dinsdag 31 mei 2016

Uitgeraasd.

In mijn borstkas leeft een dier.
Dit krijg ik in het vizier.

Wanneer ik de teugels vier
gaat het voort in een galop
of het kriebelt als een mier,
zet mijn gène op zijn kop.

Zo verricht het trouw zijn job,
mijn intenties geeft het klop.

Het verscheurt al snel de mazen
van het net dat mij omsluit
maar wanneer ik het laat razen
put ik het tenslotte uit.

Als ik hier met woeden stop
houdt het ook daarbuiten op.

Op afstand.

Ik ben schuchter en timide
en ronk niet met een bolide
in de avond voor je raam
omdat ik mij daarvoor schaam.

Niettemin ben ik venijnig
maar ik toon daarvan maar weinig,
sta nu machteloos te kijken
hoe de man met je gaat strijken
die jouw lof en eer verdient,
die, zijn twijfel niet ontziend,
weet te komen tot je schoot
en niet bang is voor de dood.

In imaginaire uren
kan ik slechts op afstand gluren.

maandag 30 mei 2016

Alles wordt geschiedenis.

Wat aan het geschieden is
wordt daardoor geschiedenis.

Het gespartel van een vis,
het geritsel van een blad,
het verzuimen van een mis
en het vallen van een gat.

Het beleggen van het brood
en het komen van de dood.
Niet meer meedoen aan een spel
en het voelen van een vel.

Denken dat iets nog wel kan
met het resultaat daarvan.
Een gewaagde strategie
en een vogel die ik zie.


Slappeling.

Ik gedraag mij steeds correct,
welgemoed en opgewekt.

Daardoor stroomt je bloed niet snel
want intussen voel je wel:
mijn verlangens zijn maar pover.

Zij die vallen voor je tover
hebben pas voor jou wat over,
worden schurk, piraat of rover,
gaan voor jou zelfs naar de hel
want hun hartstochten zijn fel.

Ik, van mijn kant, ben maar braaf,
houd mijn reputatie gaaf.
Als ik stil houd aan jouw grens,
is dat dan wel naar jouw wens?

zondag 29 mei 2016

Vluchtig.

Hoe kan ik jou peilen?
Ik gluur tussen spijlen
van mijn eigen cel,
zie iets van het spel
dat je met mij speelt,
wat mij nooit verveelt.

Maar ik weet niet goed waarom,
ben daarvoor allicht te dom.

Toch ben ik ook wel eens bang
dat je gaat je eigen gang
en in mij stelt geen belang.

Met jouw spijlen aan mijn wang
blijf je ondoorgrondelijk,
vluchtig en verwonderlijk.

Ervaring.

Er is enkel maar ervaring.
Dit is echt geen openbaring
maar toch blijf ik dat vergeten
en dat laat mij danig zweten.

Maar ervaring gaat voorbij,
is geen ogenblik van mij.
Zij  is als 't komen en het gaan
van de fasen van de maan.

Wanneer ik haar gade sla
is er noch een voor of na.

Zij geschiedt in een moment
dat geen grond of grenzen kent
en is steeds volledig vrij,
aan beïnvloeding voorbij.


Passage.

Als ik acht sla op mijn dromen
komt er telkens een voorbij
die al eerder is gekomen
en die laat me maar niet vrij.

Dit heeft veel weg van obsessie
en zodra ik maar een mes zie
heb ik neiging om te snijden
om depressie te vermijden.

Maar dan trap ik er juist in:
mijn gedroom heeft geen begin
en al evenmin een einde.

Ik laat liever al dit zijnde
met gelijkmoedigheid passeren,
ook al is het duizend keren.

zaterdag 28 mei 2016

Monisme.

Ik verdwaal en ik vergis me
als ik denk dat solipsisme
iets te maken heeft met mij.

Van die dwaling ben ik vrij
als ik weet: het is monisme
want het stelt slechts: al is één;
van objecten rest er geen.

Want als ik dan concludeer:
"heel de wereld is dus ik"
merk ik weldra, tot mijn schrik,
dat ik daarmee ook beweer
dat als ik die wereld ben
ik "mijzelf" daarin niet ken
en mij misloop, elke keer.



Verzoenen.

Ik ben ijdel en kleinzerig,
desondanks toch zeer begerig.

Werd je daarom zo afkerig
van mijn fratsen zonder tal?
Maar misschien wist jij dat al.

