dinsdag 28 februari 2012

Koan.

Ik ben er dag en nacht op uit
mijn leven te bewaren
en als ik op problemen stuit
bezweer ik de gevaren
door met onschuldig snuit
naar raam of muur te staren.

Zo blijf ik het maar rekken,
wil mij respijt verstrekken,
maar enkel maar om te bedekken
dat ik toch eenmaal zal vertrekken.

De dood wil ik ontduiken,
ontsnappen aan zijn fuiken,
zorgen dat ik hem mis
maar zo bereid ik hem zijn dis.

Chronos.

Ik ben de godheid met de zeis
en laat mij door niets hinderen.
Ik ga vooraf aan goed en wijs,
verslind mijn eigen kinderen.

Ik ben een onbegonnen reis
en niets kan mij verminderen.
Dankzij mij klinkt elke wijs
en kunnen sterren zinderen.

Ik geef vorm aan dag en nachten
en de mogelijkheid te wachten
maar evengoed om stil te staan.
Zonder mij kan niets bestaan.

Besta ik zelf eigenlijk wel?
Van mij rest niets als ik niet tel.

maandag 27 februari 2012

Vriendschap.

Hier loop ik rond al heel wat jaren
maar niets is er nog opgelost.
Ik kan geen eind ontwaren
aan wat blijvend moeite kost.

Mijn angsten willen niet bedaren
want mijn lijf is als compost
dat ik niet kan bewaren,
al heb ik het fraai uitgedost.

De dood komt alsmaar nader
en ik kan hem niet stuiten.
Hoe lang ik ook vergader,
ik sluit hem nimmer buiten.

Laat ik daarom vriendschap sluiten
met hem die mij naar mij doet fluiten.

zondag 26 februari 2012

Zien van zien.

Ik zie mijzelf als een object,
met heel mijn hebben en mijn houden.
ergens liggen in de wouden
waardoor de tijd zijn sporen trekt.

Dan zie ik ook dat zien ervan
dat daardoor direct bevroor
en als het volgend spoor
zich niet meer verand'ren kan.

En ook dat zien wordt weer gezien,
dat gaat zo verder zonder einde.
Het is een reis die bovendien
wat eerder was verkleinde.

Zie ik de sporen die er waren
nu allemaal tegelijk
dan zijn gestold de baren
tot een kristallen koninkrijk.

zaterdag 25 februari 2012

Monoloog van een spiegel.

Als spiegel onderscheid ik kleuren
en ben tegelijk steeds onpartijdig.
Ik weerkaats wel het gebeuren
maar houd me toch afzijdig.

Zo ben ik vreemd en tegenstrijdig.
Onscheidbaar van het spiegelbeeld,
aan beweging evenwijdig,
blijf ik toch stil en onverdeeld.

Mijn oppervlakte is gevarieerd
maar wel zo glad als water.
Zo blijf ik altijd ongedeerd
al spiegel ik een krater.

Ik heb het licht altijd geëerd,
maar scheiding komt niet later:
Mijn oppervlak kent keur en strijd,
mijn diepte is gelijkmoedigheid.

Vertaling van "De tuinman en de dood".

THE GARDENER AND DEATH.

A French Nobleman:

This morning rushes in my gardener, pale of fright:
"Lord, Lord, one moment, if I might!

There, between roses, I was pruning shoot by shoot.
Then I looked behind and saw that Death there stood.

Startled I was running to the other end
And just perceiv'd the menace of his hand.

Lord, your horse, and let me go at once,
Before night falls I might arrive at Orléans!"

This afternoon - since long he was already gone -
I met Death besides the rhododenderon.

"Why", is my question - since he waits and doesn't speak -
"Today made you my servant shriek?".

And smiling his response: "It was no thread
For which your gardner fled. I was surprised

To see this morning working in a glance
The one I have to fetch tonight at Orléans."                      P.N. van Eyck
                                                                             

Vertaling van "Waterdraak".

Waterdragon. *)

I am continuous streaming,
don't know from where appearing
nor the hole where it will flow
or if altogether it will go.

This moment before understanding
is like an umbrella landing
embracing all existence.
Beyond that no one listens.

Thus I am the seas
reflecting palaces with ease.
Habits, blood and fairies
make me not sink or rise
for floating like ideas
they are as if in water ice.

*):  "Earth is supported by water, water by air,
       air is supported by space but space
       is supported neither by air, water nor earth."

Uttaratantrashastra IV, vs. 55.

Pallas Athene.

Op mijn helm wuift de kam,
van verre zichtbaar als een vlam,
die laat zien vanwaar ik stam,
uit welke bron mijn wijsheid kwam.

Zij werd uit duisternis geboren
die, hoger dan de hoogste toren,
de lichte hemelsfeer doet gloren
en zich door niets laat storen.

