woensdag 31 juli 2013

Hij komt eraan.

Door de tijd die blijft verstrijken
valt de dood niet te ontwijken
want hij nadert steeds gestaag
en het is alleen de vraag
wanneer hij ons aan komt kijken,
ver van nu of al vandaag.

Hij verandert ons in lijken
maar voor de rest blijft hij toch vaag.
Wat gebeurt dat moet nog blijken,
komt hij uit zijn hinderlaag.

Wij zullen zeker gaan bezwijken
want hij lust ons allen graag
maar of wij op onszelf dan lijken
is maar helemaal de vraag. *)


*): "Waar de dood is ben ik niet,
       waar ik ben is de dood niet."

      Demokritos.    

Even lief.

Ik heb tot nu toe veel geleerd
en ben dus geavanceerd.
Zo ken ik het alfabet
en ben in staat tot een couplet.

Ik kan rekenen en schrijven,
bouw een scheepje dat kan drijven,
speel roulette met tien schijven
en wek lust op door te wrijven.

Vanuit een ander perspectief
is dit alles primitief.
Hier is alles even lief.
Daarom is hier nooit een dief
die behoefte heeft te roven
noch een noodzaak om te geloven.

Soldaat.

Als ik iets heb afgesproken
ben ik daarmee meteen verstoken
van de kans om nog te kiezen,
ben dus veel aan het verliezen.

Maar ik ben daardoor ook blij
want ik hoef niet meer te denken.
De tijd van wikken is voorbij
en ik kan mijn aandacht schenken
aan wat zich vertoont aan mij
zonder mijn gevoel te krenken
want mijn keuze deed ik vrij.

Zegt men mij naar rechts te zwenken
ziet men mij plots van opzij
want niets anders kan mij wenken.

Onbegrijpelijk.

Iemand zegt: "Een vogel daar!"
en ik knik en zeg: " 't Is waar!"
Daarmee is mijn oordeel klaar
en 't behoeft geen commentaar.

Zo gaat het mijn leven lang
als een eindeloos gezang
dat ik altijd wel kan volgen.
Hier word ik niet door verzwolgen
en ik weet goed wat ik doe,
word van mijn verstand niet moe.

Ik kan zeggen dat ik rijp,
aan mijn kennis kan ik slijpen,
maar het feit dat ik begrijp
kan ik nog altijd niet begrijpen.




Het volle leven.

Ik probeer mij te bewaren
door steeds dingen te vergaren.
Zo verlies ik uit het oog
hoe ik daarmee mijzelf bedroog
want die dingen zijn er al
dus houd ik mij voor de mal
als ik zeg: "ze zijn van mij."
Van een bezitter zijn ze vrij.

Ik kan ze hooguit wat verplaatsen
maar ze blijven mij weerkaatsen
tot het mij te gortig wordt
en ik mij in't leven stort.

Dan val ik uiteen in delen
in een vallei vol juwelen.

Schijnbaar.

Alles wordt aldoor gedacht.
Dat ligt schijnbaar in mijn macht
omdat ik telkens weer vergeet
wat ik als ik oplet weet.

Namelijk, dat als ik vind
dat het stil moet zijn in huis
ook die wens maar is een kind
van het constant denkgedruis.

Voor veel gangen ben ik blind.
Daardoor vorm ik mij gezwind
tot een frank en vrij persoon
in mijn verwaandheid fier en schoon
en raak daaraan dan gewoon
maar blijf tegelijk een denkpatroon.

dinsdag 30 juli 2013

Het grote gebaar.

Als ik naar de wolken staar
is het schouwspel alreeds daar.
Zij verschijnen kant en klaar
als een scheiding in mijn haar.

Waar ik mij ook maar bij schaar,
altijd is er het gevaar
dat ik ballingschap vergaar
omdat ik hier ben en niet daar.

Toch is dat nog geen bezwaar
als ik kom tot wat is waar:
wat bestaat is een gebaar
en dus een beweging maar
die op pool en evenaar
en in het hart trilt als een snaar.

maandag 29 juli 2013

Ruimte en tijd.

Ruimtes zijn er net zo veel
als het mij belieft te tellen.
Zij komen op in hun geheel
als evenzovele bellen.

