zaterdag 30 november 2013

Wakker worden.

Als ik 's ochtends wakker word
dan zie ik donk're melk
over daken uitgestort
gegoten uit een kelk
waarin er dromen, lang of kort,
ronddraaien voor elk.

De mijne gingen mij voorbij
maar nog ben ik van hen niet vrij.
Zij spelen nog een tijdje blij
en steken graag de draak met mij.

Maar ik vermij in dit moment
en ben hierin liefst consequent.
Ik heb hiervoor een argument:
het is met zich altijd content.

Paviljoen.

Geef ik aan mijn verlangens lucht
of sla ik voor hen op de vlucht?

Liever laat ik beide na,
dan hoef ik niets te doen.
Als ik van mijn plek weg ga
besmet ik mijn blazoen
en loop mijn grillen achterna
of wijk voor de klaroen
die mij laat horen waar ik sta
opdat ik mij verzoen
met wat ik alreeds onderga:
een vloeiend visioen.

't Is niet hiervoor en niet hierna,
mijn lijf is't paviljoen.

Omhoog.

Ik liep vanavond over straat
zoals dat wel eens vaker gaat
en toen, ineens, keek ik omhoog
alsof de hemel aan mij zoog.

Ik wist niet eens of ik  bewoog
stond met een schoonheid oog in oog.
Mijn huid werd dun, mijn mond viel droog,
mijn fantasie vervloog.

Het was voor een gebaar te laat,
laat staan voor mijn geblaat.

Ik zag haar vol in het gelaat.
Er was geen tijd voor goed of kwaad,
geen denken aan de juiste maat
in die verheven staat..

Voor gek.

Aan het eind van mijn Latijn
wil ik nu eens rustig zijn.
Ik verklaar mij hierbij klein
en omgeef mij met chagrijn.

Daarom ga ik in verzet,
wil dat ik op niets meer let.

Net zo als een bajonet
wordt gestoken in een baal 
zink ik weg in brabbeltaal.

Dan, als staal uit een foedraal,
verschijnt er een zonnestraal
messcherp in het wolkendek
en, verzekerd van zijn plek,
zet hij mijn verzet voor gek.

vrijdag 29 november 2013

Nieuw.

Ik kan altijd blijven vragen
waarom er iets op komt dagen
en het antwoord is steeds weer:
nu weet ik het echt niet meer.

Alles heeft weliswaar grond
maar die grond blijft ongegrond.
Ik draai in een cirkel rond
als ik ga naar waar ik stond.

Zo keert steeds hetzelfde weer
maar het is nooit dezelfde keer
en dus blijft alles altijd nieuw.

Toen ik laatst een beeld uithieuw
kwam er marmer aan het licht
dat nu is in dit gedicht.

Getallen.

Er zijn oneindig veel gevallen
en gradaties van verschil
van hoe appels kunnen vallen
en nuances van een pil.

Als men een trompet hoort schallen
op een ochtend, pril en stil,
houdt de dronkaard op met lallen
en doet niet meer wat hij wil
of hij neemt nog een slok wijn
voor die scherp wordt als azijn.

Toch zijn er nog meer getallen
dan er mooglijkheden zijn:
Men voege toe aan de heelallen
een miljoen of een dozijn.


Zwaluwvlucht.

Elk denken zoekt een grond
en wil weten hoe iets komt.

Het is een fijnmazig net
van vertelsels en verbanden. 
Dit laat nochtans onverlet
dat het vrij en zonder randen
in geen veld ligt ingebed,
dat het nergens lijkt te landen.

Het is ongrijpbaar als de lucht,
lichter dan een zwaluwvlucht,
dat geen gootje overbrugt.

Niet herkend wordt het geducht
en zijn invloed is berucht
maar geeft ook voeding aan een klucht.

Fantasie.

ik verkies amusement
boven er eenvoudig zijn
daaraan ben ik nu gewend
maar dat maakt mijn wereld klein
want in zekere zin dement
leef ik achter een gordijn
van illusies en verhalen
waardoor strategieen dwalen.

Hierdoor ben ik glad vergeten
dat ik hiervoor zelf koos
en dan kan ik niet meer weten
dat ik wegkroop in een doos.

In feite is er niet veel loos
Slechts fantasie is bar en boos.

woensdag 27 november 2013

Introvert.