In mijn mantel schuilt de uil
die voor het opgehoopte vuil
licht en wijsheid geeft in ruil.

Ik werp een ladder in de kuil
vol strijgewoel en smarten
en verkwik de harten.

Sater.

Ik ben de wildheid en de roes
maar toch stiller dan een poes
wanneer verstand begint te praten
over mijn doen en laten.

Dan ben ik rustiger dan straten
die openstaan voor wie mij haten
maar zodra zij zijn verdwenen
mag u lachen weer en wenen.

Ik vul harten en krom tenen
en giet zilverzachte stenen
in het grillige verkeer
van uw liefdes keer op keer.

Ik ben sterk als een beer
en toch lichter dan een veer,
waggel op mijn laatste benen
om u gratie te verlenen.

Apollo.

Mijn pijl doorboort de roos
voordat ik zelfs de richting koos
waarin ik wilde schieten.
Ik ben voorbij aan vlieten
maar overal de juiste maat
die dwars door de chaos gaat
en openbaar de harmonie
die ik in dood en leven zie.

Mijn paviljoen is koel
en bereikt is al mijn doel:
een driehoek met gelijke zijden
heeft hoeken gelijk in alle tijden.

Zo is een cirkel altijd rond
en vreugde kent wie liefde vond.

Aphrodite.

Voortgekomen uit een bries
breng ik schoonheid in de vlijt,
bestuif de wereld met een nies
en ontneem aan elk de tijd
om iets anders nog te doen
dan mij te eren met een zoen.

In de schaduw van mijn lies
schuilt zo'n grote heerlijkheid
dat die pijn en moeite wies
opgehoopt in eeuwigheid.
Als het zonlicht tijdens noen
overgiet ik nu en toen.

Ik ben niet tuttig, kuis of kies,
van wat men smerig noemt niet vies.

vrijdag 24 februari 2012

Ares.

Ik ben ruw en rood en bars
en van stille weemoed wars.
Ik beweeg mij met geknars
in een onversaagde mars.

Ik ontbloot de bijl en strijd
op het slagveld wijd en zijd.
Het is de vrede die ik mijd
en ik scheld geen schulden kwijt.

Ik grijp de vijand bij de keel,
laat van zijn huis geen spaander heel,
vel mannen als ik mij verveel
en breng twist als ik verdeel.

Ik ben grauw en woelend staal
en brand malse velden kaal.
Ik keer weer en zoek verhaal.
Bloed en wonden zijn mijn taal.

Grondeloos.

Ik lijk gedetermineerd
hoe je het ook wendt of keert,
bepaald door duizenden factoren
die toevallig samenhoren.

Ik zit hier door de zwaartekracht
en omdat in zwarte nacht
wellicht ik ben verwekt
waardoor mijn hand de tafel dekt.

Maar de krachten die mij sturen
moeten zelf de druk verduren
van weer and're machten
opgeweld uit diepe schachten.

Dit is net zo grondeloos
als de wil waardoor ik koos.

Pluralis majestatis.

Als ik een besluit wil nemen
kan ik eerst te rade gaan
bij verlangens die mij claimen
of bij hoe de sterren staan.

Ik kan het ook laten bepalen
door wat vast ligt in annalen
of mijn intuïtie volgen
of een idee, nog niet verzwolgen
door de golven van de tijd,
of voorkomen laat're spijt.

Hoe ik het wil definiëren
staat mij natuurlijk vrij:
meervoudigheid kan ik niet keren
de eerste breuk is al voorbij.

donderdag 23 februari 2012

Janus.

Beneden is er de natuur
gevat in schitt'rend vuur
dat alles blijft verteren
opdat het weer kan keren.

En boven zijn ideeën
die stralen over zeeën
van vergankelijkheid,
ontheven aan de strijd.

Daartussen zweeft mijn ziel
die gadeslaat het wiel
van komen en vergaan
en 't eeuwige bestaan.

Mijn aandacht hoef ik niet te richten
want ik heb twee gezichten.

Werk.

De dag is fris en sterk
met alles aan het werk.
De glazen staan te glazen
en wazen zijn aan't wazen.

Het water klatert
en het zonlicht schatert.
Het bed is aan het bedden
en de gokker staat te wedden.

De dichter zit te dichten
en bliksemschichten schichten
terwijl de vliegen vliegen
en de leugens liegen.

Het zijn is aan het zijn
en schijnen doet de schijn.

woensdag 22 februari 2012

Bezigheid.

We zijn op komen dagen
maar weten geenszins waarvandaan
en hebben dus geen recht van klagen
als we weer vergaan.

Intussen zijn we hier aanwezig
maar ook dat is zelfs de vraag.
Weliswaar zijn we meestal bezig,
maar wie we zijn blijft vaag.

Juist als de bezigheid verdwijnt
voelen we ons snel verlaten,
in onze toestand ondermijnd.

