woensdag 31 december 2014

Middenmoot.

Ik ben aan het gadeslaan
en tref mijn karakter aan,
het vooruitzicht op een baan
en de lange lindelaan.

De geboorte en de dood
en mijn levensvragen groot.
Met mijn cijfers in het rood
eet ik niet veel meer dan brood.

Zonder weerstand, slag of stoot,
lig ik rustig in de goot.
Vergezeld door volle maan
maak ik pap van mijn bestaan.

Niemand heeft daar nog iets aan
maar ik slurp de middenmoot.

dinsdag 30 december 2014

Een sprei.

Op een dag werd ik geboren
niet ver bij een sprei vandaan.
Ik kwam met mijn hoofd naar voren
en ving zo mijn leven aan.

Nu loopt het weer tegen 't eind.
Ik ben bijna weggekwijnd
ofschoon steeds de zon nog schijnt
als de duisternis verdwijnt.

Maar het eind komt naderbij
en opnieuw ligt daar een sprei
met zijn plooien en zijn dalen
als de dood mij hier komt halen.

Buiten staat een stevig briesje,
en de sprei heeft ook een biesje.

maandag 29 december 2014

Niemand.

Als ik aanneem: "God is dood",
dan zijn de gevolgen groot
want van mijn bestaan ontbloot
raak ook ik dan, tot mijn nood.

Want Wie God ten diepste is
geeft Hij tot getuigenis:
"Ik ben eeuwig Die Ik ben".
Dit is zoals ik Hem ken.

Als dit het geval niet is
geldt hetzelfde ook voor mij,
grijp ik als ik mij zoek mis,
ben dus van mijzelve vrij.

Daden zijn er evengoed
maar geen dader die ze doet.

Als men "niets persoonlijks" zegt
is dat helemaal terecht.
Niemand die het loodje legt.
Niemand is er immers echt.

zondag 28 december 2014

De rijke rabbi.

een navertelling. *)


Er was eens een rabbi, rijk,
badend in het aardse slijk,
die zijn weelde niet verheelde
maar die luidkeels mededeelde.

Dit ging velen veel te ver,
al te pralend blonk zijn ster.
Iemand sprak hem erop aan.
Toen gaf hij dit te verstaan:

"Weet dat altijd, dag en nacht,
Satan op zijn kansen wacht.
Speciaal in de woestijn
treft men hem het meeste aan
want daar staan de zielen, rein,
klaar om naar het licht te gaan.

Ik verberg mij in dit slijk
waardoor ik zijn dienaar lijk".


*) Uit: "Chassidische Vertellingen",
verzameld door Martin Buber.

Experiment.

Momenteel houdt men voor waar
dat sinds achttien miljard jaar
dit heelal is het geval:
dat is best een heel getal.

Niettemin is het een schijntje
op de oevers van de tijd.
Wellicht is dit nog maar een kleintje
in de ruimte, wijdgespreid,
waarin heel veel meer heelallen
talrijk zijn als sneeuwkristallen.

Wat men als verleden kent,
wie weet is 't experiment.
Het echte werk moet dan nog komen
waarvan men nu nog niet kan dromen.*)


*): 1 Corinthe 2:9,
"Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord
en in geen mensenhart is opgekomen..."

Gevonden.

"Wat was, wat is, wat blijven zal
is de bron van het heelal".
Dit gaat zichtbaarheid te boven
dus dan moet ik het maar geloven.

Ik vraag mij af of er iets is
dat aan deze eis voldoet
maar dat ik geheel gewis
wanneer ik maar wil ontmoet.

Zoiets heb ik nu gevonden
zonder dat het werd gezonden:
het is ruimte die er is,
ook als ik er niet naar vis.

Zij is er de hele tijd
en staat gelijk aan eeuwigheid.

vrijdag 26 december 2014

Status quo.

Ik ben nog steeds mijzelve niet
want wat ik het liefste wil
jaagt mij angst aan en ik ril
en mijn hoofd wordt als een biet.

Ik ben heus de kwaadste niet
maar ik houd mij liever stil.
Zonder dat ik mij vertil
schuil ik stiekem in het riet.

Roerloos sta ik als een reiger
en ben zo bepaald geen krijger
daar ik avonturen weiger
en het springen van de tijger.

Ik verschans me en ik steiger,
leef verholen als een hijger.

Afgestreept.

Tegen de liefde, keer op keer,
stel ik mij steeds weer te weer.
Het is onbekend gebied.
Wat gebeurt daar weet ik niet.