Ik neem deel aan een gesprek
maar voel me niet zo op mijn plek,
in plaats daarvan een beetje gek
omdat ik geen gehoor opwek.

Dan komt men op hopdieet..
Dat is iets waarvan ik weet.
Er ligt opeens een kans voor mij
maar ik ben er niet snel bij.

Ik heb net te lang gewacht.
Wat ik zeg dat klinkt te zacht
en mist overtuigingskracht.

Daarop neem ik maar de wijk
en haal dan alsnog mijn gelijk
in denken en 't ideeenrijk.

Norm.

Ik bedenk mijn vorm
stel die vast als norm
om temidden van de storm,
zelfs al is't maar als een worm,
met mijn leven door te gaan
in de loop van het bestaan.

En misschien is het maar even
dat ik in het licht kan leven
van een wereld, hoog verheven,
boven siddering en beven
waar geen tijd verloren gaat
en geen val te wachten staat.

Juist omdat die niet bestaat
is die de volmaakte maat.

Wiegeling.

Er is goed en er is kwaad
en een duif en een soldaat
of een wuivende prelaat
die op een gestoelte staat.

Er is geest en er is stof
en een kleuter met de bof.
Er is Ayin en het En Sof
en minister Molotov.

Er is het brein en een gordijn.
In de keuken staat azijn.
Samen met een glaasje wijn
kan ik aardig dronken zijn.

Alles roert zich in een spiegel
waarin ik walg en wiegel.

Zijn wij ons brein?

Er wordt gezegd: "Wij zijn ons brein".
Dit zou heel goed zo kunnen zijn
en biedt voor veel verklaring
maar is geen ervaring.

Ik zie het brein van elke haring,
hoe het trilt bij angst en paring.
Met de grote mensenzee
tel ik alle breinen mee.

Maar het brein dat hiervan weet
heb ik zelf nog nooit gezien.
Er is in mijn hoofd geen spleet
en een spiegel, bovendien,
is alleen maar een stuk glas.
Wat daarin leeft is niet eens gas.

Eenvandevelen.

Op het spitsuur barst een bom
van miljoenen mensen.
Zij krioelen in  de kom
van hun plannen en hun wensen,
lopen alsmaar door elkaar,
meest alleen en soms per paar.

Ik ben een van deze velen
die zijn peinzen niet kan delen.
Dit gepeins gaat mij vervelen
en kan mij niet zoveel meer schelen
net zoals dat van die velen
die het evenmin meedelen.

Ik had het liever weggestreept
maar zit er mooi mee opgescheept.

Onvervaardigd.

Wat gebeurt heeft steeds een grond.
Ook al lijkt iets onrechtvaardig,
zoals een paplam dat zich wondt,
is het zich dit wonden waardig
omdat het alreeds bestond
en door een kin wordt iemand baardig.

En ben ik ziek of goed gezond,
een doorsneemens of eigenaardig,
een branie met een grote mond
of welgezind en aardig,
vergeefs zoek ik van grond de grond,
al zoek ik nog zo vaardig,
tenzij die grond zelf niet ontstond
en ik mij niet vervaardig.

maandag 25 november 2013

Redding.

Ik sta op gespannen voet
met een man die ik ontmoet
maar misschien ligt het aan mij:
ik heb wel vaker averij.

Dus ik houd het liever goed,
weet alleen niet hoe het moet.
Dan krijg ik een mooi idee:
ik ga in zijn schoenen staan
en pas mij volledig aan.

Dan zijn wij niet langer twee
maar ik volg zijn lach gedwee,
lach nu met dat lachen mee
en die lach verschaft mij redding.
Ik vloei veilig door zijn bedding.

Eeuwig toen.

Als ik op een dag zal sterven
zal ik alles moeten derven
en kan verder niets verwerven.

Lijkkleur zal mijn wangen verven
bij het dagen van de dood
en mijn lichaam, deze boot,
kan men rollen in de goot
en staat aan de maden bloot.

Ook mijn adem zal verdwijnen
en daarmede alle pijnen.
Zon zal niet meer op mij schijnen
en mijn lijf verliest zijn lijnen.

Alles wat ik nog wil doen
wordt dan tot een eeuwig toen.

Voorgoed.

