zaterdag 30 juni 2012

Roerloos.

Ik zit hier in een kamer
en voor mij ligt een hamer.
Dan komen er gedachten op,
met ergernis voorop
gevolgd door vrees en beven,
vermoedens over dood en leven
en plannen om naar bed te gaan
als ik bijtijds weer op wil staan,
door flarden mist omgeven,
uit druppeltjes geweven
van beelden en muziek,
waardoor ik als een arend wiek.

Intussen ligt de hamer
nog roerloos in de kamer.

Staan.

Ik heb van't ego horen reppen.
Nu heb ik dan de kans
om het, voordat het kan verleppen,
te pakken in zijn wilde dans,
of te verwijderen zijn kleppen
en het te brengen in balans.

Hoe pak ik dit nu aan?
Ik breng mijzelf tot staan,
besluit niet meer te gaan
en haal mij uit de waan.

Er resten pad noch baan
in't schijnsel zonder maan.
Wimpel, vlag en vaan
hebben hun rimpels afgedaan.

Schacht.

Het leven is een gat
dat zich maar blijft vullen
en de oneindigheid omvat
van drama's en van spullen.

Zonder ooit eens vol te raken
blijft het het voorbijgaan smaken.

Ik zie hoe zich de jaren storten
in zijn peilloos open schacht
en hoe legers en cohorten
spoorloos heengaan in zijn nacht,
hoe er ladderloze sporten
zich onttrekken aan de macht.

Ik zie kale gronden
waar daarnet nog bloemen stonden.

Status Quo.

Er is een werveling van vragen
dwarrelend met duizend plagen
die de aarde teisteren
en het vlees verbijsteren,
door de dagen jagen
en als winden klagen,
aan de indruk kleven
van een stromend leven
dat onverklaarbaar is gegeven,
waarin bergen zweven
die, zonder dat ze ernaar streven,
met hun pieken wolken zeven
en mijn ik dat zwoegt en ploegt
is er slechts aan toegevoegd.


Ontmaard.

Wat ik kan ervaren,
wordt voorzien van commentaren
opdat ik het kan gaan bewaren
voor hergebruik in laat're jaren.
Met mijn handen in mijn haren
ben ik beducht voor maren.

Ik kan mij dit besparen
en mijn zaligheid bewaren:

over de zeeën varen
zonder dingen te verklaren,
in het wilde zwerk staren,
deinend op de baren,
zonder iets nog te vergaren,
los van mitsen en van maren.


Verwisseling.

Er is een vloeiend stromen
uit onbegonnen bron gekomen.
Daar haal ik dan iets uit,
beschouw het als mijn buit,
voorzie het van een label,
gebruik het als een lepel,
waarmee ik schep de soep,
of toverspreuk waarmee ik roep.

Het zijn figuren slechts en namen.
Ik ben mij gaan bekwamen
om ze voortdurend te gebruiken
als waren't raderen en kruiken.

Naam en stroom heb ik verruild
en mij zo in zout verzuild.*)


*) "Maar zijn vrouw, die achter hem liep,
     zag om en werd een zoutpilaar."
     Genesis 19:26.    


donderdag 28 juni 2012

Tuinman.

Ik sta hier voor de Nachtwacht
en vind daarin geen Rembrandt,
al tast ik nog zo zacht
het doek af met mijn hand.

Ik zou kunnen beweren:
"hij is er nooit geweest.
De kunstenaar vereren
is geloven in een geest."

Zo wordt het ook gezegd:
"Het geloof verheft de werken
en maakt het kromme recht."

De paden en de perken,
zij lijken vast en echt.
De tuinman laat niets merken.

Veren.

De wereld blijft maar dagen,
los van al mijn vragen
als wolken die maar jagen
of vlagen die vervagen.

Ik wil mij niet verweren
maar zonder te begeren
haar schimmenspel vereren
en zal mij niet bezeren
want alles is een keren
van wolk en maan in meren.

Zo houd ik op met leren
en hoef niets te bezweren.

Vragen die nog knagen
ruisen rond als veren.

woensdag 27 juni 2012

Om niet.