Dus trek ik mij ijlings terug
want ik vrees gevaren vlug.
Veilig in mijn bastion
sluit ik mij af voor de zon.

Zonder toeverlaat of hulp
blijf ik steken in mijn stulp.
Hier gebeurt niets onverwachts
en ik zie ook niets verdachts.

Als ik dit heb afgestreept
zi ik met mij opgescheept.


Grondeloos.

"Al wat is heeft steeds een grond" -
zo spreekt het verstand, gezond.

Heeft die grond zelf ook een grond?
Als dat inderdaad zo is
draai ik alsmaar in het rond
zonder eind of hindernis.

Afgezien van wat ik wens
kom ik nergens aan een grens,
open ik Pandora's doos,
want de grond is grondeloos,
daarmee alles wat ontspruit:
heiligman en ijdeltuit,
zilvervloot en modderschuit,
aarzeling en vast besluit.

Op zoek.

Ik ben telkens nog op zoek,
kijk nog steeds om elke hoek
om te zien of ik iets vind
dat het dwangbevel ontbindt
dat mij opdraagt door te zoeken
in woestijnen en in boeken
naar wat ik niet heb gevonden
maar toch op ben uitgezonden.

Zou het niet zo kunnen zijn
dat het zoeken zelf de pijn
oproept van dit diep gemis
van wat reeds voorhanden is?

Kon ik maar dit zoeken staken.
Dat zou al mijn boeien slaken!

Deelnemende vreugde.

Soms raak ik geirriteerd
door lawaai dat mij bezeert.
Het bezorgt mij zelfs verdriet
want het kent zijn grenzen niet.

Maar misschien is het een lied
voor degene die het maakt.
Het kan zijn dat hij geniet
en van vreugde kreten slaakt.

Ofschoon ik er onder lijd
raakt een ander juist verblijd.

Als ik deelneem in die vreugd'
maak ik van de nood een deugd
en in plaats van haat en nijd
wordt mij groot plezier bereid.


Gevels.

Voor is altijd enkel voor
maar ik heb dit zelden door.

In plaats daarvan denk ik vaak:
"Er is iets niet in de haak.
Misschien zit er nog iets achter
en een val of tunnel wacht er"

Dit laat echter onverlet,
zelfs wanneer het echt zo is,
dat opnieuw, zoals daarnet,
wat ik dan zie de voorkant is.

"Achter" blijft aldus geheim.
Eerder val ik nog in zwijm
dan dat ik het zal aanschouwen.
Louter gevels zijn gebouwen.

donderdag 25 december 2014

Verdwaald.

In 't heelal zijn er meer zonnen
dan het aantal korrels zand
die sinds eeuwen, onbegonnen,
liggen op woestijn en strand.

Dit zijn er ontzag'lijk veel
maar tegelijk nog maar een deel
van wat ik mij soms verbeeld:
nog meer ruimte, opgedeeld
in een aantal korrels zand.
liggend op woestijn en strand,
waarvan elk 't heelal bevat.

Dit geheel ligt in het gat
van de neus van een dolfijn
die verdwaald is in de Rijn.

Willoos.

Ik heb mij nog nooit verroerd
want, altijd onaangeroerd,
blijft wat voor mij ligt steeds voor
zonder dat ik dat verstoor.

Zo ziet ook mijn achterkant
nooit iets van dat halve land
waarvan ik denk dat het er is
maar nochtans de aanblik mis.

Alles draait maar om mij heen
en zo willoos als een steen
zit ik op de aarde neer.

Toch vergeet ik dat steeds weer
en denk ik dat ik iets doe.
Dat maakt mij onnodig moe.


Leerproces.

Dikwijls ben ik op iets uit,
soms een blik slechts, of 't geluid
van een vogeltje dat fluit
of de armoede als bruid.

Dit wordt al te vaak doorkruist
door mijn grijpen, onbesuisd,
en dan knakt het in mijn vuist.

Weer werd ik er ingeluisd
door een onverhoeds begeren
dat te snel komt om te weren.

Toch begin ik wel te leren
om het tij op tijd te keren.
Het speelt nog op, zo nu en dan,
maar ik neem er afstand van.

dinsdag 23 december 2014

Dit moment.

Altijd staat er tegenover
iets wat gunstig is iets kwaads.

Voor verwijten word ik dover
maar daardoor krijg ik meer praats
en de schaduw van het lover
maakt mij op een dag melaats.