Op een dag zijg ik eens neer
en dan adem ik niet meer.
Nu ben ik nog in de weer
maar er komt een laatste keer
dat ik mijn bretels vastknoop
of een warm stokbrood koop,
dat ik wandel op het strand
of mijn kin steun in mijn hand
en dit huis van vlees en bloed
zeg ik dan vaarwel voorgoed.

Dat het vergaat staat buiten kijf.
Heel dit goedverzorgde lijf,
van een heer of van een dame,
is maar een momentopname.

zondag 24 november 2013

Loket.

Elke dag maak ik weer kans
want ontsprong tot nu de dans.
Ja, ik voel me heel wat mans,
houd de zaak nog in balans.

Ik heb het opnieuw gered,
rook nog snel een sigaret
en sluit haastig het loket,
vind mij grappig en koket
en zo zacht als schapenvet,
geen partij voor bajonet
wanneer die naar binnen stoot
als een bode van de dood
en het bloeden,. warm en rood,
doorgaat tot ik word als lood.

Ontmoet.

Ik heb laatst een mens ontmoet,
kalm, tevreden, welgemoed.
Die ontmoeting deed mij goed
want ik werd erdoor gevoed.

Nu zoek ik naar zijn geheim,
vraag mij af hoe hij dit doet.
Zelf voel ik mij vaak als lijm
die onscheidbaar is van roet.

Ik vind dit bestaan maar zwaar,
sta steeds met een weerwoord klaar
terwijl het hem niet zoveel doet
alsof hij zomaar uit zijn hoed
op laat stijgen frisse moed
en mij hartelijk begroet.

Ander.

Vlammen kunnen zich niet branden,
water maakt zichzelf niet nat.
Vrij van dwang en alle banden
is gedrang en elk contract.

Ofschoon mijn hand heel wat kan grijpen
heeft hij zichzelf nog nooit gepakt.
Zo kan een mes zich ook niet slijpen
en blijft lak steeds ongelakt.

Als ik naar mijzelve kijk
geef ik ook van mij geen blijk.
Het kan niet zijn dat ik mij zie
ook al ben ik nog zo schrander
maar ik zie mij in de ander
zonder dat het uitmaakt wie.

Drijfveren.

Drijfveren zijn problematisch
want hun grond is onbekend.
Ik verschans mij automatisch
of misleid een delinquent
door te stollen, stijf en statisch,
want reactie lijkt urgent.

Maar ik weet niet wie hem zendt,
of hij, los van wat ik voel,
niet kordaat en virulent
dienstbaar is aan hoger doel.

Ik weet ook niet wat mij bezielt
als ik handel als een fielt
of een goede daad verricht.
Wat mij drijft blijft uit het zicht.

vrijdag 22 november 2013

Onverklaard.

Wat geschiedt heeft steeds een grond.
Zo brengt zon de morgenstond,
komen woorden uit een mond
en een stroom maakt kiezels rond.

Maar heeft ook de bodem grond?
Dit moet zo zijn als die gechiedt
maar misschien doet hij dat niet.
Dan is de grond dus ongegrond
en heeft geen geschiedenis
en is een grond die dus niet is
want verblijven kost steeds tijd,
nu en in de eeuwigheid.

Maar ik heb toch "is" gezegd
dus zijn mijn woorden onoprecht.
Blijft de vraag: Hoe zit het echt?"
Dit is nog steeds onuitgelegd.

donderdag 21 november 2013

Basalt.

Ik bedenk vandaag een ding
dat nog nooit mijn aandacht ving.
Iets wat niet is in de tijd
en zich niet heeft uitgebreid.

Het heeft helemaal geen grens
en ontwijkt zo elke wens.
Evenzo vermijdt het kennis,
daardoor zorgt het nooit voor stennis.

Juist omdat het nergens is
is het nooit een hindernis
voor dit onbeperkt bestaan
dat gewoon zijn gang kan gaan
en er zelfs mee samenvalt
zoals ruimte met basalt.

Siesta.

Deze wereld is zo woest
en zo eindeloos geleed,
rijk voorzien van goud en roest
en van sterren bij de vleet.

Toen ik ooit beginnen moest,
voordat ik maar een ding deed,
wist ik van geen steen of knoest
en geen ogenblik vergleed.

't Is nu pas dat de hemel bloest
met de nevels in zijn kleed
en ik houd mij ook niet koest
maar ik pak van alles beet.

Alleen de sluimer suft en soest,
heeft hiervan nog steeds geen weet.

woensdag 20 november 2013

Opgelucht.

