dinsdag 31 december 2013

Los zand.

Lichten vliegen in het rond
en ineens kust er een mond,
raken hart en ziel gewond
in de gouden morgenstond,
slaan er weldra vlammen uit
het vertrek van een schavuit
als de schat van gindse bruid
wordt verorberd als een buit.

Maar er is niets aan de hand.
Alles blijft slechts als los zand
zo lang er geen dingen zijn
die fungeren als refrein.

Want pas dan krijgen de branden
een terrein om op te landen.

Stoffer en blik.

Bij een blik hoort ook een stoffer
en die stoffer wordt tot woord
zodra ik mijn blik opoffer
en daar niet door wordt gestoord.

Met dit woord kan ik gaan spelen,
het aan and'ren mededelen,
die, zodra het is vernomen,
naar believen kunnen dromen
met dit aangereikt begrip,
middels keel en tong en lip.

Omgekeerd kan soms een woord
mij doen zien waarmee het spoort
en blijft daarna achterwege,
laat aan het object de zege.

Op reis.

Ik ben altijd al op reis.
Daarvan is nu het bewijs
dat de aard' draait om de zon
die al aan zijn tocht begon
lang voordat zij was ontstaan
met haar dampkring en haar maan.

En de zon draait wederom
rond het midden van een nevel
die weer deel is van een drom
sterretjes die zonder wrevel
alsmaar door de ruimte gaan
zonder eenmaal stil te staan.

Slechts de ruimte zelf staat stil,
los van wat ik vraag of wil.

Laten.

Als ik zeg dat ik iets zie
schep ik daarmee drie velden:

een waarin ik iemand ben die
van zichzelf wil melden,
een waarin er iets bestaat
voordat het verloren gaat,
een waarin het kijken is
als deel van de geschiedenis.

Ik zou't ook kunnen laten.
Wat rest is dan magie,
ontstegen aan de maten,
waar niemand voert regie.

En zelfs al is er praten
weet niemand meer door wie.

zondag 29 december 2013

Schijnbezwaar.

Vaak voel ik mij moe en zwaar
maar nu weet ik hoe dat komt:
ik heb mij als reservoir
kunstig voor mijzelf vermomd.

Alles komt daarin terecht,
dat wat goed is en wat slecht,
onrecht waar ik tegen vecht
of wat mij maar wordt gezegd.

Maar de vraag is: is het waar
of alleen een schijnbezwaar?

Als ik toch moet zijn een ding
ben ik liever maar een ring:
alles gaat daar dwars doorheen,
en ik ben weer leeg meteen..


zaterdag 28 december 2013

Uitgeloofd.

Iemand sprak mij ooit eens aan
en dat heb ik gelijk geloofd. *)

Dat is't begin van mijn bestaan
en het licht werd toen gedoofd,
zonder komen, zonder gaan,
want mij was een kool gestoofd.

Ik nam de woorden voetstoots aan
en heb ze nog steeds in mijn hoofd.
Mijn geluk is van de baan,
het paradijs werd mij ontroofd.

Door de macht van deze waan
is de wereld nu gekloofd
maar dit denken zal vergaan
als mijn eind wordt uitgeloofd.


*): "Eens aan het valse alarm van de nachtbel
      gehoor gegeven - en nooit is het meer goed te maken."

Franz Kafka: "Een plattelandsdokter".

Volgeling.

Bestaat God almachtig?
Zijn reputatie is reusachtig
maar ik zag nooit Zijn gelaat *)
tenzij dat het mij ontgaat
dat het altijd voor mij staat,
's ochtends vroeg en 's avonds laat.

Dan is Hij er nimmer niet.
Ik leef en sterf in Zijn gebied
en wat ik hoor is steeds Zijn lied
terwijl Zijn oog mij aldoor ziet.

Hij gaat voorbij aan goed en kwaad,
is voor mijn  bestaan de maat.
Wat maakt het uit of Hij bestaat
als ik mij hierdoor leiden laat?


*): "Niemand zal God zien en leven."
     Exodus.

vrijdag 27 december 2013

Start.

Het leven lijkt op een geheim
maar komt dat niet omdat ik zoek?

Wellicht blijkt alles al een rijm
in een voor mij geopend boek
wanneer ik verder niets meer lijm
en parels vind in elke hoek.

De hele wereld ligt pas braak
wanneer ik mijn vermoedens staak,
gedachten en systeem verzaak
en nu onmiddellijk ontwaak.

De knoop wordt dan vanzelf ontward
die anders bindt mijn hoofd en hart.
en ik ga telkens weer van start
terwijl mijn oog ideeen tart.

Geloof.

Ik dek mij regelmatig in
want heb in mijn verval geen zin,
of houd mij koest, verroer geen vin,
terwijl ik toch mijn weefsels spin.

Niettemin stel ik slechts uit
wat op een keer komt als besluit.

Omdat een schild geen leegte stuit
verdampen eens mijn wanen
en op een dag word ik de buit
van maden en lianen.

Wat span ik mij dan in?
Het heeft immers geen zin.
Toch geloof ik ergens in,
iets dat ik teer bemin.

donderdag 26 december 2013

Blamage.

Heel de wereld valt in twee:
in "wat is" en "ik maak mee"
en van wat ik maar vertel
ben ik steeds de metgezel.

Dit geldt ook voor alle leed
en voor rampen bij de vleet,
voor wat men aan onrecht deed
en voor deernis die versleet.

Koos ik zelf niet voor die reis
uit het schone paradijs
en eet daarom bitt're spijs
tot de dood komt met zijn zeis?

Dan is het dus niet onwijs
als ik ook de blaam opeis.

Varaan.

Door het gras sluipt een varaan
en ziet daar een buffel staan
die veel groter is dan hij
maar toch komt hij naderbij,
zet zijn kaken in diens poot
als een voorspel op zijn dood.

De buffel loopt geschrokken heen,
de varaan volgt hem meteen,
blijft niet ver bij hem vandaan,
zal hem naar het leven staan.
Zodra de wond hem heeft verzwakt
komt de tijd dat hij hem pakt.

Dit alles ziet de stille maan
die nooit stil staat op zijn baan.

Andersom.

Ik kijk dikwijls naar een wekker
als naar een plaatje van de tijd,
het gemekker van een geit
zegt iets over karigheid
en een vinger aan de trekker
wijst op de vergank'lijkheid.

Zo zijn dingen vaak emblemen
van een orde van systemen
en zij geven al iets weer
voordat ik de woorden leer.

Of wellicht is 't andersom,
zijn gedachten eerst nog stom
maar naarmate zij zich uiten
ontstaat er een wereld buiten.

woensdag 25 december 2013

Konijn.

Ik ken de dingen echtheid toe
door te beweren dat ze zijn.
Ik vergeet dat ik dit doe
en doe afstand van hun schijn,
maak van mijn geest een wichelroe
waarmee ik por in het gordijn
van wat ik zie en zeg dan hoe
een hoge hoed hoedt het konijn
dat echter nooit naar voren springt:
Het is het denken slechts dat zingt.

Een ding weet ik intussen goed:
ik heb mijzelf nog nooit ontmoet.
Het konijn blijft in de hoed
en doet alsof het mij begroet. 

Hatsjie!

Op een middag moet ik niezen
en ik kan vervolgens kiezen
hoe dit te beschrijven:

Is mijn neus aan't kijven?
Mag ik niet meer blijven?
Gaat wat vast staat drijven?

Is het energie
waardoor ik niets zie?

Of is het de kracht
waarop ik steeds wacht
en die altijd lacht
om de bangste nacht?

Of een relikwie
als ik zeg: "hatsjie!"?

Drie hoeken.

Als ik hier een driehoek zie
waarvan er een hoek is verborgen
ken ik ze toch reeds alle drie,
al tonen zij zich morgen.

Als ik dat ga vertellen
dan lijkt dat op voorspellen.
Men kan zich dan gaan kwellen
met vragen naar mijn aard
maar ik heb slechts tabellen
verzameld op een kaart
en trek alleen wat lijnen door
in het moment ervoor.

Gaan zij elkaar ook raken?
Pas als hun tijd zal naken.

maandag 23 december 2013

Waar ik ben.

Ik wil blijven waar ik ben
opdat ik mijn leven ken.
Als ik naar iets anders ga
loop ik mijn verlangens na
en verspil zo energie
waardoor ik de plek niet zie
die zich nu aan mij vertoont
en mij van een reis verschoont.

Wat ik zie is alreeds daar,
ook al weet ik dan niet waar
en verstoken vam een grond
maar ik kijk er rustig rond.

Ik word die frisheid niet meer moe
en hoef nergens meer naar toe.*)


*): "De plek waar ik ben heeft een voordeel
      boven alle andere, namelijk dat ik er niet meer heen hoef."

Samuel Beckett: "Molloy"..

Ondragelijk.


Saaiheid is een lastig ding.
dat ik liever maar verdring.
Dus wil ik verandering
waar ik al te vaak om spring.

Toch begrijp ik het niet goed:
Niemand die mij nu iets doet
geen tiran van wie iets moet
maar die onrust in het bloed.
waar komt die steeds weer vandaan
en voorkomt dat ik blijf staan?

Is het soms gebrek aan moed
dat mij steeds weer vluchten doet
uit dit huidige moment
dat geen angst en zorgen kent?

zondag 22 december 2013

Koekoekshok.

Ik sta nog wel eens voor het blok,
heb het met mij aan de stok.
Mijn geest is wild als een gevaar
en heeft steeds weer commentaar.

Ik leg hem het zwijgen op
terwijl ik mijn verdriet verkrop,
hoor intussen hartgeklop
als ik hem iets zoets toestop.

Maar hij laat zich niet vermanen,
keert weerom met duizend wanen,
overspoelt bepaalde banen
met een overvloed aan tranen.

Toch val ik soms met een schok
uit dit wolkenkoekoekshok.*)


Uit "De vogels"
van Aristophanes.

Zonder na.

Is er wel oneindigheid?
Dat blijft onbeslist.
Want de onbeperkte tijd
verdwijnt in de mist
waar ik haar niet volgen kan
als ik word gekist.

Ik kan weliswaar redeneren:
geen getal zal wederkeren
in de eindeloze reeks
die ik zelfs kan dupliceren
als de streken van een feeks.

Maar ik zal de tijd ontberen
waarop ik dit gadesla
want wat is is zonder na.

Sonde.

Wanneer ik een cirkel trek
dan ontstaat daarmee een plek
die ik van de rest afzonder
zonder dat ik mij verwonder
omdat dit vanzelf spreekt
en er ook niets achter steekt.

Hetzelfde doe ik nu met mij
en ik maak mij daarmee vrij
van de oeverloze rest,
waan mij veilig in mijn nest
en ervaar mij als een sonde.

Dat is nu precies de zonde
die in plaats van in 't verleden
telkens optreedt in het heden.

De haas en de schildpad.*)

*) Een navertelling met commentaar.

Haas en pad leveren strijd
om het bereiken van een doel.
Dit kost de haas veel minder tijd
dan de pad, naar zijn gevoel.

Daarom zegt hij: "Ga maar vast,
ik blijf nog hier, zoals 't mij past
en heb daarna ruimschoots tijd
om te winnen deze strijd.

Daarop gaat de pad op pad
en de haas die talmt nog wat
totdat hij bijna gaat vergeten
dat hij zich nog wilde meten.

Maar dan denkt hij er toch aan
en hij stort zich op de baan.
Ginds ziet hij de schildpad gaan
en waar die was komt hij snel aan.

Toch is er wat tijd verlopen
waarin de pad is voortgekropen.
Dit proces gaat zich herhalen
een ontelbaar aantal malen.

De haas moet het gelag betalen:
nooit zal hij de pad inhalen.

Als een derde nu komt kijken
zal er iets heel anders blijken:
dan komt de haas al snel langszij
en is de schildpad zo voorbij.

Kennelijk zijn er twee rijken:
een van 't denken, een van 't kijken.*)


*) "Er zijn ons (van een wellicht oneindig aantal)
 twee attributen van de Godheid gegeven:
 denken en uitgebreidheid"

vrij naar Baruch Spinoza.

zaterdag 21 december 2013

Tijd en ruimte.

Als ik denk dan kost dat tijd.
Verder is er niets vereist.
Ik verzamel feit na feit
in een tel die steeds verrijst
en die ik benoemen kan
met een nummer, nu en dan.

Dit vormt de getallenreeks
die, plausibel en rechtstreeks,
toont dat er geen einde is
aan duren en geschiedenis.

Pas bij veraanschouw'lijking
zet ik dit tellen op een lijn.
Dan zie ik ineens een ding
en moet er dus ruimte zijn.

Nu en dan.