Daarom mijden we hyaten
en hebben liever dat iets deint
op dansmuziek en vaste maten.

Bewegen.

Er is van alles aan 't bewegen,
geen ding staat zelfs maar eenmaal stil,
maar die indruk wordt verkregen
door wat niet verschuiven wil.

Al is 't ook onderworpen aan de tijd,
het zal toch langer duren
voordat het is verspreid:
voor steen zijn eeuwen uren.

Wat zich echter nooit verplaatst
is ruimte, zelfs niet op het laatst,
want die kan zich niet delen.

Maar wolken schuiven telkens weer
langs torens en kastelen
en de steelpan van de Beer.

maandag 20 februari 2012

Eenvoud.

Te vaak ben ik vestrikt en voel ik mij verward,
gevangen in een net van regels en conventies
of verstard met een bevroren hart
gedreven en beheerst door allerlei pretenties
waaraan ik klamp, alsof ik bang ben voor een ramp,
en loop daardoor tegen de lamp
van feiten die de lompheid tonen
van gestes waarin angsten wonen.

Het wordt dus tijd voor minder praats,
een pasje vaker op de plaats.

Als een tak zijn, dor en koud,
gebroken in het stille woud.

Of als een vervlogen uur
of een steen slechts in de muur.

Mededogen.

De vraag is of er nog wel lijden is bij mededogen
want aangespoord hierdoor gaat men er snel op af
om lasten te verlichten en de bedauwde wang te drogen
om dan naar nieuwe ramp te gaan in een gestrekte draf.

Hoe feller maar de pijn zal zijn en langer ook het lijden
hoe meer men zich in hulp te bieden zal kunnen verblijden.
Tenslotte slaagt men er zo in om het lijden te vermijden *)
van slapte en nalatigheid dat anders maar blijft snijden.

De enige vereiste is slechts om bereid te zijn **)
waardoor men kan ontdekken dat de oceaan van pijn
een beker is waaruit men graag wil drinken
waardoor helse gruwelen in het niet verzinken.

Schaamte, hoon, vernedering verand'ren in juwelen
door gloed van medeleed dat in de blaam wil delen.


*): "Es ist natürlich das Leiden vemeiden zu wollen
      aber vielleicht ist das das einzige Leiden das man kann vermeiden".

Franz Kafka.


**): "Readiness is all".

William Shakespeare, "Hamlet", Act V.

Voorhanden. *)

Directheid is het hartebloed van ieder met de moed
te springen in de gloed van leven voorbij kwaad en goed
en vrij van aanvang en een einde of gebonden door het zijnde
die zijn grenzeloze mogelijkheden al te zeer verkleinde.

Bij nader inzien is het echter iets wat er niet zo zeer toe doet
want directheid kent geen tijd. Een sprong is dan niet nodig
maar dit inzicht wordt wel kenbaar door het rijzen van de vloed
van het verlangen om te springen ook al is het overbodig.

Toch is er lijden zolang ik nog denk dat er iets moet
wat mij ertoe aanzet om te wroeten als een varken met zijn snoet
in rulle aarde om te zien of die geen truffels soms bewaarde
want die zijn zowel voor smulpaap als wild zwijn verrukkelijk en zoet.

Het zou verstandig zijn als ik mij 't onderzoek bespaarde
erop vertrouwende dat alles al voorhanden is in 's werelds wijde gaarde.


*): "Ontspanning is het hart van krijgerschap",
Sakyong Mipham, Rinpoche.

zondag 19 februari 2012

Verdubbeling.

Al gaat het zonder strubbeling,
er voltrekt zich een verdubbeling
van het ene stomme ding
dat dan leidt tot verwondering.

Aan de schijn
wordt verleend het zijn
en wat men als waarachtig huldigt
wordt door een spiegelbeeld beschuldigd
van de kans onecht te zijn
en slechts gemaakt van kristallijn.

Het is trouwens niet raar
dat dit geschiedt
want gebeurt dit niet
dan is ook niets meer daar.

zaterdag 18 februari 2012

Kreet.*)

De wereld draait aeonen door,
nog kleiner dan een korrel zand,
en beweegt zich zonder spoor
door 't eindeloze niemandsland.

Zo zijn er ook miljoenen feiten
die zich voordoen in momenten
talrijker dan rariteiten
in miljarden kermistenten.

Dit alles doet zich voor in vrede
rijk en rustig als de mede
onbekommerd stromend
en niet van zichzelve dromend.

Tot onverwacht een zo'n moment
plotseling zichzelf herkent.
De kreet, geslaakt bij deze schrik,
is ook zijn naam, te weten "ik".


*): "Der Ruf des Schreckens,
      mit dem das Ungewohnte erfahren wird,
      wird zu seinem Namen".