Ik heb ooit eens uitgerekend
hoe lang ik te leven heb,
wat het reservoir betekent
waaruit ik mijn uren schep.

In de bodem is een klep
waardoorheen mijn leven stroomt.
Net als zand. Dit is geen nep
en ik heb het niet gedroomd.

Op een dag is alles op
en hoe ik denk, ik vind geen stop. 

Net zo min als water stelpt
draagt dit denken vrucht.
Juist omdat het heel niet helpt
raak ik bijna opgelucht.

Dennenappels.

Een rivier van veel gedachten
stroomt vanzelf door mij heen.
Ik hoef nooit op hen te wachten
want ook wachten is er een.

Maar ik zie niet dat ik zie,
ook al kijk ik naar mijn knie.
Het kan zijn dat ik slechts denk
dat ik daaraan aandacht schenk
want ook ik ben een gedachte
en tot  zien niet eens bij machte.

Wie ziet dan de dingen wel?
Hierop komt het antwoord snel:
Het zijn de appels van de dennen
die alreeds zichzelve kennen.

Huiselijk geluk.

Als ik aan mijn tafel zit
hoef ik verder niets te doen
dan te zijn met enkel dit
en te kijken naar mijn schoen.

Met mijn tong aan mijn gebit
heb ik plots een visioen
van een krijger, stralend wit,
in een gouden paviljoen.

In zijn hand houdt hij een zwaard
dat de zegepraal bewaart,
waaromheen het volk zich schaart
dat er ademloos naar staart.

Op de tafel ligt een kaart
en het vuur lekt in de haard.

dinsdag 19 november 2013

Vergeten weten.

Ik weet altijd wat er is:
toegangspoort of hindernis,
scherpe rots of sterrenpracht
of een schaduw in de nacht.

Een livrei van vermiljoen
of een kapseizend galjoen
lief gebaren net als toen,
een dozijn of een miljoen.

Dus zo weet ik altijd iets.
Indien niet dan is er niets.

En al ben ik iets vergeten
kan ik dat tenminste weten
en als ik ook dat vergeet
is dat het einde van mijn leed.

maandag 18 november 2013

Alwetend.

Ik heb lange tijd gedacht
dat de macht, de kracht, de pracht
wordt verkregen door te weten
wat men doorgaans niet kan meten
of wat anders is vergeten
ondanks stellingen en kreten.

Maar dit denken is versleten
en nu toont zich wonderzacht
voordat ik nog heb ontbeten
heel spontaan en onverwacht
zoete kennis zonder zweten
als een lichtflits in de nacht.

Want alwetend slaat op reeds.
Dit is er vanzelf steeds.

Zak.

Ik ben een zak vol goed en kwaad
en verlies wel eens de maat.

Soms betrekt ook mijn gelaat
als er schaduwen van haat
schuiven als mijn liefje gaat
met een ander over straat.

Of ik poets ineens de plaat
als mij straf te wachten staat
maar dan blijk ik toch weer goed
als ik voel de warme gloed
van een onverschrokken daad
zonder erg of eigenbaat.

Als mijn geest geen oordeel velt
ben ik vrij van dat geweld.




Surrogaat.

Soms voel ik mij overdonderd
maar misschien zie ik niet goed.

Mijn project loopt in het honderd,
in mijn voedsel gooit men roet
en dan ben ik zeer verwonderd
over zoveel tegenspoed..

Dan verlies ik uit het oog
waardoor ik mijzelf bedroog:
dat er nergens iets bestaat
maar dat alles steeds vergaat.

Ik zie een schaduw in de straat
die zich met de wind in laat
maar ik vat dit op als kwaad
en bevries dit surrogaat.

zaterdag 16 november 2013

Bezinning.

Ook al lijkt iets hoogst merkwaardig
is het niettemin rechtvaardig.
Het is niets anders dan de kans
om te komen in balans
met wat is voorbij gegaan
maar nog niet is afgedaan.

Het kan zijn dat ik niet weet
wat ik vroeger liet en deed.
Als mij dat te weinig speet
kan dat oorzaak zijn van leed
dat ik momenteel ervaar
ook al weet ik niet vanwaar.

Als ik in de chaos staar
wordt mij dit tenminste klaar.

vrijdag 15 november 2013

Twee soorten goed.

voor Marie.Louise Vreuls.