Soms valt mij dit leven lang.
Dan ben ik ineens weer bang
dat te snel het einde komt,
voordat ik heb opgesomd
wat er allemaal toe doet
wanneer ik de dood ontmoet.

Toch is dit mijn eigen plan
dat vervliegt, zo nu en dan,
waardoor ik niet weet wat ik deed
en geen notie heb van leed.

Dit bestaan is dan vergaan,
met zijn zeeen en zijn maan,
op momenten, meestal kort,
waarin niets onthouden wordt.

vrijdag 20 december 2013

Geen contrast.

Ik zie de zon, ik zie de maan
en zo neem ik mijzelf ook aan
maar vraag maar zelden naar 't bestaan
van waar dit ik voor door moet gaan.

Ik kan het nergens vinden,
't is vluchtiger dan winden
en schrikt als schuwe hinden
wanneer ik het wil binden.

Misschien heeft het wel nooit bestaan
maar hoe kon ik het dan verzinnen?
Ik neem het aldoor voetstoots aan
en situeer het steeds hierbinnen.

De reden dat ik het niet ken
is dat ik het altijd al ben.

donderdag 19 december 2013

Grenzen.

Aan de ruimte komt geen eind,
zelfs al stuit ik op de grens
die de kosmos vast omlijnt
als een muur voor elk mens.

Want is een grens niet altijd dit:
een lijn die twee terreinen scheidt?

Dan begrijp ik hoe het zit:
aan gene zij ligt uitgespreid
ruimte wijd, misschien wel wit
van sterrenlicht, als krijt.

Dat neemt niet weg dat er een geit
knopen van mijn jas afbijt
Dat gebeurt de hele tijd
in zekere oneindigheid.



Hakbijl.

Ik ben vaak aan't redeneren
en heb heel wat te beweren
Ook blijf ik van alles leren
over appelen en peren.

Dit is enkel een proces,
onderscheidend als een mes
maar wanneer ik dat vergeet
wordt het echt voordat ik't weet
en ik zie het als een ding,
los van mijn herinnering.

Wat alleen een oordeel was
wordt gereedschap in mijn hand,
staal waarmee ik piepers jas
of een hakbijl in de wand.

dinsdag 17 december 2013

Tondeuse.

Gedachten komen op en gaan
net zoals de zon en maan.
Ik kan dit simpel gadeslaan
en doe er verder  niets meer aan.

Er zijn er echter wel eens bij
die leggen meer beslag op mij.
Zij laten mij niet snel meer vrij
en staan steeds weer in de rij.

Ik schuif ze echter niet opzij
want zij horen ook erbij.
Zij komen enkel vaker terug
en lijken daardoor nogal stug.

Mijn aandacht ziet ze zonder keuze
en scheert ze zo, als een tondeuse. 

Schrijven.

De werk'lijkheid ligt voor mij klaar,
breed uitgestald en openbaar,
opdat ik naar haar tast en staar
als naar een vat vol kaviaar.

Misschien is dit ook wel niet waar
maar slechts een droom die ik ervaar
en zijn verrukking en gevaar
enkel in verbeelding daar.

Alles hangt slechts aan een haar.
Dat is het feit dat ik ervaar.

Dus volstaat een enk'le schaar
om alles te verdrijven
maar ook dit bedenk ik maar
en zit dit nu te schrijven.

Identiteit.

Het kan niet zijn dat ik mij ken
omdat ik mijzelf al ben.
Kan een oog zijn iris zien
of treft een pijl zichzelf misschien?

Dus kan ik van alles zijn:
een bergtop of een glas met wijn,
een edelman, galant en fijn,
of vlekken op een rolgordijn.

Maar al die zaken gaan teloor
dus ga ik daar toch maar niet voor.

Er is maar een identiteit
die goed voldoet: dat is de tijd.
want die doorstaat verval en klappen
en weet aan rampen te ontsnappen .

maandag 16 december 2013

Genomen.

Soms krijg ik genoeg van denken
en ik ga er tegen in.
Maar ook dit is alweer zwenken
van de geest en heeft geen zin.

Soms krijg ik een goed idee
en ik ga er graag in mee.
Het is als golven van de zee
waarop ik drijf, ontdaan, gedwee.

Ik word  heen en weer bewogen,
kan het beter maar gedogen,
heb mij althans niet bedrogen,
houd wat daar is goed voor ogen:

spel van plannen en fantomen
uit een fust vol lust genomen.




Voort.

Ik ben wel eens levensmoe,
vind dat ik mijn straf verdien
maar dan lacht iemand mij toe
die ik nooit eerder heb gezien.

Al weet ik niet waarom of hoe
krijg ik weer moed voor tien
en weet dat ik niet onder doe
voor iemand, bovendien

Dan kan ik een poosje voort
maar het zou helpen als een woord
uit mijn mond nu een ander helpt
en iemands gal en tranen stelpt
opdat er vriendschap ongestoord
door nevels en misere gloort..

Geen plaats voor twee.

Als ik wat er nu gaande is
wil zien als een gevolg
dan is er ook geschiedenis
die reeds de tijd verzwolg
maar waarvan ik weet
omdat ik niet vergeet.

Als ik wel vergeten kon
was er niets aan de hand.
Dan straalt het heden als de zon,
verwarmend stad en land
waarin ik continu ontwaak,
gespeend van wrok en wraak
en zijn geluk en vreugde groot
al ben ik dan zo goed als dood.

Min maal min.

Als er werk'lijk niets bestaat
bestaat het niets dus evenmin
waardoor er toch weer kans ontstaat
op Hercules en zeemeermin.

Een plus is altijd min maal min:
de rotsen met hun strak gelaat,
de boer met zijn gezin,
de hemel zonder grens of maat,
zij poetsen op een dag de plaat
als vliegen op een kin.

Toch zijn zij nu aanwezig
en met van alles bezig.
De moeder wast de vaat
met armen zacht en pezig.

zondag 15 december 2013

Oppervlak.

Ik zit soms met een probleem,
krijg het niet uit mijn systeem,
maar hanteer dan deze zeem
en 't verdwijnt zonder een zweem:

Ik ga niet op de inhoud in
maar zie alleen maar wat het is:
Een kwellende gedachtenspin
springt uit het water als een vis.

Hij valt er dadelijk in terug.
en miste kennelijk een mug.

Het oppervlak heeft zich gesloten
en ligt weer vredig als voorheen
totdat het nogmaals wordt doorstoten
en zich weer toesluit, heel sereen.


zaterdag 14 december 2013

Wee.

Ik kan zeggen dat het regent
want ik ben met taal gezegend
maar ik vraag mij zelden af
of dit informatie gaf
van wat werkelijk gebeurt
en dwaling geen beleven kleurt.

Wat is eigenlijk dit "het"
waarin zoveel ligt ingebed?
Is "regenen" al niet genoeg
zonder dat ik "het" toevoeg?

Van wat een was maak ik twee
maar dat is slechts een idee.
Daarna zit ik er maar mee
en ervaar onnodig wee.

Misplaatst.

Ik zit in mijn lijf gevangen
en ervaar intens verlangen
om ervan verlost te zijn
want zijn grenzen doen mij pijn.

Toch is dit wellicht maar schijn
en mijn leed naar waarheid gein
omdat ik dit lichaam ben
waardoor ik mijn geest niet ken.

Die heb ik immers nooit gezien.
Ofschoon ik mij ervan bedien
is hij niet meer dan een naam
en vergaart misplaatste faam.

Hij is tot geen daad bekwaam
maar zorgt vaak dat ik mij schaam.

vrijdag 13 december 2013

Klok.

Ik zit bij de schoorsteenmantel
en kijk naar het laaiend vuur.
Als ik eens een blok omkantel
is dat meestal elk uur
als de klok zijn slagen slaat
of ik zie zijn wijzerplaat
waaroverheen met regelmaat
de wijzer in het rond maar gaat.

Ofschoon het lijkt dat hij daar staat
is het steeds een and're plaat
waar de wijzer over gaat
want voor een plaat blijft het te laat.

Deze klok vertolkt de tijd
waarin elk moment verglijdt.

Tellen. *)

Ik kan altijd blijven tellen.
Geen getal komt ooit weerom
en een eind zal nimmer knellen
als ik tien bij drie opsom.
Er is altijd tijd voor meer
en hetzelfde keert nooit weer.**)

Wil ik dit nu wel eens zien
maak ik veraanschouw'lijking,
plaats de nummers op een lijn
en roep ruimte  tot aanschijn.

Daarin doen zich dingen voor
maar zij blijven metafoor ***)
van 't oneindig cijferspoor
want het tellen gaat steeds door.


*): "Het huidige uur heeft het vervlogene
      in de bodemloze afgrond van het
      verleden gestort en het voor eeuwig
      tot niets teruggebracht".

Arthur Schopenhauer:
"Over de viervoudige wortel
van het beginsel van afdoende grond" § 15. 

**):   o/o Alle gedachten verdwijnen in leegte
          als het spoor van een vogel in de lucht o/o

De Vidyadhara, de Eerwaarde
Chögyam Trungpa, Rinpoche:
"Sadhana van Mahamoedra".

***): "Al het vergank'lijke
           is slechts een gelijkenis".

Johann Wolfgang von Goethe:
Faust II

Tussen klein en groot.

Rond mij ligt de ruimte wijd
en oneindig uitgespreid
maar hij is tegelijk zo klein
dat porien reusachtig zijn

Er is plaats voor elk atoom,
elke ster en elke boom.

Lichtjaren onder mijn sokken
en lichaampjes van mijn bloed
blijven aan het oog onttrokken
Dat is trouwens ook maar goed
want het zou mij zeker schokken
als ik tegelijkertijd ontmoet
sterrenmist en gonococcen
maar geen grond onder mijn voet.


donderdag 12 december 2013

Materialisme.

Het wezen van materie,
dat is alleen maar een idee.
Wanneer ik wat beter toezie
speel ik het spel niet langer mee.

Want zelfs als ik te pletter val
bewijst dat toch nog niets
dan dat ik neerkwam met een knal
naast mijn kapotte fiets.

De vraag blijft hoe ik dit nu weet.
Het antwoord, dat ik meest vergeet,
is dat ik zelf iets heb bedacht
dat garant staat voor mijn klacht.

Dat noem ik vervolgens iets
als grondstof voor trottoir en fiets.

woensdag 11 december 2013

Spiraal.

Als ik naar een lezing ga
dan lijkt die wel eens mager.
Ik kijk mijn notities na
maar het wordt enkel vager.


Er werd mij iets nieuws beloofd
maar van die hoop werd ik beroofd.
Toch zag ik een ding over 't hoofd
en heb wellicht een haar gekloofd:

Dat is de kracht van de herhaling.
Als men die ziet als een vertaling
van de ruimte uit de tijd
dan zijn 't dezelfde kringen, wijd,
die nochtans steeds weer dieper gaan
waardoor een springveer gaat ontstaan.


dinsdag 10 december 2013

Langszij.

Een ding blijft mij altijd trouw:
dat is dit huidige moment. ')
Of ik plezier heb of berouw
het staat op't zelfde perkament.

Het komt voor dat ik vergeet
dat ik dit in feite weet.
Daardoor zie ik het niet meer
en daal in verwarring neer.

Als een bootje op de zee
dein ik met de golven mee.
Waarnaartoe? 'k Heb geen idee
maar we zijn altijd getwee
want het hoort er eeuwig bij
en komt telkens weer langszij.


'):  o/o De vreugde van spontaan bewustzijn is voortdurend met mij,
           is dat niet uw glimlachend gezicht, o Karma Padmakara? o/o

Uit "De Sadhana van Mahamoedra"
Termatekst van de Vidyadhara,
de Eerwaarde Chögyam Trungpa,. Rinpoche.

Zonder tijd.


Soms wordt er wel eens gepraat
dat de tijd niet echt bestaat.
Stel je voor dat dit nu klopt:
dan is alles gelijk gestopt.

Alle dagen, alle nachten
met hun wachten en hun klachten
en het rijden van de trein
hebben dan geen tijd van zijn.

Ook de duur van het siluur
of het kruipen van een uur
hebben dan niet meer belang
dan een rotswand van behang
en verrukking en gevaar
zijn dan helemaal niet waar.

maandag 9 december 2013

Schijnprobleem.

Ik vraag me af of het heelal
een begin heeft en een eind.
Of bestond het altijd al,
is het onomlijnd?

Die vraag wordt tot een niemandal
en de zin ervan verdwijnt
als ik ontmasker als een val
dat zijn neemt als een zijnd.

Het heelal kan ik nooit zien
want ik maak er deel van uit.
En is dat toch niet waar misschien
dan is't het al dat buitensluit
waardoor het ophoudt heel te zijn.

Dus gaat mijn vraag slechts over schijn.

Geen tijd.