Avontuurlijk, buitengaats,
word ik doelwit voor een rover
en het licht dat ik weerkaats
is een flits van valse tover.

Ook als ik een land verover
is er voor plezier voor geen plaats
maar er staat niets tegenover
dit moment waarop ik schaats.



Klein baasje.

Ik verricht een hoop corvee
in de hoop dat ik daarmee
eenmaal als een coryfee
heerser ben op land en zee
maar intussen weet ik wel
dat ik mij onnodig kwel.

Toch bouw ik een citadel
van vertoon van goede werken
die mijn opzet nog versterken
terwijl ik mijzelf vertel
dat het ergens goed voor is
ook als ik de opbrengst mis.

Ik kan dit niet snel meer laten
en vul ijlings alle gaten.

maandag 22 december 2014

Het raadsel van de tijd.

Diep verlangen drijft mij voort
waardoor alles wordt tot poort
naar het volgende moment.
Dit lijkt altijd hoogst urgent.

Op paniek heb ik patent
wanneer dreigt dat men mij kent.

Zelfs als ik een zee verzwolg
haak ik nog naar een vervolg.
Ik ben niet op mijn gemak
en spring dus van hak op tak.

Het wordt tijd dat ik mij wijd
aan het raadsel van de tijd.
Wellicht heeft die nooit bestaan,
dacht ik enkel maar te gaan.


Concert.

Vele dingen komen samen
om te gaan naar een concert:
alle musici die kwamen
en de dirigent, alert,
die het tempo moest beramen
voordat er geoefend werd.

Dan het thema van het stuk
dat behandelt het geluk
van het innig Kerstverhaal
omgezet in klankentaal.

En de lakschoen der fluitiste,
op de vloer, die met besliste
glinstering het ritme houdt
van een harmonie van goud.

zondag 21 december 2014

Anker.

Regelmatig woedt een storm
van ideeen door mijn geest.
De verwarring is enorm,
als ik haastig ben het meest
en tenslotte krijgt die vorm
van een bloeddorstig beest.

Ofschoon ik formules fluister
tast ik grondig in het duister
en door hartstocht overmand
schreeuw ik dikwijls moord en brand.

Plots kan ik mijn jas niet vinden.
Reden om mij op te winden.
Niettemin is dit een anker
en het beest wordt toch wat slanker.

vrijdag 19 december 2014

Het juweel.

Een navertelling.


Ooit was er een grote held,
op 't gebied van levenskunst,
die sprak in het open veld
maar hij dong naar niemands gunst.

Velen kwamen aangesneld
om te horen naar zijn stem
en toen hij was uitverteld
werd hij teruggevraagd, met klem.

Men gaf hem zelfs een juweel,
roem en eerbied was zijn deel,
maar een dief had dat gezien
met begerigheid van dien.

's Nachts lag hij daarna te slapen
zonder waakhond, schild of wapen
en de dief kwam aangeslopen
en sneed toen zijn plunje open.

Daarop werd de leraar wakker
en vroeg kalm: "Wat zoek je, makker?"
"Ik verlang de edelsteen",
zei de dief, "maar vind er geen."

"Ga maar kijken waar ik stond",
was het antwoord dat hij kreeg,
"wellicht ligt hij op de grond
want mijn zakken houd ik leeg."

Daarop was de dief bekeerd,
heeft de meester steeds vereerd.
Hij werd zelfs zijn beste vriend,
heeft hem sindsdien trouw gediend.


donderdag 18 december 2014

Proudhon.

Het is raadzaam om te delen
want dat brengt geluk aan velen.
Niemand hoeft dan meer uit stelen
en daarmee verdwijnt het helen.

Heb ik zo de wereld lief
zie ik nergens nog een dief.
Ieder komt aan zijn gerief
en geheeld is elke grief.

Daarom laat ik alles los
als ik door de velden ros,
zie de wereld als een tros
of een bonte vederdos
die door niemand wordt bezeten.

Dit geeft elk een rein geweten.

woensdag 17 december 2014

Hangen.

Soms kom ik in opstand
tegen wat mij telkens bindt,
wat tegen mij samenspant,
hetgeen ik dan droevig vind.

Geen gevolg geef ik dan aan
driften die mij stuwen.
Deze laat ik domweg staan
zonder ze te huwen.

In plaats van mij te laten gaan
kijk ik ze nauwlettend aan.