Ik steek eerst mijn hand omhoog
in een ruimte die heet A.
Op die hand richt ik mijn oog
maar die ruimte komt er na.

Doe ik nu mijn voet omlaag
is er weer een nieuw taaf'reel
en een bubbel in mijn maag
gaat naar boven tot mijn keel.

Vele ruimtes op een lijn
die alleen de tijd kan zijn.


Fictie.

Ik begrijp niet dat ik zie
en misschien is't fantasie
dat ik aanneem dat ik ken,
op een dag geboren ben.

Maar er ligt een rol biskwie
glanzend als een relikwie
in het stille morgenrood
naast een glazen botervloot.

Daarbij komt een commentaar
waardoor ik mijzelf ervaar
maar misschien is dit niet waar,
is ook dit verschijnsel maar
als het kielzog van een boot
of de fictie van de dood.

Afwisseling.

Soms denk ik dat ik ga bezwijken
onder een te zware last
die ik niet meer kan ontwijken
als berouw, hoog opgetast.

Ik zet koers naar laag're rijken
want geluk is ongepast.
Het moet wel verzonnen lijken
dat de maan ooit nog eens wast.

Langzaam valt de duisternis,
elke weg wordt hindernis,
pomerol wordt paardenpis
en ik word ommuurd door Dis
tot een felle bliksemschicht
de eclips vervangt door licht.

zondag 28 juli 2013

Kruisgang.

Alles is direct ontwaakt
als de zon de nerven raakt
van een donkere commode
met zijn stralen als een ode.

Als de geest het denken staakt
valt vanzelf uiteen de code.
Voor wie zich geen zorgen maakt
blijkt wat hij maar hoort een bode
van een schoonheid, vol en naakt,
niet bepaald door welke mode,
en zijn wezen wordt geraakt
zoals een hartekreet ooit Gode
Die de Kruisgang heeft gesmaakt
want Hij was bestemd ten dode.

Hoofd en hart.

Hoofd en hart, dat is voldoende.
Het is het laatste dat mij zoende
en mij steeds opnieuw ontvangt
omdat het zelf daarnaar verlangt.

Het weet altijd hoe het moet voelen.
Daarom stelt het zich geen doelen.
Het verwekt en kent het woelen
en blijft in mijn borstkas stoelen.

Of ik ook mijn stoep wel boende,
dat vertelt mij het verstand
dat mij tot zijn knecht benoemde
en regeert met straffe hand.

Toverkunst is overbodig.
Wonder heeft magie niet nodig.

Dichter.

Ik tref steeds een wereld aan,
gaaf en voller dan de maan.
Alles staat al op zijn plaats
in het licht dat ik weerkaats.

Daarom valt er niets te doen.
Zelfs de vlekken op mijn schoen
hebben zo hun eigen code
en zijn dus vast van iets de bode.

Daarom ben ik slechts in wezen
hier gekomen om te lezen
en is't mijn taak dat ik met ijver
kronkels van het zijn ontcijfer
en is heel mijn levensloop
het ontwarren van een knoop.

Flits.

een navertelling.

De Profeet was naar het scheen
met zijn vriendenkring bijeen.
Volgens vast gebruik
stond er naast zijn hand een kruik.

In het vuur van het gesprek
stootte hij die plotsklaps om
en hij dacht: "Nu word ik gek!"
want ineens was niets meer krom.

Hij kon ongehinderd reizen
door het vuur en paradijzen.
Pas voor God's Troon bleef hij staan
met onder zich de zon en maan.

Toen hij tot zichzelf weer kwam
zag men hoe hij de kruik nog nam.

Lineair.

Er zijn heel veel zaken krom
maar de tijd gaat altijd recht:
wat ooit was komt nooit weerom
en dit wordt door niets weerlegd.

Zelfs al keert hetzelfde weer
is het toch de tweede keer.
Alles gaat alleen naar voren,
wat ooit was is nu verloren.

Niets kan voor een tel beklijven
ongeacht mijn bang verstijven
en de tijd stroomt alsmaar voort
als door een wagenwijde poort.

Ik had misschien miljoenen lijven
maar word daar nu niet door verstoord. 