Men vraagt vaak naar het begin
en kijkt dan de diepte in
van een grondeloos verleden
waarin werelden vergleden.

Maar begin heeft ook begin
dus heeft teruggaan weinig zin.

Tenzij dat de tijd niet is.
Dan is er geen vroeg of laat,
evenmin geschiedenis
of iets dat verloren gaat,
zeker geen gebeurtenis
en geen wereld die ontstaat.

Ook geen tijd meer voor de vraag
of het nog wat wordt vandaag.

Oog.

Altijd blijft het oog ontvangen
hoe het licht valt op een roos
en de blos op jonge wangen
van een stoere lichtmatroos..

Het vindt plaats voor het verlangen
en voordat het ervoor koos.
Soms ziet het ook donk're gangen
en gezichten, dor en boos.

Behalve dat kan het ook geven.
Dat zijn tekenen van leven
en van warmte in het bloed
waaraan geen bezit blijft kleven.

Ook al duurt dit soms maar even
weet ik toch niet hoe dat moet.

Door de mand.

Zo lang ik iets wil bereiken
is er steeds iets aan de hand.
Door te gaan of te ontwijken
houd ik mij daarmee in stand.
Er zal altijd blijven blijken
dat ik zorg voor trammelant.

Beter kan ik anders kijken
met een blik die zich ontspant.

Dan ontdek ik nieuwe rijken
en een onbetreden land
waar geen tijden meer verstrijken
en geen and're hartstocht brandt
dan te stoppen met vergelijken
en te vallen door de mand.

zondag 8 december 2013

Gemis.

Er is een dicht en druk verkeer
van veel woorden in de weer
die voortdurend, keer op keer,
mij verhind'ren dat ik leer
omdat ik alweer snel vergeet
wat er wezenlijk toe deed
en dat nu weer naarstig zoek
alsof getroffen door een vloek
van nog wel herinnering
maar los van het gezochte ding.

De inval was geheel van mij
maar ik kan er nu niet bij
en het enige dat is
is dit onvervuld gemis.

Niet meer.

In dit steeds nog durend leven
heb ik heel wat kwaad gedaan.
Dat vervult me soms met beven
want vergelding komt er aan.

Dus bedenk ik me maar gauw
en toon onverwijld berouw
en dorst koortsig naar een teken
dat de strafmaat is geweken.
maar krijg genoeg van al dit streven
en ik word het zoeken moe.

Mijn vermoedens blijven zweven
maar doen er dan het zwijgen toe.
Hoe weet ik dat ik ben vergeven?
Omdat ik het niet meer doe.

zaterdag 7 december 2013

Altijd.

Er gebeurt geregeld wat:
nu eens dit en dan weer dat.
Zit er niets meer in het vat
kijk ik in een donker gat.

Soms blik ik terug in het verleden
of blijf liever in het heden
om mijn tijd goed te besteden
om de een of and're reden.

Of een pan valt van het dak
op de tegels naast een slak
net als ik een tafel lak.

Of ik mors een druppel jus
op mijn hagelwitte pak.
Wat dan ook: 't is altijd nu.

vrijdag 6 december 2013

Omgekeerd.

Op een middag in april
zit ik in het gras, heel stil.
Boven mij zijn zon en maan
door de hemel aan het gaan.

Maar 't blijkt andersom te zijn:
net zoals ook in een trein
ga ik zelf van A naar B
maar het land beweegt niet mee.

Als ik nu gedachten zie
ben ik zelf hun energie.
Daardoor heb ik geen gedachten
maar gedachten vormen mij.

In plaats van daar nog op te wachten,
ben ik van hen altijd vrij.

donderdag 5 december 2013

Kwart voor elf.

's Ochtends in een vriendenkring
wordt er meestal druk gepraat.
Het gaat over menig ding
dat geen aarzeling toelaat.

Ook van mij wordt er verwacht
dat ik klaar en wel doordacht
met mijn eigen mening kom
anders ben ik misschien dom.

Ondanks dat ik graaf en delf
en van allerlei vertel
komt het toch niet uit mezelf.
Wat ben ik dan wel?

Een idee om kwart voor elf
waarmee ik mij kwel.

woensdag 4 december 2013

Verlangen.

Ik verlang steeds weer naar meer
en wacht op een tweede keer
dat mijn hartstocht wordt vervuld.

Het ontbreekt me aan geduld
waardoor ik niet zie wat er is.
Ik ervaar dan een gemis
en geef anderen de schuld,
zie hen als een hindernis.

Ik heb lange tijd gestreden,
ben ook nu nog ontevreden
maar ik heb daarvoor geen reden.

Omdat het oog steeds alles ziet
ligt er niets in het verschiet
dus intiemer kan het niet.

dinsdag 3 december 2013

Tegelijk.

Tijd gaat aan het ruim vooraf.
Zij gaat voort in gelijke draf,
rijgt gedachten woord voor woord
aan een zinnebeeldig koord.

Daardoor zijn er logica,
een ervoor en een erna
Als het een 't ander verzwolg
is't van vergetelheid gevolg.

Wil de tijd die twee tegelijk
is er pas het ruimterijk.

Gaat bijvoorbeeld bij een waag
een der schalen eens omlaag
gaat de ander gelijk omhoog
zonder dat een tel vervloog..

Nail.

I wonder what this "I" might be,
unfindable and  free.
Dwelling among apes
it puts on so many capes.

It can hide between the grapes
and shops constantly for shapes.
If I grasp it it will flee
since the grasper I can't see.

Though it feels so stiff and stale
it is like a fairy tale
or a snake that eats it's tail.

Often it does weep and wail,
roams the waters like a whale
or is like my coffin's nail.

Zonder grond.

Als ik zeg: "Niets heeft een reden"
en ik heb daarvoor een grond
dan is er een plan beneden
en komt onzin uit mijn mond.
Ik had dit liever maar vermeden,
het is niet waar en ongezond.

Maar al spreek ik zonder reden
is de uitspraak ongegrond
en wat ik zo heb beleden
doet dan van geen inzicht kond.
Het heeft dus geen hout gesneden
maar draait in een cirkel rond.

Slechts in het eeuwigdurend heden
is de bodem zonder grond.

Wederkeer.

Eens komt er beslist een dag
waarvan men rustig zeggen mag
dat het dan lang geleden is
dat ik hier heb geleefd.

Naar wat nu in het heden is
of mij als doel voor ogen zweeft
en waarvoor zoveel reden is,
wordt dan niet meer gestreefd.

Waarvoor intens gebeden is
vergaat zoals de Kreeft
maar alles wat beneden is
keert wellicht weer en beeft
en wat sinds lang vertreden is
verheft zich en herleeft.

maandag 2 december 2013

Oorzaak.

Ik verbaas mij soms waarom
dingen gaan zoals ze gaan.
Ik keer de gronden om en om
en ben op zoek naar hun ontstaan.

Dan verlies ik uit het oog
dat  geen haartje ooit bewoog
in dit huidige moment
dat  geen eind en aanvang kent.

Het  is zo totaal present
dat er geen tijd is dat het went
en dus ook niet voor een vraag
of een antwoord, klaar of vaag.

Voor een oorzaak is het daar,
pas daarna komt *maar* of *waar*.


Iets.

Het is nacht en ik zie dat
het zo donker is als wat.
Er is alom duisternis
waar geen licht te vinden is.

Maar ik heb daarvan besef
en ontleen daaraan het lef
om te spreken van een licht
dat zijn hoge taak verricht
zonder dat het ooit kan doven
want het gaat de nacht te boven
omdat het de kennis heeft
van wat in het duister leeft.

Zelfs al zie ik verder niets
is dit niet zien zeker iets.

Maan en naam.

Aan de hemel staat een schijf.
Dit is wat ik hier nu schrijf
en die schijf geef ik een naam.
Ik noem die bij deze maan.

Zo breng ik die twee tesaam
en dat heb ik al gedaan
voordat ik het zelf weet.
Ik vergeet dat ik het deed.

Nu haal ik ze uit elkaar
en staar er verwonderd naar.

Ik zie het nog niet meteen
maar als ik kalm blijf en sereen
schuiven ze opnieuw ineen:
deze naam en't fenomeen.

Siertuin.

Wat zich voordoet aan mijn oog
kan het doen zonder betoog.
Het contact is al gelegd,
heel eenvoudig en oprecht.

Toch wordt vaak nog iets gezegd
ook al weet ik niet eens echt
waarom ik er aan begin.
Mij ontgaat meestal de zin.

Het gaat er dan niet op vooruit
maar 't probleem waarop ik stuit
is dat ik niet genoeg vertrouw
op wat sterker is dan touw:
dat wat mij vanzelf al bindt
als een siertuin aan het grind.



zondag 1 december 2013

Fenomeen en noumenon.

Alles is een fenomeen.
Het verschijnt en gaat weer heen
en wordt kleiner als ik ga
maar blijft eender als ik sta.

Ook een tafel is soms rond
maar uit and're hoek ovaal
en waar eerst de zon nog stond
schijnt de maan nu als metaal..

Dan is er het noumenon,
aan verandering ontheven,
dat ik ooit een keer verzon,
niet aanwezig in het leven.

Als ik zwijg dan is het weg
net als ik die dit nu zeg.

Tijdverdrijf.

Mijn gedachten gaan maar door,
vormen af en toe een voor
voor weer andere die als koor
onrust brengen of comfort.

Sommige zijn wel eens goor,
andere een vurig spoor
en er zijn er die, als chloor,
doen verbleken tot ivoor.

Al dit denken is decor,
en voorlopig door en door.
Opdat ik mij er niet aan stoor
schep ik ruimte die ik hoor.

Dit verblijf en heel dit lijf
zijn in feite tijdverdrijf.

zaterdag 30 november 2013

Wakker worden.

Als ik 's ochtends wakker word
dan zie ik donk're melk
over daken uitgestort
gegoten uit een kelk
waarin er dromen, lang of kort,
ronddraaien voor elk.

De mijne gingen mij voorbij
maar nog ben ik van hen niet vrij.
Zij spelen nog een tijdje blij
en steken graag de draak met mij.

Maar ik vermij in dit moment
en ben hierin liefst consequent.
Ik heb hiervoor een argument:
het is met zich altijd content.

Paviljoen.

Geef ik aan mijn verlangens lucht
of sla ik voor hen op de vlucht?

Liever laat ik beide na,
dan hoef ik niets te doen.
Als ik van mijn plek weg ga
besmet ik mijn blazoen
en loop mijn grillen achterna
of wijk voor de klaroen
die mij laat horen waar ik sta
opdat ik mij verzoen
met wat ik alreeds onderga:
een vloeiend visioen.

't Is niet hiervoor en niet hierna,
mijn lijf is't paviljoen.

Omhoog.

Ik liep vanavond over straat
zoals dat wel eens vaker gaat
en toen, ineens, keek ik omhoog
alsof de hemel aan mij zoog.

Ik wist niet eens of ik  bewoog
stond met een schoonheid oog in oog.
Mijn huid werd dun, mijn mond viel droog,
mijn fantasie vervloog.

Het was voor een gebaar te laat,
laat staan voor mijn geblaat.

Ik zag haar vol in het gelaat.
Er was geen tijd voor goed of kwaad,
geen denken aan de juiste maat
in die verheven staat..

Voor gek.

Aan het eind van mijn Latijn
wil ik nu eens rustig zijn.
Ik verklaar mij hierbij klein
en omgeef mij met chagrijn.

Daarom ga ik in verzet,
wil dat ik op niets meer let.

Net zo als een bajonet
wordt gestoken in een baal 
zink ik weg in brabbeltaal.

Dan, als staal uit een foedraal,
verschijnt er een zonnestraal
messcherp in het wolkendek
en, verzekerd van zijn plek,
zet hij mijn verzet voor gek.

vrijdag 29 november 2013

Nieuw.

Ik kan altijd blijven vragen
waarom er iets op komt dagen
en het antwoord is steeds weer:
nu weet ik het echt niet meer.

Alles heeft weliswaar grond
maar die grond blijft ongegrond.
Ik draai in een cirkel rond
als ik ga naar waar ik stond.

Zo keert steeds hetzelfde weer
maar het is nooit dezelfde keer
en dus blijft alles altijd nieuw.

Toen ik laatst een beeld uithieuw
kwam er marmer aan het licht
dat nu is in dit gedicht.

Getallen.

Er zijn oneindig veel gevallen
en gradaties van verschil
van hoe appels kunnen vallen
en nuances van een pil.

Als men een trompet hoort schallen
op een ochtend, pril en stil,
houdt de dronkaard op met lallen
en doet niet meer wat hij wil
of hij neemt nog een slok wijn
voor die scherp wordt als azijn.

