donderdag 27 februari 2014

Dit moment.

Er is alleen maar dit moment.
Het is een blijvend firmament,
eeuwig van verleden vrij
want wat was dat is voorbij.

Wat nog allemaal kan komen
heeft de eigenschap van dromen.
In het heden is het niet
dat niet weg gaat, noch vervliet.

Dit moment, oneindig kort,
duurt tegelijkertijd het langst.
Alles wordt erdoor gestort,
daardoor kent het juist geen angst.

Het blijft eender bij verdriet
of een opgetogen lied.

Volgende keer.

Heel dit leven, met zijn pijn,
houdt mij steeds nog aan zijn lijn
en ik heb wel eens gedacht:
"Stel dat dood verlossing bracht?"

Maar mijn hart behoudt nog kracht
en blijft kloppen dag en nacht.
Soms gebeurt het onverwacht
dat het zachter gaat dan zacht.

"Zou het nu dan zover zijn?"
Maar opnieuw vertrekt de trein
met zijn nasleep aan gedachten
en zal ik nogmaals moeten wachten.

Dus strik ik nog maar een veter
en bedenk: "Ooit een keer beter".

Niet mee.

Ik heb soms de indruk dat
ik vooruit ga op het pad.
Als ik over stenen loop
is daarop misschien ook hoop
maar als ik mijn geest bedoel
houd ik liefst mijn hoofd toch koel.

Ik zit immers op mijn stoel,
fantaseer een hele boel,
maar verplaats me zelfs geen meter
en dat wordt ook nimmer beter.

In mijn geest zijn nergens punten.
Kan ik dan gaan van A naar?
Ik verbeeld me slechts mijn stunten
maar mijn lichaam doet niet mee.

Niets aan de hand.

Er valt iets te onderscheiden
dat als balsem is voor 't lijden:
het is domweg het verschil
tussen alles wat ik wil
en het zien dat ik dit denk
wat mij toevalt als geschenk.

Wat ik wens is variabel
en mijn dromen zijn capabel
om scenario's te schrijven
en de wereld in te lijven
maar dit zien is steeds constant
of 't nu lucht betreft of zand.

Zlfs al sta ik gans in brand
is daarmee niets aan de hand.

Het ondermijnen van de tijd.

Ruimte is gelijktijdigheid,
weliswaar oneindig wijd,
en het veld voor twist en strijd,
vredeen vergetelheid,

Daarin speelt zich heel veel af,
langzaam aan of in een draf,
terwijl het aanschouwen meldt
wie een haas is, wie een held.

Toen de maan de zon verzwolg
was een schaduw het gevolg
en had vogelzang respijt.

Al die dingen kosten tijd.
Als ik die kon ondermijnen
zou dat allemaal verdwijnen.

woensdag 26 februari 2014

Om en om.

Het zou zo kunnen zijn
dat de wereld die ik zie
niet verschillend is van schijn
en een ferme fantasie.

Of wellicht is 't andersom:
ik ben slechts de som
van alles wat er is
waavan ik mij vergewis.

Ik ken ook geen manier
dat ik kan weten: "hier
is waar de zaak begint"
want in die zin ben ik blind.

Ik kan slechts constateren
dat 'k beide kan beweren.

Geheimenis.

Als ik vraag: "haalt u een bord?"
duurt het vaak genoeg maar kort
of u komt terug met het object
dus de zin werkte perfect.

Toch weet ik niet wat ik zeg
want de inhoud valt steeds weg
van waar ik het over heb
en zo is mijn woord ook nep:

als ik mijn voorover buig
wordt het bord wat groter,
waarvan ik oprecht getuig.
Geen bedrog ontsproot er.

Maar hoe groot het zelf is
blijft een diep geheimenis.

Scenario.

Als het uur naar voren komt
waarop ik zal sterven
en de laatste klank verstomt
zal ik moet derven
alles wat mijn lijf mij biedt,
wat mijn oog vandaag nog ziet
en ik kan slechts erven
dingen op mentaal gebied.

Ik zal door ideeen zwerven
maar een toetssteen is er niet
want mijn lichaam ligt aan scherven
en dan rest mij slechts dit lied.

Ik verwijder mij van lijven -
wat ik vind ervan zal blijven.

maandag 24 februari 2014

Verweesd.