Schat.

Er ligt een schat verscholen
in ravijnen en in holen
van het alledaags verstand
en in het platte land
waarover ik blijf dolen
met een kijker in mijn hand.

Die schat is steeds weer zien
wat er altijd gebeurt:
het geld dat ik verdien
veroudert en verkleurt
maar de tijd zorgt bovendien
dat er nieuwe aarde geurt.

Elk verdwijnen is verschijnen:
elk jaar weer and're wijnen!

Ontwaken.

Misschien ben ik wel aan het dromen
met een gedroomd verstand
en aan het kappen duizend bomen
met een gedroomde hand.

Ik zie dingen gaan en komen
in een vastgedroomd verband
en hele volken opgenomen
in het diepgedroomde land.

Maar het is irrelevant
want de zaken blijven zaken
en men schreeuwt moord en brand
als de kluis en't karkas kraken.

Er is niets aan de hand
zodra men mag ontwaken.

Nies.

Alle keren dat ik nies
is er een totaal verlies
van mijn kennis en verstand,
van binnen- en van buitenkant.

Er is dan zelfs niet eens meer land
maar alleen nog energie,
ook geen centrum en geen rand
en geen moeite die ik zie.

Men noemt dit hoogste zaligheid *)
en inderdaad, er is geen strijd.
Maar wat omtrent gouden paleizen
en verloren paradijzen?

Als men maar genoeg ontwaakt
zijn ze van niets dan nies gemaakt!


*): "Als ik God heb en verder niets
      heb ik alles.
      Als ik alles heb behalve God
      heb ik niets."

Sint Augustinus.       

Kantje boord.

Er wordt altijd wel iets gehoord
en dit horen is een poort
naar iets dat trouwens stil kan zijn
of het geratel van een trein.

Toch heb ik nu te veel verwoord
en de eenvoud is verstoord.
Wellicht is er alleen de poort
en ligt de rest ontspoord
op een fiduciair terrein
dat gevormd wordt in mijn brein.

En dit brein is als een trein,
niet te vinden, kantje boord.

Dol.

Als ik naar een Maker vraag,
naar Zijn reden van bestaan,
dan blijft het antwoord altijd vaag
als gaat het mij niet aan.

Maar als ik dan mijn vingers zie,
een vlinder op mijn knie,
een kever op een parasol
of mijn lege potten vol,
zonder opzet of regie
dan wordt het mij te dol.

De wereld wordt een relikwie
waarin ik langzaam stol.

Onbespied

Alles deelt zich telkens mee
als een ongedeelde zee.
Hier is er geen tijd voor twee
want dat is slechts een idee.

Daarom is hier ook geen wachter
en zit er evenmin iets achter
de cascade van de dingen
die niet kwamen en niet gingen.

Alles wat men maar kan horen
is spontaan en ongeboren
en het weet zich onbespied
als een maagd in suikerriet,
zelfvergeten, kalm en zwijgend
voor een kijker licht bedreigend..

Ontsnapt.

een vertelling.

Op een boot voer een matroos
die voor een ander denken koos.
Wat zeker was en gold altoos
verklaarde hij tot grondeloos.
Hij maakte daarmee and'ren boos
al was zijn inval grandioos.

Op de lege achterplecht
verloor hij het gevecht.
Hij werd gedaagd voor het gerecht
waarvan het oordeel luidde: "slecht".
Zo kwam hij in't cachot terecht
maar heeft daar een grens verlegd
en tot zichzelf gezegd:
"deze muren zijn niet echt."

Erosie.

Ik ga steeds meer verweren
wanneer de tijd verstrijkt
en ook genoeg verleren
als het geheugen wijkt.

Maar dit is niet zo erg
als het misschien wel lijkt.

Mijn status is een berg
waarop mijn vaandel prijkt.
Als ik die zou verliezen
is't reden om te kniezen
behalve als ik niets meer weet
en wat ik wou vergeet.

Soms ben ik ook gewoonweg moe
en wil nog slaan maar weet niet hoe.

Vrachtvrij.

Wanneer ik niets verwacht
vervalt daarmee een vracht
die ik anders moet torsen
zonder te mogen morsen.