Zuchtend onder schuldgevoel
ging ik nooit af op mijn doel
en dat dorst ik niet te tonen.

Dus kwam jij bij mij niet wonen
want dit kon je niet verschonen.

Dit is immers het geval
en nu ligt aan mij de bal
om mij hiermee te verzoenen
dankzij jouw bekwaam ontgroenen.

vrijdag 27 mei 2016

Afwezigheid.

Ik verblijf in 't vege lijf;
dat is zo mijn tijdverdrijf.

Maar wanneer ik mij daar zoek
vind ik mij in gene hoek,
ben mij van de tijd gewaar
maar heb geen positie daar.

Alles doet zich aan mij voor,
want ik voel en zie en hoor,
maar degene die dit doet
wordt in feite nooit ontmoet.

Juist omdat die er niet is
is er heel geen hindernis
voor de kwallen op het strand
of een dronken olifant.

Staking.

Ik wijd bijna al mijn tijd
aan het voeren van een strijd
met een geest die mij belaagt
en wil doen wat hem behaagt.

Deze geest is slechts vermeend
en wordt daardoor macht verleend.

Maar hij is slechts een frequentie,
zonder enige essentie,
slechts zijn eigen penitentie,
een verschijnsel in de tijd,
net als trouwens deze strijd.

Het gebeurt niet al te vaak,
maar wanneer ik deze staak
komt het voor dat ik ontwaak.

Hoe het is.

Ik ben een papieren tijger
en daarbij ook nog een hijger.
Wanneer word ik ooit een krijger?

Pas als ik de toegang weiger
aan bewakers van mijn dromen
die te voorschijn zijn gekomen
om mijn leven af te romen
kan ik eind'lijk vrijuit stromen
om te worden tot de held
die je je had voorgesteld.

Maar ook dit is nog geweld.

Liever laat ik alles na
opdat ik slechts gade sla
hoe het met mij is gesteld.

donderdag 26 mei 2016

Biecht.

een navertelling

Op een ochtend gaat te biecht
een rabbijn, die nimmer liegt.

De Eerwaarde is verwonderd
maar hij voelt zich wel gevleid:
- Als u mij maar niet bedondert,
zeg dan: is er soms iets wat u spijt?

- Het geval wil, ach Eerwaarde,
dat ik gister, als bejaarde,
veel plezier had met twee meiden
en de daad niet kon vermijden.

- Dit gaat aan uw Wet voorbij
maar waarom, toch, zegt u 't mij?

- O, niet tegen u alleen!
Ik vertel het iedereen!




woensdag 25 mei 2016

Lange nachten.

Als ik 's-nachts te lang moet wachten
wil ik soms mijn leed verzachten
en loop op wat is vooruit,
denk dat ik jou als een buit
met wat flair veroverd heb
maar dat is volkomen nep.

Ik zoek naar een uitlaatklep
die ik slechts verzonnen heb,
ben gebonden aan mijn klachten
die mij enkel weemoed brachten.

Al mijn hoop is zeer voorbarig
want de werk'lijkheid is karig:
ik staar naar een blinde muur
en het is nog maar drie uur.

Onbeantwoord.

Ik wil altijd bij jou zijn
maar dat vind jij nu niet fijn.
Meer is er niet aan de hand." -
zo spreekt kalmpjes mijn verstand.

Toch sta ik daardoor in brand
want verbroken is de band
die mij aan het leven bindt,
waarin ik de reden vind
voor het feit van mijn bestaan.
Zonder dat zal ik vergaan.

Ik ben jou niet welgevallig
en toch ben je zo lieftallig.
Wat heb ik verkeerd gedaan
dat je mij niet meer ziet staan?

Te vroeg gejuicht.

Ik zit wel eens in het nauw
en voel dan oprecht berouw
want ik sla mijn zonden gade
en smeek grondig om genade.

Maar wanneer die wordt verleend
raakt mijn hart alras versteend.
Aan mijn kwellingen ontwrongen
maak ik gelijk weer bokkensprongen.

Als ik denk te zijn vergeven,
daardoor recht heb op nieuw leven
en mij daar op voor laat staan
maak ik dat weer ongedaan,
doe die zegening te niet
en er volgt opnieuw verdriet.

Geen getuige.

"Wat ook maar opkomt is fris,
het wezen van realisatie."
Daarmee is dus nooit iets mis,
zelfs al raak ik uit jouw gratie.