Toch zijn er nog meer getallen
dan er mooglijkheden zijn:
Men voege toe aan de heelallen
een miljoen of een dozijn.


Zwaluwvlucht.

Elk denken zoekt een grond
en wil weten hoe iets komt.

Het is een fijnmazig net
van vertelsels en verbanden. 
Dit laat nochtans onverlet
dat het vrij en zonder randen
in geen veld ligt ingebed,
dat het nergens lijkt te landen.

Het is ongrijpbaar als de lucht,
lichter dan een zwaluwvlucht,
dat geen gootje overbrugt.

Niet herkend wordt het geducht
en zijn invloed is berucht
maar geeft ook voeding aan een klucht.

Fantasie.

ik verkies amusement
boven er eenvoudig zijn
daaraan ben ik nu gewend
maar dat maakt mijn wereld klein
want in zekere zin dement
leef ik achter een gordijn
van illusies en verhalen
waardoor strategieen dwalen.

Hierdoor ben ik glad vergeten
dat ik hiervoor zelf koos
en dan kan ik niet meer weten
dat ik wegkroop in een doos.

In feite is er niet veel loos
Slechts fantasie is bar en boos.

woensdag 27 november 2013

Introvert.

Ik neem deel aan een gesprek
maar voel me niet zo op mijn plek,
in plaats daarvan een beetje gek
omdat ik geen gehoor opwek.

Dan komt men op hopdieet..
Dat is iets waarvan ik weet.
Er ligt opeens een kans voor mij
maar ik ben er niet snel bij.

Ik heb net te lang gewacht.
Wat ik zeg dat klinkt te zacht
en mist overtuigingskracht.

Daarop neem ik maar de wijk
en haal dan alsnog mijn gelijk
in denken en 't ideeenrijk.

Norm.

Ik bedenk mijn vorm
stel die vast als norm
om temidden van de storm,
zelfs al is't maar als een worm,
met mijn leven door te gaan
in de loop van het bestaan.

En misschien is het maar even
dat ik in het licht kan leven
van een wereld, hoog verheven,
boven siddering en beven
waar geen tijd verloren gaat
en geen val te wachten staat.

Juist omdat die niet bestaat
is die de volmaakte maat.

Wiegeling.

Er is goed en er is kwaad
en een duif en een soldaat
of een wuivende prelaat
die op een gestoelte staat.

Er is geest en er is stof
en een kleuter met de bof.
Er is Ayin en het En Sof
en minister Molotov.

Er is het brein en een gordijn.
In de keuken staat azijn.
Samen met een glaasje wijn
kan ik aardig dronken zijn.

Alles roert zich in een spiegel
waarin ik walg en wiegel.

Zijn wij ons brein?

Er wordt gezegd: "Wij zijn ons brein".
Dit zou heel goed zo kunnen zijn
en biedt voor veel verklaring
maar is geen ervaring.

Ik zie het brein van elke haring,
hoe het trilt bij angst en paring.
Met de grote mensenzee
tel ik alle breinen mee.

Maar het brein dat hiervan weet
heb ik zelf nog nooit gezien.
Er is in mijn hoofd geen spleet
en een spiegel, bovendien,
is alleen maar een stuk glas.
Wat daarin leeft is niet eens gas.

Eenvandevelen.

Op het spitsuur barst een bom
van miljoenen mensen.
Zij krioelen in  de kom
van hun plannen en hun wensen,
lopen alsmaar door elkaar,
meest alleen en soms per paar.

Ik ben een van deze velen
die zijn peinzen niet kan delen.
Dit gepeins gaat mij vervelen
en kan mij niet zoveel meer schelen
net zoals dat van die velen
die het evenmin meedelen.

Ik had het liever weggestreept
maar zit er mooi mee opgescheept.

Onvervaardigd.

Wat gebeurt heeft steeds een grond.
Ook al lijkt iets onrechtvaardig,
zoals een paplam dat zich wondt,
is het zich dit wonden waardig
omdat het alreeds bestond
en door een kin wordt iemand baardig.

En ben ik ziek of goed gezond,
een doorsneemens of eigenaardig,
een branie met een grote mond
of welgezind en aardig,
vergeefs zoek ik van grond de grond,
al zoek ik nog zo vaardig,
tenzij die grond zelf niet ontstond
en ik mij niet vervaardig.

maandag 25 november 2013

Redding.

Ik sta op gespannen voet
met een man die ik ontmoet
maar misschien ligt het aan mij:
ik heb wel vaker averij.

Dus ik houd het liever goed,
weet alleen niet hoe het moet.
Dan krijg ik een mooi idee:
ik ga in zijn schoenen staan
en pas mij volledig aan.

Dan zijn wij niet langer twee
maar ik volg zijn lach gedwee,
lach nu met dat lachen mee
en die lach verschaft mij redding.
Ik vloei veilig door zijn bedding.

Eeuwig toen.

Als ik op een dag zal sterven
zal ik alles moeten derven
en kan verder niets verwerven.

Lijkkleur zal mijn wangen verven
bij het dagen van de dood
en mijn lichaam, deze boot,
kan men rollen in de goot
en staat aan de maden bloot.

Ook mijn adem zal verdwijnen
en daarmede alle pijnen.
Zon zal niet meer op mij schijnen
en mijn lijf verliest zijn lijnen.

Alles wat ik nog wil doen
wordt dan tot een eeuwig toen.

Voorgoed.

Op een dag zijg ik eens neer
en dan adem ik niet meer.
Nu ben ik nog in de weer
maar er komt een laatste keer
dat ik mijn bretels vastknoop
of een warm stokbrood koop,
dat ik wandel op het strand
of mijn kin steun in mijn hand
en dit huis van vlees en bloed
zeg ik dan vaarwel voorgoed.

Dat het vergaat staat buiten kijf.
Heel dit goedverzorgde lijf,
van een heer of van een dame,
is maar een momentopname.

zondag 24 november 2013

Loket.

Elke dag maak ik weer kans
want ontsprong tot nu de dans.
Ja, ik voel me heel wat mans,
houd de zaak nog in balans.

Ik heb het opnieuw gered,
rook nog snel een sigaret
en sluit haastig het loket,
vind mij grappig en koket
en zo zacht als schapenvet,
geen partij voor bajonet
wanneer die naar binnen stoot
als een bode van de dood
en het bloeden,. warm en rood,
doorgaat tot ik word als lood.

Ontmoet.

Ik heb laatst een mens ontmoet,
kalm, tevreden, welgemoed.
Die ontmoeting deed mij goed
want ik werd erdoor gevoed.

Nu zoek ik naar zijn geheim,
vraag mij af hoe hij dit doet.
Zelf voel ik mij vaak als lijm
die onscheidbaar is van roet.

Ik vind dit bestaan maar zwaar,
sta steeds met een weerwoord klaar
terwijl het hem niet zoveel doet
alsof hij zomaar uit zijn hoed
op laat stijgen frisse moed
en mij hartelijk begroet.

Ander.

Vlammen kunnen zich niet branden,
water maakt zichzelf niet nat.
Vrij van dwang en alle banden
is gedrang en elk contract.

Ofschoon mijn hand heel wat kan grijpen
heeft hij zichzelf nog nooit gepakt.
Zo kan een mes zich ook niet slijpen
en blijft lak steeds ongelakt.

Als ik naar mijzelve kijk
geef ik ook van mij geen blijk.
Het kan niet zijn dat ik mij zie
ook al ben ik nog zo schrander
maar ik zie mij in de ander
zonder dat het uitmaakt wie.

Drijfveren.

Drijfveren zijn problematisch
want hun grond is onbekend.
Ik verschans mij automatisch
of misleid een delinquent
door te stollen, stijf en statisch,
want reactie lijkt urgent.

Maar ik weet niet wie hem zendt,
of hij, los van wat ik voel,
niet kordaat en virulent
dienstbaar is aan hoger doel.

Ik weet ook niet wat mij bezielt
als ik handel als een fielt
of een goede daad verricht.
Wat mij drijft blijft uit het zicht.

vrijdag 22 november 2013

Onverklaard.

Wat geschiedt heeft steeds een grond.
Zo brengt zon de morgenstond,
komen woorden uit een mond
en een stroom maakt kiezels rond.

Maar heeft ook de bodem grond?
Dit moet zo zijn als die gechiedt
maar misschien doet hij dat niet.
Dan is de grond dus ongegrond
en heeft geen geschiedenis
en is een grond die dus niet is
want verblijven kost steeds tijd,
nu en in de eeuwigheid.

Maar ik heb toch "is" gezegd
dus zijn mijn woorden onoprecht.
Blijft de vraag: Hoe zit het echt?"
Dit is nog steeds onuitgelegd.

donderdag 21 november 2013

Basalt.

Ik bedenk vandaag een ding
dat nog nooit mijn aandacht ving.
Iets wat niet is in de tijd
en zich niet heeft uitgebreid.

Het heeft helemaal geen grens
en ontwijkt zo elke wens.
Evenzo vermijdt het kennis,
daardoor zorgt het nooit voor stennis.

Juist omdat het nergens is
is het nooit een hindernis
voor dit onbeperkt bestaan
dat gewoon zijn gang kan gaan
en er zelfs mee samenvalt
zoals ruimte met basalt.

Siesta.

Deze wereld is zo woest
en zo eindeloos geleed,
rijk voorzien van goud en roest
en van sterren bij de vleet.

Toen ik ooit beginnen moest,
voordat ik maar een ding deed,
wist ik van geen steen of knoest
en geen ogenblik vergleed.

't Is nu pas dat de hemel bloest
met de nevels in zijn kleed
en ik houd mij ook niet koest
maar ik pak van alles beet.

Alleen de sluimer suft en soest,
heeft hiervan nog steeds geen weet.

woensdag 20 november 2013

Opgelucht.

Ik heb ooit eens uitgerekend
hoe lang ik te leven heb,
wat het reservoir betekent
waaruit ik mijn uren schep.

In de bodem is een klep
waardoorheen mijn leven stroomt.
Net als zand. Dit is geen nep
en ik heb het niet gedroomd.

Op een dag is alles op
en hoe ik denk, ik vind geen stop. 

Net zo min als water stelpt
draagt dit denken vrucht.
Juist omdat het heel niet helpt
raak ik bijna opgelucht.

Dennenappels.

Een rivier van veel gedachten
stroomt vanzelf door mij heen.
Ik hoef nooit op hen te wachten
want ook wachten is er een.

Maar ik zie niet dat ik zie,
ook al kijk ik naar mijn knie.
Het kan zijn dat ik slechts denk
dat ik daaraan aandacht schenk
want ook ik ben een gedachte
en tot  zien niet eens bij machte.

Wie ziet dan de dingen wel?
Hierop komt het antwoord snel:
Het zijn de appels van de dennen
die alreeds zichzelve kennen.

Huiselijk geluk.

Als ik aan mijn tafel zit
hoef ik verder niets te doen
dan te zijn met enkel dit
en te kijken naar mijn schoen.

Met mijn tong aan mijn gebit
heb ik plots een visioen
van een krijger, stralend wit,
in een gouden paviljoen.

In zijn hand houdt hij een zwaard
dat de zegepraal bewaart,
waaromheen het volk zich schaart
dat er ademloos naar staart.

Op de tafel ligt een kaart
en het vuur lekt in de haard.

dinsdag 19 november 2013

Vergeten weten.

Ik weet altijd wat er is:
toegangspoort of hindernis,
scherpe rots of sterrenpracht
of een schaduw in de nacht.

Een livrei van vermiljoen
of een kapseizend galjoen
lief gebaren net als toen,
een dozijn of een miljoen.

Dus zo weet ik altijd iets.
Indien niet dan is er niets.

En al ben ik iets vergeten
kan ik dat tenminste weten
en als ik ook dat vergeet
is dat het einde van mijn leed.

maandag 18 november 2013

Alwetend.

Ik heb lange tijd gedacht
dat de macht, de kracht, de pracht
wordt verkregen door te weten
wat men doorgaans niet kan meten
of wat anders is vergeten
ondanks stellingen en kreten.

Maar dit denken is versleten
en nu toont zich wonderzacht
voordat ik nog heb ontbeten
heel spontaan en onverwacht
zoete kennis zonder zweten
als een lichtflits in de nacht.

Want alwetend slaat op reeds.
Dit is er vanzelf steeds.

Zak.

Ik ben een zak vol goed en kwaad
en verlies wel eens de maat.

Soms betrekt ook mijn gelaat
als er schaduwen van haat
schuiven als mijn liefje gaat
met een ander over straat.

Of ik poets ineens de plaat
als mij straf te wachten staat
maar dan blijk ik toch weer goed
als ik voel de warme gloed
van een onverschrokken daad
zonder erg of eigenbaat.

Als mijn geest geen oordeel velt
ben ik vrij van dat geweld.