Eeuwig daar en ongeboren,
zonder aanvang, zonder end,
soeverein en uitverkoren,
alomvattend, steeds present,
niet te grijpen, nooit verloren
zijn kenmerkend voor 't moment.

Het is alles wat er is.
Einddoel en geschiedenis
liggen in dit nu vervat.
Zo is het dus altijd wat
en er altijd al geweest:

Deze oorsprong van de geest,
zonder toekomst en bedeesd,
zonder oorsprong, steeds verweesd.

Successie.

Steeds maar weer naar voren gaan
of hier domweg blijven staan
zijn begrippen uit de ruimte,
net als invalshoek of schuinte,
hebben niets van doen met tijd
evenmin als haat en nijd.
Daarin maak ik onderscheid
en word zo van waan bevrijd.

Tijd is zuivere successie
maar gaat zelf nergens naar toe.

Hoge drukvolgtop depressie
en de melk komt na de koe.
Dronkenschapkomt door een flessie
en wie scheef gaat wacht de roe.

zondag 23 februari 2014

Ontspannen.

Iets waarin ik investeer
maakt ook dat ik het begeer.
Als ik het kan laten rusten
zou dat schelen in mijn lusten.

Het zou goed zijn voor mijn eer
en bracht vrede aan de kusten
van mijn lichaam en mijn land
als ik liggen laat mijn hand.

Dan verslapt vanzelf de band,
die mij ketent aan verlangen,
als verwachting zich ontspant
en ik mijn arm laat hangen.

Als er toch nog hartstocht brandt
heeft die voor- noch achterkant.

Onverklaarbaar.

Alles wat ik laat of doe
heeft altijd een oorzaak
maar ik wist graag ook nog hoe
ik daarbij betrokken raak.

Soms tref ik motieven aan
die mij in hun boeien slaan.
Dan kan ik niet blijven staan
maar moet op hun doel afgaan.

Toch weet ik niet waar vandaan
zij te voorschijn zijn gekomen
noch de bron van hun ontstaan
of de oorzaak van hun stromen.

Zij zijn, net zo als de maan,
onverklaarbaar als mijn dromen.

Respect.

Ik word wakker uit een droom
en rust nu nog aan zijn zoom
waardoor ik zijn inhoud ken
als getekend met een pen.

Maar ik mag me niet verroeren
of de dag zal me ontvoeren
en mij boeien door zijn plan.
Dan weet ik er niets meer van.

Wat vereist is is respect
als voor sneeuw die ongerept
velden met zijn kleed bedekt
en een witte wereld schept.

Als ik dit maar blijf betonen
kan ik in de hemel wonen.

Bevrijd.

Op de tafel ligt mijn hand.
Die verandert niet van stand.
Hij ligt rustig op het hout
en wordt daar onmerkbaar oud.

Op een dag wordt hij verbrand
of verliest hij zijn verband.
Dit moment nog elegant
raakt hijooit weer wal noch kant.

Ofschoon ik dit alles denk
wordt hij toch niet warm of koud.
Als ik hem meer aandacht schenk
zie ik nerven als in 't hout.

Hij is een bevroren wenk
en bevrijd van goed en fout.

Net nu.

Als ik in 't verleden tuur,
in het krijt of het siluur,
word ik door ontzag bevangen
en futiel wordt het verlangen
om een poosje toe te voegen,
door te ploeteren en zwoegen,
aan dit al te korte leven
want het duurt zelfs niet eens even.

Ik vraag mij af hoe het dan komt
dat dit argument verstomt
in een vloek en in een zucht
of bij wat gebrek aan lucht.

Ik besef dat ik dit denk
net nu ik mijn glas inschenk.

Idioom.

"Eerder", "voor" en "nu" en "na"
zijn slechts spinsels van de geest
maar als ik denk dat ik besta
is de geest zichzelf het meest.

Al met al is het een feest
van verrukking en gena,
er in waarheid nooit geweest,
zonder dat ik kom of ga.

Daarom hoef ik niet te strijden
of illusies te vermijden
want dit voedt slechts het fantoom
en geeft vastheid aan de droom.

Ik vermei mij in de weiden
van ongrijpbaar idioom.

zaterdag 22 februari 2014

Metamorfosen.

Ik bedenk mij dat ik roer
in een ruimte zonder rand.
Zo beschrijf ik toer na toer
maar ik heb niet eens een hand.

