vrijdag 30 december 2011

Hand.

Op het vlakke wijde land
wonen er miljoenen mensen
met hun plannen en hun wensen,
altijd bezig en mijn hand:

Allereerst is daar mijn duim
elementair, loyaal en ruim,
waarop elke vingertop kan landen,
vrij van rang en standen.

Er zijn vingers om te wijzen,
om te rusten in het midden,
om getrouwd zijn te bewijzen
en te bekrachtigen het bidden.

Soms geef ik ze alle vijf
en weet niet meer waar ik blijf.

donderdag 29 december 2011

Vereffening.

Wat gebeurd is neemt geen keer,
is daarmee voldongen feit.
Wel kan het zijn dat ik iets leer
of wroeging heb of spijt
van wat ik deed en dus niet meer
de juiste weg vermijd.

Intussen blijft de schuld toch staan
van wat ik heb misdaan.

Tenzij ik nu besef
dat er geen dader is geweest
en mij zo onthef
van mens te zijn die distels leest.

Door elke claim te derven
staat dit gelijk aan sterven.

woensdag 28 december 2011

Zuiver.

Onvermengd en onversneden,
onverbloemd, direkt en zuiver,
plat en simpel als een stuiver,
is dit gegeven heden.

Het is volstrekt uniek
en met niets anders te vergelijken.
Je kunt het niet bereiken
want bent al deel van de muziek.

Maar waarom zo uniek?
Elke tel is toch een tel,
uniform als een tuniek
en deel van het spel?

Omdat er niets anders is:
dit is het geheimenis.*)

*): "Het voordeel van de plek waar ik nu ben is dat ik er niet meer heen hoef".
Samuel Beckett: "Molloy".

Heen.*)

De neiging is hardnekkig
om tijd te spatiëren.
Dit is echter gebrekkig
en overdrachtelijk beweren.

Al lijkt een uur soms lang
is die lengte toch geen afstand.
Duur is van een and're rang
en verwoestend als een brand.

Tijd is loutere sequentie
slechts te kennen door geheugen
dat verschaft de referentie
voor berouwen en verheugen.

Wat gebeurt gebeurt meteen
maar de tijd gaat nergens heen.

*): "Nel suo profundo vidi che s'interna,
      legato con amore in un volume,
      ciò che per l'universo si squaderna"

    "Ik zag, dat binnen in zijn diepte ligt,
     Verbonden door liefde tot één boekdeel,
     Wat door 't Heelal is verspreid als losse bladen".

Dante Alighieri, Divina Commedia,
                           Paradiso, Canto XXXIII, vs. 85-87.

    "Wanneer de stroom van gedachten
     uit zichzelf wordt bevrijd
     en de kern van dharma wordt gekend,
     dan wordt alles begrepen
     en de actuele verschijnselen
     zijn al de boeken die men behoeft".

Chögyam Trungpa, Rinpoche: Sadhana van Mahamoedra.

dinsdag 27 december 2011

Driemaal zijn.

Wie gewag maakt van "het zijn"
veroorzaakt daarmee al pijn.
Hij maakt van zijn een ding
waardoor het nietzijn ook is
en gewaagt zo van een onding:
iets is daar het niets anders is.

"Zijn" is te prefereren.
Nu is de pijn gaan vloeien
en kan men waarlijk eren
wat uit zichzelf komt bloeien.

"Zijn" is ook nog: "hem behoren".
Wat geschiedt zijn slechts zijn sporen.
In zijn kleuren en gebeuren
kan men zijn zijn bespeuren.*)

*): "Hij die de grote dans van mahamoedra (het grote gebaar) volvoert doet alle gedachten stoppen zodat alle daden worden tot de daden van de goeroe",
Sadhana van Mahamoedra, termatekst ontvangen door de Eerwaarde Chögyam
Trungpa, Rinpoche.

300.000 km/sec.

Driehonderd meter met zes nullen
per sekonde is de snelheid van het licht.
Al staan er dus tussen mijn spullen
dingen voor mijn aangezicht,
pakweg op dertig centimeter afstand
en ongeacht hoe daar beland,
dan duurt het eenmiljardste tel
voorda'k mij op de hoogte stel
van wat zich daar bevindt
en loop ik achter als een kind.

Ik ben te laat voor dat wat is,
ik zie daarvan slechts beeltenis.
Ik zie drukken
van de stukken.
Zo is van elk ding
kenbaar slechts herinnering.

De dingen zelf zijn verheven
en gaan voorbij aan dood en leven.

maandag 26 december 2011

Leegte.

Hoe kan ik spreken over leegte
als ik niet weet wat ik bedoel?
Het is een woord dat oversteeg te
listig wat ik weet en voel.

Van wat ik ken kan ik gewagen
en de rest is een verdagen
van wat niet gegeven is:
een gat zonder betekenis.

Maar zelfs een gat is nog te kennen.
Leegte daarentegen
is iets waaraan ik nooit kan wennen.

Het is aan elk begrip ontstegen.
Omdat het nergens is te vinden
is het de zichtbaarheid voor blinden.*)

*): "Dat was het dat mij leidde
- zekerder dan het zonlicht op de middag -
daarheen waar op mij wachtte
van Wie ik zeker zijn kon
en op een plaats waar niemand ooit kon komen."
-San Juan de la Cruz, "Donkere Nacht van de Ziel".

Vrij.

Wat al niet zou kunnen:
uit de dood herrezen Hunnen
die hun tanden vijlen
en werpen spies en pijlen.

Of peilloze oneindigheid:
al duurt iets nog zo'n tijd,
het kan nog altijd langer
en zo wordt angst nog banger.

In wat nu voorhanden is
is daarvan niets te vinden.
Al is't ook pijn en droefenis
en waaien gure winden,
het is al een voldongen feit
dat tegen angst en zorgen pleit.

zondag 25 december 2011

Rembrandt.

U ontsteekt een warm licht
in lichamen en handen
en hebt wonderen verricht
waardoor uw doeken branden.

U bent het goud der aarde
dat vloeit in gulle stromen
en voor ons bewaarde
wat anders was ontkomen:

de eeuwigheid die uit de tijd
ons goedgeefs tegemoet schrijdt
en zich vermeit in rijke strijd
soms gruwelijkheid ten spijt.

Uw licht onthult een majesteit
die overvloeit van zaligheid.

Haast.

Het is de tijd die dringt
die maakt dat men zich wringt.
De trein moet snel gehaald
en de schuld nog afbetaald.

Dit geeft voortdurend haast
en daardoor leeft men naast
het eeuwige moment
dat men daardoor niet kent.

Als men het wil gaan zoeken
trekt het zich terug uit hoeken.
Men vindt het niet in boeken
en ook niet onder doeken.

Het is gestadige massage
van vliegveld en passage.

Kerstmis.

In dit grijsgroengrauwe land
is dit jaar geen vlok gevallen.
Werkloos sta ik aan de kant
zonder sneeuw om mee te ballen.

De zon schijnt flauw en schuchter
en houdt me mat en nuchter.
Praal en glorie zijn vergaan,
ik sta stil en pleng een traan.

Er valt geen eer meer te behalen,
er rest slechts schuld om te betalen.
De nacht vangt in zijn schacht
wat nog aan ontsnappen dacht.

Het is juist deze duisternis
die aangeeft dat het Kerstmis is.

Uitstapje.

Wachtend op een bus
reisde ik met blikken mee
en een takkencraquelé
drukt' op de lucht een kus.

De twijgjes lagen zonder spijt
tegen de wolken uigespreid
en knipten zo het zwerk in stukjes
met ingehouden rukjes.

De aanblik was volmaakt
en daardoor werd ik aangeraakt.

Liever was dit niet gebeurd:
ik had mijzelf al verbeurd
maar ben nu terug in het gevang
waarin ik worstel en verlang.

zaterdag 24 december 2011

Hoop.

Door de ruimte lopen grenzen,
gekromde lijnen vormen lenzen.
Een lijn is van een lens een deel
zoals een brood bestaat uit meel.

Zo hoop ik mij eens te bevrijden
van lijnen die mij scheiden
van het verbeid geheel
en mij mij laten voelen als te veel.

Niet door deze op te heffen
maar door waarlijk te beseffen
dat zij al deel zijn van 't geheel:
de scheiding is dus onderdeel.

Dan zullen dorsten en verbeiden
worden ontmaskerd als vermijden.

vrijdag 23 december 2011

Getuigen.

Het leven is een strijdtaf'reel
en biedt van alles veel:
lawaai en gekrakeel
en soms een leeg toneel.

Ik maak plannen en gedachten
in wilde wateren en nachten
en zoek een weg om te verzachten
het onzeker bange wachten.

Dit gaat zo door zo lang ik leef
en voor het laatste oordeel beef.
De drab blijft achter in de zeef
en wat passeert is wat ik geef.

Welk gevolg er ook zal zijn,
het wordt gezien zonder venijn.
Al valt de hele zaak in duigen,
onschendbaar blijven de getuigen.

Zij klagen niet noch juichen
en zullen 't recht niet buigen
zittend op hun tronen
achter karkas en konen.

Parsifal.

Laatst stond ik veel te lang
in een benauwde gang
met graal en speer gekruist,
en leidsels in mijn vuist.

Verstard in een vitrine
bevroor mijn pantomine.
Ik wilde die niet laten gaan
en bleef zo jaren staan.

Mensen wisselden hun jassen
waarop ik stond te passen
en nam iemand een port'monnaie
zei ik geen ja of nee.

Nu is de gang vervallen
maar ik sta klaar voor allen.

donderdag 22 december 2011

Winterzonnewende.

Het jaar ging er met licht vandoor.
Wij zoeken naar zijn spoor
in deze duisternatte tijden
die zonneschijn vermijden.
Donker glanst de aarde op
waar regendruppels spatten.
De wereld maakt een winterstop
en toont gevonden schatten
glinsterend in etalages
tussen suikergoed en pages.
Lantarenlicht valt in een voor
vol schaduwen en schimmen
en feeën zingen in een koor:
"Laat de weerschijn glimmen
van wat in diepte ligt verzonken
en waarvan de hemels blonken
die nu boven de zuidpool staan
met stralende gewaden aan".

Wij zitten aan de schemerkant
in een klam en donker land
verschanst achter een dikke krant,
een oorlam bij de hand,
en wachten tot het overgaat
in een hernieuwde dageraad.

Intussen hult een hoge schacht
ons in een grenzeloze nacht
die zorgeloos en zuiver
om onze zorgen lacht
als wij in stille huiver
vertrouwen op zijn macht.

Zij maakt het leven zacht
als wij verzaken aan de jacht
en niet meer ingaan op de klacht
maar van haar zien de pracht
die in het duister lacht.

Zo zal het donker stralen
omdat wij dan niet meer bepalen
wat juist is of verkeerd.
We hoeven niets meer te betalen
als wij het tellen zijn verleerd.
Goud en slijk zijn gelijk vereerd
als ons vermogen is verteerd.

Stil kantelen kanalen
wanneer we sluiten de annalen
en vergeten de verhalen.

Wat overblijft is zwarte nacht
die wonderzoet en zacht
met dikke zware vacht
op nieuwe lichtjes wacht
die kaatsend van kristallen
beschikbaar zijn voor allen.

En lijkt geluk het verst,
dan blijkt nabij de Kerst!

dinsdag 20 december 2011

Beschouwing.

Hoe volmaakter het kunstwerk, hoe minder belangrijk de uitvoering wordt. Zo kan men ook in middelmatige reproducties nog steeds door de sublieme lijnvoering van Botticelli en Michelangelo in vervoering raken en blijft de viool adembenemend scheren tegen de achtergrond van het koorgewelf in het Sanctus van de Missa Solemnis.
De partituur is zichzelf genoeg en je zou zelfs kunnen denken dat Beethoven
zijn loopbaan eindigde als schilder!
Ook Shakespeare blijkt op papier nog dieper en rijker dan op het podium.
Omgekeerd is het zo dat de weergave belangrijker wordt naarmate de middelmatigheid van het kunstwerk toeneemt, waardoor het alsnog tot op zekere hoogte gered kan worden.
Hier kunnen acteur, dirigent en restaurateur hun hoogste eer behalen.

(Het mag geen verbazing wekken dat deze woorden komen uit de mond van iemand die nooit veel zin voor het praktische heeft gehad).

Oorsprong.

Hoe is het ooit begonnen?
Vanwaar miljarden zonnen?
Ooit is een sprong gemaakt
waardoor 't heelal nu blaakt.

Waar is het afzetpunt
dat de sprong vergunt?
Dat is niet te vinden
dus liet ik mij verblinden
door een foutieve notie
die zorg baart en emotie.