Dan breken zij niet meer baan
maar zij hangen als een traan
in het licht van mijn verlangen
dat ook zelf blijft hangen.

Lankmoedig.

Ik maak plannen, neem besluiten
maar mijn lichaam gaat zijn gang.
Aan mijn brein kan veel ontspruiten
maar ik adem levenslang.

Het gaat net zo om mij heen:
iedereen is op de been,
gaat vervolgens weer naar bed,
maar de hemel blijft een net-
werk van spiralen en planeten,
wat ik steeds neig te vergeten.

Hongerig gluur ik door spleten,
wil steeds weer iets anders eten
maar de kosmos, niet te meten,
blijft siberisch voor mijn beten.

dinsdag 16 december 2014

Vaag.

Voor mij ligt een pakje boter.
Als ik nader wordt het groter,
als ik wegga, daarna, klein:
hoe groot zou het zelf nu zijn?

Misschien zestien centimeter?
Maar bekijk ik er een beter
lost dat eigenlijk niets op
want zo dik is een rol drop
en de doorsnee van de zon
is soortgelijk, van mijn balkon.

Dus een antwoord op mijn vraag
blijft per definitie vaag.

Doet dit echter er iets toe?
Wel als dit principe geldt
voor wat zoveel zwaarder telt:
alles wat ik laat en doe.

maandag 15 december 2014

Hoed.

Elke zaak is even leeg
van een vrij en vast bestaan.
Dit geldt net zo goed voor deeg
als voor wolven of de maan.

Ik krijg pas notie van een steeg
door vergelijking met een laan.

Laatst, toen u zich tot mij neeg
trok mij dat geweldig aan.
't Was alsof ik toegang kreeg
tot een onbewolkt bestaan.

Daardoor was ik snel vergeten
wat ik toch had kunnen weten:
dat ook hartstocht, als die woedt,
net zo leeg is als een hoed.







Onbeweegbaar.

Ik ben van 't heelal de spil,
zelfs wanneer ik dat niet wil.
Onveranderd sta ik stil.
't Is onnodig dat ik tril.

Altijd, van mijn aanvang af,
draait de wereld om mij heen.

Ga ik in gestrekte draf,
zwaaien bomen, een voor een,
met gemak aan mij voorbij.
Van beweging ben ik vrij.

En al zit ik in de trein
vliegt voorbij een heel terrein.
Als zich opent dan de deur
nadert mij de conducteur.

Voorbereiden.

Ik ben mij aan't voorbereiden
en verlichting aan 't verbeiden
opdat ik mij kan verblijden
wanneer het een keer gebeurt.

De verwarring wil ik mijden
om ten slotte, onbesmeurd,
uit de modder weg te rijden
waar geen mist mijn oordeel kleurt.

Heel veel staat al op de rails
en dat is het grotendeels.

Wat ontbreekt is slechts de schok
die doet trillen dok en hok.
Alles gaat daarna vanzelf.
Tien plus een blijft nog steeds elf.

Door de mand.

een navertelling.

Saripoetra, een arhant,
was nog niet geheel verlicht.
Op een dag vroeg om zijn hand
een demoon die onheil sticht.

Deze vroeg hem niet ten huwelijk.
Wat hij zei was waarlijk gruw'lijk:

"Pak een bijl en kap je hand
die groeit aan je rechterkant
en geef die daarna aan mij.
Dan pas zie ik dat je vrij
van bezit en hartstocht bent
en ook geen reserves kent".

Saripoetra deed dit gelijk
want hij achtte zich schatrijk
maar de ander nam een roe,
sloeg hem hard en beet hem toe:

"Schurk, misbaksel, vuile vlerk,
jij deugt voor geen enkel werk!
Hoe durf jij mij iets te geven,
zomaar met je linkerhand?"

Saripoetra ging toen beven
en viel daarmee door de mand.


Deze keer.

Ik ken teksten uit mijn hoofd
wat niet zegt dat men mij gelooft
want als ik ze op wil dreunen
moet geheugen mij nog steunen.

Dit wijst mij dan wel de weg
maar ik weet niet wat ik zeg.
Terwijl ik een zaak uitleg
weet ik daarin heg noch steg.

Ik praat wat ik hoorde na
zonder dat ik dieper ga.
Daarom is het niet zo gek
dat ik weinig aandacht trek.

Deze keer is't geen verklaring
want nu spreek ik uit ervaring.

zondag 14 december 2014

Regen.