Het wordt weliswaar nacht
voor elke strategie
maar daardoor houd ik kracht
en frisse energie
en toont zich een pracht
die ik anders niet zie.

Ik hoef dan niet te vragen
om dingen die gaan dagen,
ja zelfs niet iets te wagen
en heb toch niets te klagen.

vrijdag 26 juli 2013

Damp.

Ik zie zovele mensen
mijn hele leven lang.
Ze hebben zo hun wensen,
gaan daarmee aan de gang
en hebben vele plannen
als evenvele pannen
gereed staan op het vuur
dat brandt op elk uur.

Toch valt er niets te zien
van al dat wilde leven
zo ijl als mist en bovendien
van fantasie vergeven.

Het is alleen maar damp
waaraan ik krachtig klamp.


Op tijd.

Doordat ik geboren ben
staat het daarmee gelijk al vast
dat ik naar de dood toe ren:
ik ben hier slechts te gast.

Misschien dat ik er goed aan doe
dat ik mij daarom niet belast.

Ik doe er het zwijgen toe
en beweeg me op de tast,
verklaar me zo in feite dood
en sla zo niet uit het lood.

Dan geniet ik van het leven
want dat wordt om niet gegeven.
Het is toegankelijk en gratis
voor wie niet te laat is.

Tijger.

Als ik angst de deur niet weiger
ben ik pas een echte krijger.

Het kan zijn dat ik dan steiger
maar ik doe dat als een tijger
met zijn haren overeind
en zijn hoogmoed ondermijnd
waakzaam, speels en onverschrokken
bij zijn zenuwen betrokken.

Ik hoef niet voort te blijven sjokken
maar kan genieten van de schokken
van een leven, onverfijnd,
dat door prooi en bamboe schijnt
en zich zelfs roert in somb're hokken
waar alertheid niet meer kwijnt.

dinsdag 23 juli 2013

Overvloed.

Er gebeurt nooit iets twee maal,
zelfs niet als ik het herhaal
want ik kan de keren tellen
van het springen der gazellen.

Het gebeurt op grote schaal
dat ik in details afdaal,
droesem drink uit een bokaal
en mij wikkel in een sjaal
van gebruikte slangenvellen
die een rijke oogst voorspellen
en een bodemloos totaal
van katheders en kapellen
in een eindeloos verhaal
waarin mij saters vergezellen.

maandag 22 juli 2013

De laatste vis.

Het verval ligt voor de boeg,
dat is duidelijk genoeg.

Zelfs de zon, die warme lamp,
is maar vluchtig als een damp
en zal er op een dag niet zijn.
Dan is er zelfs geen maneschijn.

Maar het gaat al eerder mis
als de zee verdwenen is,
daarmee de geschiedenis
en de allerlaatste vis.

Dit perspectief is angstaanjagend,
mij met schrik en vrees belagend,
maar verdwijnt als op een wenk
als ik aan iets anders denk.

zondag 21 juli 2013

Onthuld.

Dat wat weet is als de hemel.
Wolken drijven af en aan
en er is een druk gewemel
van de sterren rond de maan.

Nooit zal hij een wolk weren
maar hen allen laten gaan.
Dit kan hij zich permitteren,
hij blijft immers voortbestaan.

Of hij nu leeg is of gevuld,
hij blijft open, zonder schuld.
Van de strijd om het bestaan
treft men er geen sporen aan.

Alles wordt in hem onthuld
die verval en glorie duldt.

Galeislaaf.

Deze middag, kalm en gaaf,
ben ik van 't heelal de naaf.

Ik zit rustig in het midden
en mijn denken is als bidden
tot mijn geest die openstaat
als een trouwe toeverlaat.

Ik ben met mij in conclaaf
opdat ik mijn bevinding staaf
met mijn lichaam als paraaf
en voel rust en energieen
wanneer ik mij tegen drieen
met mijn armen om mijn knieen
nog eens aan mijn adem laaf
als in het galei een slaaf.

donderdag 18 juli 2013

Camouflage.

een navertelling. *)

Een asceet met bolle wangen
had zijn kluis met goud behangen.
Hij gaf toe aan elk verlangen,
lette scherp op stand en rangen.