Alles ligt nu achter mij
en ik heb mijn handen vrij.
Er is enkel dit moment
dat geen doel of oorsprong kent.

Het verwijst naar niets
en is niet tastbaar als een iets
en toch het enige dat is,
altijd daar ook waar ik mis.

Alles is ervan gemaakt
en het staat vast en naakt.
Het kan nergens heen bewegen
en het komt nooit ongelegen.

Het is vol zaligheid en zegen
want helemaal om niet verkregen.

Ongeboeid.

Er is alleen maar wat er is
en ik heb slechts wat ik heb.
Daardoor is er geen hindernis
en vroeg of laat zijn nep.

Het is een dooddoener gewis
maar tevens onverwoestbaar
en als water voor een vis
is het verademend en waar.

Wat er is is er spontaan
en dient zich ongedwongen aan
als de heldervolle maan
die maar in de lucht blijft staan.

Alles blijft voortdurend vloeien
en blijft boeien zonder boeien.

Ontdekking.

De strijd tegen het ik,
dat is juist wat ik ben.
Ik maak mij dikwijls dik
terwijl ik mij misken.
Want ik heb nooit bestaan
maar ben slechts als de maan
weerspiegeld in het water
of holte in een krater.

Die trilling en dat beven
zijn wat ik noem mijn leven.
Wat mij zo is gegeven
heb ik zelf geweven.

't Is tijd om te vertrekken
door dit nu te ontdekken.

Vormgeving.

Elk moment heb ik de keuze
naar links te gaan of rechts,
te volgen welke leuze
of te wachten slechts.

Ik kan besluiten om te staan
of mijn ogen neer te slaan
naar de overkant te gaan
of te kijken naar de maan.

Zo geef ik mijn leven vorm
door duizenden gebaren.

Ik maak die in de storm
van wisselende jaren
hopend op een norm
die ik kan bewaren.

Schaduw.

Wat onophoudelijk gebeurt
heb ik niet in de hand.
Soms wordt mijn wandel goedgekeurd
of val ik door de mand.

Natuurlijk kan ik kiezen
maar ook dit is onderdeel
van dat wat ik niet kan verliezen,
nooit te weinig, nooit te veel.

Ik hoef het zelfs niet te bedenken
want het blijft zich aldoor schenken
zonder verder iets te krenken
kan het stilstaan maar ook zwenken.

Ik ben er slechts de schaduw van
die zich iets voelt, zo nu en dan.

maandag 25 juni 2012

Leren.

Hoe is het om te leren?
Ik kan allicht beweren:
door kennis op te doen,
zowel nu als toen.

Hoe gaat dat in zijn werk?
Hoe kan het zijn dat ik iets merk?
Een kennen moet er alreeds zijn
om te scheiden melk van wijn.

Wie heeft mij dat geleerd?
Het is een weten dat zich keert
naar hoeken en naar zijden
en dat zich blijft verblijden
in zijn eigen aangezicht
waarvan de wereld is het licht.


Krijtstreep.

Ik kan een hoop verklaren
door terug te gaan in jaren,
de oorzaak op te sporen
van wat springt naar voren.

Dat brengt mij tot bedaren
en ik strijk glad mijn haren.
Maar ik raak ook bevroren,
in dromerij verloren.

Ik zou kunnen vergeten
dit ogenblik zo kort
en daardoor niet te meten
als krijtstreep zonder bord.

Hoe minder ik ga weten
hoe vreemder het nog wordt!

Overeenkomst.

Het water en het vuur:
wat hebben zij gemeen?
Zij hebben beide duur:
dat weet je al meteen.

Zijn een object van kennis
en niet te doorgronden.
Net als de zin "ik ben" is
hun afkomst ongevonden.

Zij doen zich beide voor
in ruimte en in tijd
en laten soms hun spoor
of vergaan in strijd.

Zij zijn een ornament
van kennen dat hen kent.

zondag 24 juni 2012

Erfenis.

Soms sluiten zich de mazen
en ben ik ingesloten.
Ik moet mij dan verbazen
hoe ik mij ga stoten
aan mijn eigen trots,
harder dan een rots.