     Max Horkheimer en Theodor Adorno,
     "Dialektik der Aufklärung".

Sirene. *)

Er is een kleed en toch zijn het er twee
omdat daarop twee mensen wonen.
De een is met dit kleed tevree,
de ander wil't verschonen.

Waarin de ene zich verheugt
is iets wat voor de andere niet deugt.
Zo is hetzelfde schilderij
genot en canvas met wat verf erbij.

Dit leidt al gauw tot strijd
en later weer tot spijt.

Men kan die ook voorkomen
door oog te hebben voor het ene
dat basis blijft voor de fantomen
ons toebedeeld door de sirene.


*): Sirenen, halfgodinnen met een vrouwenhoofd en vogellichaam
die door hun betoverende zang van de juiste koers doen afwijken.
Peisinoë, "verleidende gedachten", is een van hen.

Ontdacht.

Ik loop hier rond, neem vaak besluiten
en wil graag mijn mening uiten.
Maar hoe ik hier ooit ben gekomen
daar kan ik zelfs niet eens van dromen.

Misschien ben ik alleen bedacht
als een voorlopige verklaring
voor het zien van dag en nacht
in verzekerde bewaring
maar is dit eigenlijk niet nodig
en word ik daarmee overbodig.

Weliswaar wordt alsnog besloten
en de mening wordt geuit.
Maar op een ik wordt niet gestoten,
zonder jager blijft de buit.

Als dit juist wordt onderkend
word ik van dader instrument.

vrijdag 17 februari 2012

Niet mis.

Er valt alleen maar aan te nemen
dat de wereld nog bestaat,
los van wat ik waar kan nemen,
als niets mijn oog meer binnen gaat.

Met mijn oog sluit ik wat licht geeft uit.
Odysseus ontdeed zijn mannen van geluid
door hun oor met was te vullen
om in stilte hen te hullen.

Zo blijft er minder over
en wordt mijn rijk maar pover.
Of daar buiten nog iets is
wordt tot iets waarnaar ik gis.

Van binnen zijn er nog gedachten
die dwarrelen door diepe schachten
maar als de slaap komt zweven
geven ook zij hun leven.

Of daarbinnen nog iets is
is dan een vraag die ik niet mis.

donderdag 16 februari 2012

Intelligibel.

Leegte doet zich voor als vorm *)
en blijft vrij van waardenorm.
Zij is geheel flexibel
en totaal intelligibel.

Zonder haar kan er niets zijn
want wat is is in de tijd
en duren maakt geen onderscheid
tussen werk'lijkheid en schijn.

Hoe weet ik dan van duur?
Die komt uit geheugen puur
dat op geen plaats vertoeft
maar nog steeds wel tijd behoeft.

Hij schept zich door zichzelf te tellen
en kan 't dan ook niet zonder stellen.


*): "Leegte is niet anders dan vorm
     en vorm is niet anders dan leegte"

Uit "Het Soetra van het Hart van Transcendente Kennis".  

woensdag 15 februari 2012

Verklikker.

Boeken heb ik volgeschreven
over hoe het best te leven.
Het begint met je te geven,
vrij en zonder beven.

En dan wil je niets terug.
Je wilt liever als een brug
beschikbaar zijn voor velen
om vergissingen te helen.

De boeken worden dikker
en fungeren als verklikker
die als laatste nieuws vermeldt:
't is met de heelheid slecht gesteld.

Dus moet ik het accent verleggen
en tegen mijzelf zeggen:
waar het om gaat is dat je't doet
in plaats van zeggen hoe het moet.

Verslijten.

Ik word vervolgd en aangeklaagd
door mijzelf en door een ander,
omvergegooid en uitgedaagd,
gevraagd dat ik verander.

Soms voel ik mij wanhopig
want wat ik ook probeer,
de uitkomst is voorlopig
en worsteling keert weer.

Hoe is het toch gekomen
dat ik in mij ging geloven?
Dat dit ik werd aangenomen
gaat werk'lijkheid te boven.

Niemand kan ik dit verwijten
want zelf ben ik er ingetrapt
en moet mijzelf verslijten
totdat de greep verslapt.

Net zo groot.

Er is zojuist een bal verschenen
in een leegte net zo groot
die gelijktijdig is verdwenen
zonder slag of stoot
waardoor ik ook kan zeggen:
zij nam de vorm aan van een bal.
Zonder een verband te leggen
is zij de gastvrouw van't heelal.

Alles is van haar gemaakt
terwijl zij toch hetzelfde blijft.

Zij wordt door niets geraakt,
is vloeibaar noch verstijfd.
Al kan het vriezen dat het kraakt,
de dooi heeft zij al ingelijfd.

Niet meer.

Hoe kan ik het zijn bevatten
en 't bestaan naar waarde schatten?
Is er iets dat ik kan weten
om het nooit meer te vergeten?