Het is de tijd
die mij misleidt
maar niet bestaat
waarmee de sprong vergaat.

maandag 19 december 2011

Stalles!

Misschien ben ik een mandje
en heb ervan een handje
om iets te vergaren
wat anders los blijft staren
als afgewonden garen.

Ik geef voor een doel te dienen
om niet te tonen grief en grienen.
Ontevredenheid blijft troef
waardoor ik resultaat behoef.

Wat kan deze honger stillen?
Een sigaret of twintig pillen?

Niets van dat alles!
Ik lag te slapen in de stalles!

Wees nou eerlijk!

Ik vergis mij deerlijk
als ik denk te weten
waarover ik nu praat.
Toch is ook dit niet eerlijk
want waarom het gaat
is dat men eindelijk
loslaat al zijn gelijk
en zijn wil als een lijk
zonder het te meten.

Vertrouwen. *)

Veel is er wat ik moet berouwen
en juist dit schenkt mij vertrouwen.

*): "Leegte heeft geen vertrouwen nodig", onderricht van Tilopa aan Naropa
aan de oever van de Ganges.

zondag 18 december 2011

Dwang.

Alweer een nieuw gedicht!
Wat is dit voor een drift?
Of is het enkel plicht
die mij doet grijpen naar de stift?

Plicht en drift
zijn beide geforceerd
en maken mij geschift
en zeer geisoleerd.

Ik denk het is een spuiten
waardoor ik kan vermijden
dat strelingen naar binnen glijden.
Zo sluit ik liefde buiten. *) **)

Wat ik gedwongen ben te geven
is echter ongedwongen leven.
Zo is dus de dwang
liefde in een samenhang.

*) "Het demonische kan gedefinieerd woorden als angst voor het goede",
Sören Kierkegaard: "Het begrip angst".

**) "Giustizia mosse il mio alto Fattore:
fecemi la divina Potestate,
la somma Sapienza e il primo Amore."

"Gerechtigheid bewoog mijn hoge Maker:
mij heeft gemaakt de goddelijke Macht,
de hoogste Wijsheid en de eerste Liefde."

Deel van opschrift boven de Hellepoort.
Dante Alighieri: "Divina Commedia", "Inferno", Canto III 4-6.

Vrijblijvend.

Dit dit dat kan zichzelf niet kennen.
Hoe weet ik dan dat het bestaat?
Omdat ik nu erover praat!
Zo blijf ik rekenen en plannen
met wat zichzelve niet verstaat
en zijn de omvang en de maat
van alles wat zich voordoet
de vorm van een hyaat
dat zich nochtans uiten moet
in een lange bonte stoet
van maskers en guirlandes
van de Oeral tot de Andes.

Wat houdt dit moeten in?
Slechts moeten rijmen was zijn zin.

De ruimte zelf, ongenaakbaar,
blijft naast plooibaar toch onmaakbaar.

Genoeg.

Voor ik mijzelf aan kan prijzen
moet ik mij eerst bewijzen.
Ik zeg: ik ben gegeven
en zo kan ik mijzelf beleven!
Degene die dit echter ziet
is in de ervaring niet
en is daardoor bij deze
niets dan een hypothese.

Soms is er een gevoel
dat hunkert naar een doel
en is er een verlangen
naar diepe samenhangen.

Zij zijn zichzelf genoeg
en vrij van elk gezwoeg.

Rij.

Ik zet mijn fiets neer in de gang
en ga dan naar binnen.
Wie hem optilt aan zijn stang
kan aan zijn reis beginnen.

Hoe weet ik dat die fiets daar staat,
nu zijn aanblik mij ontgaat?
Zo kan ik enkel leven
met wat mij direkt is gegeven.

Daar horen ook gedachten bij
die staan te dringen in een rij.

Maar ook die rij staat in een gang,
zonder dat ik weet hoe lang,
en verschilt daarin in niets
van mijn vermeende fiets.

Wintermorgen.

De halve nacht is al voorbij
voordat ik pas in slaap val
en raak ik uit de sluimer vrij
is het nog donker overal.

Ik zie geen hand voor ogen
en tast nog in het duister
dat alles kan gedogen -
niemand spot of kuist er.

Dan gaan er in het noorden
wolken zachtjes blinken.
Zij laten zonder woorden
hun sluiers nederzinken.

In die stille morgenstond
waren nog geen zorgen rond.

zaterdag 17 december 2011

De slaap.

Elke avond komt de slaap
met zachte vleugels aangezweefd.
Zowel bij koning als bij knaap
weet hij wat hij te zoeken heeft.

Dat is de wakkerheid
maar nooit kan hij die vinden.
Als hij over zijn akker glijdt
oogst hij slechts mist en winden.

Hij dompelt in vergetelheid
de dappere vermetelheid
en is zijn eigen deken
die drama's doet verbleken.

Toch is zijn werk niet tevergeefs
al krijgt hij ook de opbrengst niet.
Hij schenkt de slapende goedgeefs
zijn rust maar is al weg als die weer ziet.

donderdag 15 december 2011

Weg.

voor Han Meyer.

Gemakkelijk, vanuit mijn luie stoel, zeg ik over lijden:
"Het is slechts een illusie, niets om over uit te weiden.
De geest is onverwoestbaar, zonder einde of begin,"
en neem ik nog een cola met een tic er in.

Ik houd mijzelve voor: "Die uitspraak is toch waar?
Als ik het onderzoek dan blijkt het zonneklaar."
Tevreden tast mijn hand opnieuw naar de fles gin.
Feest'lijk vonkt de drank en schenk ik mij weer in.

De vraag is wel of ik nog steeds hetzelfde blijf beweren
wanneer de fles breekt en de scherven door mijn kleren
vliegen, snijdend in mijn vlees. Wanneer de ommekeren
bergen in de hemel werpen, mij in pek met veren.

Wie hierop vooruitloopt maakt zichzelf sadist dus
maar wie het ondergaan wil volgt de Weg van Christus. *)

*): "Weerstaat de boze niet" Mattheus 5 vs 39.

Drie manieren.

Er zijn, zo lijkt het, drie manieren
om leven zonder dood te vieren.
De eerste is door voort te leven
waarmee de dood is opgeheven.

Met behulp van wetenschap
is de tijd dan nooit meer krap.
Voor elke kwaal een medicijn
om te weren dood en pijn.

De tweede is door te ontdekken
dat degeen die overlijdt
nooit bestaan heeft wijd of zijd.
De dood moet dan berooid vertrekken.

De derde door te weten
dat dood en leven samen niet bestaan.
Omdat men leven niet kan meten
is de dood daarmee vergaan.

Bifunctioneel.

Ik zoek speurend door de tijd
naar nieuwe mogelijkheden
en tast in't rond zonder respijt
door heden en verleden
en heb ik mij te diep gekromd
richt ik mijn blikken naar wat komt.

Zo schuif ik en verdeel,
maak dingen stuk of heel,
ben moedig of verlegen
en stem voor of tegen,
loop los of in't gareel,
in zonneschijn of regen.

Dit ik, dat schrijft geschiedenis,
is ook zelf gebeurtenis.

Samadhi *)

Als dit met alles samenvalt
maakt de wereld halt.
Er is geen buiten dan
noch binnen
en ook geen plan
om te beginnnen.

Alles is zozeer versmald
dat elke speelruimte vervalt.
Er is geen tijd van leven
om zelfs maar een zeil te reven.

Alles dendert dan maar door
inclusief de voor
waardoor 't zou moeten gaan
en daardoor blijft het staan.

*) "Samadhi" (Sanskrit): "Samenvallen". 

Werkelijkheid.

Het woord werk'lijkheid geeft aan
wat je daaronder moet verstaan:
alles is voortdurend werken
met of zonder perken.

Ook een perk is werkelijk
en daarmee dus een actie.
Iets kan saai zijn of opmerkelijk,
kolossaal of slechts een fractie,
maar doordat het is
is het al gebeurtenis.

Zo blijven feit en stemmingen
zich gooien in de plooien
van de tijd en remmingen
gaan op termijn ontdooien.

Wijze.

De wijze kan slechts wijzen
naar zaken die verrijzen.
Zijn stelling ten bewijze
ordent hij ze.
Dit wijzen en bewijzen
is dezelfde wijze
als waarop de wijze
niet naar zichzelf kan wijzen.

Zo kan een mes zichzelf niet snijden
noch kan louter glijden glijden.

woensdag 14 december 2011

Oude dag.

Bestaan lijkt onontkoombaar
met zijn wetten en zijn krachten,
wiegelied en ooievaar
en luisterrijke grachten.

Dan zijn er ook nog de gedachten
die lichaamsloos besluiten vormen
en de dagen en de nachten,
waardoorheen karbouwen stormen,
de angsten die me zorgen baren
en de bomen in het woud.

Soms kan ik echter niets ontwaren
en ik word langzaam oud.
Dus neem ik het, na zo veel jaren,
vaker met een korrel zout.

dinsdag 13 december 2011

Aan deze zijde.

Het leven heeft twee kanten:
dat wat fysiek aanwezig is
en wat ik denk of lees in kranten.
Omdat dit laatste bezig is
geef ik vaak voorkeur aan een ding
dat roerloos, zonder plan
en los van een herinnering,
juist dat is wat het kan.

Gelijkmoedig en verheven
is het vrij van streven.

Al zwijgen ook kanonnen
wanneer de vrede is begonnen,
de scherven zijn gebleven,
vooraf aan dood en leven.

Vakantie.

Ik verlang vaak naar vakantie -
- dan hoef ik niets te doen -
en wil een kosmische kwitantie
waarmee ik zwerf door elk seizoen.

Ik stel me voor hoe het zou zijn
als deze wensdroom wordt vervuld.
In feite kan ik het al testen. Mijn
zakken zijn afdoend gevuld.

Dus zit ik stil en doe niets meer.
Dit doet me toch een beetje zeer
want hoe minder ik ga doen
zoveel leger wordt mijn schoen.

Met het doen verdwijnt de dader
waardoor ik dus de afgrond nader.

maandag 12 december 2011

Opdracht.

Een opdracht kwam om niets te doen.
Het resultaat was opzienbarend.
Alles bleek een visioen.
Vrij verkeerden vis en arend.

Sluizen sprongen plotsklaps open,
wolken lieten licht bij bakken
stromen in de hemelwakken.
De dageraad was gouddoorlopen.

Nectar vloeide door de goten,
uit fantasie en lood ontsproten.
Op hun ranke poten vlogen
reeën rond met zachte ogen.

Stranden lagen kalm te blinken
in het zand om dan te zinken
in een lied dat aanzwol uit een land
dat oprees aan de overkant
vol marmer, vuur en minaretten
met torens slank als sigaretten
en met zeeën vol gedachten
glijdend door de twee geslachten.

Matrozen stonden daar te wachten,
lichtten 't anker zonder klachten,
waarop het scheepje broos
de weg naar witte verten koos
dansend in Pandora's doos.

Zelfs granaten met hun scherven
konden dit feest niet meer bederven
want wit en mistig als aluin
verpulverde tot stof het puin.

Totdat de opdracht werd vergeten.
Nu is't weer ploeteren en zweten.

zondag 11 december 2011

Varen.

Soms is het droefheid troef
en liggen zorgen opgetast
als lakens in de linnenkast
en staan mijn ogen stroef.

Er komen net geen tranen.
Daarvoor liep het te vast.
Er is alleen de doffe last
van somberheid en wanen.

Dus brand ik een lantaren
terwijl de kat zich rustig wast
en zie de schaduw van de varen
bewegen op de boekenkast
als ik verwachtingen laat varen
zoals het een verliezer past.

The only thing.

Nothingness is there twofold:

if there is really nothing
and in directness bold.

Directness is the only thing
but since there is no time in that
it dissolves as rabbits in a hat. *)

It is unfit for consumption
and remains as an assumption.

What we do experience are traces
woven in remembered maces.

*) Experience requires time.
   Being itself requires time since "is" is a verb.
   What then is time?
   A creation of memory? Or is memory frozen time?

Test.

Gister was ik op een feest.
De muziek was oorverdovend
en ik danste daar verweesd
met een glimlach mij belovend.

Als het dan tot spreken kwam
moest ik mijn stem zozeer verheffen
dat het me de lust ontnam
om nog door te moeten keffen.

Ik ging de strijd aan met geluid
in plaats van te beseffen
dat het een scherm is en een huid

die al te slimme taal moet weren
en daarmee een weg ontsluit
naar direkt communiceren.

vrijdag 9 december 2011

Wintermaan.