Regen komt vaak ongelegen
maar ik mis daardoor de zegen
die hij met zich medebrengt,
met verrukking aangelengd.

Want het wegdek wordt als glas
en wat net nog asfalt was
is veranderd in een spiegel
waarin ik nu golf en wiegel.
Heel de wereld wordt een plas,
glooiend als een contrabas.

Elke drop is even mooi,
hullend in een glinstertooi
purper neonlicht dat zinkt,
vloeiend in gewassen inkt.

Verlegenheid.

Ik ga er het liefst vanuit
dat men mij niet mag.

Dat komt mij het beste uit
want fungeert dan als een vlag
die voor mij de lading dekt
van verweer, met angst doorspekt.

Ofschoon dit niet prettig is
verschaft het mij toch een houvast
en zo leef ik in een nis
die mij goed en veilig past.

Wanneer iemand aardig is
word ik tot mijn schrik verrast.
Ik ben mij niet meer gewis
en vlucht snel terug in mijn kast.

Etiquette.

Af en toe draag ik een pet
of als het kan zelfs een baret
en heb ik voldoende moed
loop ik rond onder een hoed.

Deze staat mij wellicht goed
maar brengt mee dat als ik groet
ik hem daarbij af moet nemen,
wil ik niet naar hoogmoed zwemen.

Wat de schone taak verricht
om mijn aanblik te verfraaien
komt dus samen met een plicht
waar ik niet omheen kan draaien.

Eenmaal in het volle licht
mag ik dit niet laten waaien.

zaterdag 13 december 2014

Tachtig.

voor Henk Keuchenius.


Ooit in Leersum stond een koor
en dat zong een lied toen voor
je verjaardag lang geleden.
Vijftig jaren al vergleden
sinds je op de wereld kwam
en aan ons bestaan deelnam.

Daarna ging je leven door
waarin je geen tijd verloor
maar die met ons bleef besteden
waarmee wij ons voordeel deden.
Onze zielen wou je kneden,
zoeken tot de dag van heden.

Jouw verlangen doet ons deugd
en verschaft ons moed en vreugd'.
Wat ons nog het meest verheugt
is je flamboyante jeugd.


vrijdag 12 december 2014

Naamloos.

Het ding op zich kan ik niet kennen.
Toch staat het steeds voor mijn neus
maar ik blijf door namen rennen,
neem er een naar eigen keus,
en plak die er bovenop
waarna ik met kijken stop.

Als ik dat zou kunnen laten
kreeg ik weldra in de gaten
dat het ding geen namen heeft
los van welke die men geeft.

Dan weet ik niet wat het is
en ben net zo als een vis
die geen notie heeft van water,
noch van vroeger noch van later.

Verspringen.

Hoe mijn aandacht toch verspringt!

Soms is het de wind die zingt
die haar voor een poosje trekt,
dan een merel, goed gebekt,
dan weer een gedachtenflard
of een appel, groen en hard.

In de douchecel het graniet,
dat gezien wordt maar niet ziet,
dan mijn handen op mijn buik
of geritsel van een struik.
Het geneuzel van 't geheugen
of de vraag hoe iets kan deugen.

Steeds drink ik met volle teugen
schuld en boete, list en leugen.

woensdag 10 december 2014

Nog niet.

Ik zit aan mijn toetsenbord
met een opgeheven hand
en mijn aandacht is maar kort
want de wereld staat in brand.

Toch wil ik nog steeds iets schrijven
om zodoende nog te blijven
in dit leven en dit land,
niet verstoken van verstand.

Dus druk ik mijn vingers neer
op de toetsen, keer op keer,
en ben steeds nog in de weer
om te zijn wat ik begeer
maar ik weet niet wat ik wil.

Daarom ben ik nog niet stil.

De mens.

Wat is eigenlijk de mens?
Is dat niet alleen een wens
die maar zelden wordt vervuld,
in mysterieen gehuld?

Maar intussen is er water
en een hoog oplaaiend vuur.

Ook een vroeger en een later
van een onbeperkte duur
en de lava in de krater
die omhoog komt, uur na uur.

Dit wordt allemaal gezien
en daarbij komt bovendien
dat er iemand wordt verwacht
die dit allemaal bedacht.

Op een dag.

Al het ene is verheven
en duldt daardoor niets daarneven.

Als ik het erover heb
is het juist daardoor al nep
want dan is het ene heen
en lig ik meteen alleen,
afgescheiden van de rest,
in een klein en veilig nest.