Slaven hield hij krap gevangen
achter stijf verroeste stangen.
Na 't bespieden van diens gangen
liet hij snel zijn vijand hangen.

Opeen daag werd hem gevraagd:
"Hoe kan het zijn dat u het waagt
om de naam asceet te voeren
op een plek vol drek en hoeren?"
waarop hij ten antwoord gaf:
"Belzebub zoekt niet in't kaf."


*): Vrij naar Martin Buber's
      "Chassidische Vertellingen."




Kloof.

Heel dit leven is een zee
van verlangens en fantomen.
De planeten draaien mee
met kometen en atomen.

Op de vlakte graast het vee
en de wind blaast door de bomen.
In hun schaduw drink ik thee,
van vermoeienis bekomen.

Ik ben alleen maar een idee
dat spontaan is opgekomen
evenals bij gelijk gezinden.

Van't geheel scheidt mij een kloof
omdat ik dit steeds weer blijf vinden
en er meestal vast in geloof.

woensdag 17 juli 2013

Vergetelheid.

Soms heb ik genoeg gegeten
en hoef dan even niets te weten.
Dan zijn zorgen snel vergeten
en verplichtingen versleten.

Ik verlies de laatste keten
en het lint om mee te meten.
Gekalmeerd zijn ook mijn veten
en mijn geest is ongespleten.

De hellepoort is toegesmeten
en gevoegd zijn alle reten.
Ik kwam terug op al mijn kreten
en dat heeft me niet gespeten.

Dit mocht wel verrukking heten
als ik dit niet was vergeten.

Onwetendheid.

De oorzaak van het lijden
is iets dat men niet weet.
Men kan dit niet vermiden
zolang men dit vergeet.

Ook als men er aan denkt
is men daarmee niet klaar
want wat men zoekt dat zwenkt
en is maar een gebaar
dat naar iets verwijst
waarnaar men altijd reist
maar zonder er te komen
zolang men door blijft dromen.

Men ziet niet wat men niet ziet.
Wat men niet weet dat weet men niet.

dinsdag 16 juli 2013

Open veld.

Soms voel ik mij bekneld
want mijn dagen zijn geteld.
Ik ervaar dit als geweld
dat mijn rustig leven kwelt.

Of er steekt verlangen op
naar een poort waarop ik klop,
die dan voor mij openzwaait
als vuur in grote hitte laait.

Of de lucht is zo bedompt
dat ik erdoor raak afgestompt
en heb ik nog een grote mond
dan komt dat door een open wond.

Toch weet ik wel dat dit niet telt
in het oneindig open veld
waarin elk onderscheid zich meldt
maar geen oordeel wordt geveld.

Zie.

Ik zie steeds gespletenheid
en daardoor zie ik twist en strijd.
Na de nacht zie ik de dag
en maak van schemering gewag.

Ook zie ik mijn aarzeling
en een alleraardigst ding,
in de duisternis een ring
en een brief die ik ontving.

Ik zie rimpels op een plas
en twee ganzen in de pas,
een chimeira in een droom
en een afgezaagde boom.

Ik krijg nog last van een fobie
want ik zie niet dat ik zie.

Binnenstebuiten.

Bestaat er een binnenkant?
Ik kijk wel eens over de rand
van een goed gevlochten mand
maar zie direct alweer een wand
en deze toch opnieuw van buiten
die de toegang af blijft sluiten
tot wat daar nog achter ligt,
dus is dat fantasie wellicht.

Dit geldt ook voor het verstand
en de heuvels op het land.
Ook als ik mijn neus moet snuiten
is het snot meteen al buiten
en 't bespelen van de fluiten
is zijn eigen onderpand.

Als ik mij nu wil bezinnen
ligt daardoor juist alles binnen!

Geest alleen.

Als ik mij neerzet in de tijd
dan rijzen er de vragen:
"Hoe kwam ik uit de eeuwigheid
en viel in deze dagen?"

Het zelfde geldt ook voor mijn lijf,
waar komt dit dan vandaan?
Gevormd uit elementen vijf
doch hoe zijn die ontstaan?