Er is enkel een verlangen
maar geen haak om aan te hangen
een behoefte te bewegen
in een steekspel zonder degen.

Wat ik mis is vaste vorm.
Daarom word ik maar een worm,
kneed een buffel uit een storm
en neem een vulkaan als norm.
Het maakt niet uit wat ik vertrouw
als ik dit tafreel aanschouw.

Herinnering.

Een gesprek loopt wel eens dood
en dan wordt mijn wanhoop groot.
Ik weet niets meer te verzinnen
om nog over te beginnen
en zou het liefste willen gaan
maar heb geen kracht om op te staan.

Ooit was er een tweede licht
dat naar boven werd gericht
door een uitgestrekte plas
die in de omgeving was
maar intussen is gedempt
waardoor weerkaatsing wordt geremd.

Wat was dat toen een mooi gezicht!
Het idee maakt mij weer licht.

vrijdag 21 februari 2014

Rotspartij.

Soms vraag ik mij wel eens af:
"Ben ik echt wel vrij?"
Zelfs al leg ik boeien af
en mijn ketenen opzij
blijft mijn lijf als een karaf
achter met mijn geest erbij.

Dan kan ik van alles kiezen
maar tegelijk daarbij verliezen
waar ik niet voor koos
en is er dus nog steeds iets loos.

Kennelijk ben ik pas vrij
als dit denkbeeld wijkt van mij
en ik simpel als een kei
deel ben van een rotspartij.

woensdag 19 februari 2014

Beker.

Op de tafel staat een beker
maar hoe weet ik dat zo zeker?

Wel, omdat ik hem toch zie
maar wellicht is 't fantasie
en alleen maar een symptoom
van een uitgebreide droom.

Houdt hij 't trouwens nog wel uit
als ik nu mijn ogen sluit?
Hij geeft verder geen geluid,
niets dat op zijn daarzijn duidt.

Hij kan er zijn omdat ik 't zeg
maar die uitspraak valt soms weg
als ik onverwacht moet niezen
en die kennis zal verliezen.

Een spelen.

Bij de gratie van 't geheel
kan ik altijd zeggen "veel"
over haartjes van 't fluweel
of de stofjes van het meel.

Want al was 't geheel er niet
kon ik sterretjes niet tellen
op een stukje antraciet
of van een ui de huid afpellen.

Het geheel is wel te delen
maar die delen zijn gehelen.
Als ik een nachtegaal hoor kwelen
komt een lied mijn oren strelen.

Niemand kan die eenheid stelen
want die diefstal is een spelen.

dinsdag 18 februari 2014

1.

Er bestaat het cijfer een
maar wat wordt daarmee bedoeld?

Als ik eraan macht verleen
wordt er nooit meer iets gevoeld
want iets voelen vereist twee:
een object en het idee
van iets anders dat het kent,
heel direct en consistent.

Maar dan staat een gelijk aan geen
want meer kanten heeft een steen.
Alles waar ik maar naar kijk
is altijd facettenrijk.

Het bestaat slechts als een naam
maar zelfs die vat letters saam.

maandag 17 februari 2014

Een ongewone koning.

voor Sakyong Mipham Rinpoche.

U gaat met ons in zee
en deelt zich aan ons mee.
Geheel vanuit uw hart
gaat u steeds weer van start
en wordt de knoop ontward
waarin wij zijn verstard.

U bent de soeverein
maar vindt het altijd fijn
als wij, uw dienaars, bloeien
en naar volmaaktheid groeien.

Uw licht schijnt overal
en breekt in het kristal
van ons gebroken hart
dat mirre vindt in smart.

Vanzelf.

De zon komt zo maar op,
zijn licht valt naar beneden.
Tegelijk hoor ik mijn hartgeklop,
al weet ik ook geen reden.

Als de dag verstreken is
volgt vanzelf de nacht.
Misschien heeft het betekenis
maar dat wordt dan gedacht.

De maan gaat nu omhoog
en die beschrijft een boog
totdat ik wil gaan slapen,
ontdaan van schild en wapen.

De tijd dat ik verdwijn
verdwijnt met mijn bijzijn.


zondag 16 februari 2014

Metafoor.

Is de dood een metafoor?
Een en ander pleit daarvoor.

Wie er sterft is niet te vinden,
blijft voor een chirurg verzwinden
en deze, die niets vindt,
is vluchtig als de wind.