Dus neem ik dit maar als mest
want ik weet het al te best:
niemand kent het bij zijn leven.
Daarom brengt het vrees en beven.

Maar gelukkig valt de dood
op een dag in onze schoot.


Hartekreet.

Iedereen is op iets uit:
dat wordt dagelijks beweerd.
Dan ben ik dus ook zo'n guit
en gelukkig niet verkeerd.

Toch, als ik wat beter kijk,
snap ik niet wat ik bedoel
want ik ben ontzag'lijk rijk
en een poel vol van gevoel.

Daardoor weet ik niet zo gauw
wat ik nu in feite wil:
ik kan trots zijn als een pauw
of verslaafd zijn aan een pil.

Eenzaam en in diepe rouw
geef ik af en toe een gil.

Inkeer.

Afkeer valt mij minder zwaar
als ik vaststel wat het is:
het is enkel een gebaar
waardoor ik een schouwspel mis.

Dan zeg ik niet: "getverderrie!",
als geplaagd door te veel herrie,
maar ik draai mij rustig om
en vertrek met stille trom.

Ben ik door het kwaad omringd
hoor ik toch een stem die zingt:

"Alles gaat een keer voorbij,
op een dag ben je weer vrij.
Keer intussen terug naar binnen
en neem afstand van je zinnen".


dinsdag 9 december 2014

Begeren.

Als een schoonheid mij negeert
komt er direct woede op.

Ik heb tevergeefs begeerd
en blijf achter met een strop,
ben beledigd en bezeerd
met chagrijn die ik verkrop,
heb 't verlangen niet geeerd
dat ik vliegensvlug verstop.

Toch is dat het wat mij drijft
en altijd weer overblijft.
Het is dat wat schoonheid ziet,
die ontkennen kan het niet.

Het weet steeds weer te waarderen
en het kan zich niet verweren.


De wetten.

Van een ieder wordt verwacht
dat hij wetten kent en acht.

Ook als hij er niet aan dacht
wordt in rekening gebracht
als hij ze heeft overschreden
of een zijspoor heeft betreden.

Als hij zegt: "ik wist het niet"
is dat geen excuus.

Wie thee in zijn luchtpijp giet
is te veel confuus
en wordt dan direct gestraft
doordat hij een tijdje blaft.

Zou misschien niet alle pijn
door gefaal veroorzaakt zijn? 

Orgelpijp.

Ik denk aan een bamboestengel
maar in plaats van hem als hengel
voor een vette vangst te zien
waarmee ik mijn brood verdien
stel ik mij hem vliegensvlug
voor als zijnd mijn eigen rug
met mijn lichaam daaromheen,
het geheel van halogeen.

Zonder dat ik ernaar grijp
word ik zo een orgelpijp
en die loopt oneindig door
zonder dat ik iets verstoor
want hij is zo fijn gemaakt
dat er niets door wordt geraakt.

maandag 8 december 2014

Nader.

Iets is nader dan ik denk
als ik het maar aandacht schenk.

Laatst zat ik nog bij een boom
waar ik lang niet was geweest
en ineens leek het een droom
of een overbodig feest
wat intussen was gebeurd
want de boom was niet verkleurd.

Het is een donkergroene den
die ik al van vroeger ken.
Onverdroten houdt hij stand
terwijl ik schuim door het land.

Als een teken aan de wand
laat hij mij zien wie ik ben.

Op zoek.

Ik zoek naar de werk'lijkheid,
weet nog steeds niet wat die is.
Dit doe ik al lange tijd
maar tot nu toe greep ik mis.

Langzaam dringt het tot mij door
dat het lijkt alsof ivoor
in een wolk zou kunnen zijn
of een grot in een glas wijn
en ik merk dat wat ik zoek
mij bekend is uit een boek
maar dat wellicht niet bestaat
en dus nergens over gaat.

Wat is dan de werk'lijkheid?
Slechts een droom en vast geen feit.

zondag 7 december 2014

De kijker.

Wat ik ook maar gade sla
gaat steeds vergezeld
van een kijker die daarna
iets ervan vertelt.

Nu denk ik hier over na,
vraag aan hem of hij zich meldt.

Zelfs als hij dat doet, weldra,
is dat in een randloos veld
dat op zijn beurt wordt aanschouwd
door de kijker, zo vertrouwd,
die zichzelf nooit gadeslaat
daar hij er steeds buiten staat.