Dit lijkt in feite niet te kunnen
want elke nacht los ik weer op
in nevelen die zich verdunnen
en kies ik zo het ruime sop
van onbekende zeeën
voorbij aan barensweeën.

Eén ding lijkt over alles heer:
wat voorbij is keert niet weer
en wat gedaan is neemt geen keer.
Wie verdwijnt die is niet meer.

dinsdag 14 februari 2012

Transformatie.

Op een kussen ligt een deken,
helemaal niet opgevouwen,
waaruit losse punten steken
als verkeerd genaaide mouwen.

Ik kan er vanaf hier niet bij
maar word bekropen door verlangen
om met mijn blik van deze zij
zijn wilde lijnen glad te spannen.

Totdat ik zie: dit is een roos
of een veelgelaagde grot
die een transparante god
zich tot verblijfplaats koos.

De deken is geheel geweken
en schoonheid blijkt wat fouten leken.

Belijdenis.

De hele dag door zijn er zorgen.
Ook 's avonds laat tot in de morgen
zijn er gevaren die geen rust waarborgen
en mij bijkans worgen.

Soms zijn ze er ook even niet
maar weet ik dat wel zeker?
Want als geen zorg overschiet
grijp ik naar de beker
om toch vooral niet vrij te zijn
zonder te dragen pijn.

Met de zorg verdwijnt de drager
en vervolgens ook de vrager.
Dan wordt het leven al te mager,
dus zink ik liever lager.

maandag 13 februari 2012

Wak.

Ineens ben ik ontwaakt na enk'le donk're uren
en lig verbouwereerd te kijken naar de muren
die ik niet meer ken. Het zijn nu vreemde buren
die zwijgend mij omringen en mij naar buiten sturen.

Daar voel ik mij ontheemd en van mijzelf vervreemd.
Als een afgebroken tak lig ik in het wijde wak
van een verloren tijd die geeft noch neemt,
mij meevoert naar een wijdsheid zonder dak.

Hier schuiven sterren door de wolken
die met hun waas het zwerk bevolken
zonder rol om te vertolken.

Dieper dan het diepste zwart
gaapt daarachter ruimte zachter dan een hart
massief en toch onvindbaar, ledig en ontward.

Als.

Wat zal er gebeuren als ik mijn huis verlaat?
Ik kan dat nu niet weten want ik zit nog hier
waar alles vol aanwezig is zonder een hyaat,
zichzelf genoeg. Het zoekt niet naar vertier.

Het is volkomen afgerond en helemaal gezond,
uniek en wonderlijk omdat er niets anders is.
Dat andere: het is niet eens een afgrond
omdat het er niet is: geen bedding, geen gevaar of nis.

Maar wat er is dat is al daar, onbegrijpelijk en klaar,
in zijn diepte niet te peilen, vrij van misverstand en feilen,
een onophoudelijk gebaar dat vooraf aan vals en waar
weergaloos gemaakt wordt zonder zelfs maar te verwijlen.

Het maakt niet uit waarnaar ik staar, naar rozen of naar pijlen,
zij komen onbelemmerd op alvorens heen te ijlen.

zaterdag 11 februari 2012

Schuim.

Mijn geest stuurt wel mijn lichaam aan
met driften en verlangens
al kan ik het niet zelf zien staan
en vind ik nooit de tangens.

En mijn geest al evenmin
heb ik zelfs maar gezien
want ik als ziener zit erin
zoals de negen in de tien.

Ik kan weliswaar sturen
maar dit is zelf als vuren
die vlammen in de zon
die daarmee aan niets won
of als het schuim van golven
die de zee bedolven.

Herinnering.

De dagen en de nachten,
de mirre en het slijk,
het voortgaan en het wachten:
waarin zijn ze gelijk?

Ze worden allemaal gekend
en maken deel uit van een rijk
dat, zonder aanvang of een end,
van zichzelve geeft geen blijk.

Het is een louter weten
dat zich niet laat meten.
Wanneer dit wordt vergeten
heeft het zichzelf gegeten.

Er blijft dan niemand achter,
geen eigenaar of pachter,
geen vinger in de dijk,
geen koning en geen rijk.

Tot dat de herinnering
laat herleven elk ding.

vrijdag 10 februari 2012

Geen bereiken. *)

Ik ben een met dit moment -
altijd in dezelfde tent.
Het laatste is verstreken
en al aan't verbleken
en wat komt is nog niet hier.
Dit is het wat ik vier.

Het is nooit gekomen
en gaat ook nergens heen.
Het is een stilstaand stromen
simpel als een steen.

Ik hoef dit slechts te weten
maar kan het ook vergeten
waardoor het lijkt
dat iets wordt bereikt.

