onzichtbare trawanten.

De wereld is van zielen vol
en niets is hen te dol.

Toch kan men hen niet vinden.
Ongrijpbaar als de winden
spelen zij hun rol,
vermetel, schalks en hol.

Allerheiligen.

Het schip der wereld maakt slag zij
en verkeert in zwaar getij.
Ondanks de zorg van wijzen
kan het gaan kapseizen.

De wijzen staan niet aan het roer
maar zitten stil ter zijde.
Ze lijken dus niet erg stoer,
mijden de slingerblijde.

Als ieder was als zij
was er niet langer averij.
De aarde zou herademen,
de hemel haar omvademen.

Niets hoef je te beveiligen
te midden van de heiligen.