Zoals de fasen van de maan
herinnert sterven ons eraan
dat niets zal blijven staan
en dat wat komt ook weer zal gaan.

Wat de dood nog verder is
blijft een groot geheimenis.
Wellicht niets anders dan een naam,
al heeft die nog zo'n grote faam.

Overbodig.

Wit en zwart verschijnen vrij.
Ik denk mij er aldoor bij
als degene die het ziet
maar als ik kijk vind ik mij niet.

In feite neem ik enkel aan
dat ik ben aan 't gadeslaan.
Ik reis steeds met alles mee
maar dat is slechts een idee
dat een deel is van de zee
van een grote barenswee
die alleen maar is begonnen
door een kracht daarbij verzonnen.

Maar dit denken is niet nodig
en zo word ik overbodig.

Kosmos.

Heel de kosmos is een bal
zonder aanvang of een eind.
Net zo rond als overal
wordt zij omtrek steeds omlijnd.

Toch bestaat er geen getal
voor zijn delen, naar het schijnt.

Wat ik ook ontdekken zal
kan iets zijn dat ondermijnt
wat ik van het leven stal
en dat irriteert en schrijnt.

Nu en dan klinkt er geknal
dan weer fluitspel, zeer verfijnd,
en de bal is van kristal
waarin het schouwspel deint.

Wederzijds betrokken.

Soms denk ik: "Wat is er waar?"
of: "Hoe zit iets in elkaar?
Is er iets omdat ik 't zie
of is het andersom?
Ben ik alleen maar fantasie,
van wat ik zie de som?"

't Is allebei tegelijk
enwederzijds betrokken.
Ik bengemaakt van slijk,
mijn armen zijn als stokken.

Maar heel dit aardse rijk
laat zich direct opslokken
wanneer ik niet meer kijk
en mij niet laat verlokken.

vrijdag 14 februari 2014

Toets.

Als ik kijk naar wat ik doe
en naar wat ik vaak ontmoet
word ik soms het leven moe,
vraag mij af: is het wel goed?

Want er is een lange stoet
van getroffenen en dwazen
die zich spoeden in de gloed
en zich nauwelijks verbazen
over wat dit vuur hen doet
en ook ik blijf steeds maar razen.

Wie doorstaat er nog de toets
om als eerlijk mens te leven?
Toch toont die toets alreeds iets goeds,
boven dit gedoe verheven.

Eindig is oneindig.

Grenzen en oneindigheid
kunnen nooit hetzelfde zijn.
Zij zijn met elkaar in strijd:
waar geen vorm is is geen lijn.

Toch zijn lijnen overal,
is ertegelijk geen grootst getal.
Onbegrensd is het heelal
en daarin werp ikeen bal.

Alles is in vrije val
maar die val die is er al.
Hij beweegt vanuit verleden
maar staat steeds stil in het heden.

Wat op dit moment bevriest
is wat straks zijn vorm verliest.


Nooit gezien.

Kan mijn geest zich wel bewegen?
Hij zou dan ergens moeten zijn
om te gaan van A naar B
maar ik kom hem nergens tegen.
Slechts zijn naam wekt soms de schijn
dat hij rondspringt als een ree.

Maar ik heb geen flauw idee
waar ik hem zou moeten zoeken.
Hij omvat me als een zee
en vertoeft in al mijn boeken
maar speelt spelletjes niet mee,
doet zich nooit eens uit de doeken.

Juist omdat ik hem nooit zie
blijft hij enkel theorie.

Eindeloos.

Als ik met mijn adem stop
staat mijn lichaam niet meer op.
Het zal minder goed gaan geuren
maar mijn geest kan niets gebeuren.

Die blijkt van mijn lichaam vrij
en hoort er dan niet meer bij.

Wat resteert is slechts het denken
en dat kan geen einde schenken
wat een slot heeft zelf een slot
en dit blijft doorgaan
tot in de oneindigheid
waarin geen grens is aan de tijd.

Mocht de geest er niet meer zijn
is er ook geen angst of pijn.

Onkenbaar.

Er zijn miljareden golven
die rimpelen op zee.

Soms zijn zij grauw als wolven
en schuiven als een slee
op spiegels, diep gedolven,
uit troggen, tree voor tree.

Alle zijn van water.
Geen drup ervan vergaat er.
Het is steeds een substantie
van hoge transparantie.