*):  "...omdat er geen bereiken is vertoeven
       zij door middel van onderscheidende wijsheid"

Uit het Soetra van het Hart van Transcendente Kennis.  

Zweven.

Eenzaam, stil en stoer,
sta ik op een vloer
die gemaakt is van graniet.
Niemand die mij ziet.

Ik stond hier al vele malen
en zal het ook nog wel herhalen
maar heb de steentjes nooit geteld
die, gevat in het cement,
voor mijn oog zijn opgeweld
in dit eeuwige moment.

Ik heb hiervoor geen tijd van leven
en besef, als ik zal sneven,
dat ik hier was maar even,
vluchtig als een zweven.

Vis.

Als dit wat is eenmalig is
dan geldt dat ook voor wat ik denk
en wat ik ook maar aandacht schenk
is dan gegeven als een vis
die plotsklaps uit het water sprong
of als het galmen van een gong.

Door de beweging van de tong
en het legen van mijn long
breng ik woorden voort,
welbekend of ongehoord,
die zo wel een last verlichten
als ook onheil kunnen stichten.

Mijn denken is ver strekkend
en mijn macht duizelingwekkend.

woensdag 8 februari 2012

Mysterie.

Wat zorgt dat ik iets lekker vind?
Dat is een groot mysterie.
Zo houd ik van de hyacinth
en van een videoserie.

Een bochel vind ik lelijk
en ik verafschuw een ravage
en als ik met mijn hond mee lik
dan oogst ik een blamage.

Ik lijk hierin geheel niet vrij,
ben aan een oordeel onderworpen
dat wel afkomstig lijkt van mij
maar toch door mij niet is ontworpen.

Zo geldt in steden en in dorpen:
je dient je eten niet te slorpen.
Maar of ik droevig ben of blij
lijkt zelfbestaande spielerei.

Het is de loop van de natuur
waarop ik neerzie elk uur.

dinsdag 7 februari 2012

Roos.

Het huidige moment
is het enige dat is.
Het is voortdurend fris,
vloeiend permanent
en kostbaarder dan goud
want het vergt geen onderhoud.

Niemand kan het gappen
want het blijft ontsnappen
aan de hand die het wil grijpen
maar is wel aan het rijpen.

Wat je ook deed of koos,
stromen blijft het moeiteloos.

Levend als een open roos
bergt het woestijn en waterhoos.

Acte Gratuit.

Soms denk ik goed te weten
waardoor ik word bezeten,
verklaar mijn doen en laten
en meet met vaste maten.

Tot mijn verdriet of voordeel
vel ik dan een oordeel
waarop ik mij beroem
of boete wens te doen.

Toch blijkt mijn motivatie
soms maar een combinatie
van verschillende factoren
die spontaan gaan sporen.

Waartoe ik mij niet eens in staat zie
gebeurt soms toch met gratie!

maandag 6 februari 2012

Tover.

Zij beiden zijn onkenbaar:
zowel de geest als ook de stof.
Toch lijken ze zo openbaar
maar dit is slechts alsof.

De geest die vragen stelt
en ons met vermoedens kwelt
wordt slechts verondersteld,
is fictie voor hetzelfde geld.

De stof bestaat uit delen
die men opnieuw kan delen
totdat dit een keer gaat vervelen
en men dan rekent met gehelen.

Wat blijft er dan nog over?
Van verschijnselen de tover.

Totaal.

Als ik iets niet waarneem en ook niet eraan denk
hoe weet ik dan dat het er is behalve als ik zwenk
door nagelaten spoor van iets of iemand
die, als ik, zijn zwerftocht maakt door stad en land?

Zo is er dus alleen maar wat ik zie, al is't soms fantasie,
en verder is er niets. Al heb ik veel onder de knie,
het is direkt verdwenen als ik er niet aan denk
en net zo snel verschenen als ik het aandacht schenk.

Niets bestaat slechts als een woord dat verwijst
naar wat niet is. Wie geleefd heeft staart vergrijsd
naar herinnering en fenomenen. Niets bewijst
intussen dat hij naar een doel of toekomst reist.

Voor wie jong is geldt dit trouwens evenzeer:
er is wat is, niets minder en niets meer.
Raakt iemand mij van achter aan, al is het ook maar vlug,
dan heb ik plotseling, als uit het niets, een rug.

En omgekeerd, zo kan men denken, komt de dood dus nooit:
wie hem zou kunnen kennen is dan al verstrooid.

Letters.

De letters rijgen zich aaneen
en vormen dit gedicht
dat hopelijk meteen
de wereld wat verlicht.

Toch blijft dit wel de vraag.
Misschien is het slechts vaag
en ontneemt wat wordt bericht
de reiziger het zicht.

Nog daarvan afgezien
dat het ook pulp kan zijn
en onzin bovendien
of bladzij vol venijn.