Er bestaan twee soorten goed
die men niet verwarren moet.

De eerste is gebrek aan kwaad,
dat daar tegenover staat
of een overvloed aan moed
die altijd het goede doet.
Ook is het de juiste maat.
Het is goed dat komt en gaat.

De tweede soort kent goed en kwaad,
weet van edelweiss en roet.
Als iets voor een spiegel staat
wordt het door het glas begroet
en wat eerst komt en wat laatst
worden even goed weerkaatst.


Twee vragen.

Ik loop doorgaans kritisch rond
en bestorven in mijn mond
ligt de vraag: "Is't naar mijn gading,
dekt de vlag ook wel de lading?

Kom ik niet bedrogen uit
als ik afga op geluid
dat voor mij niet is bestemd?
Sta ik dan niet in mijn hemd?"

Zo verspreidt zich grif de angst
en die blijft bij mij het langst.

Dan ontdek ik plots een bron,
warm, weldadig als de zon,
die de zorgenvloed doet stelpen.
Het is de vraag: "Hoe kan ik helpen?"

Monade.

Iets wat een is heeft geen lijn
die het afscheidt en begrenst.
Want dan moeten zijden zijn,
ook al zijn die ongewenst.

Daardoor is het niet meer een
maar zo deelbaar als een steen.

Als ik zoek dan vind ik geen
entiteiten in het veen
van mijn wereld en gedachten
die op hun ontdekking wachten.

Onbegrensd slechts is't heelal.
Dat is immers overal.
Daar kan er maar een van zijn,
gans onkenbaar, soeverein.


donderdag 14 november 2013

Singulier.

Mij wordt telkens voorgehouden
dat ik echt mijzelf moet zijn.

Sommige gewoontes zouden
zich verenigen tot schijn
als ik schuilga achter wouden
van bedrog als een konijn.

Maar dan zie ik over 't hoofd
dat ik alreeds ben ontroofd,
met mijn hebben en mijn houden,
aan dit woud zo rijk aan ooft
zonder oog voor enkelvouden
waar ik niet in heb geloofd.

Deze kan ik nooit verwerven
zoals ik ook geen verf kan verven.

Vertigo.

Ik ben nog boven aan de trap
als iemand mij staande houdt
op een trede, nogal krap,
van gelakt en glanzend hout.

Heel beleefd draai ik mij om
maar ik word meteen ook koud
want een steile diepe kom
wacht geduldig op een fout
van mijn voet van slechts een stap
en ik zal vallen met een klap.

Het heeft ook iets van een grap
dat mijn hersenen als pap
kunnen spatten op de grond.
Daarom draait mijn maag zich rond.

Niet verzonnen.

Juist zag ik iets, als geknipt,
waarover ik het wou gaan hebben.
Nu is het mij geheel ontglipt,
als ik het zoek gaat het juist ebben.

Ik weet niet wat ik moet doen
om het dit keer terug te halen.

Ik word rood als een pioen
want ik moet ervoor betalen
dat ik mis het visioen
waarvan ik niet meer kan verhalen.

Dit is wel wat er gebeurt,
door mijn wensen niet gekleurd.
Het is niet door mij begonnen
en ik heb het niet verzonnen.

woensdag 13 november 2013

Hij.

Ik lig overhoop met jou
of trek aan hetzelfde touw
dat ook jij naar jou toe trekt
dus de spanning is volstrekt.

Dit ontlokt mij snel een snauw
en berouw komt niet zo gauw.
Weerstand die mijn woede wekt
wordt gemakkelijk verstrekt.

Dan vervliegt als morgendauw
van een warmgeworden gouw
wat de bron was van mijn pijnen
als de ochtendzon gaat schijnen:
jij en ik, wij allebei,
zijn slechts een aspekt van hij.


Hanenstaart.

Ik ga zitten om te kijken
naar 't verstrijken van mijn geest.
Het begint erop te lijken
dat aan lust ik denk het meest.

Liever wil ik dit ontwijken,
anders word ik nog een beest
dat met hanenstaart zal prijken
op het een of and're feest.

Maar ook dit zijn weer gedachten
waar ik niet op hoef te wachten.
Zij verzamelen hun krachten
en verdwijnen dan in nachten
van vergetelheid en lucht.

Ik word wakker met een zucht.

maandag 11 november 2013

Wie weet.