Maar als ik met mijn geest begin
dan wordt alles plausibel.
Alles zit daar altijd in,
konkreet, intelligibel.

Voor wie tot dit inzicht naakt
is zelfs de tijd ervan gemaakt.





maandag 15 juli 2013

Mijzelf.

Ik blijf principieel verschoond
van wat zich aan mij vertoont
want ik ben nu eenmaal niet
wat mijn oog steeds voor zich ziet
en mijn denken evenmin
of de fantasie daarin.

Alles is alleen maar buiten,
zelfs dat wat ik binnen noem
zowel mijn vragen en besluiten
als de geur van gindse bloem.

Maar mijzelf kan ik nooit kennen
tenzij ik niets anders ben,
zonder tijd om ooit te wennen,
dan wat ik zie en wat ik ken.

Hiernamaals.

Zou het soms zo kunnen zijn
dat ik mijn hiernamaals bouw?

Valt mijn lijf in het ravijn
is er eerst nog wel wat rouw
maar alras vervliegt die pijn
want de wereld vergeet gauw.

Wat nog blijft zijn dan mijn daden:
poelen waardoor ik moet waden.
Eerlijkheid opent de paden
maar bedrog wordt voer voor maden.

Keek ik schuchter naar een vrouw
maakt dat losser dan mijn touw
dat weer strak getrokken wordt
waar't aan eerbied heeft geschort.



Gebroken.

Ik verzamel vele zaken
om daar ketens van te maken.
Dit is net als kleden haken
of in strijd verwikkeld raken,
welvoorzien van schild en degen
met mijn zwakheden verzwegen.

Eigenlijk ben ik verlegen
dus heb ik mij ingeregen
en hou vast wat is verkregen
zonder dit nog af te wegen
en bouw steeds een nieuwe toer.

Maar dan breekt ineens het snoer
en mijn air, zojuist nog stoer,
ligt als knikkers op de vloer.

.

donderdag 11 juli 2013

Mee.

De wereld om mij heen
bestaat voor iedereen
en toch word ik beloond
met wat zich aan mij toont:

Een knuppel in de hoek,
een inktvlek op mijn broek,
gekriebel in mijn neus
en een verkeerde keus.
Op mijn melk een vel
en schaduwen als spel.

Tegelijk zie ik de zon
maar die zag ook Napoleon
en zie ik soms de zee
dan doe ik met miljoenen mee.


Uit de brand.

Hoe ben ik hier gekomen,
op deze plek beland,
uit welke stof genomen,
gevormd door welke hand?

Ik kan hierover dromen
maar 't is irrelevant.
Wat is is reeds volkomen,
zonder grens of rand -
een vloeien zonder zomen,
gesmolten diamant.

Dit ik laat zich niet tomen
maar als het zich ontspant
herademen de bomen
en zijn ze uit de brand.


Patio.

Gemoederen zijn hevig
en spelen heftig op.
Mijn tegenzin is stevig,
lamlendigheid mijn slop.

Mijn gram is boos en nukkig,
mijn lust een laaiend vuur,
mijn keuze ongelukkig,
mijn rust van korte duur.

Ik zie dit alles goed
maar weet niet wie dit doet.
Het is een woelend spel
dat put uit eigen wel.

Maar dan is er de patio
van de verheven ratio.

woensdag 10 juli 2013

Materialisatie.

Alles past volmaakt ineen.
Voeten drukken op de aarde,
gaan over het warme steen
dat voor hen de zon bewaarde.

Door het lopen word ik moe
dus druk ik mijn ogen toe
en ga liggen op de grond
met een hand onder mijn mond
en de hemel, licht en grijs,
is een zucht van't paradijs.

Volle bomen, donkergroen,
dragen aan de rijkdom bij
waarvoor ik niets hoef te doen
nu ik op ga in de klei.

Dialectiek.

Telkens als ik weer iets wil
valt een hele wereld stil
want niets anders mag mij storen.
Daardoor moet ik minder horen.

Ik ben slaaf van elke gril
waarin ik mijn hartstocht dril
en ik leef als in een toren
met zijnpoorten toegevroren.