Surrogaat.

Soms voel ik mij overdonderd
maar misschien zie ik niet goed.

Mijn project loopt in het honderd,
in mijn voedsel gooit men roet
en dan ben ik zeer verwonderd
over zoveel tegenspoed..

Dan verlies ik uit het oog
waardoor ik mijzelf bedroog:
dat er nergens iets bestaat
maar dat alles steeds vergaat.

Ik zie een schaduw in de straat
die zich met de wind in laat
maar ik vat dit op als kwaad
en bevries dit surrogaat.

zaterdag 16 november 2013

Bezinning.

Ook al lijkt iets hoogst merkwaardig
is het niettemin rechtvaardig.
Het is niets anders dan de kans
om te komen in balans
met wat is voorbij gegaan
maar nog niet is afgedaan.

Het kan zijn dat ik niet weet
wat ik vroeger liet en deed.
Als mij dat te weinig speet
kan dat oorzaak zijn van leed
dat ik momenteel ervaar
ook al weet ik niet vanwaar.

Als ik in de chaos staar
wordt mij dit tenminste klaar.

vrijdag 15 november 2013

Twee soorten goed.

voor Marie.Louise Vreuls.

Er bestaan twee soorten goed
die men niet verwarren moet.

De eerste is gebrek aan kwaad,
dat daar tegenover staat
of een overvloed aan moed
die altijd het goede doet.
Ook is het de juiste maat.
Het is goed dat komt en gaat.

De tweede soort kent goed en kwaad,
weet van edelweiss en roet.
Als iets voor een spiegel staat
wordt het door het glas begroet
en wat eerst komt en wat laatst
worden even goed weerkaatst.


Twee vragen.

Ik loop doorgaans kritisch rond
en bestorven in mijn mond
ligt de vraag: "Is't naar mijn gading,
dekt de vlag ook wel de lading?

Kom ik niet bedrogen uit
als ik afga op geluid
dat voor mij niet is bestemd?
Sta ik dan niet in mijn hemd?"

Zo verspreidt zich grif de angst
en die blijft bij mij het langst.

Dan ontdek ik plots een bron,
warm, weldadig als de zon,
die de zorgenvloed doet stelpen.
Het is de vraag: "Hoe kan ik helpen?"

Monade.

Iets wat een is heeft geen lijn
die het afscheidt en begrenst.
Want dan moeten zijden zijn,
ook al zijn die ongewenst.

Daardoor is het niet meer een
maar zo deelbaar als een steen.

Als ik zoek dan vind ik geen
entiteiten in het veen
van mijn wereld en gedachten
die op hun ontdekking wachten.

Onbegrensd slechts is't heelal.
Dat is immers overal.
Daar kan er maar een van zijn,
gans onkenbaar, soeverein.


donderdag 14 november 2013

Singulier.

Mij wordt telkens voorgehouden
dat ik echt mijzelf moet zijn.

Sommige gewoontes zouden
zich verenigen tot schijn
als ik schuilga achter wouden
van bedrog als een konijn.

Maar dan zie ik over 't hoofd
dat ik alreeds ben ontroofd,
met mijn hebben en mijn houden,
aan dit woud zo rijk aan ooft
zonder oog voor enkelvouden
waar ik niet in heb geloofd.

Deze kan ik nooit verwerven
zoals ik ook geen verf kan verven.

Vertigo.

Ik ben nog boven aan de trap
als iemand mij staande houdt
op een trede, nogal krap,
van gelakt en glanzend hout.

Heel beleefd draai ik mij om
maar ik word meteen ook koud
want een steile diepe kom
wacht geduldig op een fout
van mijn voet van slechts een stap
en ik zal vallen met een klap.

Het heeft ook iets van een grap
dat mijn hersenen als pap
kunnen spatten op de grond.
Daarom draait mijn maag zich rond.

Niet verzonnen.

Juist zag ik iets, als geknipt,
waarover ik het wou gaan hebben.
Nu is het mij geheel ontglipt,
als ik het zoek gaat het juist ebben.

Ik weet niet wat ik moet doen
om het dit keer terug te halen.

Ik word rood als een pioen
want ik moet ervoor betalen
dat ik mis het visioen
waarvan ik niet meer kan verhalen.

Dit is wel wat er gebeurt,
door mijn wensen niet gekleurd.
Het is niet door mij begonnen
en ik heb het niet verzonnen.

woensdag 13 november 2013

Hij.

Ik lig overhoop met jou
of trek aan hetzelfde touw
dat ook jij naar jou toe trekt
dus de spanning is volstrekt.

Dit ontlokt mij snel een snauw
en berouw komt niet zo gauw.
Weerstand die mijn woede wekt
wordt gemakkelijk verstrekt.

Dan vervliegt als morgendauw
van een warmgeworden gouw
wat de bron was van mijn pijnen
als de ochtendzon gaat schijnen:
jij en ik, wij allebei,
zijn slechts een aspekt van hij.


Hanenstaart.

Ik ga zitten om te kijken
naar 't verstrijken van mijn geest.
Het begint erop te lijken
dat aan lust ik denk het meest.

Liever wil ik dit ontwijken,
anders word ik nog een beest
dat met hanenstaart zal prijken
op het een of and're feest.

Maar ook dit zijn weer gedachten
waar ik niet op hoef te wachten.
Zij verzamelen hun krachten
en verdwijnen dan in nachten
van vergetelheid en lucht.

Ik word wakker met een zucht.

maandag 11 november 2013

Wie weet.

Hevig woedt de wereldbrand
en verward raakt het verstand.
Wat ooit was een hecht verband
valt uiteen als stuivend zand.

Maar de branding schuurt het strand
en kroketten zijn krokant.
De vergrijsde olifant
is goed wijs en elegant.

Dit komt zelden in de krant
maar is net zo aan de hand.

Een margriet of madelief
biedt een hoopvol perspectief:
het kan zijn dat al het leed
komt omdat ik iets niet weet.

Amor Fati.

Deze wereld met haar lijden
is al niet meer te vermijden
op de dag dat ik haar ken,
ongeacht waarheen ik ren.

Want zij is een deel van mij
en ik ben er altijd bij
als ik kennis neem van wraak
of een vis zie aan een haak.

Door te weten medeplichtig
word ik ongerust en schichtig.
Daardoor wordt mijn schuld onthuld,
schuld die om vergelding brult.

Laat ik blij zijn met mijn leed,
lijden tot ik niets meer weet.

Wie ben ik?

Ik ga van mijzelve uit
als ik oordeel en besluit
maar als ik de moeite neem
om te kijken wie ik ben
vind ik een verlaten veem
op een plaats die ik niet ken.
Daar staat in een hoek een fiets
maar van mij vind ik er niets.

Maar wie ben ik dan nog wel?
Misschien altijd wie ik zie
of alleen de gladde bel
of de regen op mijn knie
of een halve parodie
gebaseerd op fantasie.

zondag 10 november 2013

Verbeurd.

In de diepte van de nacht
kan het zijn dat soms een klacht
zachtjes om zichzelf lacht
omdat er niets meer wordt verwacht.

Dan is het alleen nog nacht.
Als een eindeloze schacht
houdt die eindeloos de wacht.
Zonder grenzen is hij zacht.

Ik hoef er enkel voor te gaan
en de angst is van de baan.

Ik heb er geen boodschap aan
dat ik ooit eens zal vergaan
want dat is alreeds gebeurd.
Met mijn zorg ben ik verbeurd.

Getrokken.

In de zomer scheen de zon
toen mijn kiespijn plots begon.
Ik ging naar het ziekenhuis
want mijn tandarts was niet thuis.

Daar heeft men mij snel verdoofd
en mij van mijn kies beroofd.
Door de watten flitste pijn
als het licht door een gordijn
en een droefheid welde op
diep vanuit een harteklop
om de kies die nu weg ging
wordend een herinnering.

Zo is de pijn tegelijk een sein
van erbarmen, waarlijk rein. 




Roet.

Heel de wereld raast maar voort,
al sinds jaar en dag ontspoord.
Ook al gaat het meeste goed
kleeft er aan van alles bloed.

Tere onschuld wordt vermoord,
schoonheid in de kiem gesmoord.
Als de wilde hebzucht woedt
wordt het land ervoor beboet.

In de aanvang was het woord
maar het werd niet goed gehoord
en toen kwam de grote vloed.
Ook daarna was er weer roet.

Werd het horen soms verstoord
of de spreker nooit begroet?

Erda.

Ik word elke dag wat ouder
en heb soms een stroeve schouder.
Beide knieen blijven kouder
en mijn slappe bustehouder
raakt tegelijk met mij bejaard
en wordt telkens minder waard.

Ik zit langer bij de haard
en ben niet zo onvervaard
als ik vroeger placht te zijn
toen ik bruusk en zonder schijn
van vermoeidheid het gordijn
wegtrok om het wijds terrein
van wat leeft te overzien
maar nu weet ik meer misschien.

Slinger.

Soms houd ik mij goed verborgen
in een kaartenhuis van zorgen
over plannen die vergaan
of welk pak mij goed zal staan.

Maar ook nu wordt het weer morgen
en mijn vrees wordt opgeborgen
als de sterren en de maan
langzaam in het licht opgaan.

Ook al is mijn hart van ijs
ligt er toch een paradijs
in de hagelwitte wolken
die het hemelblauw bewolken
en geen vreugd of heil verging er
in die diamanten slinger.

zaterdag 9 november 2013

Ziende blind.

Ik liep met lieden in een kring
stap voor stap steeds in het rond
tot door een verandering
langzaam aan een gat ontstond
tussen hem die voor mij liep
en mijzelf die dit gat schiep.

Ik had dat niet goed in de gaten,
voelde mij alleen verlaten,
wist niet dat er achter mij
zich verdichten ging een rij.

Want mijn oog, ofschoon gezond,
deed me van het feit geen kond'
dat ik mijn passen moest versnellen
om te eindigen met kwellen.

Vrije val.

Het bestaan is een gegeven.
Daarom doet het geven goed
want dan rijm ik met mijn leven
wat de kosmos alreeds doet.

Als ik geef dan laat ik los
en ontsnap zo uit het bos
van verlangens en lianen
die mij steeds tot grijpen manen.

Ik raak in een vrije val
maar het gat is overal
waar er ook maar sterren staan
rond de baan van zon en maan
en de druppels uit de kraan
geven er hun vorm aan.

donderdag 7 november 2013

Ding an sich.

Op de tafel ligt een brood.
Van dichtbij is het wel groot
maar van ver af wordt het klein:
hoe groot zou het zelf zijn?

Het is onzichtbaar zonder zien,
niet te kennen bovendien.
Ik kan het weliswaar denken
maar het voorts geen aandacht schenken.

Ondanks al zijn grote faam
is het enkel maar een naam,
boven klein en groot verheven
waar geen stofje aan blijft kleven
want wat nimmer heeft bestaan,
hoe zou dat kunnen vergaan?

In de knel.


Het is het waard om te vergaan
en dan niet meer te bestaan.
Als ik er niet meer zal zijn
is dat het einde van de pijn.

Niemand ben ik dan tot last.
Als de kat zijn oren wast
stort ineen mijn poppenkast.

Dan wordt men niet meer verrast
en de wereld ademt blij
zonder commentaar van mij.

Dit is alles goed en wel
maar het brengt me in de knel
want juist door dit na te streven
roep ik mij daarbij in 't leven.

woensdag 6 november 2013

Krijgskunst.

Als ik stilsta zonder plan
ben ik sneller dan de man
die met blindelings geweld
bomen en een oordeel velt.

Ik sta in het wijde veld
waar geen tijd of afstand telt.
Omdat wachten daar niet geldt
komt er niets onaangemeld.

Daarom lijk ik vliegensvlug
met zelfs ogen in mijn rug.
Maar het tegendeel is waar
want ik was altijd al daar.

Wat gebeurt komt telkens later,
ook al flitst het snel als water.

dinsdag 5 november 2013

Delen.

Wanneer ik kijk hoe ik verschijn
dan heeft mijn lichaam zich geplaatst
in een ruimte zonder lijn,
waarin het met ballen kaatst.

En wat nog mijn geest betreft,
die zwerft steeds door de tijd.
Dat hij dit niet altijd beseft
is daarmee niet in strijd.

De ruimte echter en de tijd
zijn zelf zuivere deelbaarheid.
Men kan ze blijven splitsen,
er zijn daarbij geen mitsen.

Dit delen kan steeds verder gaan
en er komt nooit een einde aan.

Onvindbaar.

Ik weet echt niet waar ik ben
ofschoon ik de plaatsnaam ken
van de stad waar ik dit leven
lange tijd sta ingeschreven.