Net zo zijn alle vormen,
alsmede wet en normen,
verschijnselen van geest
die daarin zichzelve leest
maar die ik toch niet ken
omdat ik die zelf ben.


De hemel.

De geest is als de hemel
en blijft zichzelf gelijk.

Soms is er veel gewemel
van wolken in dat rijk,
formaties en gefemel
waarnaar ik rustig kijk.

Die rust is van de hemel
want die verdraagt gezemel
en blijft steeds even groot,
diep rood of grauw als lood.

Geen wolk wordt ooit geweigerd
maar wil er eentje gaan
dan geeft hij haar ruim baan
of zij nu schuift of stijgert.

Samen feest.

Als ik kalm ben en zachtmoedig
volgt tevredenheid al spoedig.
Dan hoef ik niet ergens heen
en is vrede er meteen.

Reeds mijn lichaam drukt dit uit
zelfs al maakt het geen geluid.

Enkel door een rechte rug
komt gelijkmoedigheid al vlug
en zij vieren samen feest,
eerst mijn lichaam, dan mijn geest.

Maar zij kennen elkaar niet,
zoals de kanten van een hand,
of zoals een speculant
nooit zijn eigen hersens ziet.




Verwijzing.

Hoe kan er iets veranderen
en toch nog steeds zichzelf zijn?
Als strepen gaan meanderen
dan breekt toch ook hun lijn?

Al kijk ik in een spiegel
dan zie ik vaak gewiegel
maar spekglad blijft het glas
alsof er nooit iets gaande was.
Hier zijn ze dus tegelijk:
bewegingen en rust als van een lijk.

De werk'lijkheid houdt zich, als steeds,
verscholen en gedeisd
maar kan zo zijn als waar, nu reeds,
dit voorbeeld naar verwijst. 

Ongeboren.

Ik zoek steeds naar een begin
maar dit zoeken heeft geen zin
want, gesteld dat ik het vind,
komt de vraag waar het begint.

Dit proces zal zich herhalen
een ontelbaar aantal malen
dus dat levert mij niets op
waarom ik er maar mee stop.

Liever zeg ik nu direkt:
het mysterie is volstrekt.

Wat ik zien kan of kan horen
of van tijdperken de sporen
en het golven van het koren,
zijn, als denken, ongeboren.

Van alles.

Zoals een mes zich niet kan snijden
kan ik mijzelf niet onderscheiden.

Dus kan ik van alles zijn:
een trompet of een robijn,
een vertraagde lange trein
of een scheur in een gordijn,
een reusachtig bang konijn
of een machtig soeverein,
een lacune in het brein
of een handvol maneschijn,
een komedie in het klein
of een valk van marsepein.

Misschien dit allemaal tegelijk
of een afdruk in het slijk.

Overstijgende kennis.

Ik kan slechts aan vormen denken
door wat zinnen aan mij schenken:
rond, driehoekig of veelkantig,
vol, doorzichtig of parmantig,
ruw, gespleten of geheel
of behaard per onderdeel.
Er zijn er oneindig veel
waarmee ik in gedachten speel.

En tot vormen in de tijd
word ik door duren ingewijd.
Ik kan die gaan ontwaren
door wat naar mijn geest te staren.

Maar het feit dat dit zo is
is wat ik in vormen mis.

zondag 9 februari 2014

Kennis.

Er is veel dat ik beweer
zoals soms: "Het is mooi weer".
Ik herhaal dit keer op keer
en dan twijfel ik niet meer.

Maar ik vraag mij zelden af
hoe ik dit zo zeker weet.

Kennis die ik mij verschaf
is als land dat ik betreed
zonder schoenen, zonder staf,
ongewapend, zonder kleed.

En ikzelf, die dit deed,
heb te weinig tijd besteed
aan de vraag naar wie ik ben
waardoor ik mijzelf niet ken.

Lichaam en geest.

Als ik kalm ben en zachtmoedig
volgt tevredenheid al spoedig
want dan hoef ik nergens heen
en is vrede er meteen.

Ook mijn lichaam drukt dit uit,
zelfs al maakt het geen geluid.
Enkel door een rechte rug
komt gelijkmoedigheid al vlug
en ze vieren samen feest,
heel mijn lichaam en mijn geest.

Maar zij kennen elkaar niet,
zoals de kanten van een hand
of zoals een intrigant
nooit zijn eigen hersens ziet.