Het duister dient zich aan.
Juist dan zie ik de wintermaan
van zilver in't noordoosten staan
klimmend in zijn hemelbaan
op een randje na al vol
tussen nevels mistig wit
in de ruimte diep en hol
zonder sporen van bezit.

In dit oneindig wijd gewelf
drijven wolken rond vanzelf:
banken licht, gewicht te boven,
die een grootse nacht beloven.

In hun ronding zingen koren
die het oog kan horen
wanneer zij zwellen en verstuiven
als de wind hen toe komt wuiven.

De maan is niemands eigendom
maar schijnt desondanks alom,
zet het donker ertoe aan
om in melk op te gaan.

donderdag 8 december 2011

Matisse.

U zag in zwart het licht
en weefde een gedicht
van stranden en tapijten
gereed om in te bijten.

Smaakvol ingericht
verzaken zij hun plicht
maar spelen vloeiend mee
met lijnenspel en zee
van plastische gebaren
die hun geheim bewaren.

Uw lichamen en ledematen
zijn uit leem geheven
en zo, met rust gelaten,
schenken ze het leven.

Leven.

Dat wat onmiddellijk is:
hoe kan men dat ervaren?
Beweging en gebeurtenis
zijn niet te evenaren
juist omdat niets anders is.
Elke hand grijpt mis.

Wat men niet kent
dat is ook niet
behalve dan het perkament
waarop men letters ziet.

In die zin is het enig zijnde
identiek aan niets
en daartussen deinde
ademing van iets.

woensdag 7 december 2011

Ik is een ander.

Een ander dat is ik,
zo heeft Rimbaud beweerd.
Nu heeft met ene blik
dit ik zichzelf verleerd.

Het is het werkwoord kwijt
waaraan het was gewend.
't Is nu voor is de tijd:
voorbij zijn ben en bent.

Alles is en is is alles,
alles geeft aan alles les.
Mijn failliete koninkrijken
gingen op de fles.

Door doorgestoken dijken
flitst water als een mes.

Licht.

De oorsprong van het zicht
is een bron van licht
die naar alle kanten schijnt
en waarin duisternis verdwijnt.

De vlam flakkert omhoog, omlaag,
was gister anders dan vandaag
en werpt een scheve gloed
op kolenkit en beddengoed.

Soms ligt het vuur te smeulen,
ging met het donker heulen,
dan spat een vonk omhoog,
verbaast het open oog.

Licht blijft altijd licht
of het nu weinig is of veel,
flitsend als een bliksemschicht
of dof in een bordeel.

En wij die staan te staren
vanuit de verte en het land
zijn de grens van die lantaren
als schimmen aan de wand.

maandag 5 december 2011

Ha!

plas en luiers
in onvergelijkelijke sluiers!

Restant.

Mozart's requiem:
alles wat valt
wordt opgevangen
in een hogere dimensie.

Strata:
verschuivingen
zijn huiveringen
op de huid
van een vermolmde schuit.

Verkruimelde beschuit,
verlichting en suspensie.

Nu.

Wiegelend en zwenkend,
schitt'rend en beschaamd,
wenkend en zich schenkend,
vlietend en vergaand,
ontdoet zich het bestaan
van vorm en naam.
Nu komt het er op aan.

Er is geen tijd
voor denken of beweren
noch is er respijt
om wat maar te bezweren.

Je kunt nu enkel gaan
voor dat wat er al is:
de overvolle hindernis.

Betoverd.

Ik was uit slechts op een uitje.
Gevangen door het ruitje
in je bronskleurige kostuum
ging ik gewillig met je mee.

Nu beken ik je postuum
dat ik gemeen was en gedwee
zowel gevangen als getergd
door wat hoogmoed vergt.

Ik wilde wat veroveren
maar liet me halverwege
door je blauw betoveren.

Je ruimte vol met porselein
verleende je de zege.

Je bent ontdaan en rein.

Doelloos.

Verheven is het om te schouwen
in de toekomst en te bouwen
aan wat goed is en waarachtig,
edelmoedigheid indachtig.

Het is goed en wat ook moet
en er toch ook weer niet toe doet
omdat het uiting is van leven
dat zichzelf blijft geven.

Zo stroomt vanzelf het bloed
en doet verlangens beven
in heimelijke gloed.

De wil wendt wel de steven
maar weet niet hoe het verder moet
wanneer het doel is opgeheven.

Supermarkt.

Mijn lichaam is een dier.
Het verschaft direkt plezier
en soms meen ik een glimp
daarvan te vangen.
Tegelijk geef ik geen krimp
gevangen in belangen
en stuntel tussen schappen
met een mandje in mijn arm
verloren, bang en warm
zonder iets te snappen.

Ik mis de hele tijd de kans
maar dit missen is de dans
waarin gebaren wonen
die verholen wensen tonen.

zondag 4 december 2011

Liedjes.

Heel hoog zie je een witte band
die zich spreidt door heel het land
en iedereen in liedjes wikkelt
of je nu grof bent of ontwikkeld.

Hij is een sijsje dat doordringt
en zich door heg en struiken windt
dat nergens stopt of einde vindt
en liefheeft met een liefde blind.

De zon komt op, de mist verzwindt,
soepel speelt en waait de wind
en geeft de bomen onderricht.

Iedereen is gaaf en licht.
Een wereld vol paleisjes
met unicorns en meisjes.

Stofje.

Soms raak ik overweldigd door de zeeën
van somber nieuws en barensweeën.
De aarde raakt snel uitgeput,
protest lijkt van geen nut.

Dan troost ik mij er soms maar mee
dat de aarde slechts een stofje is,
een korrel zand slechts in een zee
van sterrennevels in 't geheimenis
van gaten en een eindeloze tijd
waarin triljarden jaren talrijker dan alle haren
glijden door een eeuwigheid
die er oneindig meer nog kan bewaren.

Nu krijg ik een stofje in mijn oog
en blijkt dus dat ik mij bedroog.

zaterdag 3 december 2011

Rugzak.

Onverhoeds en overromp'lend is er daar een plek
die zich van and're onderscheidt want er is een vlek
die daar de aandacht heeft getrokken en nu verstard
het hart vormt van een ruimte, driehoekigend en zwart.

Hij is solide, braaf en rustig, ziet er netjes uit,
heeft zijn drie dimensies en eindigt boven in een tuit.
Ik zou vrienden met hem kunnen zijn maar laat hem staan,
kijk hem eens aan, wil mij bezinnen op een naam.

Maar die is al gegeven: ik zie een rugzak staan,
zo vast en zeker als ik aan de hemel zie de maan.
Nu gaan de remmen los en ben ik al op reis
door vlaktes en spiralen. De zak is het bewijs

ervan dat zoiets kan gebeuren. Dat is genoeg
voor kleuren om te spatten tureluurs en vroeg.

Moedra. *)

De vormen zijn ongrijpbaar: hoe zit dat in elkaar?
Een staaf kan je toch grijpen dus wat is hiervan waar?
Ook kan je punten slijpen en verslinden kaviaar.
Dus lijkt die uitspraak onzin of op zijn minst wel raar.

De vraag is of de staaf bestaat behalve als een woord
of dat hij slechts wat hout is begrensd door een cilinder
en twee platte vlakken. Je wordt vluchtig als een vlinder
al zet je zo je onderzoek door niets gehinderd voort.

Want wat is vlak en wat is hout en wie is de zoeker?
Altijd weer heb je iets anders nodig om ze te beschrijven.
Dit gaat oneindig verder en zo komen bovendrijven
dieptes en dimensies in een weergaloze woeker.

Maar het grijpen dan, het grijpen is toch daar?
Wel daar maar toch ongrijpbaar want het is gebaar.

* ): "Moedra" (Sanskrit) betekent "Gebaar".

vrijdag 2 december 2011

Getuige.

Hier zit ik stil en heb niets meer om handen
en ben getuige van beroeringen en branden
die uit zichzelf een kringloop doen ontstaan
van komen en verschijnen, verblijven en vergaan.

Zo verrijst de wereld en de hoofdacteur
komt eensklaps binnen door een open deur,
slaat deze dicht en staat dan op zijn ponteneur.
Hij voert zijn drama op in geur en kleur.

Hij trekt door stad en land,
brutaal en soms charmant,
legt contacten, ziet verband,
beroept zich op gezond verstand.

Zo vlecht zichzelf de mand
en ik zie toe, verlaten en vacant.

Alleen.

Er is alleen maar zijn.
Dat is dus geen gegeven
maar slechts geven
altijd door in elke lijn.

Zijn is dus geen ding
maar een durend stromen
zonder einde of begin,
zonder gaan of komen.

Alles is ervan gemaakt
en zo is zijn voor eeuwig naakt.

Toch is niets erin te vinden,
en kan het binden noch ontbinden,
waarover ik mij niet verbaas.

De vaas is immers ook niet in dezelfde vaas.

donderdag 1 december 2011

Denken.

De tijd schrijdt voort maar is dit niet enkel beeldspraak?
De plaats waar hij zojuist nog was is nergens te vinden
en de toekomst waar hij heen gaat is nog in de maak.
Wat overblijft is nu om toekomst en verleden te verbinden
maar als die twee niet zijn te vinden hoe kan het dan bestaan?
Het is niet te bewijzen en daarom neemt men het maar aan.
Hoe weet ik dan dat tijd bestaat als wegvalt elke maat?
Want als ik haar betrappen wil dan ben ik al te laat.
Toch kan ik tellen en herstellen en een geschiedenis vertellen
en zie ik machthebbers verschrompelen en dwergen zwellen
bij de gratie van't geheugen dat in zichzelve leest
wat zojuist nog is geweest en dat eenzaam en verweesd
op zijn eigen beurt wordt aangenomen door een denken
dat niet anders kan dan aan fantomen leven schenken.

In memoriam Fabrice Champignon.

Je hebt nooit willen verleren
met je lichaam te jongleren.
Al kwam het ook een keer ten val,
de ruimte bleef je toeverlaat en al.

In je open ogen
werd je nooit bedrogen.
Je had de moed om zacht te zijn
en lachte om vergeefse pijn.

Je bent de wereld omgevlogen
en maakte and'ren opgetogen.
In je hart, zo wijds en ruim,
hield je niets onder de duim.

Het lijkt dat ik je moet gaan zoeken
maar je bent in alle hoeken.

Natte muts.

Ik ben net thuis gekomen
en buiten sproeit de regen
die doet spiegelen de bomen,
laat glanzen straat en stegen.

Mijn bivakmuts is nat geworden.
Ik zoek een plaats om hem te drogen.
Als ik hem leg over mijn borden
hangt hij te veel gebogen.

Dus pak ik maar de koffiekoker,
trek hem daar overheen.
Nu staat hij sober als een stoker
in het keukenraam alleen.

Daarachter vliegt een meeuw,
embleem van zilvervloed en sneeuw.

woensdag 30 november 2011

Octopus.

Met zijn duizend armen wil hij alles vangen.
Zonder erbarmen smoort hij in verlangen
wat liever vrij zou willen blijven zwemmen.
Wentelend zet hij zijn voetangels en klemmen.

Gedreven door een angst om te verdwijnen
grijpt hij om zich heen met zuigende tentakels
en wil niets laten gaan. Tot de zijnen
wil hij maken alleman en zelfs obstakels.

Maar 't is geen liefde die hem drijft.
Het is slechts blinde wil tot heersen
waardoor verdriet op afstand blijft
en hij wat pijn doet kan beheersen.

Hij is een tomeloze grijper
en wordt daardoor nooit rijper.

Kluwen.

Het leven lijkt soms op een kluwen
waarin we trekken en we duwen
maar die bestaat uit ene draad
waaruit de warwinkel ontstaat.

Die draad herkent zichzelf soms niet
en als hij dan zichzelve kruist
gelooft hij dat in wat hij ziet
een heel verschillend wezen huist.

Dan ziet hij zelfs zichzelf als vijand
die klaar staat aan de overkant
om een schuld te gaan verhalen
met serieuze eis om te betalen.

Maar eenmaal slechts zijn aard beseffend
heeft de draad zijn schuld vereffend.

dinsdag 29 november 2011

Heen en terug.

In het begin was alles goed. *)
Daaruit werd een schep genomen
en zo is de vorm gekomen
die zich van het goede voedt.

Dat goede is dus maar geleend
maar de vorm is dat vergeten
en heeft het als bezit geclaimd
en wordt erdoor bezeten.

Toch zal het eens weer vloeien
naar waarvan het is gekomen.
Wanneer verbroken zijn de boeien
zal het in de vloed terugstromen.

Dan is alles opnieuw goed.
Het goede had dit nog tegoed.