Deze stad ligt in een land
dat de zee raakt met een strand
en aan nog twee landen grenst
zoals dat ooit eens werd gewenst.
 
Maar die landen en de zee
draaien met de aarde mee
en de aarde, op haar beurt,
wordt ternauwernood bespeurd
tussen sterren, fijn als zand,
in een ruimte zonder land.

Onbespat.

Ik neem de wereld als product
van 't verleden, goed gelukt.
Dat is wat ik er bij denk,
hoe ik haar een schepper schenk.

Wat ik ervaar kan zonder dat.
Dan staat daar ineens een stad
waar ik belandde zonder pad,
die nooit plan of oorsprong had,
door ideeen onbespat,
stromend door een open gat
gezamenlijk met hond en kat
op alleen maar dit moment
dat geen grond en grenzen kent.

Geknetter.

Gorgelend, van kokend lood,
rolt gebulder door een goot
dat muilen van een hel ontsloot
waarin verscheurd wordt, levensgroot,
de  vrede en de fijne letter
met een wild en woest geknetter
van een oude motorfiets
en zijn herrie staat voor niets.

Deze kruipt onder mijn huid
en mij martelt dit geluid
tot het plotsklaps overgaat
in een regelrechte haat.

Deze haat is, als gewoonlijk,
slechts van mij en hoogstpersoonlijk.

maandag 4 november 2013

Weerzien.

Ik kijk naar het tafelkleed
met zijn duizend ruitjes
en ofschoon de tijd vergleed
hoor ik weer geluidjes
uit de diepte van beneden
deze dag mijn geest betreden
en een lang vergaan verleden
komt tot leven in het heden.

Deze ruitjes worden ramen
en daarachter kom ik samen
met mijn vrienden van weleer.

Onverwacht zie ik hen weer
en wij lopen op en neer
al is het niet de eerste keer.

Waarvandaan?

Op mijn schoot heb ik mijn kat
en die is zo lief als wat,
biedt naar rijk soelaas een pad
en is voor warme troost een bad.

Dit gedetailleerde beest
is er niet altijd geweest.
Ik weet nog goed dat ik hier zat,
vorig jaar en zonder kat.

Toen was hij nog niet geboren.
Zijn gespin was niet te horen.
Nu kijkt hij mij vragend aan.
Waar komt hij ineens vandaan?

Deze vraag laat ik maar gaan
want wat was heeft geen bestaan.

zondag 3 november 2013

Bedacht.

Alles wordt constant gedacht:
zwart en wit en dag en nacht,
wezens en hun spel daarin,
als leden van een groot gezin.

Als ik dit uit het oog verlies
dan krijgt dit denken macht.

Het maakt mij wijs dat ik iets kies
of dat ik sta en wacht
of transparante bellen blies,
geheel op eigen kracht.

Wellicht ben ik alleen een nies,
onschuldig, zonder klacht
een golven dat vanzelf aanwies
maar dit is ook bedacht.

Misleid.

Door te geloven wat ik denk
geloof ik vaak niet wat ik zie.

Als ik mij een glas inschenk
los ik op in fantasie
en ik zie de rode wijn
als een vloeiend karmozijn
fonkelend van energie
uit zichzelf gegoten zijn,
stralend in zijn eigen licht
in dit zelfbestaand gedicht.

Helder als een bliksemschicht
is hij niets aan mij verplicht
maar dan denk ik weer aan mij
en is het paradijs voorbij.

Lethe.

Als herinnering gaat wijken
zal geen ding op iets nog lijken,
zal de wereld enig blijken
en mijn muur van angst bezwijken.

Want mijn tuinen en mijn rijken
hebben dan geen eigenaar.
Iedereen kan er naar kijken
want dan zijn ze openbaar.

Wie ik was die is verdwenen
als er geen geheugen is.
Wat er is ligt, onverschenen,
open zonder hindernis
en mijn armen en mijn benen
zijn als vleugels van een vis.

Beneveld.

Tussen bomen in het groen
hangt een tak van vermiljoen
maar hij hangt niet meer als toen
ik eens kwam om te gaan doen
wat hem nu zo stoffig maakt
waardoor hij zijn taak verzaakt
om met glinsterende spaken
van zijn licht mijn hart te raken.

Ik hul de wereld in een mist,
ben vergeten wat ik wist
en ik leef als in een kist
waarin alles is beslist.

Het is maar goed dat, ongemoeid,
geluk onder de nevels gloeit.

Overlijden.

De dood komt nader als een straf
en ik wacht verbijsterd af.
Het maakt niet uit wat ik hem gaf
of dat ik nmoedig was of laf:
met zijn wichelroe als staf
kent hij mij al van veraf.

Ik zal hem niet kunnen mijden,
ben steeds tot hem naar het schrijden.
Oog in oog staan wij ooit beiden.

Maar wellicht zal dan het lijden
zich niet langer nog verspreiden
en men kan mij zelfs benijden
want mijn geest zal zich verblijden
als een eind komt aan het scheiden.

Recht en krom,

Er wordt mij meer dan eens gezegd
dat de ruimte is gekromd.
Er is geen lijn ten leste recht.
Zij hebben zich alleen vermomd.

Misschien ben ik een beetje dom
maar stel de vraag: "Wat is dan krom?"
Is dat niet dat wat is niet recht?
Maar dan bestaat het rechte echt!

En recht, natuurlijk, is dan dat
wat afwijkt van een kronkelpad.
Ik kan zeggen dat het is
wanneer ik daarin kromheid mis.

Zo vormen recht en krom een paar
en zijn veroordeeld tot elkaar.

donderdag 31 oktober 2013

Omgekeerd evenredig.

Meestal ben ik nogal bezig
om te zorgen dat iets klopt.
Daardoor raakt er veel afwezig
tot mijn doen en laten stopt.

Dan ben ik er dus niet meer
maar de waarneming keert weer
en ontdaan van alle ruis
toont zich nauwgezet mijn huis.

Ook gedachten met hun klachten
hoeven nergens op te wachten,
storten onbekommerd neer
als de regens in een meer.

Mijn gevoeligheid neemt toe
naarmate ik  minder doe.

Van nature.

Ik beschouw me als een vat
maar ben wellicht veeleer een gat
waarin duizend vaten rollen
en er stromen lava stollen
tot een helling van basalt
waarop veel te pletter valt.

Maar dit gat raakt nooit gekwetst
omdat niets ertegen ketst.
Van nature staat het open
voor wat stilstaat of gaat lopen,
voor een weegschaal in het groot
of een leven na de dood.

Dat ik naief ben of geslepen
zit er al bij inbegrepen.


woensdag 30 oktober 2013

Gegeven.

Dit moment, alreeds gegeven,
is wat er alleen maar is.
Door ernaar te willen streven
zorg ik toch dat ik het mis.

Soms drink ik een pint of zeven
voor dat ik eens iets beslis
maar dan zeg ik: "Wacht eens even,
het kan zijn da'k mij vergis:

Ik denk al mijn hele leven
dat er te beslissen valt,
wil met kogelen doorzeven
wie mijn levensvreugd' vergalt
maar word als een schim verdreven
als de ciderkurk knalt!"

Onderwijl.

Mijn vergaan komt in galop
want mijn uren raken op.
Ik vermeed tot nu de strop
maar de tijd komt dat ik stop.

Ik weet niet wat er dan komt
en heb me tevergeefs vermomd.

Mijn punten heb ik opgesomd
maar nu sta ik geheel verstomd
en zeg dan plotseling: "Verdomd,
ik word spoedig uitgegomd".

Onderwijl zie ik de maan
stralend aan de hemel staan.
Hij was er al voordat ik kwam,
schijnt na mij op schaap en lam.

dinsdag 29 oktober 2013

Kei.

Ik ga uit van mijn bestaan
als een braaf cartesiaan.
Daarom zoek ik naar een baan
en ik kijk graag naar de maan.

Maar als ik dat niet meer doe
zie ik toch nog steeds een koe
grazend in de weide staan
en een aap aan een liaan.

Dus dit zien kan zonder mij,
is van vreemde smetten vrij.

Het is uit zichzelve blij
en blijft roerloos als een kei.
Ook al weet ik dan niet hoe
ziet het reeds en wordt niet moe.

Pen.

Als ik dingen gadesla
geeft mij dat daarbij het leven.
Daar denk ik dan over na,
soms heel lang en dan weer even.

Maar al zijn de dingen niet
is er niemand die iets ziet
en dan is de stilte groot
in de armen van de dood.

Op de tafel ligt een pen
en ik denk dat ik die ken.

Dat ik die gedachte zie
vormt mij tot een relikwie
die dan uit dit zien ontstaat
en weer oplost, vroeg of laat.

maandag 28 oktober 2013

Processen.

In het water valt de regen
en de bladeren bewegen.
Wie er voor iets is of tegen
kruist met zijn rivaal de degen.

Niet altijd komt iets gelegen
maar het brengt maar zelden zegen
als een misstap wordt verzwegen.

Het zijn allemaal processen,
stollend tot herinneringen,
waardoor ik mij vaak laat flessen,
die mij geloven doen aan dingen.

Op een dag geef ik de geest,
maak geen inbreuk op het feest
want ik ben er nooit geweest.

Poeroesja.

Als ik ga van A naar B
is dat enkel een idee
want ik ben slechts waar ik ben
ofschoon het lijkt alsof ik ren.

Net zo denk ik dat ik denk
maar er is slechts een geschenk
van gevoelens en gedachten
waarop ik enkel hoef te wachten.

Vroeger heb ik mij bedrogen
en geloofd dat al mijn pogen
uit mijzelve werd bewogen.

Ik heb in feite nooit gevlogen
maar bezit slechts het vermogen
om wat opkomt te gedogen. 

Adamant.

Waar ik ook maar ga of sta,
nooit ben ik hierin abuis:
of het nu is of hierna,
't is op het snijpunt van een kruis.

Voor mij komt er steeds iets op:
Venus of een varkenskop.
Achter mij kan ik niets zien,
links en rechts iets vaags misschien.

Dit blijft steeds geheel constant.
Er is niets mee aan de hand,
tegen elke brand bestand,
onverwoestbaar, elegant.

Ook al valt een stad aan gruis,
dit staat vaster dan een huis.

Neerzit.

Er wordt sinds jaar en dag gevochten.
Zij die naar de vrede zochten
vormen slechts een minderheid
in het woeden van de strijd
die maar niet wil tanen
en ons overtreft met wanen.

Alles wat men maar probeert
om tot overleg te komen
ziet zich in een haard verkeerd
waaruit vuur en vonken stromen.

Totdat men neerzit op het land
dat ons opheft als een hand.
Rust die niet te vinden lijkt
is dan plotseling bereikt.     

Gewaad.

Onze taal kent wijze wetten
als een gids voor het bestaan.
Niemand kan haar ooit beletten
om haar eigen gang te gaan.

Zij vertoont zich ongekozen,
dient zich uit zichzelve aan.

Menig ding wordt uitgeplozen
en bevrijdt zich uit de waan.
Het kan geuren als de rozen
onder een ivoren maan.

Ons verstand met zijn gedachten
is uit haar gewaad gemaakt
dat soms neervalt na ons wachten
en wij naakt staan en ontwaakt.


vrijdag 25 oktober 2013

Reflectiebepalingen van het onmiddellijke.

Dat wat er direct al is
blijft iets wat ik telkens mis
want als ik het gadesla
is dat een moment daarna.

Dit moment is dus de tijd
waarin kennis zich verspreidt
die met hulp van het geheugen
voor een logica wil deugen
die zich inlaat mert een strijd
tussen werk'lijkheid en leugen.

Wil dit ook gelijktijdigheid
vormt zich ruimte uit de tijd
waarin vele sterren tronen
en miljarden mensen wonen.

Tegengif, *)

"Heel dit leven is een droom,
enkel een futiel symptoom
van een sterk misleide geest
die als echt ziet wat hij leest
in een prachtig prentenboek
dat hij opslaat in een hoek.
Dan maakt het dus geen verchil
wat ik doe en wat ik wil.
In het klein of in het groot
sla ik tenslotte niemand dood.
Alles is alleen maar denken
dat het leven blijft doordrenken."

Dit geldt ook voor dit idee.
Daarom kan ik er niets mee. 


*): "Laat het tegengif zichzelf bevrijden".
     Atisha Dipankara

Krater.

Zowel ruimte als ook tijd
hebben geen begin of eind
en daarin is elk feit
duidelijk en vast omlijnd.

Iets kan vierkant zijn of rond,
kort of vele jaren duren,
maar oneindig is de grond
en ontelbaar zijn de uren
waarin het altijd verschijnt
voordat het een keer verdwijnt.

Alles is er, alles staat er.
Elke bliksem slaat een krater,
nu eens vroeger dan weer later
maar het blijft als schrift in water.

donderdag 24 oktober 2013

Fles.

