woensdag 30 september 2015

Licht en warmte.

Als ik voor iets aandacht heb
is't als 't lichten van een klep:
wat eerst ondoordringbaar was
wordt zo transparant als glas.

Daarbij komt ook warmte vrij
want al snel ontroert iets mij,
blijf ik er wat langer bij.

Omgekeerd gaat het net zo:
kennis krijg ik ook cadeau
als mijn hart vol warmte gloeit
wanneer wat dan ook mij boeit.

Licht en warmte worden één
en de toeschouwer vervloeit
als ik iets mijn blik verleen.

Altijd dat.

Ik ontdek een grote schat
en die is alleen maar dat
wat ik steeds opnieuw herken
in waardoor ik wakker ben.

't Is de ene keer een stad,
dan een scherm met verf bespat,
een toneelstuk in het klad
of een fiets die is gejat.

't Is het hoogverheven pad
en het vallen in een gat,
staart en ogen van mijn kat
en drie flesjes in een krat.

Soms een regelrechte ramp
of het schijnsel van een lamp.

Edelsteen.

Telkens is er een tragedie
en ik zoek naar een remedie
die daarvoor afdoende is,
waarin ik mij niet vergis.

Liefst is't iemand die mij helpt
en die snel mijn wonden stelpt,
die mij loslaat uit mijn nis
en altijd beschikbaar is.

Het is van jou te veel gevraagd.
Ik heb het erop gewaagd
maar te lang mijn nood geklaagd.
Je verhief je als een maagd.

Toen vond ik een edelsteen
in het hart van iedereen.

Amusement.

Kennen dat geen oorsprong kent
dringt door al mijn daden heen.
Feilloos ziet het elke krent
in mijn eten, een voor een!

Ga ik op dat kennen in
vind ik daaraan geen begin.
Het kent whiskey, wijn en gin
en bij 't lezen elke zin.

Het is vrij en soeverein,
wetend van plezier en pijn,
maar het blijft een open plein
waarop alle wezens zijn.

Ofschoon het getob wel kent
is het ook amusement!

Altijd daar.

Altijd ben ik mij gewaar.
Dit gewaarzijn is steeds daar.
Ook al loopt iets soms wel raar
is't daardoor niet minder waar.
Dit besef is nooit onklaar
zelfs al ben ik de sigaar.

Lig ik eenmaal op de baar
is er niets dat ik ervaar
tenzij 't leven verder gaat
en ik na de dood nog praat.

Weer is dan gewaarzijn feit
en is daar de hele tijd.
Als ik zeg: "ïk ben het kwijt"
is het er zonder respijt.

Geloof.*)

In de ruimte, wagenwijd,
zijn nog onbekende kleuren.
In de eindeloze tijd
is van alles aan 't gebeuren.

Zelf heb ik alleen maar dit:
nogal last van mijn gebit
en een hoop gesloten deuren,
waarvoor ik te lang blijf zeuren.

Maar dat is slechts een fragment
van een prachtig firmament.

Als ik geloof dat dat er is
hoef ik verder geen bewijs.
Ook al leef ik in een nis
kan ik zingen als een sijs.


*) "Zalig zij die niet zien maar toch geloven".
Het Evangelie van Johannes: 20 vs 29


dinsdag 29 september 2015

Meegesleurd.

Motivatie is echt alles.
Als ik die heb zit ik stalles.

Rustend op de beste rij
presenteert zich daar aan mij
de verwarring, diep maar vrij:
aan mijn oog trekt zij voorbij.

Maar zij gaat mij niets meer aan
want verlangens laat ik gaan.
Net zoals de volle maan
volgen zij hun eigen baan.

Soms pak ik er toch een beet
en verbreek daarmee mijn eed:
gelijk word ik weer meegesleurd
en heb mij opnieuw besmeurd.


donderdag 24 september 2015

Inkeer.

Dikwijls ben ik aan het het lijden
want ik weet niet te vermijden
hoe de dingen meestal gaan,
ook al staan ze mij niet aan.

Desolaat en afgescheiden
zie ik dan mijzelf hier staan,
heel alleen op woeste weiden
en zo eenzaam als de maan.

Maar dan ga ik maar eens kijken
of ik eigenlijk besta.
Ik keer in en ga het na.
Slechts uit denken wil dit blijken. 

Zo zijn al mijn zorgen schijn:
kan het zo eenvoudig zijn?

dinsdag 22 september 2015

Opgeheven.

Verdwijnen is verschijnen
van wat er net niet was.
Verschijnen is verdwijnen
van wat er was, zo pas.

Verdwijnen en verschijnen
heffen elkaar dus op.
De lusten en de pijnen:
zij doen zich voor voor nop,
volledig zonder strijd
in grote openheid.

Zij zijn ervan gemaakt:
hun kern wordt nooit gesmaakt.
Geen tasten wordt geraakt
zelfs als men zich vermaakt.

Gewaarzijn.

Wat ik maar ook denk:
ik ben het mij gewaar.

Een bom, de kleinste wenk,
ze zijn direkt al daar:
aan't weten een geschenk,
volledig kant en klaar.

En ook al is't een gat
dan is het toch weer dat.
Ik kan mijn ogen sluiten
maar dit valt er niet buiten.

Wanneer het er niet is
is't dat toch wat ik mis
en weet ik er dus van,
al is het niets van plan.

zondag 20 september 2015

Meesteres.


Jij werd tot mij gezonden
en hebt mij ook gevonden:
een wrak in zak en as
dat in verwarring was.