Ontglippen.

Telkens zoek ik naar een naam.
Daarin vat ik dan tesaam
wat mij anders zou ontglippen
of wat ik juist aan wil stippen.

's Avonds zit ik aan het raam
van een glas cognac te nippen.
Ik hanteer het heel bekwaam,
zet het telkens aan mijn lippen.

Zonder dat ik mij nog schaam
laat ik mijn ideeen slippen
samen met mijn hang naar faam
en mijn plan loopt op deklippen.

Wat ik verder nog beraam
is als kruimels voor de kippen.

Ontbinding.

Ik blijf zoeken naar een bron
waarvanuit dit zijn begon.
Door mijn geest waait steeds een wind
die geen laatste gronden vindt.

Dan houd ik er soms mee op
en zet mijn gedachten stop,
kom te voorschijn met een naam
als de oorzaak van bestaan.

Daaraan houd ik mij dan vast
maar dat wordt mij weer tot last
en die leg ik dan te weken
tot die langzaamaan ontbindt,
laat de dingen voor zich spreken
los van wat ik ervan vind.

vrijdag 7 februari 2014

Tekort.

Als ik in mijzelf kijk
ben ik niet meer wat ik lijk.
Dan vind ik een koninkrijk
waarin denken stolt tot slijk.

Alles kan hierin gebeuren
en 't bevat miljoenen kleuren.
Ik vind nergens een begin,
geef het naar believen zin.

Maar als ik dat soms vergeet
hang ik af van wat ik eet,
maak van mij een schepel stof,
die kan vallen met een plof,
word een nummer op een bord
en doe zo mijzelf te kort.

Op de vlucht.

Ik weet niet wat ik moet zeggen
en vertrouw dit niet genoeg.
Dus dan ga ik overleggen
in de hoop dat ik mij voeg
naar de doolhof met zijn heggen
op het plein of in de kroeg.

Maar, gedreven door de haast,
zit ik er toch meestal naast.
Soms zeg ik iets ook te vroeg
zonder dat men mij iets vroeg.

Ik ben bang voor dit moment
omdat het geen toekomst kent
en dit lokt mij uit mijn tent
want ik vlucht haast permanent.

woensdag 5 februari 2014

Hamlet.

Alles is nu peis en vree
maar het valt nog steeds niet mee
om mij grondig te ontspannen
en de onrust uit te bannen.

Op een dag komt toch de dood
want ik zit al in een boot
die voortdurend verder vaart
naar een wereld zonder kaart.

Eenmaal val ik in een goot
en dan zijn de zorgen groot.

Wat de angst hiervoor betreft
wil ik liever niet er zijn
maar omdat hij zich verheft
blijf ik steken in de pijn.

Eten.

Eten is een vreemd gebeuren.
Een gerecht staat voor mijn neus
met zijn kleuren en zijn geuren
en het staatdaar zonder keus.

Daarop open ik mijn deuren
en verorber het onheus.
Dan heb ik het niet meer voor me
maar ikluister en ik hoor me
als het borrelt in mijn maag.
Nu heb ik genoeg vandaag.

Al het voedsel is nu heen
en werd met mijnichaam een.
Daardoorblijf ik op de been
en werp schaduw als een steen.

dinsdag 4 februari 2014

Zonder doel.

Telkens gaat er weer iets mis
en dan voel ik mij verloren.
Ingemetseld in een nis
benik echter uitverkoren
om te voelen wat hoe is,
in plaats van het alleen te horen,
om geheel alleen te zijn
met de angsten en de pijn
want dan wordt het leed bezworen
en verliest het zijn venijn.

Al dit jammeren en beven
zijn toch tekenen van leven
en wat ik aan weemoed voel
is een bloeien zonder doel.

Uitgeblust.

Dit moment, zo onbeduidend,
is 't sluitstuk van een eeuwigheid
en tegelijk een tijd inluidend
zonder grens, oneindig wijd.

Ik geef slechts momenten aan,
noem die dan begin en einde
van een tijdelijk bestaan
dat zich losmaakt uit het zijnde.

Dit is als scheppen uit een zee
zonder eiland of een kust
en in feite een idee
dat zich vormt uit diepe lust.

Maar ben ik mij dit bewust
wordt de hartstocht uitgeblust.

In duigen.

Het kan zijn dat er niets is
dan slechts een gebeurtenis
die zich eindeloos voltrekt,
onbelemmerd en volstrekt.