*): "En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed".
      Genesis 1:31.

Schuld. *)

Er is geen grens waar ik geen hek zie.
Openheid kent geen reflectie.
Er is daar geen begin,
niets gaat er uit of in.

Daarvan is er iets genomen
en is tot vorm gekomen
die zich is gaan verheffen
zonder zijn oorsprong te beseffen.

Dit heeft zich tot een ik gedoopt
dat vervolgens vreest en hoopt.

Maar die claim is onrechtmatig
en het saldo dus onbatig.

Het ik is zo een vorm van schuld.
Dit wordt door de dood onthuld. **)

*): "Maar van de boom van kennis van goed en kwaad zult gij niet eten want op de dag dat gij daarvan eet zult gij de dood sterven". Genesis 2:17.

**):  "De wens te sterven is het begin van inzicht",
         Franz Kafka: "Beschouwingen".

maandag 28 november 2011

Macht.

Dit had ik niet verwacht:
het niets heeft overweldigende macht.
Daarin draaien de planeten
en scheren de kometen.

Het is waarin alles samenstroomt
en waar de hoogste Vader woont.
Men kan het niet verwoesten,
het blijft werelden ophoesten.

In de lange wilde nacht
is het dat waarnaar men smacht.
Het is niemands eigendom:
kom daar maar eens om.

Al is men eenmaal door de angst
is het dat wat duurt het langst.

Meisje.

Laatst zag ik een meisje
glimlachend als op een reisje,
haar gezichtje blij
als een witte kei.

Zou ze't zelf weten?
Dat is niet te meten.
Het zijn slechts mijn gedachten
die op een antwoord wachten.

Stralend bleef haar voorhoofd blinken
en liet de zorgen zinken
over toekomst en verleden
in dit onverwoestbaar heden.

Toen is zij weggegaan
maar de herinnering houdt aan.

De gehangene *)

Ik heb veel verloren
en voel mij flink berooid.
Ik zit niet meer in een toren:
mijn have is verstrooid.

Van een bepaalde kant bekeken
ben ik nu beter af. Vergeleken
met de praalhans die ik was
ben ik nu laatste in de klas
en mijn dank gaat uit naar hen
die mijn trots vergrendelden.

Wie eerst nog waren rechters
namen mij nu in genade aan:
'k hoef enkel op mijn hoofd te staan
en bergen worden trechters.

*) Twaalfde kaart uit de Grote Arcana van het Tarotspel die een man met op de rug gebonden handen toont die aan een voet is opgehangen.

Soms.

Soms, als ik moet niezen,
verdwijnen de coulissen
en door de open kieren
gaapt ruimte goedertieren
en doet vervliegen praal en statie.

Dat is verder geen prestatie
maar het oogst toch ovatie.



Sometimes.

Sometimes when I sneeze
the clouds are breaking by a breeze
and through an open crack
space appears without a lack
evaporating pump and status
in an effortless hyatus.

This is no achievement
but brings ovation in agreement.

Geloof.

Ooit geloofde ik in Sinterklaas
gul en eerbiedwaardig
over de Pieten baas
alwetend en rechtvaardig.

Zijn haren golfden stralend wit
en flonkerende stenen
schenen op het bit
van 't paard zo huizenhoog verschenen.

Toen dit geloof verdween
trok ik dit door naar God
zodat daardoor meteen
de wet viel en 't gebod.

Maar nu denk ik: het is tóch waar
want baard en mijter zijn nog daar.

Water.

U voegt zich snel naar elke vorm:
in een kom bent u een halve bol
en in een tunnel als een worm,
u maakt moeiteloos de vormen vol
zolang genoeg van u voorradig is.

U dompelt pad en hagedis
en doet de vlierbes groeien.
U kunt borrelen en vloeien
roept naar uw kant de koeien
als het onweder gaat loeien.

U bent woest en schuimend
elke golf bepluimend.
Soms bent u glad en strak
met een keihard oppervlak.

zondag 27 november 2011

Slang.

Zij ligt dagen opgeborgen in dezelfde kronkel
met haar schubben glanzend als karbonkel
te staren of te slapen met haar ogen open
en zal schuifelen of draaien maar nooit lopen.

Haar lijf is lang en windt zich als een slang
om takken en lianen en ze legt haar kille wang
op haar eigen lichaam. Zou ze dat beseffen?
Men weet het niet: haar lijf blijft glad en effen.

Zij krult zich op de grond als zij zich gaat verheffen
dansend op de fluit van de bezweerder
wiegend op het marktplein waar honden keffen
betoverend degenen die het niet zagen eerder.

Zo kronkelt en verheft zij zich en is aan ons verschenen,
een wiegeling van dansen die vergetelheid verlenen.

zaterdag 26 november 2011

Moeder Taal.

Ieder heeft een moedertaal
maar de taal is zelf een moeder
die bereidt een warm onthaal
zowel aan zuster als aan broeder.

Waar komt zij toch vandaan?
Dat is niet te achterhalen.
De woorden die ook nu ontstaan
zijn er al om op te halen.

Zij konden komen uit het niets
als het niets ook iets zou zijn,
maar 't is niet zo, 't is enkel schijn,
de samentrekking van niet iets.

Kan men niets ervaren?
Gewis maar dan ervaart men niets.

Zo kan ervaren taal niet evenaren
want zij verwijst naar onervaarbaar iets.

Verloop.

Wij vinden telkens ons weer uit
desnoods als vierkant of als ruit,
als onverlaat of als schavuit
of held die eindigt op 't affuit.

En telkens weer opnieuw.

Als een houweel dat hieuw
de tijd aan stukken
om te zien of iets wou lukken.

Toch is er ook iets dat wij erven
en dat zo snel nog niet zal sterven:

dat is van elke schepping het verloop:
een ruimte en een splitsing en een doop,
dan zegepraal of falen, verdienen of betalen,
voordat de stenen verder malen.

Door.

Sommigen zijn zeer beroemd
en zij worden vaak genoemd.
Wij kunnen hun gezichten dromen
en oog in oog doen zij ons schromen.

Zij zijn wijd en zijd bekend,
hun naam ligt vast op perkament.
Zij reizen met ons leven mee
en staan te wachten overzee.

Dan is er de grote massa,
je buurman die je nauwelijks kent,
het lieve meisje aan de kassa
een zwerver die met blikjes rent.

Het is het permanente koor
dat steeds doorstroomt, door en door.

Kermis.

Het terrein staat vol met stangen
waartussen zeil en bellen hangen
en een witrose suikerspin
deint de zilv'ren kermis in.

Drie ballen voor een kwartje
veroveren het prille hartje.
In de bokstent staat Heracles
en geeft wie wil een braakles.

In de modder liggen slingers
en de dief heeft lange vingers.
Motoren springen uit de band
en kleven aan de steile wand.

Middenin het kop van jut,
voor niets te zien, al ben je blut.

Tantra *)

Soms heb ik hem te pakken,
dan ben ik hem weer kwijt:
de draad die als de tijd
door wortels loopt en takken
en feiten rijgt zonder respijt.

Al ben ik hem dan soms verloren
is dit toch enkel taalgebruik.
Ik wil iets van me laten horen.

Maar dit gewagen van verstoren
bevindt zich alreeds in de fuik,
vervaardigd uit dezelfde draad,
die door vinden en verliezen gaat.

Men kan hem overal ontwaren
en het ontwaren zelf is garen.

*): "Tantra" (Sanskrit): "Draad", "Doorlopendheid".

donderdag 24 november 2011

Verlegenheid.

Ontwaakt en wel blinkt vrijheid
onverhoeds aan elke kant.
Er is geen grond voor strijd
en zelfs niet voor een land.

Er is een afgrond vol van licht
zonder rand of bodem.
Alle taken zijn verricht
en er is geen modem.

Dat is 't moment van schrik
voor een bevroren ik
dat zich snel wil bergen
en schuilen tussen dwergen.

Het knijpt er tussenuit
gewikkeld in een vreemde huid.

Ontwaken.

Het lichaam is als een gebouw
met poorten en portalen.
De vingers zijn een weefgetouw
en spreken eigen talen.

Het hoofd is als een diadeem
op dit paleis van leem
met ogen die als lampen
beschijnen rots en dampen.

De oren horen koren.
De neus steekt recht naar voren
waardoor de adem stroomt.
Dit alles wordt gedroomd.

Dit blijkt uit het ontwaken
dat men niet breken kan of maken.

woensdag 23 november 2011

Contrast.

Geluiden zijn een galm in een ruimte wijd en kalm
waardoor winden waaien en guirlandes zwaaien
die door hun vaart en snelheid onrust zaaien.
De stormen en de horden knakken minaret en halm.

De hemel is bezwangerd met een witte walm
en klauwen vuur schieten omhoog en graaien
daar in nevels die zich spreiden en verwaaien.
Cascades storten neer met majesteit en zalm.

In paleizen liggen diademen, scepters en juwelen,
achter gewapend glas, opdat men niet kan stelen
en in het portaal staat een spion viool te spelen.

De plannen zijn briljant en drassig is de overkant.
Wild is de wereld en hyena's draven door het zand.
In de ruimte, kalm en rustig, is er van alles aan de hand.

Onwetendheid *)

Hoe zal ik de geest beschrijven:
als een spiegel zonder randen
waarin verschijnselen ronddrijven
zonder grond en zonder banden?

Zij maken vreemde capriolen
en liggen alle waterpas
op het gladde strakke glas
al zien ze er soms uit als holen.

Dit inzicht ligt verscholen
in een overvloed aan kleuren
waardoor de geest gaat dolen
in een eindeloos gebeuren
en daarbij vergeet
dat hij alles is en weet.

*) Tweede Edele Waarheid van de Boeddha die de oorzaak van alle lijden aangeeft.

maandag 21 november 2011

Dekens.

Van binnen spoken er verzinsels,
van buiten is er niet veel te zien.
Ondanks zovele hersenspinsels
heeft iedereen aan vingers tien.

Men trekt oprecht ten strijde
met zwaard en pluimen uitgedost
maar legt men die terzijde
rest stamppot en compost.
Men zwaait wel met de slingerblijde
maar doet men 't niet raakt die bemost.

Zo is verval een vrijgeleide
naar wat niet langer moeite kost
en hullen hoogverheven drama's
zich in dekens en pyama's.

zondag 20 november 2011

Samkhya *)

Er is een komen en een gaan
van zonneschijn en maan,
van levens en emoties,
vergetelheid en noties,
van een grote baviaan
die op een been kan staan,
van onjuiste beslissingen,
vergeetmijniet uit Vlissingen,
van liefde zonder einde
en smaad die ondermijnde,
van het twaalftallig stelsel
en een bizar vertelsel.

Van het begin af aan
is hiervan een gadeslaan.

*) "Samkhya" (Sanskrit): "Opsomming". Stelsel waarin Prakriti (de praktijk) wordt waargenomen door Purusha (de kosmische mens).

Nalatenschap.

Wij zijn omringd door land en stad,
door aquaducten en kanalen
en zijn in een systeem vervat
van woorden en verhalen.

Gebaren werden doorgegeven
die ons vandaag bepalen
en zij die niet meer leven
bouwden ooit kathedralen.

In de woestijn verrijzen piramiden,
vergeten zijn de bouwlieden -
de tijd voerde hun levens mee.

De oesters zijn verzwolgen door de zee,
wij kunnen hen niet helpen.
Zij lieten na hun parelen en schelpen.

zaterdag 19 november 2011

Advaita *)

Al ben ik wat ik zie
dan ben ik dus mijn knie
en zie ik gindse streepjes
besta ik dus uit reepjes.

Ik ben de wilde roos
en wat het leven koos
maar ook die oude doos
die ronddrijft in het kroos.

Ik ben de hondedrol
en het zwerk van engelen vol
de bandeloze bajes
vol met tuig en gajes,
de zwarte diamant
die flonkert in mijn hand.

*) "Advaita", (Sanskrit): "Geen twee dat".

vrijdag 18 november 2011

Nietsvermoedend.

Hoe komt men op 't idee van niets:
het is toch immers geen ervaring?
Wellicht door een vergelijk met iets
dat er bijvoorbeeld aan ging.

Zoals een open hand:
ik maak daarvan een vuist.
Of als een wet, beproefd en juist,
die in de prullenbak belandt.

Waar zijn de handpalm
en het oordeel nu gebleven?
De waterplas ligt kalm
waar juist nog boten dreven.

Zo komt men dan op het bestaan
dat eveneens zou kunnen gaan.

Immanent en transcendent.

Immanent is worden wat je bent,
met alles samenvallen.
Je bent dus elke vent
en God is Al in allen.