Hevig woedt de wereldbrand
en verward raakt het verstand.
Wat ooit was een hecht verband
valt uiteen als stuivend zand.

Maar de branding schuurt het strand
en kroketten zijn krokant.
De vergrijsde olifant
is goed wijs en elegant.

Dit komt zelden in de krant
maar is net zo aan de hand.

Een margriet of madelief
biedt een hoopvol perspectief:
het kan zijn dat al het leed
komt omdat ik iets niet weet.

Amor Fati.

Deze wereld met haar lijden
is al niet meer te vermijden
op de dag dat ik haar ken,
ongeacht waarheen ik ren.

Want zij is een deel van mij
en ik ben er altijd bij
als ik kennis neem van wraak
of een vis zie aan een haak.

Door te weten medeplichtig
word ik ongerust en schichtig.
Daardoor wordt mijn schuld onthuld,
schuld die om vergelding brult.

Laat ik blij zijn met mijn leed,
lijden tot ik niets meer weet.

Wie ben ik?

Ik ga van mijzelve uit
als ik oordeel en besluit
maar als ik de moeite neem
om te kijken wie ik ben
vind ik een verlaten veem
op een plaats die ik niet ken.
Daar staat in een hoek een fiets
maar van mij vind ik er niets.

Maar wie ben ik dan nog wel?
Misschien altijd wie ik zie
of alleen de gladde bel
of de regen op mijn knie
of een halve parodie
gebaseerd op fantasie.

zondag 10 november 2013

Verbeurd.

In de diepte van de nacht
kan het zijn dat soms een klacht
zachtjes om zichzelf lacht
omdat er niets meer wordt verwacht.

Dan is het alleen nog nacht.
Als een eindeloze schacht
houdt die eindeloos de wacht.
Zonder grenzen is hij zacht.

Ik hoef er enkel voor te gaan
en de angst is van de baan.

Ik heb er geen boodschap aan
dat ik ooit eens zal vergaan
want dat is alreeds gebeurd.
Met mijn zorg ben ik verbeurd.

Getrokken.

In de zomer scheen de zon
toen mijn kiespijn plots begon.
Ik ging naar het ziekenhuis
want mijn tandarts was niet thuis.

Daar heeft men mij snel verdoofd
en mij van mijn kies beroofd.
Door de watten flitste pijn
als het licht door een gordijn
en een droefheid welde op
diep vanuit een harteklop
om de kies die nu weg ging
wordend een herinnering.

Zo is de pijn tegelijk een sein
van erbarmen, waarlijk rein. 




Roet.

Heel de wereld raast maar voort,
al sinds jaar en dag ontspoord.
Ook al gaat het meeste goed
kleeft er aan van alles bloed.

Tere onschuld wordt vermoord,
schoonheid in de kiem gesmoord.
Als de wilde hebzucht woedt
wordt het land ervoor beboet.

In de aanvang was het woord
maar het werd niet goed gehoord
en toen kwam de grote vloed.
Ook daarna was er weer roet.

Werd het horen soms verstoord
of de spreker nooit begroet?

Erda.

Ik word elke dag wat ouder
en heb soms een stroeve schouder.
Beide knieen blijven kouder
en mijn slappe bustehouder
raakt tegelijk met mij bejaard
en wordt telkens minder waard.

Ik zit langer bij de haard
en ben niet zo onvervaard
als ik vroeger placht te zijn
toen ik bruusk en zonder schijn
van vermoeidheid het gordijn
wegtrok om het wijds terrein
van wat leeft te overzien
maar nu weet ik meer misschien.

Slinger.

Soms houd ik mij goed verborgen
in een kaartenhuis van zorgen
over plannen die vergaan
of welk pak mij goed zal staan.

Maar ook nu wordt het weer morgen
en mijn vrees wordt opgeborgen
als de sterren en de maan
langzaam in het licht opgaan.

Ook al is mijn hart van ijs
ligt er toch een paradijs
in de hagelwitte wolken
die het hemelblauw bewolken
en geen vreugd of heil verging er
in die diamanten slinger.

zaterdag 9 november 2013

Ziende blind.

Ik liep met lieden in een kring
stap voor stap steeds in het rond
tot door een verandering
langzaam aan een gat ontstond
tussen hem die voor mij liep
en mijzelf die dit gat schiep.