't Is een inzicht dat er is,
ook wanneer ik dat te laat zie,
en 't verschaft mij zeer gewis
wisselgeld als informatie:

Ik ben zelf de hindernis,
oorzaak van mijn isolatie.

Omdat ik mij steeds vergis
ga ik prat op mijn prestatie
maar krijg nu in het vizier:
er is geen getuige hier.


dinsdag 24 mei 2016

Koorddanser.

Ik durf zelden dom te zijn -
dat doet mijn imago pijn -
houd aan mijn gedachten vast,
ook al heb ik daarvan last.

Wanneer ik iets ben vergeten
wil ik dadelijk weer weten
wat het toch ook alweer was
en dan pieker ik alras.

Als ik afzie van 't verstand
is er niets meer aan de hand
maar als danser op het koord,
van mijn woorden, ga ik voort
met vermijden dat ik val
in het grenzenloos heelal.

Munt.

Wat gebeurt heeft twee gezichten:
wat het is en dat het is.
Net als van een munt de zijden
zijn ze daarvan niet te scheiden.

Men kan zich naar 't eerste richten
maar ook dat is dan wat is.
"Dat" is daarom steeds constant;
daar is niets mee aan de hand
maar het "wat" is variabel,
irritant of comfortabel.

Dit hoef ik slechts vast te stellen.
Dan hoef ik mij niet te kwellen
met het zoeken naar bewijs.
't Is het einde van de reis.

maandag 23 mei 2016

Hypostasen.*)

Boven mij is er de geest
met zijn normen en geboden,
onder mij het zinnenfeest
met karbonkels op de zoden.

Boven geest is er het ene
onbereikbaar voor degene,
die er altijd maar naar streeft,
omdat die er al in leeft.

Waarvan alles is gemaakt
kan niet worden aangeraakt
want voor deze fijne stof
zijn die pogingen te grof.

Tussen wet, verbod en driften
moet ik schipperen en schiften.


*): De vijf hypostasen van Plotinus:
     Het Ene, de Geest, de Ziel, het Lichaam, de Materie.

Als.

Als ik er nu eens niet was
dan was er niets aan de hand.
Ik liep nooit meer uit de pas,
wierp geen schaduw op het land.

Dan werd elke hindernis
enkel maar iets wat er is
want ik hoefde nergens heen,
van driften restte geen.

En de dingen die ik wil
vielen dan volledig stil.
Iedereen werd vrij van mij,
hoefde niet voor mij opzij.

Ik stond nooit meer in een rij,
alle wachten was voorbij.


 

zondag 22 mei 2016

Donker en licht.

Jij onttrekt je aan mijn blik.
Alle kunstjes die ik flik
brengen jou niet naderbij.
Steeds opnieuw ontga je mij.

Soms zeg ik: "Maak je niet dik"
maar hoe ik het ook maar schik,
ik kom toch van jou niet vrij.
Jou verlangen blijft bij mij.

Want het is zo ingericht:
iets is donker, iets is licht.

Onbereikbaar als je bent
gaat daarmede hand in hand
vlassen dat geen vrede kent
en dat lak heeft aan verstand.


Landschap.

Op een dag ging ik op zoek
naar de grond van mijn bestaan.

Bladerende door het boek
waarin de besluiten staan
die ertoe hebben geleid
dat ik hier zit, vol met spijt,
ben ik verder terug gegaan
en trof toen een landschap aan
dat geen mens nog had betreden.

Toch is het er ook nog heden
maar ik heb het steeds gemeden.

Het gaat vooraf aan 't eerste woord
voordat er iets wordt verstoord
en geen naam wordt daar gehoord.

zaterdag 21 mei 2016

Strohalm.

Ben ik slechter dan ik denk?
Ik ontvang van jou geen wenk
noch een teken zelfs van leven
ongeacht wat ik wil geven.

Want misschien heb jij gezien
waarom ik dit lot verdien
en voel jij direct al aan
dat de grond van mijn bestaan
met veel vuigheid is verweven
en moet ik voor erger beven
dan voor wat mij overkomt,
waarop mijn beklag verstomt.

Niettemin werd ik gespaard.
Ben ik dan toch nog iets waard?


vrijdag 20 mei 2016

Afgewezen.

Waarom wees je me toch af?
Was ik jou misschien te laf
daar ik niet dorst formuleren
waarmee ik je wilde eren?