Niets valt er nog te scheiden.
De schapen en de weiden
zijn expressie van het Ene
en er is geen gene.

Daardoor valt er niets te kennen
en dat staat gelijk aan niets.*)

Er is pas sprake weer van iets
als iets zichzelf gaat ontkennen
en in plaats van stil te zwijgen
zichzelf begint te overstijgen.

*): Wat niet gekend wordt is ook niet.

Recursieve progressie.

Ik groei en stijg steeds hoger
omdat ik bouw op fundamenten
die ik mij in blijf prenten
en zelfs geen vogel vloog er.

Het is als metsel ik een trap:
elke trede is alweer de stap
naar een die hoger ligt
en zo verdwijn ik uit het zicht.

Dit is alleen een beeld
dat vertelt over geheugen
dat, om zich te verheugen,
zichzelf in grond en opgang deelt.

Wanneer 't geheugen zou vergaan
heeft de trap zelfs nooit bestaan.

Vraag.

Hoe weet ik dat ik ben?
Wat bedoel ik met die vraag?
Bij nader inzien wordt het vaag
en leg ik neer mijn pen.

Om te beginnen: wat is "ik"?
Is dat een portie slik
gemodelleerd tot lijf
dat voor de ziel dient als verblijf?

Wat is dan de ziel?
Iets dat voelt van kruin tot hiel
en dat wenden kan zijn kiel
om te zeilen uit het levenswiel
of juist uit de hemel viel?

Hij is niet te vinden
maar des te meer een smachten
dat blijft dwalen tussen blinden
en een wirwar van gedachten.

Hij kent zichzelve niet
maar zingt een lied
om zijn wachten te verzachten
tijdens rusteloze nachten.

Vervolgens: wat is "ben"?
Een woord dat galmt als een klok,
al passend bij een sneeuwvlok
als naalden bij een den.

En wat is "weten"?
Is dat niet eten en vergeten
van alles wat zich voordoet
in een eindeloze stoet?

Wat is "dat"?
Is dat niet wat
zich continu voltrekt
en zichzelf verwekt?

Wat is tenslotte "hoe"?
Is dat niet de wijs
en de aanvangsloze reis
naar eindeloze verten toe?

Verlatenheid.

De ochtend is verstijfd
en heeft de rilling ingelijfd.
Het riet is dor en klam
en rimpeling werd stram.

Dit is de tijd van inkeer
waarin de herfst zich kromt
en het gekwinkeleer
elke dag iets meer verstomt.

De frisheid is ineengezegen
langs lang gelopen wegen.
Op zich is daar niets tegen
maar wel werd er verzwegen
dat de geestkracht is ontstegen
en wat overblijft is regen.

donderdag 17 november 2011

Picasso.

U kent de juiste plaats
voor bollen, ruit en pleinen
en verspilt veel kwaads
in energieke lijnen.

In uw doeken, wild en log,
barricadeert gezichtsbedrog
de stormloop van gebruiken.
Welsprekend zijn uw kruiken.

De kubus als een kosmos,
tranen rond als kogels
en verbaasde vogels
breken uit uw chaos los
en waar wij niet vertrouwen
schenkt u ons uw vrouwen.

woensdag 16 november 2011

Zon.

Groot, magnifiek en stralend,
de baan van deze aard' bepalend,
reist u langs de hemel
door het flonkerend gewemel
van een zee van sterren
die de duisternis versperren.

Over de aarde werpt u licht
als een net zonder gewicht
dat tot niets verplicht
maar dat verleent het zicht
en tevens bent u warm
gelijkelijk voor rijk en arm.

Wij zouden U als God gaan loven
ware't niet dat U gaat doven.

Ontstaansgeschiedenis.

In mijn hand ligt een karaf
maar daar gaat wat aan vooraf:

Vanuit dat wat er al is
roert zich een bemoeienis
die zichzelf wil excuseren
door een doel te proclameren.

Dat roept de tijd op die non stop
zichzelf herhaalt als hartgeklop
en met behulp van het geheugen
de vorm kan krijgen van een lijn.

Dit is dan ruimte die kan deugen
als een wonderdiepe mijn
waarin plaats is voor verschijning
die gedacht is als weerkaatsing,
met zijn grillige omlijning,
van mijzelf, die uit de maat zing,
strevend en onaf,
met een halfvolle karaf.

Als het zijn voor zich gaat spreken
is de kans op rust verkeken.

Maar wellicht is het niet waar
en is dit enkel denken maar.

dinsdag 15 november 2011

Nonfles.

Alles hangt met alles samen.
Neem maar eens een fles met wijn:
men moet de rijpingstijd beramen
anders heb je zo azijn.
Natuurlijk heb je druiven nodig
en daarvoor weer de zon.
Glas is geenszins overbodig
en de vader die de plukker won.
Zonder grond zou het niet gaan
en een oog dat hem ziet staan.
Zelfs in de allerhoogste sferen
kun je hem nog steeds traceren.

Slechts op één plek wordt hij niet:
dat is daar waar je hem ziet.
Zo is hij enerzijds een schat
en anderzijds zijn eigen gat.

Sakyong.*)

U bent het die beschermt de aarde
en ons van ver vergaarde
om te komen naar dit feest
waar kan rusten onze geest.

U hebt een lichtbaan uitgespreid
waarover fluks uw windpaard rijdt
met op zijn rug vier dieren
die niemand kan versieren.

Het zijn tijger, leeuw, garoeda, draak.
Hun sprong en blik zijn altijd raak
en treffen ons direkt in't hart
of wij nu kwiek zijn of verstard.

Door het luiden van uw gong
houdt u ons geboeid en jong.

"Sakyong" (Tibetaans): Aarde-beschermer.

maandag 14 november 2011

Jnana. *)

Wat ik niet ken dat is ook niet,
behalve dan als 't onbekende
dat door het bewustzijn schiet
als een woord waaraan ik wende.

En wat niet is dat ken ik niet,
behalve dan als deze zin
die door mijn gedachten vliet
als hoop of als herinnering.

Zijn en kennen zijn dus een.
Mijn oog nu kan ik zelf niet zien
en daarom is er dus ook geen.

Als ik mij van een glas bedien
zie ik daarin slechts spiegeling
en louter lege wiegeling.

*)" Jnana" (Sanskrit), betekent zowel "Zijn" als "Kennen".

zondag 13 november 2011

Herfstochtendrit.

De aarde is een groene schijf
vlak als een biljarttafellaken
met struiken star en stijf
die in de bries zacht kraken.

Daarboven als een hoepel
spant zich de hemel als een koepel
en omhult in 't eerste blauw
slierten mist en ochtenddauw.

Het geheel begint te draaien
als de trein zich in beweging zet.
Wat eerst stil stond gaat nu zwaaien
en de zon stapt uit zijn bed.

In de weiden staan soms schapen
naar het gouden licht te gapen.

Creatio ex nihilum.

Ik heb mij veel verbeeld
en dat heeft mijn bestaan verdeeld.

Hoe is het ook alweer gegaan?
Ik stelde een bestaan
en heb dat mijn genoemd
en dat vervolgens wijd geroemd.

Hoe kon ik dat bewijzen?
Door een beeld te laten rijzen
weerspiegeld in een glas
wat er dus op moest wijzen
dat er een ziener was.

Maar als het spieg'len is verzonnen
is er geen ziener ooit begonnen
en was het hele spel een farce.

zaterdag 12 november 2011

Inductief en deductief.

Gegeven zijn de stof en fenomenen
en men kan vragen wat hen drijft
tot hun gedrag en ondernemen
of wat er van ze over blijft
als men ze uit elkaar wil nemen.

Als men niets stoffelijks kan vinden
noemt men het derhalve geest
die zou blazen als de winden
en veroorzaken het feest.

Alleen, de geest heeft geen substantie
dus kan niet drukken tegen stof.
Hij doet misschien alsof
maar biedt voor dansen geen garantie
en lijkt voor eeuwig op vakantie.

Men kan ook uitgaan van de geest.
Die is en is nooit niet geweest
omdat de tijd waarin dat zo zou zijn
zelf al geest is als zijn eerste lijn
waarop als punten staan de ruimtes
met hun bollingen en schuintes.

Speculatie.

Mijn hand was juist nog open
en nu is het een vuist.
Waar is de palm naar toe gelopen,
van waar komt plots die knuist?

Ik kan die plek niet vinden
en ben hier als een blinde.
Die plek lijkt nergens te bestaan,
maar door mijn vraag neem ik hem aan.

Zo roept de geest in't leven
wat achterwege was gebleven
als ik niet had gevraagd.

Is het teveel gewaagd
om nu te denken dat de dood
ook uit diezelfde vraag ontsproot?

Middel en doel.

Een voorwerp in de tijd is altijd onderweg.
Soms weet het niet waarheen en kent het heg noch steg.
Zelfs als het niet beweegt is het nog aan 't verwelken
en zo stroomt alles voort uit onuitputtelijke kelken.

Soms is het doelgericht, vervult het trouw zijn plicht.
Gewonnen uit de duisternis streeft het naar het licht
of, ontsprongen aan de luister, zwerft het in het duister
van ritsel en vermoedens en gedachteloos gefluister.

Maar in de ruimte staat het stil, belangeloos en pril.
Het heeft daarin geen doel en is bevrijd van wil.
Het is een fenomeen, een boegbeeld en een baken,
welks aanwezigheid een vorm is van waken.

Zo maakt de tijd dan alles tot een middel en een weg
terwijl de ruimte het laat liggen, zonder overleg.

vrijdag 11 november 2011

Sint Maarten.*)

't Is nu de elfde van de elfde
en de hemel blijft hetzelfde:
het is een holle kogel
met daarin een vogel
die zijn baan schrijft in 't azuur
als een paraaf van de natuur.

Deze is uw halve mantel
die mij werd gegeven
in de vorm van een brok leven
dat ik bekijk en kantel.

De and're helft hangt om u heen
als een weerschijn van uw geven,
is van barmhartigheid geweven
met daarin de ruwste steen.

*) Sint Maarten, wiens naamdag op 11 november valt, deelde zijn mantel met een bedelaar.

donderdag 10 november 2011

Vergeten.

De wereld staat op springen.
Er zijn nu zoveel dingen
dat er geen plaats meer is
voor meer en zo ging het dus mis.
Dit is 't geval op déze plek.

In het heelal is't slechts een vlek
of maar een korrel zand
op het onmetelijke strand
van sterren en spiralen
die zich zonder te betalen
door de tijd heen halen.

Toch zijn ook dit verhalen.

Als tijd en afstand zijn vergeten
is er geen wijziging te meten.

Chagall.

U hebt het heelal gekanteld
en de bevangenheid ontmanteld.
In een zwerk van indigo
doet u paljassen cadeau
die op scheve hakken dansen
en van gindse sterren schransen.
Aan een bel loopt nog een koe
met zijn snuit recht naar de hemel toe
en in de weemoed stil verstolen
krassen raven en violen.

U bent strelend en doortastend.
Van beklemmingen ontlastend
geeft u dimensies aan de dingen
die duizelend hun licht opvingen.

Opluchting.

Mijn daden leunen zwaar op mij.
Zij vormen zij aan zij een lange rij
van verpletterende zuilen -
een hek waarachter ik moet huilen.

Daar zit ik dan gevangen
in een stom vergeefs verlangen
om de tijd te corrigeren
die zich niet om laat keren.

"Doe ik het goed? Doe ik het fout?"
Die vragen rits'len door het woud
totdat een plotselinge helling
weg laat rollen alle kwelling:

Dit ik, object van angst en zorg,
staat voor vertwijf'ling borg,
maar onderzocht, van achteren naar voren,
blijkt het niet eens geboren!

Alvorens.

Hoe weet je dat je weet?
Dat kun je wel verklaren
na onderzoek van jaren
maar wat er niet toe deed.

Wanneer je bijvoorbeeld zegt
dat de hersenen het deden
heb je slechts een grens verlegd
om het anders in te kleden.

Al is 't ook juiste informatie,
zij bestaat toch bij de gratie
van het weten dat haar kent
en blijft kennen zonder end.

Wanneer je weet hoe het begon
is er dus licht al vóór de zon
en mocht je dat soms zijn vergeten
is het weer dat wat zich laat weten.

De doden.

Waar zijn ze nu, de doden?
Ze zijn ons snel ontvloden.

Wellicht  zijn ze nu nevels
die met hun spitse hevels
nog nectar willen zuigen
uit botten en uit duigen
of waren zij nog rond
door nacht en morgenstond.