Ik kan geen kant meer op
en als een doorgeslagen stop
ben ik van licht verstoken
terwijl mijn bloed gaat koken.

Ik raas wat in het rond.
Waar zojuist een vaas nog stond
liggen nu wat scherven.
Zij laten zien wat ik zal erven.


zaterdag 23 juni 2012

Modder.

Men zoekt graag naar relieken
in stof en mozaieken
van het veelvormig leven
en wil zich daarvoor geven.

Als er een is gevonden
vat men die in kwarts of goud
alsof die werd gezonden
uit een engelwoud.

Men ziet over het hoofd
wat er gewoon al is
omdat men rotsvast gelooft
in noodzaak van een hindernis.

Als dat geloof verdwijnt
is't modder dat als goud verschijnt.

Opluchting.

Een stukje land ligt aan de zee.
Daarover waaien wolken mee
met wind van alle kanten
in een koepel zonder spanten.

Eronder buigen boom en planten
als de groene afgezanten
van een lange wilde zomer
die voor de schildwacht en de dromer
beide biedt soelaas,
hen omhullend als een vaas.

Op dit land wordt soms getwist
alsof dit alles men niet wist
maar het blijft onverminderd geldend,
opluchting en vrede meldend.

vrijdag 22 juni 2012

Tomeloos.

Een vogel in het hemelruim ziet onder zich geen grenzen.
Het water dat in plassen valt mag daarin rustig plenzen.
Zorgeloos en speels, als een wilde wingerd,
is er een rivierenspel dat zich om de aarde slingert
en de golven, woest en schuimend, bruisen geestverruimend
over de wereld rond, indelingen verzuimend.

Zo stroomt het bloed door hart en aderen
en geen mens die het kan kaderen.
Niemand kan het ooit benaderen,
het is de vloed van kind en vaderen.

Het leven is een stroom,
vattend werk'lijkheid en droom,
dampend als een stoom,
ongebreideld, zonder toom.



donderdag 21 juni 2012

Geweven.

Vergis u niet in Boeddha of in de Lieve God.
Hij wil alleen maar schenken, Zijn deur zit nooit op slot.
Zijn eigenschap is overvloed die nooit iemand schaadt
en in Zijn goedertierenheden wist Hij alle smaad.

Waarom heeft Hij ons lief? Wij zijn uit Hem gemaakt.
Hij is de pijn die in ons steekt wanneer maar iets ons raakt.
Hij zit ons in het merg, onmiddellijk en naakt
en is het geweten dat over ons leven waakt.

Men kan Hem ook ontkennen en zeggen dat Hij niet bestaat
maar dit is als het rennen door een onverlichte straat.
De wereld draait wel door maar volgt geen enkel spoor.
Oneindig en verbijsterd rolt de kosmos uit haar voor.

Het is moedig zo te leven, zelfs in angst en beven.
Dit is juist wat Hij is: uit rillingen geweven.


woensdag 20 juni 2012

Sint Jan.

Alweer de kortste nacht,
eerder dan gedacht,
als een maar dunne vacht
om Phoebus' volle pracht.

Van vele kansen zwanger
wordt hij daardoor niet langer
maar blijft nog steeds de zanger
en van de droom ontvanger
die als een trampoline
veerkracht geeft en ook kinine
aan de gewijde koorts
brandend als een toorts.

Hij is een erfdeel van het vlees
waarin ik mijn noodlot lees.

Tweemaal.

Laatst lag ik diep te slapen
en werd gewekt door dromen
waarin ik hout moest rapen
onder de kale bomen.

Rondom mij was gerommel
als van een verre donder
en vlak bij mij gestommel,
toch nergens in't bizonder.

Het leek wel in mijn lijf te zijn
maar toen kwam gelijk de tweede stap
die overschreed de laatste lijn
waardoor ik wist: dit is geen grap
maar wel degelijk gebolder
van mijn huisgenoot op zolder.

Hypnose.

Hoe vaak word ik niet meegevoerd
door wat ik kan bedenken.
Of het nu afschrikt of ontroert
het blijft maar naar mij wenken.