Of was ik nu juist te grof,
op mijn praatstoel lang van stof
maar met blikken, onverholen,
opwaarts gaand, vanaf je zolen?

Ik kan dit nog steeds niet peilen,
blijf in 't ongewisse wijlen,
moet intussen constateren
dat ik nog veel heb te leren
en voor jou de man niet ben
omdat ik je niet goed ken.

Zegel.

Ik ben lang niet altijd kuis,
laat (en dat niet per abuis)
vaak mijn blikken te lang dwalen
naar wat mij zo zeer behaagt,
door verleidingen geplaagd,
en blijf dan nog langer dralen.

Dit is zeker onfatsoenlijk
maar soms lijkt het mij ondoenlijk
om dit spieden te voorkomen
en mijzelf wat in te tomen.

Er bestaat echter een zegel
dat mij bindt aan wet en regel:
Als een opgerolde egel
sluit ik vriendschap met een tegel.

donderdag 19 mei 2016

Lui.

Heden ben ik heerlijk lui,
zelfs te lui om te bedenken
wat het leven mij kan schenken.

In zo'n opgeruimde bui
hoef ik zelfs niet eens te wenken
want geen wrevel kan mij krenken.

Met mijn aandacht onverdeeld
is er niets wat mij verveelt
en de tijd verloopt vanzelf:
net was 't tien uur, nu al elf.

Verder hoef ik niets te doen.
Aan het eind van dit seizoen
komt het volgende naar voren
en zo gaat er niets verloren.

Gescheiden.

Tijd valt moeilijk uit te leggen:
het klopt niet als ik ga zeggen
dat ik daarin steeds verblijf
want zij heeft geen vorm of lijf.

Als ik spreek van haar domein
kan dit enkel beeldspraak zijn.
In de ruimte is zij niet
daar zij continu vervliet.

En de dingen, hier en daar,
zijn al evenmin in haar.
Haar vervloeien raakt hen niet.

Zij laat hen eenvoudig liggen,
zonder zich te willen wiggen
in hun ongerept gebied.


woensdag 18 mei 2016

Gedachten.

Op een dag rees een idee
bij Columbus, vaak op zee.

Men dacht toen: "De aard' is plat"
maar hij vond het grappig dat
hij de einder, die hij zag,
bij zijn aankomst toch niet vond.

En toen dacht hij, met een lach:
"Dan is deze aarde rond:
als ik westwaarts maar blijf gaan
kom ik in het oosten aan."

Daarop scheepte hij zich in,
welgemoed met goede zin
en ontdekte, aan het end,
een volledig continent!


















dinsdag 17 mei 2016

Vervoering.

Wanneer is het paradijs?
Pas wanneer ik niet meer reis
maar de plek waar ik nu ben
als een oord van liefde ken.

Dit gebeurt wanneer ik zie
dat de strubbelingen die
mij doen haken naar geluk
slechts symptoom zijn, stuk voor stuk,
van een bron van energie
die een oorzaak is van druk.

Voel ik daarbij soms verdriet
is dat dus zo gek nog niet.
Zelfs al wordt het riet geknakt
is 't een drama dat mij pakt.

Vergeving.

Wie mij naar het leven staan
wil ik als het kan ontslaan
van vervolging en van schuld.

Dan wordt snel mijn wens vervuld
dat aan ieder wordt voldaan
waar die van begin af aan
steeds het diepst naar heeft verlangd
en waarvan diens doen afhangt.

Al degenen die mij honen
wil ik daarvoor zelfs belonen.

Wie mij kwetst vergeef ik vlug,
wil met die het liefste terug
naar het land vanwaar ik stam,
waar de leeuw ligt naast het lam.

maandag 16 mei 2016

Genese.

Iedereen is heel alleen.
Daarin is men altijd één.

Juist omdat dit steeds zo is,
zonder eis of hindernis,
kan men elkaar niet bereiken.

Dit komt dus niet door ontwijken
maar juist door een hechte band,
onbespeurbaar voor 't verstand.

Dat drijft dingen juist uiteen,
telt zorgvuldige elke steen,
welke zich maar presenteert.

Eenheid, welke niets ontbeert,
is 't, die alles genereert.

Voldoening.

Ik heb jou verdriet gedaan.
Daarbij komt dat mijn bestaan
daarvan steeds het kenmerk draagt
zonder dat bevrijding daagt.

Soms voel ik mij uitgedaagd
om nog iets te ondernemen
maar dan word ik aangeklaagd
door mijn eigen zielig flemen.