Voor mij staat een fles azijn,
ongeboren, soeverein.

Ik sta op en ga naar bed
maar als ik weer wakker word
lijkt er sprake van een wet
want een fles staat naast een bord
waar ik er een achterliet
met hetzelfde coloriet
van die van een dag tevoren.

Deze staat ook als een toren
en ik span nu snel mijn koorden,
goed geholpen door wat woorden,
om twee flessen te verbinden
die de tussentijd verslinden.

Val.

In mijn kamer is een vlieg
en die wil er dolgraag uit.
Zoals ik mijzelf bedrieg
bonst ook hij tegen de ruit.

Naast hem staat de deur wijd open
maar dat heeft hij niet gezien.
Zijn verdriet is opgelopen
en zijn wanhoop bovendien.

Toch blijft hij het stug proberen.
Wat niet kan wil hij proberen.
Enkel uit onwetendheid
levert hij een zware strijd.

Ik kan dit eenvoudig zien
maar zit in net zo'n val misschien.

Onvindbaar.

Wat ik onder dood versta
heeft steeds twee gezichten:

And'ren die ik gadesla
en die voor zijn aankomst zwichten
- hun ontbinding volgt weldra,
kort na hun ontwrichten -
geven blijk van zijn bestaan
en geschokt zie ik dit aan.

Als ik echter kijk naar mij
- want ook ik sta in de rij -
val ik nergens te ontdekken;
ik ontbreek op alle plekken.

Dus de dood zal mij niet vinden:
wat niet is kan niet verzwinden.

woensdag 23 oktober 2013

"Het".

Als ik geloof in iets als "het"
schep ik daarmee al een bed
voor een splitsing en een strijd
en een hoop onenigheid.

Als er namelijk iets is
is iets anders dat dus niet.
Er ontstaat een hindernis
in het oeverloos verschiet
en ik loop de vrede mis
met een kluitje in het riet.

Maar als ik dit geloof laat vallen
dan zijn allen weer in allen,
kunnen stromen eeuwig stromen,
vrij en niet vooringenomen.

dinsdag 22 oktober 2013

In het gelaat.

Op dit leven, uit een schoot,
valt een schaduw, levensgroot.
Het is de schaduw van de dood.
Die maakt alles idioot.

Alle moeite, alle zorgen,
zullen zijn vergeten morgen
want de angsten en de pijn
zullen er dan niet meer zijn.

Als dat allemaal zo is,
waarom maak ik mij dan druk?
Kan het zijn da'k mij vergis,
dat ik leef in het geluk?

Dat de dood niet meer bestaat
als ik die zie in het gelaat?

Onaangedaan.

Op de tafel staat een vaas.
Deze is mij ver de baas.
Hij blijft in mijn blikveld zweven,
boven mijn gedoe verheven.

Als ik hem de mijne noem
maakt dat niets uit voor de bloem
die ik er heb ingeplaatst
en het schemerlicht weerkaatst.

Ook het ademen houdt aan,
onbewust van mijn bestaan.
Als de bergen op de maan
zal het op zijn tijd vergaan.

Onverschillig voor mijn waan
blijven zij onaangedaan.*)


*):  "Das Gute ist in gewissem Sinne trostlos".
       Franz Kafka:"Betrachtungen".

maandag 21 oktober 2013

Schijn.

Er is komen, er is gaan
en de strijd om het bestaan.
Er is ruimte, er is tijd,
het gemekker van een geit.

Er is winst, er is verlies,
een kanarie en een nies.
Er is goed en er is kwaad
en een klok die negen slaat.

Er is het zijn en er is niets,
een mysterie en een fiets.

Wat  hebben zij gemeen?
Dat zij er alle zijn.
Hierin zijn zij een
maar zie: hun zijn is schijn.

=

De wereld is vergankelijk,
niet tegen de tijd bestand,
voor ondergang vergankelijk
want niets is er constant.
Geliefden zijn aanhankelijk
maar sterven falikant.

Is er dan niets te vinden,
bestand tegen de brand,
iets dat niet kan verzwinden,
dat langer duurt dan land?

O ja, toch wel, en dat is is.
Het is zonder bekommernis
en zelfs wanneer ik alles mis
is dat nog steeds wat er dan is.

zondag 20 oktober 2013

Regelrecht.

Ik zit te kijken door het raam
van een rustig restaurant.
Er is geen tijd dat ik mij schaam
en mijn hand ligt op een krant.

Dan valt mijn blik ineens tesaam'
met die van een and're klant
die, net als ik, bevrijd van blaam,
zich voor een ogenblik ontspant.

Er is een regelrecht contact
waaraan geen voor of tegen plakt.
Het gaat voorbij aan plan of tact
en is een onverwoestbaar pact.

Ik ga er verder niets van maken.
Dat zou kant noch wal maar raken.

Tijdspel.

Ik ben verzonken in een droom.
Plotseling verschijnt mijn oom.
Hij is al vele jaren dood
maar is er nu weer levensgroot
en draagt nog steeds de strooien hoed
waarmee hij mij ooit heeft begroet.

Hij blijkt altijd nog aanwezig
en is met zijn stropdas bezig
en hij drijft zo op de vloed
van mijn schouwen, onvermoed.

Als ik dan opnieuw ontwaak
zie ik weer, zoals zo vaak,
deze wereld om me heen
maar het is of zij verscheen.

Maas.

Als er een verlangen is
naar het volgende moment
wordt tot een gevangenis
elke staat of tent.

Door mijn onrust aangespoord
zoek ik naarstig naar een poort.
Hiermee ga ik aldoor voort.
Het is dit zoeken dat mij stoort.

Ik vermeen mij in een vaas
maar dit is alleen een waas
van illusie, mij de baas.

Het is onnodig dat ik raas
want de draden van het gaas
zijn de randen van een maas.

zaterdag 19 oktober 2013

Raak of mis.

Telkens moet ik overleggen
wat ik eigenlijk wil zeggen.
Dan wordt mij de mond gesnoerd
omdat de wereld roept en koert.

Ik raak gaandeweg verstomd
en loop, in gezwets vermomd,
weliswaar een tijdje rond
maar mijn spreken heeft geen grond.

Daartoe zou ik moeten zwijgen
maar het ongeduld blijft hijgen
en een aantal woorden rijgen
die mij tot de lippen stijgen.

Ongewild en raak of mis
is het dat dan wat er is.

Hoepel.

Soms voel ik me stram en stijf,
dan weer zwaar maar glad en soepel.
De signalen van mijn lijf
springen op als door een hoepel
terwijl ik verborgen blijf,
onnaspeurbaar in een koepel
waarin duizend wolken drijven
boven massa's and're lijven.

Dit heelal en ik zijn twee.
Aan haar spel doe ik niet mee.
Ik zou het weliswaar willen
maar blijf los staan van haar grillen
vind voor mij geen afzetpunt
voor een sprong of circusstunt.

Klaar.

Ik kan terug gaan in de tijd
door een waterval van dagen,
zuiver uit nieuwsgierigheid
naar hun oorsprong blijven vragen.

En, gesteld dat ik die vind,
is de vinder alreeds daar
die, nog sneller dan de wind,
staat te wachten, kant en klaar.

Net zoals in het verleden
is hij er ook heden.

Omdat hij er altijd is
heeft hij geen gechiedenis.
Daarom is ook alles fris
en ontbreekt een hindernis.

vrijdag 18 oktober 2013

Alomvattend.

Ik heb mij nog nooit gezien
dus kan ik van alles zijn:
een bultrug of een vlieg misschien
of een bollend baldakijn.

Meestal echter denk ik dat
ik iets ben zoals een vat.
Daar kan dan van alles in
tot het reikt tot aan mijn kin.

Daarna kan er niets meer bij
en ben ik vol en niet gastvrij.
Voorts schep ik er ook wel uit
tot ik op de bodem stuit.

Maar als ik mij zie als ring
omvat ik al terwijl ik zing.

woensdag 16 oktober 2013

Vergoeding.

Ik ben van ongemak vervuld
want ervaar altijd weer schuld
als ik berichten krijg van sterven
terwijl ik mijn dag blijf erven.

Zonder invloed zie ik toe.
Ik wil helpen, weet niet hoe.
Laatst zag ik een school met vissen
die vandaag in pannen sissen
en de grote levensboot
vaart voortdurend naar de dood.

Dit weerhoudt geen dak of brood,
kwijnen zal de laatste loot.
Gelukkig mag ik terugbetalen
als ook mij de dood komt halen.


Bries.

Als ik "zijn" zeg zeg ik stromen
dat, nergens vandaan gekomen,
stroomt door bomen en fantomen.
Zelfs de bomen zelf stromen.

Zeg ik "het zijn" is't een ding
dat, als een herinnering,
telkens maar weer terug blijft komen,
in mijn waken en mijn dromen.

Als een ding kan ik het hebben.
Het verstrikt mij in zijn webben
maar ik kan het ook verliezen,
wat gebeurt als ik moet niezen.

Hierin valt er niets te kiezen
en ik bries naast mijn valiezen.

Deemoed.

Hoe komt het dat ik niet vertrouw
op wat iedereen kan doen?
Omdat ik trots ben als een pauw
en slechts denk aan mijn blazoen.
Ik ben de hele dag in touw,
voel mij stiekem kampioen.

Ik schep mijn gevangenis,
denk dat er niets anders is,
klaag over die hindernis
terwijl het mijn toevlucht is.

Maar mijn straftijd zal verlopen
en dan valt de wereld open.
Zonder geld om iets te kopen
zal mij dat tot deemoed nopen.

dinsdag 15 oktober 2013

Vuurtje. *)

In mijn uitgestrekte hand
is een lucifer die brandt
en die houd ik bij een krant
die gaat vlammen aan de rand
om een vuurtje aan te steken
en wat warmte af te smeken
op het donkergrijze zand
waar ik heden ben beland.

Dan laat ik dit houtje los,
wil niet branden als een bos
want ik heb mijn leven lief
en verschaf het graag gerief.

Deze liefde is er al,
heb ik verder niet bedacht,
is er zelfs nog als ik val
en blijft branden dag en nacht.


*): "Boeddhanatuur is het loslaten
       van een lucifer
       die je vingers begint te branden."

- De Eerwaarde Khandro, Rinpoche.

Het goede, het ware en het schone.

Ik heb lange tijd gezocht,
mij gewrongen in een bocht,
mij begeven op een tocht
en gespeurd in elke krocht
om een richtsnoer te ontdekken
dat mij leidt op alle plekken.

Maar ik bleef mezelf bevlekken
en belandde tussen gekken,
was niet beter dan de vrekken
en wist lachlust op te wekken.

Ik heb mij sindsdien beperkt
om te kijken naar wat werkt
en te merken wat er deugt.
Dit verschaft mij tevens vreugd'!  

Alledaags.

Als het uur van sterven komt
wordt de wereld uitgegomd:
wensen, wil en het verstand
en de omtrek van mijn hand.

Alle tastbaarheid vervliegt.
Er is geen windje dat nog wiegt,
geen gezichtsbedrog dat liegt
na de allerlaatste biecht.

Dan raak ik dit alles kwijt.
Dit gebeurt de hele tijd,
telkens als ik val in slaap
voordat ik mijzelf opraap.

Of alleen maar als ik gaap:
dan is er geen schip of schaap.

maandag 14 oktober 2013

Vlaag.

Als ik een stoel zie zeg ik stoel.
Zo ben ik er snel vanaf
en ik weet wat ik bedoel,
scheid het koren van het kaf.

Ik doe hetzelfde ook met mij.
Het is weliswaar rijstebrei
maar ik noem die toch maar ik
ofschoon ik daar vaak van schrik.

Het wordt anders als ik vraag.
Dan wordt alles nogal vaag.

Als ik mij, zoals vandaag,
aan een speculatie waag
wordt de wereld tot een vlaag
of verandert in een laag.

13 oktober 2013

Vele uren valt de regen
met een dicht gedruis omlaag.
De rivieren zijn gestegen
want de regen valt gestaag.

Met zijn ongewenste zegen
maakt hij ons te nat vandaag.
Ik heb mijn bekomst gekregen
van de trage waterplaag
want hij komt te ongelegen
overstijgt al lang de vraag.

Ook als ik mijn klachten spui
gaat haar massa niet opzij.
Het is een waterdichte bui
en er kan geen druppel bij. 

zaterdag 12 oktober 2013

Bedeesd.

Als ik mij niet meer bemoei
met het woelen van mijn geest
laat ik toe dat ik vervloei
en uiteenval tot een feest.

Zo, bevrijd van elke boei,
als een oog dat niet meer leest,
is't onnodig dat ik roei.
Ik raak van mijzelf verweesd.