Het is de vrees die op mij loert
en mij tevens hoop wil schenken.
Een schim die in de rondte toert,
kan zegenen en krenken.

Ik zie niet langer het moment
waardoor de tijden glijden,
het permanente monument
bij vreugde en bij lijden,
glorierijk en onbekend
gereed zonder te schrijden.

dinsdag 19 juni 2012

Tussenin.

Naast de grote berg
ben ik slechts een dwerg
maar naast een speldeknop een reus.
Hierin heb ik nooit een keus.

Zelfs de aarde is een stofje
in het grenzeloos heelal
maar mijn lichaam en mijn klofje
zijn voor een virus overal.

Groot en klein zijn zonder einde
en ik leef daar tussenin.
Hier zijn grenzen en het zijnde,
en de tijd heeft een begin.

Maar als ik mijn blik verfijnde
vlood in leegte alle zin.

Vastgesteld.

Ik kan mij veel vertellen
maar het volstaat om vast te stellen
wat er nu feitelijk gebeurt
terwijl mijn bril de dingen kleurt.

Wat is er toch gaande?
Welaan, dit houd ik staande:
Horen, zien en ruiken,
proeven en mijn hand gebruiken
om te voelen en te woelen
en een wens die zoekt naar doelen.
Van dit alles is er kennis
die op de hoogte van "ik ben" is.

Valt dit kennen weg
dan rest er heg noch steg.

Dweilen.

Ik kan een fresco maken van een lamp
maar die geeft geen licht
en ik kan schilderen een damp
maar hij blijft waterdicht.

Al kan ik over waarheid spreken
kan dat nog heel goed blijven steken
in een schema, droog als gort,
zonder dat het nog iets wordt.

Ik kan praten over pijlen
die, niet in staat om iets te peilen,
slechts in fantasie verwijlen,
in werk'lijkheid zo slap als dweilen.

Dit alles heeft iets van een grap
en die wordt leuk als ik hem snap.

Meegaand.

Door de wereld raast een storm
en zijn windkracht is enorm.
Hij voert alles met zich mee,
geselt volkeren en vee.

Niets blijft daardoor nog bestendig
maar ik ben plooibaar en behendig,
waai met alle winden mee,
zelfvergeten en gedwee.

Van de werveling onscheidbaar,
en zo buigzaam als een haar,
ben ik daardoor vastgeklonken
aan de druppels en de vonken
die voor mij niet meer bewegen
want ik keer mij er niet tegen.

zaterdag 16 juni 2012

Gemaal. *)

Ik denk dat ik iets wil
maar word gewoon gebruikt.
Ik ben daardoor geen spil.
't Is leven dat ontluikt
en dat met duizend armen
zijn weg zoekt door de darmen
van arenden en vissen
niet geplaagd door hindernissen.

Verlangens zijn daardoor een functie,
oponthoud een interpunctie,
van een onbegrensd verhaal
met verschijnselen als taal.

Wat ik maar nalaat of bepaal,
het is het werk van mijn Gemaal.


*)   o/o Hij die de grote dans van Mahamoedra volvoert
      doet alle gedachten ophouden
      zodat alle daden worden tot de daden van de Goeroe o/o

Uit "De Sadhana van Mahamoedra",
       termatekst ontvangen door de Eerwaarde Chögyam Trungpa, Rinpoche.  

Transcendente Smokkel.

Ik wil gaan mediteren
maar laat mij toch blokkeren
door allerlei gedachten
die mij laten wachten.

Ik wil dit respecteren
maar kan het feit niet keren
dat dit ten koste gaat van tijd,
hetgeen mij later spijt.

Nu krijg ik een idee:
Ik laat de twijfel zijn
maar ga reeds met de adem mee,
of het nu moeilijk is of fijn.

Als ik daarna ben uitgedacht
is de sessie al volbracht.

Plassen.

Soms kan natuur zich overklassen
zoals dat gaat bij regenplassen:
zij liggen overal op straat
als in elk de zon opgaat.

Spiegelend hun oppervlak,
strakgespannen, vlak als lak,
met daarin een blad of tak
of weerkaatst het hemeldak.