Misschien ook is het omgekeerd
en zijn ze nu de angst verleerd
waar wij ons druk om maken
(die kan hen niet meer raken)
en voelen ze het leven
nu nog maar flauwtjes beven.

Maar dit is niet de echte dood.
Die kun je niet ervaren
en daarom niet verklaren.

Hij is daarvoor te groot.

woensdag 9 november 2011

Marskramer.

Niet langer weet ik waar
ik heen moet met mijn waar.
Het is een allegaar
van wat verzinsel is en waar.

Ik heb mijn mand wijd open
en wil het graag verkopen
maar niemand wil het hebben,
men vat het op als spinnewebben

die, hoe ragfijn ze ook zijn,
wel mooi zijn om te zien,
met hun gestructureerde lijn,
maar waar ik toch niets mee verdien.

Zodra ik stop met handelen
zal ik in vrijheid wandelen.

dinsdag 8 november 2011

Gebaren.*)

't Is avond en de maan schijnt in het meer,
zijn beeld ligt stil te drijven.
Dat beeld is water en niets meer
en zal van water blijven.

Nu schuift een wolk voor de maan
en zijn beeld is plots verdwenen
terwijl het water blijft bestaan,
zij het onbeschenen.

Zo is het ook met onze geest:
wat zich voordoet is daarvan gemaakt.
Toch blijft hij vrij en naakt
alsof er nooit iets is geweest.

Het leven is een continu beweren
dat die werk'lijkheid blijft illustreren.**)

*) Een weergave in versvorm van een analogie van de geest zoals gegeven door de negende Karmapa, Zijne Heiligheid Wangchuk Dorje.

**): "Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis", J.W. von Goethe, "Faust" (II).

maandag 7 november 2011

Overal.

Werk'lijkheid is overal.
Als een rappe waterval
stort zij in 't heelal
zichzelf naar beneê
en neemt zichzelf meê,
maar waarnaartoe?
Ruimte is er overal
dus je weet niet hoe
iets dagen kan in 't al
noch hoe het kan verdwijnen.

Vallen wordt dan stilstaan.
Wat ook maar wil verschijnen,
het heeft al lang bestaan
en heeft geen plaats om te vergaan.

Uitschuifbaar.

Ik trek een kast of lade open
en een buitelende berg spullen
komt meteen mijn kamer vullen:
ik kan ze houden of verkopen.

Al verand'ren ze van eigenaar,
ze zijn daardoor niet minder waar
ze waren: in een ruimte wijd en open
waardoor kamelen en rivieren lopen.

En ook de dingen van de geest:
al zijn ze op de aarde nooit geweest,
ze schuiven rustig in het rond
of vervliegen in de morgenstond.

Griffioenen en vliegwielen
vallen vlug waar ze maar vielen.

zondag 6 november 2011

Zwerverslied. *)

Ik sta vaak voor een beslissing,
dat gaat de hele tijd zo door
en omdat het wel eens mis ging
ben ik huiverig daarvoor.

Dan weet ik niet meer wat te kiezen
Soms moet ik echter niezen
waardoor, althans voor dat moment,
geen reiziger de paarden ment.

En, heb ik dan geluk,
zie ik mijzelf nog als een stuk
gebroken chocola,
een gespeelde tombola,
een zak in een portiek,
voordat ik oplos in muziek.

*): "Het voordeel van de plek waar ik ben is dat ik er niet heen hoef",
Samuel Beckett: "Molloy".

Hoe het gaat.

Er zijn een lichaam en een geest,
dat lijkt wel altijd zo geweest.
Het lichaam krijgt de rol van beest
en de geest is meester meest.

En zo ontstaat een speelterrein
tussen wat binnen heet en buiten:
een schema of een richtlijn
versus een trilling in de kuiten.

En dan is er een ik
dat pendelt heen en weer
soms danig in zijn schik
en dan weer bij de pakken neer,
gelijkmatig soms als een pendule
en dan weer in de war als tule.

Tegelijk.

Een ding is veel tegelijk
en aan mogelijkheden rijk.

Zo is een steen een presse-papier
een strijkvlak en een wapen
en wordt gebruikt in het métier
van strijders en satrapen.

De zon is bron van hitte
maar evenzeer van licht,
zijn kleur is soms een witte
en soms tot grijs verdicht.

Hoe zit het nu met heelal:
is dat niet ene diamant,
met zijn facetten overal,
die zijn en tijd omspant?

Berin.

Er is alleen dit ogenblik.
Natuurlijk is er ook verleden
maar ook dit is in het heden
en dit heden geeft geen kik.

Want het is daarvoor te kort:
men kan het altoos delen
in momenten, talloos velen,
waardoorheen de tijd zich stort.

Ook de toekomst zit erin
in de vorm van een verwachting,
als een welp in een berin.

Maar een moment is zelf geen ding
behalve in het denken
waaruit het zich blijft schenken.

zaterdag 5 november 2011

Grondeloosheid.

voor Pieter van der Heul.

We zoeken telkens naar een grond
want die is zeer beveiligend
en houdt ons zeker en gezond.
Alle leven heiligend,
behoedt hij ons voor vrije val
want die is het ergst van al.

Behalve zonder grond.
Dan kan men niet te pletter vallen
en is er veiligheid voor allen.
Nu is de cirkel rond:

Wat zeker leek is nu bedreigend
en wat eng leek, zwart en zwijgend,
is een ruimte zonder randen
waarin losse zonnen branden.

Spagaat.

Wat ik nu met mijn mond belijd
pakt anders uit in and're tijd.
Zo preek ik mededogen
maar, komt het erop aan,
dan laat ik iemand staan
en blijf intussen betogen
zorg te geven aan
degenen die zieltogen.

Hier helpt geen gedicht
maar roept alleen de plicht
van het andere gezicht
dat, naar mij gericht,
zorgt dat ik zwicht
en mijn zekerheid ontwricht.

Roes.

Met mijn voeten over grind
dwaal ik door een labyrint
ben gevangen in een lint
waarin ik dingen vind
die mij betoov'ren als een kind
door hun schijnsel teerbemind.

Wat onder mijn voet begint
wordt een doolhof die zich windt
door de tijd die hem verslindt
en waarin hij zich ontbindt.

Zo verwaaid dan in de wind
is er niemand die nog zint
of verliest of wint.

Er rest slechts een glas absint.

donderdag 3 november 2011

Absoluut en relatief.

voor Sybren Post.

Religie is het leggen van verbinding
maar is dat geen verblinding?
Als alles een was kon er niets verbonden worden
en alle regels daaromtrent verdorden.

Toch is dit wat religie zegt:
God is een en alles, echt.
Dan ga je toch niet delen
om daarna weer te helen?

Toch lijkt het er wel op
en is het dus alleen een spelen
dat we zoeken zonder stop.

Wie daar niet aan mee wil doen
is een zuurpruim en een stijfkop,
kent het geluk niet van een zoen.

Een.

Ik heb een vrije wil
en ben daardoor de spil
tussen duizendeen deviezen
waaruit ik dan kan kiezen.

Maar wat bepaalt mijn keus?
En koos ik voor mijn neus?
Wanneer een God het voor mij deed,
heb ik het dan niet uitbesteed?

Als Hij Zijn schepping heeft bedacht
is er dan nog niet een hoog're macht
die dat idee heeft voortgebracht
en in de diepte lacht?

Maar nee
dit deelt het zijn in twee
terwijl er maar één voortgang is gegeven
waarin noch wil noch voorbeschikking leven.

Verrassing.

Ik zit nu in de keuken
en verdiep me vol bravado
in een avocado
die ik wat uit moet deuken
voordat de lepel die ik heb
kan gaan dienen als een schep
waarmee ik de zachte vulling
loswrik uit zijn groene hulling.

Ik kijk zodoende naar de grond
en zielen schuifelen wat rond
totdat in 't zwerk zich heft mijn blik,
ik van verbazing bijna schrik,
want wat een magnifiek gezicht:

gesluierd in een waas een bol van licht!

woensdag 2 november 2011

Massa.*)

voor Mercedes Bravo Segui

In mijn lijf zijn het de botten
en in de aarde is het rots
die beweeglijkheid beknotten
en slechts zwijgen stijf en trots.

Zij zijn moeilijk te verzetten
maar gaan ze eenmaal mee
kan ik hun gang niet meer beletten
en is te breed voor hen geen zee.

Het is de trage massa,
verslaafd aan slaap en kassa,
waarop als drijfzand rusten
zowel de luiheid als de lusten
die mij dragen en omgeven
en benevelen mijn leven.

*) "Over Prometheus worden vier sagen verteld. Volgens de eerste werd hij omdat hij de Goden aan de mensen had verraden, aan de Kaukasus vastgeklonken en de Goden zonden adelaars die van zijn voortdurend aangroeiende lever vraten.
Volgens de tweede drong Prometheus zich door de pijn van de hakkende snavels steeds dieper in de rots, totdat hij er een mee werd.
Volgens de derde werd in de duizenden jaren zijn verraad vergeten, de Goden vergaten, de adelaars, hijzelf.
Volgens de vierde werd men, wat redeloos was geworden, moe. De Goden werden het moe, de adelaars werden moe, de wond sloot zich moe.
Bleef het onverklaarbare rotsgebergte. - De sage probeert het onverklaarbare te verklaren . Daar zij uit een grond van waarheid is ontstaan moet zij weer in het onverklaarbare eindigen."
(Franz Kafka: "Prometheus")

Flarden.

Zo op het eerst gezicht
zijn er alleen maar flarden
van verschijnselen die ongericht
mijn wereldbeeld verwarden.

Dus denk ik mij een God
tot Wie ik mij kan wenden
en ik wil volgen Zijn gebod
als Hij mij vreê wil zenden.

Zelfs straf wil ik wel ondergaan
als maar een vangnet blijft bestaan
waarin de vreugdes die vergingen
worden bewaard en teruggegeven
om te delen in het leven
en de flarden hymnes zingen.

Alles goed?

Van tijd tot tijd word ik begroet
met de roep: "Gaat alles goed?"
Ik antwoord meestal dan gedwee:
"t Kon slechter" of: " Het valt wel mee."

Hoewel dit niet onjuist is
is het incompleet
zoals een hand geen vuist is
en een baal wol geen kleed.

Want alles gaat pas goed
na't vloeien van het laatste bloed
en het verdwijnen van de pijn
voor alle wezens, groot en klein.

Ik moet er wel bedacht op zijn
dat dit geen reden wordt tot chaggerijn.

dinsdag 1 november 2011

Allerzielen.

De mist kruipt tussen stenen,
graven en chrysanten
en kleeft aan mos en spanten,
danst met wie verdwenen.

Feeën en muzikanten
neigen het hoofd en wenen
over hersenpan en benen
van onzichtbare trawanten.

De wereld is van zielen vol
en niets is hen te dol.

Toch kan men hen niet vinden.
Ongrijpbaar als de winden
spelen zij hun rol,
vermetel, schalks en hol.

Allerheiligen.

Het schip der wereld maakt slag zij
en verkeert in zwaar getij.
Ondanks de zorg van wijzen
kan het gaan kapseizen.

De wijzen staan niet aan het roer
maar zitten stil ter zijde.
Ze lijken dus niet erg stoer,
mijden de slingerblijde.

Als ieder was als zij
was er niet langer averij.
De aarde zou herademen,
de hemel haar omvademen.

Niets hoef je te beveiligen
te midden van de heiligen.

maandag 31 oktober 2011

Weten.

Zijn is geen vastigheid
maar stromen in de tijd
en tijd is zelf geen ding
omdat die al verging
als je erover praat
en enkel dient als maat
voor wat niet is te meten
en dat je toch kunt weten
al weet je weer niet hoe.

Dat doet er ook niet toe
want weten heeft geen grond.
Het kent uit zichzelf
de grond en het gewelf
en doet zo van zichzelf kond
stil en overvloedig
en zonder eis grootmoedig.

Oneindig snel.

Een rots die vloeit niet maar die is.
Hij is daarmee een hindernis
voor praat over vergankelijkheid,
staat als een baken in de tijd.

En toch, al zou hij eeuwen staan
is dit staan nog altijd gaan
van ogenblik naar ogenblik
levendig en vlug als kwik.

Hoe korter de momenten
hoe sneller vliegt de vloed
door hun segmenten
tot het er niet toe doet.

Men kan ze blijven delen
tot in oneindig vele.

Vervloeid.

Zijn is identiek aan stromen
en in elk geval geen ding.
Dat is later pas gekomen
toen een lidwoord ervoor ging.

Toen werd het pas een iets
en bestond tegelijk het niets.
Het werd daardoor object
dat de begeerte wekt.