Maar misschien word ik een beest
of een beul in volle bloei.

Hiervoor telkens weer bevreesd
zorg ik dat ik knip en snoei,
in mijn wellust wel het meest,
maar zij is er: oei oei oei!

donderdag 10 oktober 2013

Auto.

Ik lijk telkens meegevoerd
door de geest die mij beroert
omdat ik vergeten ben
dat ik mijn gedachten ken.

Als ik zien kan wat ze zijn
zijn ze vrij van angst en pijn.
Ze komen op en gaan weer heen,
elk van hen is fenomeen.

Ik die alles gadesla
wil ze meestal achterna
maar ik ben niet eens van mij.

't Is als een auto in zijn vrij:
ook al geef ik steeds meer gas,
hij blijft staan waar hij al was.

Nergens meer.

Er is een aantal woorden
die vaker dan de rest
mijn horizon omboorden
waardoor ik word geflest.

Het woord "ik" is daarvan koning.
Het kiest overal zijn woning
en verwacht steeds een beloning.
Het vindt zichzelf zo zoet als honing.

Toch is het alleen een woord,
doch met regelmaat gehoord.

Aldus herkend verdwijnt zijn dwang.
"Ben ik te vroeg of soms te laat?":
dat blijkt een gedachtengang
diedan nergens meer op slaat.

Lans.

Ik heb steeds een doel voor ogen
en mijzelf daarmee bedrogen
in de zin dat ik steeds mis
wat er eigenlijk slechts is.

Telkens streef ik naar voltooiing
en naar ruimte voor ontplooiing
maar het is dit streven zelf
dat als fresco het gewelf
van die verhoopte ruimte siert
en zijn eigen lijnen viert.

Ik maak ook gen schijn van kans
om te zien mijn eigen dans
net zo min als dat een lans
zich kan gaan doorboren thans.

Dan.

Ik ben altijd onderweg
en heb dus steeds iets voor de boeg,
pleeg regelmatig overleg
en krijg nog altijd niet genoeg
van wat ik hoor en wat ik zeg
want ook nu is het te vroeg
om mijn bestaan te overzien
of het doel waartoe ik dien.

Dit gebeurt pas op het uur
waarop mijn tijd vervliegt als vuur
en mijn bestaan wordt afgerond
in een ruimte zonder grond.

Dan wordt het geheel weerkaatst,
voor het eerst en voor het laatst.

woensdag 9 oktober 2013

Gewacht.

Ik pak uit de kast een boekje
dat ik lang niet heb gezien
Nu breng ik het een bezoekje,
nu pas na een jaar of tien.

Aan de kaft ontbreekt een hoekje,
de heldin heet Clementine,
en er is een vlek te zien
op bladzijde zeventien.

Dit is nog steeds zoals het was.
Daarmee loopt het in de pas
van een vast en strak stramien.

Het heeft de kleur van aubergine
en heeft trouw op mij gewacht
terwijl ik deelnam aan de jacht.

Amper.

Alles gaat al zoveel jaren
op dezelfde wijze voort.
Ik blijf drijven op de baren
en vloei voort van poort tot poort.

Als een rollende klos garen
die maar ronddraait, ongestoord,
kan ik mijn draden niet bewaren
en verlies mijn levenskoord.

Als ik zo maar rond blijf varen
sla ik eenmaal overboord.

Zo beneden en zo boven,
zo bekend en zo vertrouwd:
toch kan ik maar amper geloven
dat het leven zich ontvouwt.

Weg.

Telkens val ik terug in wanhoop
want ik zie over het hoofd
dat ik steeds weer uit het land loop
dat mj nochtans werd beloofd.

Dit is de vertrouwde aarde
die mij in dit leven draagt
en die hele steden aarde,
rotsen en spelonken schraagt.

Deze aarde heeft geen grenzen,
daarom ben ik nooit echt weg.
Ik kan springen als de gemzen,
lig dan weer waar ik mij leg,
en kan soms behoorlijk drenzen
als ik geloof wat ik dan zeg.

Vanaf de maan.

Op mijn pols is ereen plekje,
slechts een onbeduidend vlekje,
omdat ik mij heb geschramd.
Ik weet niet eens waarvan het stamt.

Maar daarbinnen is het rood
en zijn de consequenties groot.
Vele cellen slaan alarm
en het is er druk en warm.

Als mijn oog dit wondje ziet
voel ik mij een hele Piet
maar vanaf de verre maan
ziet men mij geheel niet staan.
Ik ben nietig op de globe,
kleiner nog dan een microbe.


De Vliegende Hollander.

Waar ik ook maar ga of sta,
er is altijd iets te zien
in een circus of een la
of een glanzend vliegmachien.

Alles laat zijn sporen na,
geeft wat frisse moed misschien
ook al komt de twijfel dra.

Maar dan werpt een aubergine
onverwacht zijn warme kleur
zonder weerga door de deur.

Ik bevrijd me van mijn vloek
en hoef nergens naar op zoek,
vind magie in elke hoek
van des levens prentenboek.

dinsdag 8 oktober 2013

Amper.

Alles gaat al zoveel jaren
op dezelfde wijze voort.
Ik blijf drijven op de baren
en vloei voort van poort tot poort.

Als een rollende klos garen
die maar ronddraait ongestoord
kan ik mijn garen niet bewaren
en verlies mijn levenskoord.

Als ik zo maar rond blijf varen
sla ik eenmaal overboord.

Zo beneden en zo boven,
zp bekend en zo vertrouwd.
Toch kan ik maar amper geloven
dat dit leven zich ontvouwt.

maandag 7 oktober 2013

Bericht.

Ik ontvang een slecht bericht:
alle poorten zijn al dicht.
Nu sta ik dus mooi op straat
want ik ben vandaag te laat.

Toch is het in die zin goed
dat het mij zegt wat ik moet.
Het gooit in mijn eten roet
maar is iets wat er toe doet.

Hierop kan ik mij bezinnen.
Ook al valt er niets te winnen
kan ik hoe dan ook beginnen
om te denken aan het linnen
van het zachte beddengoed
waarvan ik de geur inboet.

Spaak.

Heel het leven lijkt een zaak
waar ik mij steeds druk om maak
alsof het hier gaat om een taak
waarmee ik een zenuw raak
met een vreselijke haak
waardoor ik mijn kreten slaak.

Dit gebeurt mij wat te vaak
tot ik tot het inzicht naak
dat het goed is dat ik staak
en daardoor mijn code kraak,
tot mijn ware aard ontwaak
en een grote vreugde smaak.

Zo ontkom ik aan de wraak
en er loopt nu niets meer spaak.

Duizend Watt.

Ik zeg vaak dat het wel gaat
maar ik ben meestal te laat
of ik kom juist veel te vroeg
omdat ik talm en dan weer zwoeg.

Zelden ben ik zo ontspannen
dat ik mij niet ga vermannen
maar verblijf in het vertrouwen
en mijn angsten openvouwen.

Dan ben ik in het moment
dat geen tijd en twijfel kent
of een hier of daaromtrent.

Dan is er alleen maar dat
waaruit licht in vonken spat
als uit een lamp van duizend Watt.

Koket.

Ik dacht slim te zijn en leep
en dat ik alles goed begreep,
dat ik kende elke kneep
en het klappen van de zweep,
totdat er een dikke streep
door de reek'ning werd gehaald
en ik naast de opbrengst greep
want ik had nog niet betaald.

Ik stond nog altijd aan de lijn
en beschouwde zo het zijn
waardoor ik er buiten bleef,
op een plek waar ik nog streef.

In plaats van er in op te gaan
draai ik rond zoals de maan.

Schuur.

Als ik afzie van de duur
dan begint een avontuur
zonder oorzaak en gevolg
die ik immers reeds verzwolg.

Alles wordt dan even puur
en gereinigd in het vuur
op dit meest verheven uur
waarin ik niet dwing of stuur.

Dit is de ultieme kuur
die verleent zijn signatuur
aan de wingerd op de muur
van een ingestorte schuur.

Alles staat als toegevroren.
Daardoor gaat er niets verloren.

Aal.

Alles wat ik nederschrijf
is alleen maar tijdverdrijf
vanuit het rustige verblijf
van mijn stug volhardend lijf.

Wat ik schrijf is soms wat stijf
want, gevangen in een schijf,
blijf ik steken waar ik wrijf
aan het woord waarop ik drijf. 

Ik begeef mij in de taal
en die stelt mij perk en paal.
Zij is zacht en sterk als staal
en toch gladder dan een aal.

Rechter dan een lineaal
zegt zij nooit iets helemaal.






zondag 6 oktober 2013

Schuim.

Voor mij staat een fietsenrek
met zijn rechte spijlen.
Elke spijl staat op een plek
waar niets anders kan verwijlen
en daartussen is het ruim
als in belletjes van schuim.

Deze ruimtes, niet zo gek,
zijn een deel van 't hele rek.
Zij markeren, links en rechts,
spijlen door hun nietszijn slechts.

Vorm en ruimte werken samen
in een wederzijds beamen
en zijn beide net zo ruim
als de bellen van het schuim.

donderdag 3 oktober 2013

Smak.

Voor mij staat een pan met rijst
waardoor ik word opgeëist.
Hij staat rustig op het vuur
en nu let ik op de duur
van de vlammen tot zes uur
want dan zijn de korrels gaar
en de hele pan is klaar.

Nu ik naar de wekker staar
zie ik ook een lege dop
die ervoor ligt op zijn kop.
Dus pak ik hem gelijk maar op,
werp hem in de vuilnisbak
die zich opent als een wak
en weer dichtvalt met een smak.


Cittamatra *).

Op een onbeschreven blad
vormt zich af en toe een spat
die eruit ziet als een gat
in de blankheid die het had
maar dat gat, zo zichtbaar hier,
is gemaakt van het papier
waarop getekend wordt een dier
of een deksel op een kier
en gefascineerd door dat
zie ik niet meer langer wat
het nog steeds in feite is:
vormen waar ik witheid mis.

Hiervan ben ik mij gewis
hoewel ik mij steeds vergis.


*): "Cittamatra" (Skt.) - "Enkel geest".

Deegwaar.

Op de vloer ligt er een haar.
Maar is dat ook echt wel waar?
Want al zeg ik: "hij ligt daar!"
vraagt mijn huisgenote: "waar?".

Dus wellicht is het mijn oog
dat mij deze keer bedroog
of is het mijn vriendin misschien
die hem echt niet heeft gezien?

Plotseling is er een vlaag
van een onverwachte wind
en voor eeuwig blijft de vraag
waarop ik geen antwoord vind:

was die haar nu echt wel daar
of haar "waar?" wel degelijk waar?



.

Spion?

Als ik weg ga uit de zon,
maak ik mij dan tot spion?

Ik trek mij weliswaar terug
en haal op daarmee de brug
die mij bindt met wat bestaat
en mij in de ruimte laat.

Maar die ruimte heeft geen grond
en is nergens afgerond.
Hij is als een open mond
voordat er een klank ontstond.

Zonder mij nog te bekwamen
val ik daar geheel mee samen.
Niemand zoekt er, niemand wenst er.
Daardoor ben ik slechts een venster.

woensdag 2 oktober 2013

Frequent.

Soms komt een prikkel  heel frequent
en ik noem die daardoor diep
waarmee ik dus co-emergent
afstand in het leven riep.

Alles wat zich voordoet vaak
veroorzaakt dat ik ruimte maak.
Deze is nog steeds idee
dat zich uitbreidt tot een zee
van planeten en spiralen
als een vangnet voor mijn dwalen
en zo blijven er verhalen
zich in vorm en maat vertalen.

Is het u nog nooit verteld?
Ruimte is de tijd die af en toe driedubbel telt.


Geleden.

Het is een tijd geleden
dat ik zo heb genoten.

Ik kijk vanuit dit heden
en leef nog onverdroten
want heb geheel geen keus,
met ogen naast mijn neus,
om steeds weer te aanschouwen
wat zich blijft ontvouwen.

Toch noemde ik "geleden"  
toen ik sprak over tijd.
Dat leed niet wordt vermeden
lijkt hierdoor een feit.

Dan is dus leven het vermogen
om het lijden te gedogen.

dinsdag 1 oktober 2013

Ontcijferend.

Heel het leven is een slag
in een beperkte tijd.
Deze krimpt van dag tot dag,
verstrijkt zonder respijt.

De lading dekt geen vlag,
hier helpt geen vlijt of strijd.
Langzaam ga ik overstag
en raak straks mijn lichaam kwijt.

Ofschoon ik niet klagen mag
heb ik  heel wat spijt
maar betaal gelag
waardoor ik word bevrijd.

Ik viel in't gat en bijf er
opdat ik mij ontcijfer.