Maar of het kosher is of ketters,
het zijn dezelfde letters.

zondag 5 februari 2012

Onbegonnen.

Een gedachte heb ik nooit zien komen
want als ik zeg "daar komt hij aan"
dan is hij al aan 't stromen
en heb ik hem niet zien ontstaan.

Hetzelfde geldt ook voor het leven:
als men materie ziet gaan streven
dan was zij daarmee al begonnen
en is een aanvang slechts verzonnen.

Als ik in mijzelve vind
een punt waarop mijn reis begint
dan is er een getuige
die al gezien heeft hoe uit ruige
wildernis en stormen
ik mij ben gaan vormen.

Postulaat.

Hoe groot je een getal ook maakt, er kan er altijd nog een bij.
Het is een reeks die dus nooit staakt, een eindeloze rij.
Oneindigheid lijkt hierdoor wel afdoend bewezen
en 't wekt verbazing dat er toch nog vragen rezen.

Bijvoorbeeld deze: het feit dat er een bij kan wil niet zeggen
dat dit ook gebeurt. Je kunt besluiten dit te doen
maar hebt geen tijd van leven om de grenzen te verleggen
tot in eeuwigheid, zelfs als je dat zou willen, onversaagd en koen.

Dus moet je het maar geloven maar dit is klank voor doven
en of 't zo is gaat fantasie en voorstelling te boven.
Maar andersom kan je geen grens ooit stellen
omdat waar jij moet stoppen een ander door kan tellen.

Dus blijft het in het midden wat er nu echt bestaat:
eindig of oneindig, zij zijn slechts postulaat.

Soeverein.

Mijn bestaan is kaal
en mijn kleding vaal.
De ruimte is een zaal
waarvoor ik niets betaal.

Hier kan ik zonder zorgen zijn
want de vreugde en de pijn
komen op hun eigen tijd,
moeiteloos en zonder strijd. *)

Zodra de nooddruft is verstomd
ben ik rijk en soeverein
tussen sferen wijd gekromd
vol sterren en planeten
maar als het op de poen aankomt
armer dan de neten.


*):  "Nu zijn zowel lijden en genot geworden
       tot sieraden die ik met welbehagen draag"

Uit de Sadhana van Mahamoedra, termatekst
ontvangen door de Eerwaarde Chögyam Trungpa, Rinpoche.

zaterdag 4 februari 2012

Stappen.

Bij 't graven van een kuil
schep ik ook een berg.
Ik doe dit zonder erg
en denk niet aan de ruil.

Bij't trekken van een lijn
verwijder ik wat wit
en maak ik hebzucht klein
vergroot ik mijn bezit.

Al zet ik maar een stap
is dat tegelijk een hap
uit mogelijkheden
die vergleden
in 't verleden
en bezwijken in het heden.

Zo leer ik nu de les
dat de dualiteit
afhangt van één mes
dat aan twee kanten snijdt.

Als ik hier ga verdwijnen
waar zal ik dan verschijnen?

Gift. *)

Het ligt in onze macht
om dingen weg te geven.
Zo wordt het leed verzacht
van hebzucht die wil kleven.

Het geven maakt ons rijk
en armoê neemt de wijk
wanneer wij laten gaan
het idee dat wij bezitten
dat aan ons blijft klitten
totdat wij juist verstaan:

het leven is aan ons gegeven
en zelf zijn wij eruit geweven,
de gift is nooit van ons geweest
en was van meet af aan verweesd.

*): "Vrijgevigheid is de deugd die vrede brengt",
     traditionele oryokitekst.

    "The quality of mercy is not strain'd,
     It droppeth as the gentle rain from heaven
     Upon the place beneath: it is twice bless'd;
     It blesseth him that gives and him that takes
     'Tis mightiest in the mightiest; it becomes
     The throned monarch better than his crown;
     His sceptre shows the force of temperal power,
     The attribute to awe and majesty,
     Wherein does sit the dread and fear of kings;
     But mercy is above this sceptred sway,
     It is enthroned in the heart of kings,
     It is an attribute to God himself,
     And earthly power doth then show likest God's
     When mercy seasons justice."

William Shakespeare, "The Merchant of Venice", Act IV, Scene I.

Schaamte.

Waarin men wel het meest verschilt,
het aangezicht onder het haar,
dat maakt men openbaar
en heeft men in het licht getild.

Waarin wij meer hetzelfde zijn,
dat houden wij verborgen
en het baart ons zorgen
als wij naakt staan op een plein.

Waardoor ik denk:
"ik ben uniek"
juist dat is identiek
aan allen die ik schenk
mijn wezen laag voor laag
schoorvoetende en traag.

Lampen.

Helderheid vervaagt
wanneer ik word belaagd
door emoties ongevraagd
waardoor ik mij voel opgejaagd.