Is't wel zo dat hij bestaat
of heb ik iets uit niets gebouwd?



Pot.

Op de tafel staat een pot
en die zal daar blijven tot
hij een keer wordt weggehaald
of een aeon hem vermaalt.

Ik verklaar dat ik hem zie.
Zelfs al is hij fantasie
staat hij nog steeds voor mijn neus.
Daarmee ben ook ik hier heus.

Toch is dit iets wat ik denk
en de situatie schenk.

Ook al blijft dit achterwege
staat de pot nog steeds terdege
op de plek waar hij nu is,
onbekommerd en gewis.

Over honderd jaar.

Ik ben slechts een fenomeen
want voorbijgaand, naar ik meen.

Immers, over honderd jaar
zal dit lijf niet meer bestaan
want het zal met huid en haar
in 't heelal zijn opgegaan.

Ook eenzelfde tijd geleden
was het nergens, hier beneden.
Dit drukt trouwens minder zwaar
maar is zeker net zo waar.

Dan resteert slechts dit moment
dat geen eind en oorsprong kent
dus geen tijd waarin kan groeien
enig lijf om op te bloeien. 

zaterdag 6 december 2014

Uit het oog.

Eens gehoord van 't paradijs
lijk ik nu wel niet goed wijs
want wat er gewoonweg is
zie ik nu als hindernis.

Overal zoek ik iets achter,
maak mijzelf zo tot verkrachter,
want ben altijd op iets uit,
zie de wereld als mijn buit.

Zo verlies ik uit het oog
dat ik steeds mijzelf bedroog,
heb niet meer in het vizier
wat er gaande is alhier:

Namelijk: ik ben aan 't zoeken
en verwacht iets om de hoeken.

Waarempel.

Ik tref mij in mijn kamer aan.
Wat moest gebeuren is gedaan,
Voorlopig heb ik niets te doen.

Al ben ik ook geen kampioen,
toch hoor ik het wel zeven slaan
en zie ik een pompoen.

Ik kan naar een concert toe gaan,
genieten net als toen,
maar kan ook kijken naar de maan
of naar mijn groene schoen.

Ik kan het feit niet meer verhelen
dat ik niet weet wat ertoe doet
maar blijf nu hier, vat goede moed,
durf mij waarempel te vervelen.


vrijdag 5 december 2014

Flottielje.

Als ik sneef is't als een luik
dat onder mij opengaat
of het barsten van een kruik
die lang onder water staat.

Ik ontbeer nu elk gebruik
waarop ik mij nog verlaat.
't Is als nam ik juist een duik
in een bodemloze straat.

Ruimte buiten, ruimte binnen
vallen zonder zich te sluiten
samen om niet te beginnen
nieuwe dingen te verzinnen.

Een flottielje modderschuiten
vliegt uiteen in ijlings fluiten.


Vlaggenstok.

In een ruimte, leeg en kaal,
geef ik vorm aan een verhaal
met het doel mij te vermaken
en mijn hierzijn te verzaken.

Het gaat met mij aan de haal
en het wordt mij haast fataal.
Met een wapen in de hand
sticht ik bijkans moord en brand.

Toch blijkt het slechts fantasie
als ik het ontwaakt bezie,
ook al danst het op en neer,
net zo grillig als het weer.

Het is als een vlag die klappert
zonder dat de stok meewappert.

Ruimtevaart.

Ruimtevaart is vrij absurd
want hoe hard ik ook maar spurt,
zelfs met snelheid van het licht,
altijd blijft nog onverricht
het passeren van de rand
die daagt aan de overkant.

Dat is nu ook het geval,
't maakt zo'n reis tot niemandal.
Als men acht slaat op Pascal
weet men: zo is het heelal.*)

Daarom blijf ik rustig hier,
onbekommerd als een stier,
zie de bellen in mijn bier
terwijl ik het leven vier.


*): "De ruimte is een bol
       waarvan het middulpunt overal
       en de omtrek nergens is".

Blaise Pascal.




woensdag 3 december 2014

Uit de tijd.

Er bestaat onenigheid
over waardoor het nu komt
dat de wereld, feit voor feit,
in tabellen opgesomd,
vol met schatten voor ons ligt.

Is't een daad die is verricht
door een Schepper, groot en wijs,
of is het een knallend licht
dat moet dienen als bewijs,
met zijn oorzaak uit het zicht?