Hoe ik ook maar lok of werf,
niets daarvan kan mij nog baten
want mijn schuld die jou doet haten
wordt voldaan pas als ik sterf.*)

Slechts mijn dood brengt jou voldoening
en voor mij wellicht verzoening.


*): "De wens om te sterven
     is het begin van inzicht".
     Franz Kafka


Afgang.

Ik raak dikwijls in het slop
want ik doe van alles fout,
let vaak onvoldoende op
want mijn hart is meestal koud.

En intussen word ik oud.
Mijn avances zijn nu boud
als ik mij tot min verstout,
als een gier in't regenwoud.

Daardoor krijg ik kat op kat,
op het veld en in de stad
maar denk dan: "Hoe weet ik dat?"

Er is altijd nog iets wat
deze afgang gadeslaat
en er nochtans los van staat.

Agressief.

Waarom blijf ik jou belagen,
ook al wil ik niets meer vragen?
Toch blijf ik mijn kansen wagen,
durf nog steeds niet te versagen.

Ik beweer : "ik heb jou lief"
maar ben daarmee agressief
want ik laat je zo niet vrij,
voeg een dosis hoop erbij.

Jij bent wel mijn hartedief
maar pas echt heb ik jou lief
als ik jou compleet laat gaan
en ik op de plaats blijf staan
die het lot mij toe bedeelt
ook wanneer mij dat verveelt.

zondag 15 mei 2016

Tronie.

Eenmaal kwam je bij mij wonen.
Ik wou jou gastvrijheid tonen,
deed daarvoor ook wel mijn best,
maar mijn daad bestond uit mest.

Op het oog zo elegant,
viel ik weldra door de mand.
In mij smeulde er een brand,
ook al was dat heel genant.

Want ik ging mijn tronie tonen,
gaf jou grond om mij te honen
en nog bleef je mij verschonen.

Daarvoor wil ik je belonen
ofschoon 't is, tegelijkertijd,
vol van zelfgenoegzaamheid.

Van alle tijden.

Dingen blijven steeds verglijden.
Dit valt nimmer te vermijden:
alles wijkt als voor een brand
in een ruimte, adamant.

Deze blijft altijd constant;
er is niets mee aan de hand.
Soms is zij volledig leeg
dan weer vol, als brood van deeg.

Sta ik naar een vorm te loeren,
daar ik zin op zijn contouren,
is die steeds door haar omgeven:
in haar stilte kan ik beven.

Daarin kan ik mij verblijden
want dit is van alle tijden.

zaterdag 14 mei 2016

Liefdesverdriet.

Mijn geluk en zaligheid
hang ik enkel aan jou op.

Raak ik jou vervolgens kwijt
zit ik met een grote strop,
heb dan niets om voor te leven
of om verder na te streven.

Ik val in een peilloos gat
dat zo donker is als wat,
zonder hoop of perspectief,
maar ik heb nog altijd lief.

Wat verschijnt is dan verdriet
dat geschonken wordt om niet.
Met een kluitje in het riet
zing ik thans dit droeve lied.

Telkens anders.

Het geheugen wil goed deugen
voor 't verspreiden van de leugen
dat er vaste dingen zijn
maar dat is alleen maar schijn.

Ziet men 't niet dan lijdt men pijn,
zoals van het "mijn en dijn".

Dit is echter slechts uitwendig
want geen ding is ooit bestendig.

Men denkt dikwijls telkens weer
dat, wanneer een twaalfde keer
iets aan ons verschijnt
die nog steeds de elfde is.

Toch weet men, indien verfijnd,
dat die niet dezelfde is. 


donderdag 12 mei 2016

Wat er is.

Is er iets behalve dat
wat ik per moment ervaar?
Op de tafel is mijn kat
want ik zie hem zitten daar.

Maar dan springt hij naar beneden
en is als in niets vergleden.
Er is enkel maar dit heden
met zijn aangelegenheden.

Verder neem ik steevast aan
van de wereld haar bestaan
maar weet niet of zij er is,
los van mijn belevenis.

Dit is lastig te bepalen
want valt niet te achterhalen.

woensdag 11 mei 2016

Soelaas.

Ik vind jou heel speciaal
want bereid je een onthaal
als aan een bijzond're gast
maar misschien geeft jou dat last
omdat jij alleen wilt rusten
aan de ongerepte kusten
van een zalig niemandsland
zonder druk en trammelant.