Er ishier geen buitenkant,
geen beschouwer aan de rand,
noch een ziel er binnenin
die nog zoekt naar doel en zin.

Bergen, mensen, steden, bomen
zijn niet anders dan fantomen.
Niemand is dit aan het dromen
en het is ook nooit gekomen.

Als ik u wil overtuigen
valt dit stelsel gelijk in duigen.

Wat is.

Wat er niet is is ook niet
want er is slechts dit gebeid
en de rest wordt maar gedacht.
Waar het dag is is geen nacht.

Hiervoor hoef ik niets te doen.
Als bij een versleten schoen
worden veters overbodig,
is een borstel niet meer nodig.

Ik wil zijn met wat er is
want dan loopik nooit iets mis.
Kom ik nooit iets anders tegen,
is er dan nog wel bewegen?
Niets komt dan nog ongelegen
want wat is is hoogst gedegen.

maandag 3 februari 2014

Versleten.

Als ik eenmaal investeer
eis ik daarvan ook de eer.
Als dat niet lukt doet dat zeer,
ongeacht hoe ik mij weer.

Ik wil altijd nog meer weten
en ik raak daarvan bezeten
maar soms ben ik dat vergeten
want dan is de tas versleten
waarin ik schriftenvol bewaarde
en die fladderen ter aarde.

Dan heb ik mijn handen vrij.
Geen gedachte is van mij.
Ik blijf achter als wat klei
of een lelieblanke kei.

In de gaten.

Ik zoek steeds iets naar mijn gading
of wacht lang op een ontlading
waarmee ik mijzelf kwel
en dit azen op ervaring
zorgt ervoor dat ik mij stel
in verzekerde bewaring.

Maar nu krijg ik in de gaten
dat ik dit zou kunnen laten
en kan rusten in een veld
waarin weten niet meer telt.

Wat gebeurt komt onvoorspeld,
heeft geen notie van geweld,
kost geen moeite, zorg of geld
en verschijnt onaangemeld.

Deeltjes.

Men kan ruimte blijven delen
tot in de oneindigheid.
Maar dit gaat een keer vervelen
en het is verspilde tijd.

Men weet immers vantevoren
dat aan delen zijden horen:
of zij groot zijn dan wel klein,
dit zal altijd eender zijn.

Hiervoor hoeft men niet te reizen
of in een spelonk te gluren
want dit vraagt niet om bewijzen
en men hoeft niets af te vuren.

Dit scheelt wel een hoop geweld
en bespaart een smak met geld.

Grondstof.

Mededogen is ontvouwen
en dan wordt de veelheid een.
Hierop kan ik vast vertrouwen,
specifiek en algemeen.

Ik kan het ook zo beschouwen:
het is altijd toch weer steen
waar een beeld uit wordt gehouwen.
Zonder grondstof is er geen.

Denk ik dat dit niet zo is
zorg ik voor een hindernis
waardoor ik meeleven mis.

Soms voel ik mij als een vis
die niet weet wat water is
waardoor ik mij dan vergis.

Slapen.

Als ik moe ben ga ik gapen
want de dag is haast voorbij.
Het wordt tijd dat ik ga slapen,
dan ben ik van zorgen vrij
en wordt Morpheus zelfs mijn wapen
tegen pech en averij.

Bij het tellen van mijn schapen
ga ik liggen op mijn zij
en een diepte, ongeschapen,
maakt een lege schim van mij.

Ik hoef niets bijeen te schrapen
en drijf mee op het getij
dat piraten wel laat kapen
maar niet schrikt van hun kwarwei.

Twee scenario's.

Er zijn twee scenario's,
met hun impressario's,
over hoe de wereld kwam:
uit de geest of uit een vlam.

Het laatste spreekt over een knal
als de start van het heelal
en het eerste over Eden
als de oorzaak van het heden.

Dit is minder lang geleden,
ofschoon ook in het verleden
wat op zich niet meer bestaat.

Ik zie enkel een gelaat
met zijn groeven en zijn voren
maar zie het alleen van voren.

Alles wat erachter is
is alleen geschiedenis
die ik hier veronderstel
zoals vlees onder mijn vel.

Als ik dan iets moet gaan geloven
geef ik toch de voorkeur boven
een gedecideerde klap
aan een appel voor de grap-.