Ik had dat niet goed in de gaten,
voelde mij alleen verlaten,
wist niet dat er achter mij
zich verdichten ging een rij.

Want mijn oog, ofschoon gezond,
deed me van het feit geen kond'
dat ik mijn passen moest versnellen
om te eindigen met kwellen.

Vrije val.

Het bestaan is een gegeven.
Daarom doet het geven goed
want dan rijm ik met mijn leven
wat de kosmos alreeds doet.

Als ik geef dan laat ik los
en ontsnap zo uit het bos
van verlangens en lianen
die mij steeds tot grijpen manen.

Ik raak in een vrije val
maar het gat is overal
waar er ook maar sterren staan
rond de baan van zon en maan
en de druppels uit de kraan
geven er hun vorm aan.

donderdag 7 november 2013

Ding an sich.

Op de tafel ligt een brood.
Van dichtbij is het wel groot
maar van ver af wordt het klein:
hoe groot zou het zelf zijn?

Het is onzichtbaar zonder zien,
niet te kennen bovendien.
Ik kan het weliswaar denken
maar het voorts geen aandacht schenken.

Ondanks al zijn grote faam
is het enkel maar een naam,
boven klein en groot verheven
waar geen stofje aan blijft kleven
want wat nimmer heeft bestaan,
hoe zou dat kunnen vergaan?

In de knel.


Het is het waard om te vergaan
en dan niet meer te bestaan.
Als ik er niet meer zal zijn
is dat het einde van de pijn.

Niemand ben ik dan tot last.
Als de kat zijn oren wast
stort ineen mijn poppenkast.

Dan wordt men niet meer verrast
en de wereld ademt blij
zonder commentaar van mij.

Dit is alles goed en wel
maar het brengt me in de knel
want juist door dit na te streven
roep ik mij daarbij in 't leven.

woensdag 6 november 2013

Krijgskunst.

Als ik stilsta zonder plan
ben ik sneller dan de man
die met blindelings geweld
bomen en een oordeel velt.

Ik sta in het wijde veld
waar geen tijd of afstand telt.
Omdat wachten daar niet geldt
komt er niets onaangemeld.

Daarom lijk ik vliegensvlug
met zelfs ogen in mijn rug.
Maar het tegendeel is waar
want ik was altijd al daar.

Wat gebeurt komt telkens later,
ook al flitst het snel als water.

dinsdag 5 november 2013

Delen.

Wanneer ik kijk hoe ik verschijn
dan heeft mijn lichaam zich geplaatst
in een ruimte zonder lijn,
waarin het met ballen kaatst.

En wat nog mijn geest betreft,
die zwerft steeds door de tijd.
Dat hij dit niet altijd beseft
is daarmee niet in strijd.

De ruimte echter en de tijd
zijn zelf zuivere deelbaarheid.
Men kan ze blijven splitsen,
er zijn daarbij geen mitsen.

Dit delen kan steeds verder gaan
en er komt nooit een einde aan.

Onvindbaar.

Ik weet echt niet waar ik ben
ofschoon ik de plaatsnaam ken
van de stad waar ik dit leven
lange tijd sta ingeschreven.

Deze stad ligt in een land
dat de zee raakt met een strand
en aan nog twee landen grenst
zoals dat ooit eens werd gewenst.
 
Maar die landen en de zee
draaien met de aarde mee
en de aarde, op haar beurt,
wordt ternauwernood bespeurd
tussen sterren, fijn als zand,
in een ruimte zonder land.

Onbespat.

Ik neem de wereld als product
van 't verleden, goed gelukt.
Dat is wat ik er bij denk,
hoe ik haar een schepper schenk.

Wat ik ervaar kan zonder dat.
Dan staat daar ineens een stad
waar ik belandde zonder pad,
die nooit plan of oorsprong had,
door ideeen onbespat,
stromend door een open gat
gezamenlijk met hond en kat
op alleen maar dit moment
dat geen grond en grenzen kent.

Geknetter.

Gorgelend, van kokend lood,
rolt gebulder door een goot
dat muilen van een hel ontsloot
waarin verscheurd wordt, levensgroot,
de  vrede en de fijne letter
met een wild en woest geknetter
van een oude motorfiets
en zijn herrie staat voor niets.

Deze kruipt onder mijn huid
en mij martelt dit geluid
tot het plotsklaps overgaat
in een regelrechte haat.