Als soelaas voor deze kwaal
stop ik daarom helemaal
met jou langer te begeren,
wil alleen de stilte eren
die jou altijd al omgeeft,
waarin jij jouw leven leeft.

Ontdekking.

Ik heb steeds aan jou gedacht
toen ik wachtte, dag en nacht,
om een glimp van jou te zien
of een glimlach zelfs, misschien,
stond voortdurend op de loer
als een springveer in velours,
heb daarmee mijn hemd bevlekt
in plaats van een kind verwekt
en mijn slaafsheid was volstrekt.

Zo verloor ik jouw respect
maar misschien is die onnodig
en volkomen overbodig
als ik jou tot éénzijn nodig
waarin je genot ontdekt.

Komend.

Heden geef ik alles op
doordat ik met wensen stop.

Ik zit enkel op de grond
en kijk zomaar in het rond.
Dan merk ik, nogal verwonderd,
dat geen mens mij nog bedondert.

Juist wanneer ik niets meer wil
zie ik hoe de ruimte, stil,
alle dingen vrij behuist.

Ik word nergens ingeluisd
en hoef niets te ondernemen.

Zonder plannen of systemen
komt dan alles naar mij toe,
ook al weet ik niet eens hoe.

Dienen.

Bang dat iets mij kan gaan deren
ben ik mij aan het verweren
omdat ik mijzelf niet ken,
niet weet dat ik ruimte ben.

Ruimte, door haar openheid,
is voor eeuwig vrij van strijd.
Mij past enkel dankbaarheid
dat ik dit nu heb gezien.

Nu komt de gelegenheid
dat ik als een baken dien
om de wereld te bevrijden
van haar overbodig lijden.

Deze vreugde, goed voor velen,
dien ik nu oprecht te delen.

Pienter.

Ik ben er nog steeds op uit
om te zoeken naar een buit,
kijk begerig naar wat leeft
of het iets in petto heeft
waarmee ik mij kan vermaken
of wat ik wellicht kan schaken.

Wanneer ga ik dit verzaken?
Het blijft mij ongelukkig maken
wanneer ik hier niet mee stop,
krijg de kous dan op de kop.

Maar wanneer ik pienter kijk
is er reeds het koninkrijk.
't Is een kwestie van precisie:
geef begeerte geen klandizie!

dinsdag 10 mei 2016

Onaangedaan.

Als ik mij nu maar verzoen
met het feit dat ik hier zit
hoef ik verder niets te doen
want is er alleen maar dit.

Met wat zich daarop ontvouwt
raak ik langzaamaan vertrouwd.

Omdat ik het ruimte gun
word ik vriend, door dik en dun,
met mijn zorgen en problemen,
breng ze onder in systemen.

Bij hun komen en hun gaan
sla ik acht op hun bestaan
maar zie ook een theepot staan,
tamelijk onaangedaan.

Ontzag.

"Wat gebeurt heeft steeds een grond".*)
Daarmee praat ik alles rond.

't Is een oordeel, heel gezond
en het doet van inzicht kond'.
Het is een manier van denken
waar ik aandacht aan blijf schenken.

Maar laat ik die even los
staan de bomen in het bos
onverklaarbaar naast elkaar,
is 't magie die ik ervaar.

Zonder komen of vergaan
toont zich dan het naakt bestaan.
Een mysterie wordt onthuld
dat mij met ontzag vervult.


*): Volgens Gottfried Wilhelm Leibniz
     het grootmachtige principe in alle filosofie.
    

maandag 9 mei 2016

Vermannen.

Ik laat jou maar niet met rust,
word gedreven naar jouw kust
wacht vergeefs tot jij mij lust
en mijn hartstocht wordt geblust.

Dus denk ik alleen aan mij
en laat jou daarbij niet vrij.

Ik weet wel dat ik jou kwel
en zet alles op het spel
om jou niettemin te winnen,
kan iets anders niet verzinnen
maar dan word je stug en stil
omdat ik iets van je wil.

Beter kan ik mij vermannen
om mij daarin te ontspannen.

zondag 8 mei 2016

Redding.

Wanneer ik het goede wil
heb ik iets te overwinnen.
Vaak zit ik nog even stil,
ga dan langzaam pas beginnen.

Overvalt mij dan een gril
zet ik fluks met vuur mijn zinnen
op dat wat ik hebben wil
om dat heftig te beminnen.