Al die gladheid maakt mij mak
en ik heb daarvoor een zwak.
Daarin zie ik wolken glijden
die zich van hun aard bevrijden
want zij voegen zich als wimpel
naar de rimpeling zo simpel.

vrijdag 15 juni 2012

Splits.

Voor dat mijn ervaring kleurt
is het al gebeurd:
een vermeende flits
waardoor ik mij splits
van de eenheid van het leven
waaruit rotsen zijn geweven.

Die flits heb ik maar aangenomen
om te verklaren deze dromen
die uit het niets tevoorschijn komen
en naar geen bestemming stromen.

Misschien is hij er nooit geweest
waardoor dit tegenwoordig feest
onbestemd is als een geest,
enerverend en verweesd.

Ontglipt.

Het kan zijn dat ik verander
in een zwijn of salamander
maar misschien is dat niet waar
en ben ik slechts een klapsigaar.

Ik heb mijzelf nog nooit gezien
en kan dus alles wezen
met alle risico vandien.
Toch valt er niets te vrezen
want dat wat alles gadeslaat
en nog nimmer werd gevonden,
doet dat uit een diep hyaat
dat geen peillood kan doorgronden.

Ik weet niet eens of het bestaat
want het ontglipt aan alle maat.

Aannames.

Heel de wereld is een wonder,
onverklaarbaar en bizonder
en de aarde is een vlonder
met ik weet niet wat eronder.

Men heeft over basalt gesproken,
zeeën gloeiend ijzer.
Stenen en metalen koken
daar en sulfur is er keizer.

Diep moet ik daar dalen
om de and're kant te halen
en te breken uit de grond
die zich om de lava rondt.

Ik heb dit enkel maar gehoord
maar ik geloof het woord voor woord.

Restant.

Plotseling, met veel geluk,
breekt mijn dichte kerker stuk.
Sterker dan mijn stok en kruk
raast de storm in een ruk
door de resten van mijn leven.
Losse draadjes blijven zweven,
waaien met de winden mee.
Zij volgen soepel en gedwee
en golven als de wijde zee
of als een kudde harig vee.

Zo blijft er niet veel over
dan wat kruid en lover,
dunnetjes en pover,
als een spinneweb vol tover.

donderdag 14 juni 2012

Losgelaten.

Wat is er toch gaande?
Niet meer dat wat ik eerst waande.
Ik houd niet langer staande
wat zich door het oerwoud baande
van de lagen van het leven:
de pionier is opgeheven.

Verder is er niets veranderd.
Er zijn weliswaar plannen
en een stroom die nog meandert
maar niemand daar om te bemannen
de gestage karavaan.
Niemand ook om stil te staan.

Als het maanlicht zonder maan
laat de maan zijn stralen gaan.

Genade.

Ik ga rond en giet mijn melk
in de open mond van elk
die met angst en beven
hunkert naar bestaan en leven.

Ik wil al mijn liefde geven
aan wie sterven en wie streven
en aan hen die achterbleven
bied ik een bed uit mij geweven.

Al lijkt het soms dat ik verwelk
ben ik toch altijd de kelk
die de wereld blijft ontvangen
los van afkeer of verlangen.

Zonder oogmerk of belangen
heb ik lief en kus uw wangen.

Telepathie.

Als b aan a denkt, ver van hier,
spitst die toch zijn oren.
Afstand telt dus voor geen zier
en soms kan men door muren horen.

Geen onderzoek kan dit verklaren,
natuur blijft haar geheim bewaren.

Zo kan ik in de hemel staren,
zie nevelen op lichtjaren
van elkaar vandaan
met sterren in hun kielzog staan.

Zo wijds en ver weg staat hun gratie
van die van andere dat informatie
te veel tijd vergt om te reizen
naar een plek om aan te wijzen
wat daar moet gebeuren
en toch is invloed te bespeuren.

Daarom moet dit hele rijk
gemaakt zijn van de geest
die alles weet en alles leest,
zonder plaats, dus overal tegelijk.

Afwezig.

Ik kan over ruimte spreken
dus wordt die gekend,
met zijn bergen en zijn beken
waarvoorlangs de zebra rent.