Men zou het willen grijpen
of anders laat men't rijpen
en wacht intussen af
of't zich misschien niet gaf.

Maar het grijpen zelf is stromen
en het ding vervloeit in dromen.

zondag 30 oktober 2011

Joyce.

voor Caroly van Oostende.

Veel geluk en heel veel moois
op een dag als deze
opdat je meer nog van James Joyce
en wat hem aangreep leze.

Zijn werk ligt niet ver van mijn bed
maar 'k ben gegijzeld door 't sonnet
dat ik elke dag moet schrijven -
toch komt hij bovendrijven
want zijn woorden zijn een stroom
waaruit geput wordt door mijn droom
en stutten huis en zolder
met diepzinnigheid en kolder.

Dat hij je mag omgeven
en doordrenken van het leven.

Plankenkoorts.

Stilte is ontbreken van een bom.
De momenten vallen stom
in een bolle vissenkom
en ik zit met de tenen krom.

Ik kan mij niet verroeren,
men is op mij aan't loeren.
Ik moet de vissen voeren
maar durf niet eens te boeren.

De stilte is te snijden
en niets mag haar ontwijden.

Ik ben totaal bevangen
door gesmoord verlangen.
Dit moment is grondeloos
aan het zwijgen in een doos.

Schaamte.

De schaamte is een vreemd geval,
lijkt geen gevolg van een doctrine
want voor een onvoorziene
blik doet men de deur dicht overal.

Men wil het compenseren
door opzichtig te flaneren
of uitdagend te jongleren
zonder zorg of kleren.

Dat is met voorbedachte rade
en komt hier niet te stade.

't Lijkt er meer op dat de geest
die slechts onzijdig is geweest
bij een lichaam, plots ontkleed,
zich ineens geen raad meer weet.

zaterdag 29 oktober 2011

Schuld, boete en bevrijding.

't Is een stoutmoedige gedachte
dat ik het universum ben
maar waarom ben ik niet bij machte
te laten dansen gindse den?

Ik kan wel mijn hand bevelen
om te geven of te stelen
en het kwaad kan ik wel helen
maar niet afwenden voor velen.

Zodra ik van een onrecht weet
is dat al onderdeel van mij.
Er zijn gevallen bij de vleet:
als ik iets hoor hoor ik er bij.

Ik zou mij daarvan willen scheiden
maar 't is te laat al om te mijden
en ik word bang, onevenwichtig,
want ik weet mij medeplichtig.

Toch is er ook gerechtigheid,
die is te vinden in mijn dood.
Die brengt tenminste gelijkheid
die me redt uit deze nood.

Tegelijk kan ik die juist nooit vinden *)
waardoor de laatste zorgen zwinden.

*) Demokritos: "Waar ik ben is de dood niet, waar de dood is ben ik niet."

Plagiaat.

Plagiaat is stelen van een ander
maar die ander moet er dan wel zijn.
Soms is dat enkel schijn
want bedacht de tegenstander.

Als alles nu eens droom is?
Dan zijn ze van dezelfde stof:
ikzelf en hij die daar is
en doen we slechts alsof
we van elkaar gescheiden zijn
door een gefantaseerd ravijn.

In dat geval is plagiaat
alleen maar vestzak broekzak
en valt de oorzaak van de haat
in een wijd en wijkend wak.

Nieuw.

Er is een trieste dwaling:
het denkbeeld van herhaling,
waarbij je glad vergeet
dat je niets eerder deed.

Elk moment is immers nieuw
en is er nooit geweest.
Het blok dat je doormidden hieuw
toont zijn helften als een feest.

Heb je iets duizendmaal gezien
dan is het nu duizendeneen
maar gewenning strooit tien
balen stof over elk fenomeen.

Als je herinnering wegneemt
wordt alles fris en vreemd.

Golf.

Soms neem ik een besluit.
Hoe gaat dat in zijn werk?
Ik stel paal en perk
waardoor ik zaken buitensluit.

Dus was het veld al een gegeven
maar ook het grenzen stellen
komt eenvoudig opwellen
en heeft zijn eigen leven.

Wordt het besluit dan wel genomen
of komt het uit de zeeën voort
van ruimtes, tijden en fantomen
waarin het inzicht gloort
dat ook ik een golf ben in de stromen
en in zijn golven onverwoord?

vrijdag 28 oktober 2011

Teder.

Het leven is een slag van staal
waaraan ik vaak mij heb bezeerd
en de taal is als een sjaal
om het staketsel gedrapeerd
waarin een droevig schrijnen
dat maar niet wil verdwijnen,
goed gecamoufleerd,
stil kan stollen en verweert.

Maar als het lijf verstart
klopt daarin het duivenhart
als in een verse wond,
trillend en gezond.

Al is de hakbijl hard,
het oog blijft zacht en rond.

Rijmelarij.

voor Leo Dekker.

Het rijmen heeft me veel gebracht.
Een woord waaraan ik juist niet dacht
moest onder dwang verschijnen
om zich in het vers te twijnen.

Juist door de rijmerij
is het vers maar half van mij
en komt de taal mij tegemoet
met haar woorden diep en goed.

Zo kwam er vaak iets uit de bus
dat brak de actieradius
van wat ik wou beschrijven
en dus niet kon beklijven.

Bijvoorbeeld witte wijven:
zij zijn ineens verschenen
omdat ik de klank moest lenen
van hun naam. Hun lijven
schieten nu als schimmen
uit papier en blijven glimmen.

Middag.

Het is nog altijd zacht.
Het najaar torst zijn pracht.
Een regentje komt druilen
terwijl de wolken pruilen.

De beurs zakt weer omlaag,
is in mineur vandaag
maar verder is het rustig
en ben ik levenslustig.

Ik weet alleen niet wat
ik zal beginnen.
Ik stapte net uit bad
en kan nog niets verzinnen.

Als ik nu vleugels had
zou ik ze openslaan als linnen.

woensdag 26 oktober 2011

Buis.

In de ruimte is je lijf een kluis
waar je niet in of uit kunt gaan
maar in de tijd een buis
waarvan de einden openstaan.

De hele wereld trekt erdoor
en komt zichzelf weer tegen,
wat achter lag ligt voor
in zonneschijn of regen.

Zo ben je als een ring
waardoor het leven ging
maar dat je niet kon houden.

Wanneer de dingen zouden
blijven werden zij herinnering
en dansten lieflijk in een kring.

Scharnier.

God slacht snel en vluchtig,
blijft niettemin doorluchtig.
Al gaat het ook luidruchtig,
voor Hem blijft het toch kluchtig.

Dat is omdat Hij niet solide is
maar alleen een gelijkenis
om een idee mee uit te beelden
dat anders snel verveelde.

Heel anders is wel de praktijk
met stromend bloed en slijk.
Hier is de gruwel echt
en de wreedheid slecht.

Tenzij ook dit een poort is
naar dat wat ongehoord is.

Zien.

In slapeloze nachten
zit er niets op dan wachten.
Ik zie dan mijn gedachten
door het donker jachten.

Meer is het trouwens niet.
Vreugde en verdriet
stromen als een snelle vliet
naar onbekend verschiet.

Word ik soms ook gezien?
Dan ben ook ik gedachte,
verder tot niets bij machte
en vliedend bovendien.

Laat zien dan zijn het enige,
dat het de noden lenige.

dinsdag 25 oktober 2011

Bhavachakra.*)

De tijd schrijdt onverstoord
en onvermoeibaar voort.
Als een lijn van zuid naar noord
rijgt hij alles aan zijn koord.

Drama's en geschiedenissen
catastrofes niet te missen
dinosaurussen en vissen
golven door zijn nissen.

Hij vangt mijn daden in een net
en volgt mijn adem nauwgezet
ligt in sekonden ingebed
en laat zich nochtans gissen.

Verschuift patronen zet voor zet
in het russische roulette.

*) Wiel van wording waarin denkbeeldige wezens door geboorte ouderdom ziekte en dood worden geslingerd.

Oogst.

De herfst zet zijn opmars voort.
Met een gouden sleutel
geeft hij aan 't gereutel
van dorre bladeren het woord.

Zij jagen in een kringetje
alsmaar in het rond.
Het witte waas, hij hing het je
als sieraad om de mond.

Hij laat je al de winter voelen
wanneer je gaat voor doelen
maar als je bent een dromer
geeft hij nog heel wat zomer.

De herfst is een trol
van most en weemoed vol.

Tijdens.

Er is een duikboot opgedoken
die in de oorlog werd gebroken
en zich aan het water gaf
veranderend in zeemansgraf.

De vissen zwommen in en uit
door deze stalen schuit
die lijken bleef bewaren
door wonderwoeste jaren.

Ik was nog niet geboren
toen dit schip al ging verloren.

Tijdens de feesten van mijn leven
bleef het water zich maar weven
tussen staart en steven
van dat wat toen werd opgeheven.

Harmonie.

De wereld is een chaos
en altijd weer de klos.
Aan alles is een steekje los,
je ziet geen boom meer in het bos.

Geen touw is er aan vast te knopen.
Voortdurend in het honderd lopen
plannen en projekten
door malversaties van gebekten.

Toch is er in die wirwar zonder doel
wel degelijk een stoel
waarop de rede troont
die niet kan worden weggehoond.

Al raast en tiert de feeks,
bewaard blijft de getallenreeks.

maandag 24 oktober 2011

Stayer.

Een fout is snel gemaakt
en oorzaak van commotie.
Een snaar zo licht geraakt
geeft droefheid en emotie.
Die brengen hoge zeeën,
hunkering en barensweeën,
woede tot ik rood zie
en de rede staakt.

Dit is meer dan wat ik vroeg.
Ik laat het liever weer bedaren,
neem een pilsje in de kroeg,
zit rustig naar het schuim te staren
in het glas dat neersloeg.

Een lange adem is genoeg.

Antichrist.

Hij komt zacht aangelopen,
wil iedereen wel dopen,
is welgemoed en open
en doet op alles hopen.

Hij staat voor ieder klaar
geheel in 't openbaar.
Wat hij zegt is waar
en er is geen maar.

Je kunt hem goed vertrouwen
en huizen op hem bouwen.
Niets hoeft je te berouwen
als je met hem wilt trouwen.

Hij is zo zuiver en oprecht
en lijkt daardoor net echt.*)

*) "Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede...",
    1 Cor. 13 vs 12, eerste helft.

Amaryllis.

U voelt met uw rode rand
de welving van mijn hand
en in uw fiere stand
bent u bevroren brand.

U hebt zichzelf gesnoeid
uit wat vlietend bloeit
en schenkt onvermoeid
wat de ogen boeit.

In uw koele statie
voert u stille gratie.

Uitgebot maar schuchter
beeldt u uit wat pril is
als satijnen luchter
en frisse amaryllis!

zondag 23 oktober 2011

Vaas.

Ik zie mij als een vaas
en kijk daaruit naar buiten.
Mijn ogen zijn een maas
dat zich na openen kan sluiten.

Soms ben ik een foedraal
dat een dieper ik omhult
dat, gemaakt van and're taal,
de holtes in mijn lichaam vult.

Dan zie ik plotseling
de plot van elk ding:
het is een puur verschijnen
dat lijkt te doen verdwijnen
waarvan het is gemaakt:
bewustzijn lief en naakt.

Beleden.

Er is een oude leugen
waarvan men is doordrenkt.
Hij vormt het geheugen
en alles wat men denkt.

Hij luidt: er is een ik en gij,
een heden en een hij.
Daarnaast zijn er nog dingen
die hun eigen liedje zingen.

"Dat is toch immers zo",
zo kan men tegenwerpen,
"dit is toch het cadeau
opgesmukt met sjerpen?"

Wat men daarbij vergeet
is dat men 't zelf beleed.

Vrees.

Hij is er al het langst:
die diep verborgen angst.
Hij is een zeker baken
omdat hij doet ontwaken
en brengt teweeg een beven
dat teken is van leven.

Er moet dus wel iets wezen
als men begint te vrezen
maar men weet niet wat.
Het is een donker gat
dat men vergeefs wil vullen
met zekerheid en spullen.

Dit gat dat is het leven
waarvoor de goden beven.

Alvast.

Ik heb al heel wat opgebouwd,
ben door en door vertrouwd
geraakt met allerlei gebruiken
die mijn vrijheid fnuiken
maar mij ook houvast geven
waarbinnen ik kan leven.

Toch moet ik die verliezen.
Ik kan er immers niet voor kiezen
dat ik niet zal sterven
en mij moet gaan onterven.

't Is beter om alvast te derven
zelfs als ik daarvoor beef.
Zo leer ik al te sterven
terwijl ik toch nog leef.

Onschendbaar.