Al met al een bitt're pil.
Ookal is gevaar bezworen
en de zekerheid een spil,
speling ging daarbij verloren
en wat warmte gaf werd kil.
Het wordt tijd om te ontsporen.

dinsdag 9 juli 2013

Driekwart eeuw.

voor Meino Zeillemaker.

Als ik spring vanaf de steiger
ben je geen papieren tijger
maar een nauwgezette krijger
die mij ziet, meestal een zwijger.

Als een uitgeslapen leeuw
permitteeer je je een geeuw.
Ook al ben je driekwart eeuw
schitter je nog steeds als sneeuw.

De Garoeda, onbevreesd,
met wie jij het leven leest,
heeft jouw onbevreesde geest
en viert bij gevaren feest.

Als ik door geluk ontwaak
zie ik in jouw doen de draak.
Is er iets niet in de haak
is dat juist iets naar jouw smaak.

maandag 8 juli 2013

Buitenspel.

Ik ben niet meer slecht of goed
als de Here alles doet.
Zijn verlangen stuwt het bloed
naar mijn hart dat het begroet
en Hij zorgt voor eb en vloed,
wisselt lafheid af met moed.

Hij brengt voort en vult de rijken
en ik kan daar niet naar kijken
want dat wordt door Hem gedaan
Die de zon ziet en de maan.

Hij verandert de gedachten
en giet dagen in de nachten.
Hierdoor sta ik buitenspel
maar ook dat doet Hij nog wel.

Rillen.

Ik wil mij van angst bevrijden,
ben daar steeds nog niet mee klaar.
Niemand hoeft mij te benijden.
Vaak ben ik nog de sigaar.
en moet dan verschrikking lijden,
overal en jaar na jaar.

Dit is moeilijk te vermijden
want het is maar al te waar.
Het zijn bitterzoete tijden
waar ik steeds opnieuw in staar.

Maar ik ben gestopt met strijden
en beleef wat ik ervaar,
laat de vrees naar binnen glijden,
ben ontzet en ril nu maar.

zondag 7 juli 2013

Een geheel.

Als de wereld heilig is,
zonder grenzen, een geheel,
dan is er geen hindernis,
geen gemis en niets te veel.

Dan is er geen hier of daar
en geen binnen en geen buiten.

Toch is er een ooievaar
op een land met vette kluiten
en een vijver, diep en klaar,
waaruit drie fonteinen spuiten.

Maar ook onmin en gevaar
en een reeks die niet wil sluiten
of een tevergeefs gebaar
en een lam dat wil gaan muiten.

Wachten.

Ik moet regelmatig wachten.
Ik ben het zelf die dit doe
maar ik kan dit leed verzachten
want ik ben dit wachten moe.

Als ik wacht moet iets nog komen
en dat is er dus nog niet.
In plaats daarvan zijn er dromen
over iets in het verschiet.

Ik kan kijken naar die stromen
waarvan ik wellicht geniet
of ik luister naar de bomen
en het ruisen van het riet.

Is er toch nog ongeduld
wordt er energie onthuld.

Klein.

Rond mij ligt een wijd domein
als een veld om op te grazen,
als een wereld van satijn
of een zeepbel, pas geblazen.

Hierin ben ik maar heel klein
en glijd rustig door de mazen.
Zelfs bij hindernis of pijn
kan ik mij nog steeds verbazen
hoe het is om schijn te zijn
als weerkaatsing op de glazen
of het schudden van een trein
die maar in het rond blijft razen
en de weemoed als ik kwijn
is gemaakt van gist en wazen.


Verzwolgen.

Ik denk na wat ik moet doen
maar dat kost me wel wat tijd
waardoor ik anders ben dan toen
ik nog leefde zonder strijd.

Wellicht moet ik dit op weer pakken
in plaats van mij te laten zakken
als op een vlak met duizend vakken
waardoor ik mij moet gaan vertakken
en dus wat zich aandient volgen
met mijn eigen wil verzwolgen
door de glinsterende golven
die mijn strategie bedolven.

Wat dan blijft is wat er is,
zonder rand of hindernis.




donderdag 4 juli 2013

Morgen.

Gister zat ik in de rats
want ik voelde toen iets nats
waarvoor ik mij ging generen
en ik kon mij niet verweren.