Ook zie ik sterren en planeten
die als stofjes zijn, vergeleken
met de koepel, ongemeten,
waarin hun lichtjes steken.

Ik zie de wolken breken
en hoor de wind opsteken
maar ben als de blinden
wanneer ik mijn geest wil vinden.

Alles wordt gekend
maar de kenner blijft absent.

Ceder.

Ik loop al jaren in het rond
en kan er nochtans niets van vinden.
Het verleden sloeg een wond
maar is verdwenen met de winden
zodra ik er niet meer aan denk.
Vergetelheid is een geschenk
voor zienden en voor blinden,
voor vijanden en welgezinden.

Zij daalt elke avond teder
neer, lichtjes als een veder.

In het bos staat op het mos
stil en hoog een ceder.
Zo zingt ook nu dit uur zich los:
verleden keert niet weder.



dinsdag 12 juni 2012

Perron.

Zojuist heb ik de trein gemist
en mis mijn vliegtuig zeer beslist.
Ik kan nu foeteren en klagen
of mij kwellen met de vragen:
"Waarom was ik toch te laat?"
of "Waarom nu zo lang gepraat?"
Ik ben behoorlijk uit balans
en ik mis daardoor de kans
om te waarderen wat er is:
vakantie zonder hindernis.

Op de bielzen wipt een kraai
en een doffer maakt een draai
op het rustige perron.
Op mijn koffers valt de zon.

Koning voetbal.

Het land is in de greep
van Koning Voetbal.
Hij zet een oranje streep
in de straat en overal.

Maar ik weet niet waar hij woont
en in welk paleis hij troont.
Ik heb zijn baard nog nooit gezien,
mis zijn scepter bovendien.

Misschien is hij wel nooit begonnen
maar voor de grap erbij verzonnen.
Vervolgens ben ik dat vergeten
en voeg mij zo naar zijn decreten.

In feite heeft hij nooit bestaan
en zo neem ik mijzelf ook aan.

Rover.

Het dichten ligt al dagen stil.
Dit is niet wat ik wil
maar ineens is er geen troost
meer over tussen west en oost
alsof een grote rover
huishoudt onder 't kroost
en wegkapt alle lover
zonder dat hij blikt of bloost.

Nu ligt de akker braak.
Er is niets in de maak
behalve dit verslag
dat van de dorheid maakt gewag
op deze lege dag.
Ach, het houdt echt niet over.

zondag 10 juni 2012

Getuige.

In tijden van onzekerheid
word ik makk'lijk meegevoerd
in de maalstroom wijdverbreid
die betovert en ontroert.

Dit zou mij zorgen moeten baren
ware't niet dat ik nog steeds
een baken kan ontwaren
dat uit de golven rijst alreeds.

Dat is de blijvende getuige
die, onbezoedeld als een maagd,
opdat ik voor geen afgod buige,
wel en wee gelijkmoedig draagt.

Het is dit kennen van de feiten
dat de vertwijfeling kan splijten.

zaterdag 9 juni 2012

Terugkeer.

Al wil ik ook mijn poorten sluiten,
toch is er helemaal niets buiten.
Als ik zeg: "Dit hoort er echt niet bij"
dan is dit "dit" toch al van mij.

Ik ben dus veel gastvrijer
dan ik wel wil bekennen
en daarmee een stuk blijer
dan waaraan ik ging wennen.

Mijn armoe is te wijten
aan wat ik ben vergeten.
Ik ging de wereld splijten,
ging passen en ging meten.

Nu is dit aan het slijten
en zink ik terug in weten.

Kennis.

Hoe weet ik dat iets werd geboren,
dat iets opbloeit, sterft en klopt?
Hoe kan het dat ik nu kan horen
dat iets vloeit en dan weer stopt?

Dit weten is niet te herleiden
want als ik al de oorzaak ken
is die van kennis ongescheiden
waarin ook ik een voorwerp ben.

Het is de bron van alle lijden
en ook van gelukzaligheid.
Het kent alle tijden
en de vrede en de strijd.

Verheven boven dood en leven
doet het niets dan zichzelf geven.

donderdag 7 juni 2012

Allen.