Vanuit behoefte aan bescherming
werpt men hoge wallen op
maar blijvende ontferming
komt voort uit een harteklop.

De wallen gaan verkruimelen
en oorlogen beduimelen
het goed dat men wou sparen
maar dat verpietert met de jaren.

Men kan alles verwoesten,
al zijn het dikke knoesten
van rots of diamant.
Eens komt de grote brand.

Er is alleen onschendbaarheid
in de totale openheid.

zaterdag 22 oktober 2011

Stop.

Plannen worden vaak bedacht.
Gescandeerd door dag en nacht
wordt aan het licht gebracht
wat men al dan niet verwacht.

Dan is er de duur
die draagt het avontuur
dat zich voltrekt
over aeonen uitgestrekt.

Dat gaat zo eeuwig door
zonder start of stop.
Daar ben ik niet altijd voor
en dus hou ik op.

Bevrijd van doel en reden
rust ik in een magisch heden.

Klok.

U staat al jaren in de kamer
en uw uurwerk is de hamer
die ongemerkt de tijd wegtikt
en verwarringen ontstrikt.

De cijfers op uw wijzerplaat
vertonen grote regelmaat.
Het klinken van uw klok
maakt van de tijd een stok
waarlangs men af kan meten
wat anders werd vergeten
waardoor we iets weer weten.

Het is het tikken van uw tijd
dat zo wel plezier als strijd
in keurige segmenten snijdt.

vrijdag 21 oktober 2011

Scrabble.

Het bord is het matrijs
waarop de woorden,
gek of wijs,
hun punten scoorden.

De letters liggen vlak
in hun bestemde vak
en laten onverwacht
iets zien wat je niet dacht.

Ze rijgen zich aaneen
en zeggen je meteen
wat ze verkrijgen
en wat ze je verzwijgen.

Het is van hout. Gekwebbel
van een potje scrabble!

Spinoza.

Voor U is alles God
en er valt niets buiten.
Hij is daarmee een slot
dat niemand kan ontsluiten
omdat het alreeds open is
zonder grens en hindernis
in ruimte en in tijd
en daarom van begin bevrijd.

En zijn er toch nog grenzen
dan zijn ook die weer God.
De klaarte van uw lenzen
tonen Zijn gebod.

De twink'ling van uw prisma
doorschouwt het hele schisma. *)

*) Baruch de Spinoza was, behalve filosoof, ook lenzenslijper
en werd vanwege zijn opvattingen verbannen uit de Israelitische Gemeente.

donderdag 20 oktober 2011

Gegeven.

Ik zag een vogel in een bos
en in mijn droom een fee
met een boa van een vos
als amazone op een ree.

Het eerste noem ik echt,
het laatste visioen.
Toch doen ze beide recht
aan wat ik ervaring noem.

Er is een continu beleven
van een wisselend bestaan.
Wat kan zijn dat laat ik zweven
en wat ik waar vind neem ik aan.

Het is eerst allemaal gegeven.
Ik scheid daarna pas feit van waan.

woensdag 19 oktober 2011

Gebed.

Ik stond achter in de tempel,
sloeg mij op de borst.
"God verlos mij van dit stempel,
les mijn vreselijke dorst".

Zo heb ik gebeden
want ik had gelezen
dat degenen die zo deden
in de hemel konden wezen.

Het was een doorgestoken kaart
en mijn gebed dus niet veel waard.

Dat wordt natuurlijk niet verhoord
en ik blijf in brand en moord
zoeken naar het juiste woord
dat U wellicht wat minder stoort.

Visioen.

Het was een bonte optocht
die ik eens aanschouwen mocht.
Een lange keten van profeten,
filmsterren en kometen,
wrong zich door een bocht
en verrees uit diepe krocht
in de hemel ongemeten
waarin de wolken spleten.

Daarin troonde God de Vader
op een diamant gezeten.
Zelfs het licht trad Hem niet nader,
niemand heeft Hem ooit bezeten.

Daar was Hij Zijn eigen Zoon
als Geest goed, waar en schoon.

Bhishma *)

Door zijn poorten goed te sluiten
sloot hij zichzelf buiten.
Verminking, ouderdom en dood
brachten hem niet in de nood.

Wijsheid werd zijn dagelijks brood,
en hij stond nooit meer in het rood.
Ieder had ontzag voor hem,
doorslaggevend was zijn stem.

Hij heeft er wel wat voor betaald:
geen vrouw die hem onthaalt,
geen schoot om in te huilen
of lief om bij te schuilen.

Slechts een ruimte, wijds en groot,
waardoor al het leven vlood.

*) Held uit het Mahabharata-epos die door ascese wonderbaarlijke vermogens verwierf.

Tijdloos.

Wat de tijd verzwolg
heeft vandaag nog een vervolg.
Gebeurtenissen in 't verleden
hebben hun neerslag in het heden.

Hoe is het echter ooit begonnen?
Daar is al heel wat op verzonnen:
Een schepping of een knal
met als gevolg dit schoon heelal.

Toch is het altijd tijd
waarin dit wonder zich verspreidt.

Als die er niet zou zijn
is er geen vreugde en geen pijn
en de vraag naar een begin
verliest dan alle zin.

Theodicee.

Als ik God was zou ik het wel weten:
ik gaf iedereen te eten,
lenigde terstond de noden
en maakte van granaten broden.

Verloor iemand zijn hartedief,
ik bracht hem wederom zijn lief.
Wie werd gegrepen door de dood
wierp ik het leven in de schoot.

Wie geraakten uit balans
gaf ik alsnog de kans
om terug te keren in't verleden
om goed te maken wat ze deden.

Als God zo goed is en zo machtig,
waarom doet Hij dat dan niet?
Hij is toch wijs en krachtig
dus waarom dit verdriet?
Is het omdat Hij't Zelf is:
pijn, verlangen en gemis?

Of misschien doet Hij het toch
en moet ik enkel wachten nog?

Dan is het enkel ongeduld
wat mijn hart met gram vervult
en moest ik blij zijn dat ik leef
met zoveel potentieel te geef.

dinsdag 18 oktober 2011

Spiegel.

Er is een oude gelijkenis
dat alles als een spiegel is
waarin de wereld komt en gaat
maar alleen uit glas bestaat.

De spiegel zelf verandert niet
ongeacht wat je maar ziet
op het glanzend oppervlak,
grenzeloos en glad als lak.:

Maar wat nu als de spiegel breekt?
Is er dan nog een beeld dat spreekt?

Kennelijk toch wel:
de barst in het gewelf
is onderdeel van 't spel:
we zijn de spiegel zelf!

Golven.

Er is een zien en constateren,
een begrijpen en vergelijken,
een weerleggen en beweren,
een ontkennen en een ijken.

Dit zijn bewegingen en stormen
van het denken in de tijd.
Zij bewerken en hervormen,
en raken soms de richting kwijt.

Zij stichten vaak een school,
geven zin, zijn capriool
van golven die zich spoeden
van een vraag naar een vermoeden.

Een ik laat zich niet destilleren,
zit anders met gebakken peren.

maandag 17 oktober 2011

Bril.

Het ding op zich dat kent men niet,
men ziet het altijd door een bril:
van links, van rechts, in een verschiet,
bewegelijk of star, rusteloos of stil.

De ruimte en de tijd, dat zijn categorieën,
die men niet weg kan denken.
Zij zijn de bouwstof van de porieën
die ons het leven schenken.

Men kan die bril nooit afzetten
maar 't is al iets om dat te weten
om er vervolgens op te letten
dat we dat niet vergeten.

Als men zich inspant, serieus,
valt hij soms toch nog van een neus.

(maarniejeus)

Dodeloosheid.

Het leven is vol leed en rampen
die ons de hele tijd aanklampen.
Geboorte is een doodvonnis,
een enkeltje naar waar geen zon is.

Toch hebben mensen vaak nog schik
en maken zich dus niet zo dik
waardoor ik vraag: hoe kan dit?
Is er dan toch nog enig wit?

Kennelijk weet men heel goed
dat het er in feite niet toe doet
dat men eens zal sterven.

Men zal het immers nooit ervaren.

Het is slechts leven wat wij erven
en dat brengt alles tot bedaren.

zondag 16 oktober 2011

Uur van de wolf.

Het is nu tussen vier en vijf
en er is geen tijdverdrijf.
De dag moet nog beginnen,
de nacht is buiten zinnen.
De meesten zijn nog aan het slapen
zonder schild of wapen.
Het zand dat iedereen bedolf
ontzag nochtans de wolf.

Hij gijzelde dit uur
met ogen vol van gelig vuur,
schitterend en guur,
en verwijderde het stuur,
waardoor ik nu moet rijden
door onbekende weiden.

Gestalt.

Dezelfde lijn die holling is,
van binnenuit bekeken,
is als bolling hindernis
voor wie er in wil breken.

De holling en de bolling
maken elkander ongedaan
en zo is elke stolling
een onophoudelijk vergaan.

Zo breekbaar en zo helder
gaat alles naar de kelder:
een ruimte zonder randen
vol oog en open handen
en mateloos ontstellen
waaruit de vormen wellen.

Misgreep.

Ik deed uit het bestaan een greep
en ben dat glad vergeten.
Die greep trekt nu een streep
door wat ik denk te weten.

Wat ervoor ligt noem ik binnen
en wat daarna komt buiten.
Dan ga ik een huis verzinnen
en kijk vervolgens door de ruiten.

Als gescheiden door een plaat
voel ik mij niet in staat
over die grenzen heen te reiken
en ben gevangen in mijn maat.

Totdat ineens zal blijken
dat wat ik greep niet eens bestaat.

Wilde wijsheid.

Een man zat in een kerk te roken
en bracht me in de war.
"Ga liever elders onrust stoken,
steek je sigaar aan in een bar",
zo was mijn eerste commentaar,
betuttelend maar waar.

Wat ik daarbij vergeet
is dat die man niet anders deed
dan zitten op de aarde
waarop de kerk
zich later pas vergaarde
na heel wat werk.

Zo leek zijn wijsheid wild
als een kanon van vilt.

zaterdag 15 oktober 2011

Vertrouwen en twijfel.

't Is goed om te vertrouwen
want dan kun je bouwen
terwijl de twijfel ondermijnt
en ervoor zorgt dat je verkwijnt.

Maar ook als ik iets niet vertrouw
dan is het er nog steeds.
Op welke kost ik ook maar kauw
hij is er toch alreeds.

En dat geldt ook voor twijfel:
de toren van heer Eiffel
staat in gedachten als een A
zelfs als ik niet besta.

Het is de dingen om het even
of ik in hoop of vrees zal leven.

vrijdag 14 oktober 2011

Drie stijlen. *)

De koning, de veerman en de herder:
ze helpen alle drie de wereld verder.

De koning gaat alleen voorop
en trekt de wereld uit het slop.

De veerman gaat met allen mee
en loodst hen over zee.

De herder drijft de schapen voort
en sluit als laatste pas de poort.

Tegelijk is Hij ook God,
zo zegt het evangelie,
en Heer van het gebod,
Schepper van peterselie.

Ten aanzien van het koninkrijk
is Hij grootmoedig.
Hij zegt: "Laat aan de vorst zijn rijk
en weest aan Mij ootmoedig". **)

*) Drie traditionele stijlen waarop, volgens de boeddhistische leer, een bodhisattva (iemand die de verlichting van allen nastreeft) zijn werk kan doen.
**) Matth: 21vs22.

Mahamaya.

Ik wil zo graag wat zekerheid
en lever daarvoor strijd
met vuur en argumenten
om een aantal fundamenten.

Waarom wil ik dat zo graag?
Bij het stellen van die vraag
wordt het eensklaps vaag
wat mij zo zwaar lag op de maag.

De zon blijft verder schijnen,
ook achter de gordijnen
van nevels en gedachten.

Op 't zien hiervan vergaan mijn klachten
en ik ontsnap aan elke dwaling
als een glibberige paling.

Hoe lang?

Nu word ik bang.
Ik zit al heel lang
voor het scherm
en kerm.

Zoveel gegevens
over levens
maar tevens
allemaal benevens.

Dat kan niet duren.
Ik zit te turen,
tel de uren
tot het sturen
niet meer gaat
en ik zal
val-
len van de graat.

Hyaat.

Met lange ledematen
vul ik de hyaten
maar het lukt niet goed.
Te vluchtig is de stoet
van rovers en piraten
en statige prelaten
die ruisen door het bloed
van volkenbond en staten.

Ik loop er achteraan
maar kom altijd te laat
blijf nu dus liever staan
en word zelf hyaat
voor Attila de Hun,
Kurukshetra en Verdun.