In dat geval wil ik wel wijken
en doen alsof ze er niet zijn
of ze juist verrijken
waardoor ik opvoer nog de pijn.

En zo vergeet ik om te kijken
naar de beroering zelf
die dan kans krijgt te ontwijken
waardoor ik mijn groeve delf.

Die reuring echter zal verdampen
in het schijnsel van mijn lampen.

donderdag 2 februari 2012

Tuimelen.

Hoe zeer ik ook maar heb gezocht
in hemels hoog en diepe krocht,
ik heb mijzelve nooit gevonden
om dit gezoek mee af te ronden.

Toch blijft dit ik mij altijd plagen
met gewroet en duizend vragen
en kan ik er maar niet in slagen
te ontkomen aan zijn lagen.

Misschien moet ik het maar zo laten
en wijd openen de gaten
waardoor dit wroeten en dit vragen
mij niet meer doormidden zagen
maar bodemloos gaan tuimelen
zonder te beduimelen.

Onbeteugeld.

Als ik zeg dat ik dit ben
dan ben ik dat dus niet
want wie anders die dit ziet
kan het zijn dan ik die ken?

Zo kan ik mijzelf nooit vinden
en zou dus alles kunnen zijn:
een landgoed of vijf winden
of overvloed aan marsepein.

Of trektocht door een zee van plagen,
een veldslag van tien dagen,
een held die alles durft te wagen
of een zeurpiet die blijft klagen.

Een stuntelige minnaar,
een doelpunt of een klapsigaar.


*): "If you keep denying you end up
     with a tremendous positivity of some kind".

De Eerwaarde Chögyam Trungpa, Rinpoche. 

Eender.

Wat ik heb geleerd
is nu juist het omgekeerd'
van hoe het werk'lijk is
en daarmee dus een hindernis.

Er is alleen maar weten
maar dat ben ik vergeten
en in plaats daarvan
ben ik in de ban
van wat ik heb vernomen
en verstrikt in dromen.

Mijzelf, mijn lijf, mijn eten,
dat alles wordt geweten.
Dit weten heeft geen grond
en is daarmee gezond.
Wat vierkant is of rond
blijft eender, net als goud of stront.

woensdag 1 februari 2012

Te niet.

Hij maakt zichzelve ongedaan,
de vermaledijde dood.
Je kunt er zeker van opaan
dat hij komt, ook ongenood
want hij slaat niemand over
en treedt binnen als een rover,
volgt op geboorte als de herfst
die komt wanneer de zomer sterft.

Maar net zo zeker weet je niet
wat je dan en of je ziet. *)
Zo blijft hij buiten je verschiet,
voorbij aan vreugde of verdriet
en lijkt hierin dus op een lied
dat door zingen gaat te niet. **)


*):  "The undiscover'd country from whose bourn
       no traveller returns"

William Shakespeare, Hamlet:  Act III, Scene I.


**):  o/o  Alle gedachten verdwijnen in leegte
      als het spoor van een vogel in de lucht. o/o

Uit de Sadhana van Mahamoedra,
termatekst ontvangen door
de Eerwaarde  Chögyam Trungpa, Rinpoche.

Paraplu.

Zie het heelal zich wijd ontvouwen
uit een gecondenseerde knop
zowel in mannen als in vrouwen
of als een woudreus uit een dop!

Of zie hoe wij het spoor terug volgen
van evoluties die als zwermen
door de tijd werden verzwolgen
waarover wij ons toch ontfermen!

Of wij nu gaan van toen naar nu
of teruggaan in 't verleden,
het is dezelfde paraplu
van aandacht, te besteden
door hij of zij of ik of u,
die neerdaalt naar beneden.

Het geloof. *)

De werk'lijkheid kan ik niet kennen
omdat zij zich aan mij vertoont
door indrukken die mij wel mennen
maar zich tegelijk daarvan verschoont.

Er is in feite nooit garantie
dat wat eerst viel niet zal gaan stijgen
of da'k op grond van mijn kwitantie
rechtszekerheid zal krijgen.

Ook is materie niet te vinden
onder een sterke microscoop.
Zij vervluchtigt dan als winden
of als schimmen die ik koop.

Gelukkig is er nog het geloof
dat kan dichten elke kloof.


*): "Indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad,
      zult gij tot deze berg zeggen:
      verplaats u van hier naar daar
      en hij zal zich verplaatsen
      en niets zal u onmogelijk zijn."

Mattheus 17:20. 

Winter.

Nu is hij eind'lijk daar:
de winter koud en klaar.
Hij heeft ons overrompeld
en in het ijs gedompeld.

Met zijn strakke blik
brengt hij schrik en schik.
Hij heeft ons overvallen
en geeft kristal aan allen.

Wat water was
beweegt niet meer.
De wijde plas
draagt nu een beer.

Boven is de sterrenbrei,
beneden stijve hei.