Maar vandaag is dat voorbij,
ben ik van die zorgen vrij
maar nu is mijn mond wat droog,
zit ik daar weer mee omhoog.

Morgen zal het anders zijn,
is er tijd voor nieuwe pijn
of misschien vind ik het fijn
om te nippen van wat wijn.

Alles wat ik nu ervaar
is morgen mist waarnaar ik staar.


Klucht.

Op een dag word ik tot turf.
Dit staat van te voren vast.
Waarom heb ik dan geen durf,
maak ik van mijn angst een last?

Wat denk ik te bewaren
als ik weet dat duizend jaren
als een flits zijn in de tijd
die verstrijkt zonder respijt?

Ongeacht wat ik ga kiezen
zal ik dit verblijf verliezen.

Ik ben blij dat ik kan niezen,
dat geeft mij tenminste lucht.
Ik zie de kluis om mijn valiezen
als een knap bedachte klucht.


woensdag 3 juli 2013

Orkaan.

Laat ik blijven waar ik ben.
Dit is alles wat ik ken.
Ook als ik iets anders wil
maakt dat hierin geen verschil.

Soms wil ik mijn woede niet
of voel ik mij machteloos.
Dan weer hoor ik plots een lied
dat ik absoluut niet koos.

Net als bij een tondeldoos
gaan de tonen op en neer.
Als de stekels aan een roos
doet de schoonheid tevens zeer.

Alles dient zich gratis aan
rond het oog van een orkaan.

dinsdag 2 juli 2013

Voorbij.

Ik vraag mij af of ik besta
maar dat is niet serieus
want al denk ik even na
dan meen ik dit toch niet heus
omdat ik voor mijn keuzes ga
en mijn hart volg of mijn neus.

Degene die dit alles doet
heb ik weliswaar nooit ontmoet
maar dit doet niet ter zake
in deze lange wake.

Er is gevoel in overvloed
maar niemand die eraan begon.
De vraag of dit er iets toe doet
is een gepasseerd station.

Verlof.

Ik ben altijd wat ik zie:
een fauteuil of een genie
of een blauwig stukje brie.
Alles is een relikwie.

Daardoor word ik uitgesmeerd
en door niemand meer geeerd
want ik heb mijzelf verleerd,
van mijn status afgekeerd,
ben gemaakt van klei en stof
en doe verder slechts alsof.

Als ik door het zonlicht slof
vind ik dat ik toch maar bof.
Ik kan fijn zijn of ook grof
maar ben nu met groot verlof.

maandag 1 juli 2013

Verdubbeling.

U kondigde Zichzelf aan
en hebt mij toen meegedeeld
dat U mij ooit liet ontstaan
naar Uw vorm als evenbeeld.

Maar U blijft ook onbekend
want U gaat mij ver te boven.
Niemand die U daarom kent
dus dient men te geloven.

Daar ik echter ben als Gij,
gaat het U dan niet als mij,
dat ook U Zichzelf niet ziet
zoals ik mijzelf ontvlied?

Hebt U daarom mij geschapen
als een weerschijn in Uw wapen?


Constant.

Men spreekt over vergank'lijkheid
maar er is ook veel constant.

Normaal is er toch steeds het feit
dat een duim groeit aan een hand
en iemand die geen fout belijdt
valt ooit zeker door de mand.

Als men nog een paard berijdt
dan gebeurt dat op het land
en als men mij de pas afsnijdt
dan is dat zeker niet galant.

Golven schuiven schuimend wijd
regelmatig op het strand
en pas bij't vallen van de tijd
vervalt daarmee het laatst verband.

Fabelachtig.

De dagen komen af en aan
als golven die op rotsen slaan.
Zo is er telkens weer ontstaan
van dingen die verloren gaan.

Ook ik zelf ben eens gekomen
en mag nu een poosje dromen
tot, als bladeren van bomen,
ik in turf word opgenomen.

Ik vraag mij af hoe ik dit weet
en of ik er goed aan deed
om mijzelf zo te zien,
terwijl het niet zo is, misschien.

In plaats van geloven in mijn reizen
kan ik dit ook naar't fabelland verwijzen.