Beide laten onverlet
dat het plaats vindt in de tijd.
Maar dat is het hem nu net:
zijn kent geen gelegenheid.



Plan.

Spoedig na de scheppingsdaad
loopt het alreeds uit de hand.

Door een overmaat aan kwaad
vliegt de wereld in de brand
en al is men nog zo groot,
toch komt op een dag de dood.

Maar de Schepper is sportief
en Hij heeft Zijn wezens lief.

Om dus voor hen in te staan
komt Hij hier, bezwijkt er aan,
maakt het kwaad weer ongedaan
door eraan onderdoor te gaan.

Ik sta hierbij buiten spel
terwijl ik dit plan vertel.

Rang.

Als ik op een platform sta
kunnen meer lieden mij zien
dan wanneer ik rustig ga
en verborgen bovendien.

Maar dat zegt niets over hoe
ik mijn arbeid zelve doe.
Die staat los van rang en stand,
zelfs al komt het in de krant.

Soms valt mij vermaardheid toe
maar rijd ik een scheve schaats
hoor ik ook meervoudig "boe!",
ten gevolge van mijn plaats.

Want zodra ik die zou ruilen
oogst een ander lof en builen.

Over zekerheid.

Laatst liet ik mijn fiets nog staan,
vastgemaakt en goed op slot.

Ik nam vol vertrouwen aan
dat die daar zou blijven tot
ik hem weer zou komen halen
om geen reisgeld te betalen.

Maar ik trof hem niet meer aan.
Hij stond niet waar hij moest staan.

Weet ik daardoor nog wel zeker
of mijn fraai gebloemde beker
nog steeds in de keuken staat?
Ligt mijn huis thans aan een straat?

Houd ik mij niet voor de mal,
overtuigd van het heelal?

dinsdag 2 december 2014

Pythagoras.

Alles, ooit bijeengebracht,
gaat ook weer voorbij
en het ligt niet in mijn macht
te veranderen dit tij.

Rotsen die nu voor mij staan
zullen eenmaal zijn vergaan
en de zee, oneindig groot,
biedt geen diepte dan aan 't lood.

Ik neem toevlucht tot de geest
en tot tellen nog het meest.
Daarin vind ik vaste wetten
die geen mammoet kan verzetten.

Ook al ligt de rest in as
is er nog Pythagoras.

maandag 1 december 2014

Onomkeerbaar.

Heb ik klei eenmaal gebakken
is't een kopje of een vaas
die ik ook nog kan gaan lakken
of kan breken met geraas
en die breng ik niet snel terug
tot de modder die ze waren,
die ik, naar mijn zin en vlug,
vormen kon, haast met gebaren.

Zo heb ik ook leren lezen,
dat is een voldongen feit,
en mijn wens wordt afgewezen
te weerkeren naar de tijd
waarin letters, nog als wezen,
vroegen naar identiteit.



Afweging.

Voel ik mij niet steeds een koning
met de wereld als mijn woning
en de mensen als mijn knechten
die zelfs voor mij willen vechten?

Als dat niet zo dreigt te zijn
is er steeds direkt al pijn
vergezeld door stomme klacht
wegens een gebrek aan macht
want liefst zou ik, soeverein,
heer en meester willen zijn.

Heb ik zelf hiervoor gekozen
dan ben ik slechts een schavuit,
altijd op mijn voordeel uit,
en kan dit denkbeeld beter lozen.

Misvatting.

Ik kijk naar een oude prent
van een opgetogen vent.
Lustig speelt hij op zijn luit.
Wellicht kreeg hij juist een duit.

't Is alsof hij er nog is
ofschoon ik hem tevens mis
want ik kan hem toch niet vinden -
aan mijn hand blijft hij ontzwinden.

Is dit ook niet het geval
met wat nu in het heelal
zich zo fraai aan mij vertoont?

Is ook dit al niet een prent
die zijn indruk tot mij zendt
maar waarin geen speler woont?

Bewijs.

Waardoor is het dat ik lijd?

Komt het niet door 't onderscheid
dat ik principieel, voortdurend maak,
opkomend bij elke zaak,
tussen dat wat er gebeurt
en wat naar hars en mirre geurt?

Zou het soms zo kunnen zijn
dat er ergens, soeverein,
altijd nog een blauwdruk is
van iets wat ik node mis?

Dat ik kennis heb van puin
door de notie van een tuin?
Dit zou gelden als bewijs
voor 't bestaan van 't paradijs.