Zou't kunnen zijn dat, onbewogen,
één geest kijkt uit alle ogen?
Wat ik iemand heb aangedaan
gaat dan allen aan
en heb ik ooit gelogen
dan heb ik iedereen bedrogen.

Kolossaal wordt dan mijn schuld
die sterren in het duister hult
en een tikje voor de gein
wordt een bron van heel veel pijn.

Maar daartegenover staat
dat een glimlach op't gelaat
laat vervliegen alle haat.
Een schouderklop maakt allen maat.



Scherven.

Verlichting valt niet te verwerven
want ik moet er eerst voor sterven.
Alle voordeel moet ik derven,
niet verwachten ooit te erven.

Zelfs het woord moet nog verdwijnen
voor dat het licht kan schijnen.
Het gaat niet om het mijden van de pijnen
maar om het scheiden van de lijnen
opdat zij parallel gaan lopen,
evenwijdig en gans open.

Er is geen bieden en geen kopen,
geen stok om in te kerven,
geen water om te dopen,
maar vrijheid voor de scherven.


woensdag 6 juni 2012

Drang.

Gezeten in een lege trein
kijk ik naar veld en dreven.
Zo lang hij rijdt is alles fijn
en ongestoord het leven.

Dan staat hij stil en ik word kil
en iets begint te knagen.
Ik weet niet wat dit zeggen wil
maar er rijzen vragen.

Wat wil aldoor bewegen?
Misschien het ikgevoel
dat, met zichzelf verlegen,
zonder reis of doel
dreigt te gaan verdampen
en actie wil, al zijn't ook rampen.

Ik.

Ik ben gemaakt van haast
die door de open velden raast,
langs dorpen en rivieren,
in mensen en in dieren.

Ik houd het ik in stand
maar ben slechts een beweging.
Meer is er niet aan de hand,
ik ben slechts wind die mee ging.

Ik kan dus niet vernietigd worden
want heb als ding niet eens bestaan.
Verwijder slechts grafiek en borden
en ik ben dan geheel vergaan.

Ik was een stormloop over horden
en de baan van zon en maan.





dinsdag 5 juni 2012

Donderwolk.

Ik blaas mij op en drijf naar voren,
zet alles naar mijn hand.
Iedereen moet mijn stem horen,
ik ben een grote dwingeland.

Maar ik zie ieder wijken.
Ledig zijn mijn rijken.
Met niemand te vergelijken
moet ik aan mijzelf bezwijken.

Dan laat ik alles los,
heb niets meer te vertellen.
In bloei staat plots het bos
met herten en gazellen.

Hoe meer ik ga verdwijnen
hoe meer de zon kan schijnen.

Vergeten.

Dit zelf dat ik zo koester,
als parel in een oester,
heeft in feite nooit bestaan.
Het is als schijnsel van de maan
in een stromend water.
Niets blijft daar en niets staat er.
Het kan alleen verschijnen
als leegte wil verdwijnen.
Nu lach ik en ik schater,
begeleid door luid geklater.

Maar het brengt een kater
want een tijdje later
ben ik dit vergeten
en moet als lastdier zweten.

maandag 4 juni 2012

Mysterie.

Wat ik zie is een produkt
van feiten en faktoren.
Iets is verloren of gelukt,
gebouwd werd elke toren.

Dit zijn echter gedachten
die mij overal opwachten.
Wanneer ik zeg: "'t Is toch een feit?"
gebeurt dit ook al in de tijd.

Die toren die ik zie
verandert er niet door.
Hij is een groot mysterie,
los van grond en spoor.

Mijn vingers op mijn knie
geven geen gehoor.





Complementair.

Ik zie een stuk papier verdwijnen
onder een hoeveelheid lijnen
die ik langzaam trek op de plek
waar zij verschijnen. Ik ontdek
dat dit geen oorzaak en gevolg is
want het gebeurt tegelijkertijd.
Waar geen water is daar is een vis
en waar geen vrede is is strijd.

Zo is het iets uit niets gemaakt
en niets dat baart weer iets.
Daar ik niet slaap ben ik ontwaakt,
ik maak een gat wanneer ik spiets.