Deze haat is, als gewoonlijk,
slechts van mij en hoogstpersoonlijk.

maandag 4 november 2013

Weerzien.

Ik kijk naar het tafelkleed
met zijn duizend ruitjes
en ofschoon de tijd vergleed
hoor ik weer geluidjes
uit de diepte van beneden
deze dag mijn geest betreden
en een lang vergaan verleden
komt tot leven in het heden.

Deze ruitjes worden ramen
en daarachter kom ik samen
met mijn vrienden van weleer.

Onverwacht zie ik hen weer
en wij lopen op en neer
al is het niet de eerste keer.

Waarvandaan?

Op mijn schoot heb ik mijn kat
en die is zo lief als wat,
biedt naar rijk soelaas een pad
en is voor warme troost een bad.

Dit gedetailleerde beest
is er niet altijd geweest.
Ik weet nog goed dat ik hier zat,
vorig jaar en zonder kat.

Toen was hij nog niet geboren.
Zijn gespin was niet te horen.
Nu kijkt hij mij vragend aan.
Waar komt hij ineens vandaan?

Deze vraag laat ik maar gaan
want wat was heeft geen bestaan.

zondag 3 november 2013

Bedacht.

Alles wordt constant gedacht:
zwart en wit en dag en nacht,
wezens en hun spel daarin,
als leden van een groot gezin.

Als ik dit uit het oog verlies
dan krijgt dit denken macht.

Het maakt mij wijs dat ik iets kies
of dat ik sta en wacht
of transparante bellen blies,
geheel op eigen kracht.

Wellicht ben ik alleen een nies,
onschuldig, zonder klacht
een golven dat vanzelf aanwies
maar dit is ook bedacht.

Misleid.

Door te geloven wat ik denk
geloof ik vaak niet wat ik zie.

Als ik mij een glas inschenk
los ik op in fantasie
en ik zie de rode wijn
als een vloeiend karmozijn
fonkelend van energie
uit zichzelf gegoten zijn,
stralend in zijn eigen licht
in dit zelfbestaand gedicht.

Helder als een bliksemschicht
is hij niets aan mij verplicht
maar dan denk ik weer aan mij
en is het paradijs voorbij.

Lethe.

Als herinnering gaat wijken
zal geen ding op iets nog lijken,
zal de wereld enig blijken
en mijn muur van angst bezwijken.

Want mijn tuinen en mijn rijken
hebben dan geen eigenaar.
Iedereen kan er naar kijken
want dan zijn ze openbaar.

Wie ik was die is verdwenen
als er geen geheugen is.
Wat er is ligt, onverschenen,
open zonder hindernis
en mijn armen en mijn benen
zijn als vleugels van een vis.

Beneveld.

Tussen bomen in het groen
hangt een tak van vermiljoen
maar hij hangt niet meer als toen
ik eens kwam om te gaan doen
wat hem nu zo stoffig maakt
waardoor hij zijn taak verzaakt
om met glinsterende spaken
van zijn licht mijn hart te raken.

Ik hul de wereld in een mist,
ben vergeten wat ik wist
en ik leef als in een kist
waarin alles is beslist.

Het is maar goed dat, ongemoeid,
geluk onder de nevels gloeit.

Overlijden.

De dood komt nader als een straf
en ik wacht verbijsterd af.
Het maakt niet uit wat ik hem gaf
of dat ik nmoedig was of laf:
met zijn wichelroe als staf
kent hij mij al van veraf.

Ik zal hem niet kunnen mijden,
ben steeds tot hem naar het schrijden.
Oog in oog staan wij ooit beiden.

Maar wellicht zal dan het lijden
zich niet langer nog verspreiden
en men kan mij zelfs benijden
want mijn geest zal zich verblijden
als een eind komt aan het scheiden.

Recht en krom,

Er wordt mij meer dan eens gezegd
dat de ruimte is gekromd.
Er is geen lijn ten leste recht.
Zij hebben zich alleen vermomd.

Misschien ben ik een beetje dom
maar stel de vraag: "Wat is dan krom?"
Is dat niet dat wat is niet recht?
Maar dan bestaat het rechte echt!

En recht, natuurlijk, is dan dat
wat afwijkt van een kronkelpad.
Ik kan zeggen dat het is
wanneer ik daarin kromheid mis.

Zo vormen recht en krom een paar
en zijn veroordeeld tot elkaar.