Wil ik dus de trap betreden
naar een hoogverheven doel
val ik makk'lijk naar beneden
want ik houd mijn hoofd niet koel.

Mij redt geloof slechts aan een Man
die dit, niet als ik nu, kan.

Eender.

Wanneer ik de wereld ben,
van het al de oorsprong ken,
ben ik zeker oppermachtig,
dit vermogen ook indachtig.

Dan zijn mijn geboden krachtig.
Iedereen volgt ze eendrachtig.
Alles gaat geheel naar wens
want mijn invloed kent geen grens.

Maar ik word wel overbodig
want ben dan bij niets meer nodig.

Want de wereld die ik ben,
deze wereld is ook mij.
Dat wat is en ik die ken
worden eender, allebei.  

Zitten.

Wanneer ik zou willen zitten
op een vlakte, onbehuisd,
na een aantal wilde ritten,
zijn mijn benen, bei', gekruist.

Hierin heb ik heel geen keus.
Het is net als met mijn neus:
deze staat altijd naar voren,
halverwege mijn twee oren.

Met mijn handen op mijn knieën
(deze zijn nooit met hun drieën)
zit ik met een rechte rug,
anders komt vermoeidheid vlug.

En de adem gaat maar door,
ook wanneer ik die niet hoor.

donderdag 5 mei 2016

Elleboog.

Op een keer heb je gevraagd
hoe het die dag met mij ging.

Maar ik heb het niet gewaagd,
ofschoon jij mij toen ontving,
om te zeggen hoe het was.

In plaats daarvan kwam ik ras
met nietszeggende verhalen.
Wat jij wist ging ik herhalen.

Daardoor bleef ik stijf bevroren
en de kans die jij mij gaf
ging zo jammerlijk verloren.

Ook naar jou kon ik niet horen.
't Was als kwam ik op je af
met mijn elleboog naar voren.

Schouwspel.

Op een ochtend werd ik wakker
en zag uit over een akker.
In de verte stond een auto:
een Peugeot of een De Soto.

Dit was in de plaats gekomen
van zojuist vervlogen dromen
maar het maakte niet veel uit:
het verscheen mij als een bruid.

Ook was er het zacht geluid
van het ruisen van de bomen.
Op de voorgrond welig kruid,
in het schouwspel opgenomen.

In een vijver nog twee zwanen
net als evenvele wanen.

Om het even.

Ik volg heel vaak: "Wees aanwezig!"
Toch is dit reeds het geval.
Zo ben ik onnodig bezig
want ik ben er immers al.

Waarom doe ik dan zo raar?
Want dit is toch zeker waar.
Mis ik misschien het vertrouwen
omdat ik het niet kan schouwen?

Want een oog dat alles ziet
ziet alleen zichzelve niet.

"Wees jezelf" is net zoiets.
Want te doen is hier ook niets.
Laat ik er maar niet naar streven.
Dan is alles om het even.

woensdag 4 mei 2016

In brand.

Wat is er toch met mij loos
dat het lot jou voor mij koos?

Jij bent steeds in mijn gedachten,
ook al moet ik jaren wachten.
Niemand kan het leed verzachten
van mijn tevergeefse jachten.

Met mijn hart aan jou verpand
helpen rede en verstand
heel niet tegen smart'lijk smachten
in de lang doorwaakte nachten
en het is niet in mijn hand
om de hartstocht te ontkrachten.

Zo warm ik mij aan jouw brand,
zelfs al zet dat mij te schand'.

Voyeur.

Als een man de tram uit stapt
weet ik mij door hem betrapt
want ik heb net zitten kijken
hoe een vrouw hem zat te strijken
met haar vingers langs zijn hoofd,
wat weldra plezier belooft.

Onverhoeds vangt hij mijn blik
waarvan ik behoorlijk schrik.

Ik weet niet hoe ik moet kijken.
Uit mijn blik zal alles blijken.
Nijd en medeplichtigheid
voeren daar om voorrang strijd.

Dus kijk ik maar in de lucht,
voor zijn oordeel op de vlucht.

Training.

Bij het komen van de dood
zal ik alles moeten geven,
ook al zijn mijn angsten groot.

Ik zal sidderen en beven
en, geslagen uit het lood,
zal ik smeken: "Ach, nog even!"
en verkeer dan vast in nood
want hij neemt mij in zijn boot.

Tevergeefs blijkt dan mijn streven
om mijn lijf nog te bezitten
want ik zal het moeten geven
en ik kan er niet aan klitten.