De wijde zee brengt holtes mee
en wie niet ziet heeft een idee.

Film.

Ik zit hier in de bioscoop.
De film gaat met mij op de loop.
Door de beelden en betogen
word ik makk'lijk meegezogen.

Schitterend die vechtpartij
met die schrille klank erbij.
En de lange diepe kus
die mij bedwelmt, zo zacht en knus.

De blikken en de kogels
zwermen over't scherm.
Piraten, dolken, vogels,
ballades en gekerm
doen mijn verlangen branden.

Onwrikbaar staan de randen.

Onkwetsbaar.

Wat is het meest onkwetsbaar:
beton, graniet of diamant?
Alles valt erop te pletter
met gerinkel en gekletter.

Toch kan ik steen nog houwen
en diamanten kloven.
Een kei kan ik versjouwen -
de onderkant komt boven.

Samengestelde zaken
zijn zo vergankelijk als wat.

Maar wat ik niet kan raken
dat is een open gat.
Ik kan daar niets van maken,
't is korrelig noch glad.






Teruggetreden.

Ik grijp voortdurend in,
krijg af en toe mijn zin
maar vaak ook lik op stuk
of geld op goed geluk.

Ik meng mij in debat,
verzin wat ik vergat,
sla met mijn hand op tafel
tussen thee en wafel.

Dan treed ik even terug
en zie mij op de rug.
Mijn stem is er slechts een.

De ogen van een dobbelsteen
bepalen hoe het gaat,
maar niet met mij. Ik ben te laat.

zondag 3 juni 2012

Wolken.

Ik zou graag willen houwen,
met beitel en met hamer
versieren de gebouwen,
van reliëf voorzien mijn kamer.

De beelden, glad en zeker,
zouden met lege ogen
staren in het veld, bleker
dan de dood en onbewogen.

Schoonheid, zo uit steen verkregen
en uit marmer opgestegen,
stond dan voor allen kant en klaar
en was daarbij ook goed en waar.

Maar als ik wolken ga aanschouwen
vervalt de wens om nog te houwen.

Vormen.

Vormen hebben randen.
Ik stoot daaraan mijn handen.
Zij leggen mij aan banden,
omringen mij met tanden.

Ik ben in hen gevangen
en mijn wild verlangen
gluurt tussen hun tangen,
zindert in mijn wangen.

Het is ook zelf een vorm
net zoals een worm.
Zijn ambities zijn enorm
en woeden als een storm.

De vormen op zichzelf genomen
zijn zuiver en volkomen.

Oester.

Het water dat ik stelp
schittert in mijn schelp.
Ik ben hiervan gemaakt,
glibberig en naakt.

Ik ben als een gedachte
nergens toe bij machte
besloten in mijzelf
mijn schelp is mijn gewelf.

Een stofje dat ik koester,
moederlijk en noester
dan de wereldwijde zee,
geef ik glans en ronding mee.

De golven zijn veel woester
dan ik, een stille oester.

Melkmeid.*)

De hemel is gevat in lood,
verkruimeld ligt het brood
op een tafel zonder bord
zonder dat het nog iets wordt
dan dat wat het al is:
stilleven onder het vernis
waarover tijden glijden
spiegelend naar alle zijden.

Daaronder stroomt de melk.
Het maakt niet uit dat ik verwelk
want het licht blijft breken
en kan met niets worden vergeleken.
Brood en beker, meid en armen
zijn het beeld van zijn erbarmen.

*): Schilderij van Johannes Vermeer.


zaterdag 2 juni 2012

Schrik.

Gisteren op het station
kon ik mijn fiets niet vinden.
Ik was omringd door een cordon
van wielen en metalen hinden.

Ik wist: "hij moet er tussen staan"
maar was vergeten waar.
Onbereikbaar als de maan
stond hij om te rijden klaar.

Zekerder dan ik
verwachtte hij mijn blik
die echter niet kwam dagen.

Zo kon hij zich afvragen:
"de man die ik moet dragen,
is die wel goed snik?
Of is hij aan't vervagen,
vervangen door de schrik?"