Dus is 't beter, bij mijn leven,
mij te oefenen in geven.


Streken.

Ik ben lange tijd alleen
en zo eenzaam als een steen.

Dit is ook maar een idee
maar zij brengt het voordeel mee
dat ik zien kan dat de zee
van mijn klachten en gedachten
en van mijn voortdurend jachten
slechts mijn eigen maaksel zijn
en de oorzaak van mijn pijn.

Want er komt niets meer van buiten
waar ik mij nog op kan wreken.

Dus dan moet ik wel besluiten:
het zijn slechts mijn eigen streken
die nog steeds niet zijn te stuiten.

Boven twijfel.

Ieder wil genot beleven
en blijft naar verlossing streven.
Dit is zeker een gegeven
boven twijfel steeds verheven.

Maar degene die 't verwacht,
ernaar streeft uit alle macht,
is uiteindelijk bedacht.

Wanneer men dit feit niet ziet
zijn er vreugde en verdriet
en er ligt iets in 't verschiet.

Tranen die men dan vergiet
zijn als dauw, geheel om niet,
op het weids ervaringsveld
dat geen enkel oordeel velt.


dinsdag 3 mei 2016

Materiaal.

Zowel ruimte als de tijd
bieden de gelegenheid
tot het komen van de kleuren
en om denken te bespeuren.

Want zij zijn volkomen leeg.
Zoals brood bestaat uit deeg
bieden deze elke maal
voor een feit materiaal.

Als ik mij ga vergewissen
kan ik niet het inzicht missen
dat steeds weer, de hele tijd,
net als glibberige vissen,
al deze gebeurtenissen
vorm zijn van afwezigheid.

maandag 2 mei 2016

Roerloos.

Ruimte is afwezigheid.
Zij kan zo de hele tijd,
zonder grenzen en blokkade,
alles moeiteloos bevatten:
appelmoes en chocolade
of de wolken, wit als watten.

Zij is in zichzelf gelegen.
Daarom kan zij niet bewegen
want er ligt nooit iets omheen;
zij is roerloos als een steen.

Wat er ook in wil verschijnen
doet haar geen moment verdwijnen
en zo blijft zij, weids en vast,
absoluut onaangetast.

Als water voor een vis.

Vaak genoeg wordt er gezegd
dat Gij enig zijt en echt.
Als De Heer van het Heelal
zijt Gij waarlijk overal.

Wanneer dit is het geval
zijt Gij daardoor dus ook hier.
Ook al zit ik in een dal
onderzoekt Gij hart en nier.

Ja, Gij zijt zelfs dichterbij
dan mijn eigen huid voor mij.

Tevens zijt Gij steeds volmaakt,
van de aanvang af ontwaakt
en Gij zijt er nimmer niet
waardoor niemand U dus ziet.

Scheiding.

Bij volmaakte samenklank
valt de kleinste storing op.
Dan gaat, tegen wil en dank,
een relatie op de schop.

Wordt een rol weeceepapier
op een andere manier
dan gewoonlijk opgehangen
dan vergalt dit mijn plezier
en ik word door gram bevangen.

En al is 't onmoog'lijk, schier,
zijn van tranen nat mijn wangen,
trek ik ijlings weg van hier.

Door deze nalatigheid
is de scheiding nu een feit.

zondag 1 mei 2016

Alreeds.

Vaak ontgaat mij helemaal
wat er dit moment gebeurt.
Meegesleept door een verhaal
wordt de kans daarop verbeurd.

Maar daarom nog niet getreurd
want verhalen zijn er ook,
ook al zijn ze dun als rook,
waarin nochtans wordt bespeurd
de essentie van het zijn,
zonder oorsprong, altijd rein.

Alles is ervan gemaakt,
van dit zijn dat aan niets raakt,
daardoor alle boeien slaakt,
in zichzelf alreeds volmaakt.

Zwemmen.

Regelmatig ga ik zwemmen,
meestal eenmaal in de week.

Even zijn er minder remmen,
zonder dat ik die verbreek,
omdat ik haast ga vervloeien
en bevrijd ben van de boeien
van de vaste zwaartekracht
die daarna weer op mij wacht.

Al mijn wederwaardigheden
van de pas verstreken week
zijn voor een moment vergleden
en hun inslag is maar bleek.

Waar ik onder heb geleden
blijkt dan minder dan het leek.