Je hebt in mij ontstoken
een vlam die niet meer dooft.
Je hebt mijn hart gebroken
maar mij het licht beloofd.
Nu mag ik gaan verwachten,
op dagen en in nachten,
te vallen uit mijn slaap,
deemoedig als een schaap.
Je bent mij aan het testen.
Dat mag ik niet verpesten
maar moet nu ondergaan
het wijken van mijn waan.
Dan gaan mijn ogen open.
Je kwam naar mij gelopen
om strikken te ontknopen.
Op inzicht mag ik hopen.
Ik heb dit lang miskend
maar weet nu wie je bent:
een wezen vol genade
maar word jij ook mijn gade?
De keuze is aan jou.
Voorlopig is er kou
waarin ik zit te grienen
maar graag wil ik jou dienen.
Mijn eer kan mij niet schelen
dus geef me je bevelen
en leer me elke les:
jij bent mijn meesteres!

zaterdag 19 september 2015

"Aha!"

Ik hoef geen visioenen,
mij niet meer te verzoenen
met wat ik heb gedaan.

De zon en ook de maan:
ik zie ze daar wel staan
maar zijn ze wellicht waan?

En ook de hele aarde,
die mij tot nu bewaarde,
waarop ik altijd sta
en naar mijn werk toega,
heb ik die niet verzonnen
in tijden onbegonnen?

Ineens zeg ik: "Aha!"
en niets komt nog daarna.

Doorzien.

Temidden van 't gevaar
wordt zich mijn geest gewaar.
Dat is niet meer gevaarlijk
maar enkel wonderbaarlijk:

De afgrond voor mijn neus
is daar nog zonder keus
maar niet meer serieus,
denkbeeldig als een reus.

Elk oordeel dat mij straft
wordt daarbij afgeschaft,
als hersenspel doorzien.

't Is meer dan ik verdien
maar niet meer terug te draaien.
Geen angst kan mij nog paaien.

Eenzaam.

Tussen mijn gemiste kansen
die nu als demonen dansen
in een cirkel om mij heen
tot mij roepend, één voor één:

"Had het toen maar gedaan,
dan was't niet zo gegaan
als waardoor je nu lijdt,
vol wroeging, wrok en spijt."

dwaal ik eenzaam in het rond
zonder dat ik redding vond
voor isolement
dat een eind noch grenzen kent.

Tegelijk ben ik ook vrij.
Geen vijand vindt hier mij.

Een groot verdriet.

Ruimte is geduldig,
tegelijk volmaakt onschuldig.
Zij trekt geen enkel plan,
verraad weet zij niets van.

Zij is gastvrij en open,
verhindert nooit te lopen,
zal tot geen stilstand nopen
en zij valt niet te knopen.

Zij is volledig veilig.
De dingen zijn haar heilig.
In haar vindt alles plaats,
zij kent geen buitengaats.

Toch bergt zij groot verdriet
want antwoord geeft zij niet.

Eén!

't Allerliefste word ik één,
één met jou en wel meteen!

Maar wanneer mij dat gelukt
ben ik terug bij af
en ga ik opnieuw gebukt
onder eend're straf
want dan ben ik weer alleen,
vastgemetseld in een graf
van onwrikbaar steen.
 
Het verlangen dat je gaf
is voor altijd heen.

Tenzij jij mij toch blijft boeien.
Liefde zal dan eeuwig gloeien
en 't verlangen alsmaar groeien.

woensdag 16 september 2015

Warmtebron.

Wanneer ik word afgewezen
ontsteek ik in razernij,
op haar beurt weer opgerezen
uit verlangen, altijd vrij.

Dat hoef ik niet te genezen,
uit zichzelf is het al blij,
en ik hoef het niet te vrezen:
't is volkomen een met mij.

't Is alleen als ik het richt
dat het dikwijls onheil sticht.

Laat ik het in eigen waarde
draagt het vruchten als de aarde,
geeft het warmte en ook licht
maar het is tot niets verplicht.

dinsdag 15 september 2015

Mysterie.

Vaak zoek ik naar motivaties
achter wat mij overkomt.

Dan vermoed ik machinaties
maar 't is beter als verstomt
dit gebabbel en gedoe
want het maakt mij enkel moe.

Als ik wat er is laat zijn,
ook al doet dat soms wel pijn,
toon ik het daarmee respect
en de eenvoud is volstrekt.

En, gevrijwaard van hysterie
rest mij dan een diep mysterie.
Onbegonnen is't moment
dat geen eind of oorsprong kent.

zondag 13 september 2015

Gewetensbeet.*)

Ik ken een truc, heel elegant,
om consequenties te ontwijken,
te ontkomen aan de brand
wanneer ik voortga over lijken.

Dan zeg ik: "Niets aan de hand,
ik hoef mij enkel te vergelijken
met een korrel in het zand
en geen straf zal mij bereiken.
Wat ik doe krimpt navenant
als ik naar het strand ga kijken."

Maar die vlieger gaat niet op
want ik heb hem maar bedacht.
Mijn geweten let goed op
en treft mij met volle kracht.


*): Term, gemunt door Arthur Schopenhauer.

Klinkers.

Van de Rijn tot aan de IJssel
ligt overal plaveisel
consequent aaneengetikt,
om te lopen zeer geschikt.

Klinkers liggen om en om.
Dat patroon is lang niet dom
en van Rijssel tot Parijs
ligt het vlak als 't Paradijs.

Overal waar men het ziet
klinkt stratenmakerslied
van hun leggers, anoniem,
voor mijn voeten heel intiem,
waar ik heel geen acht op sla
als ik op een doel afga.

Altijd iets.

Ook wanneer er iets mislukt
is het toch nog een product.
Zo is er dus altijd iets,
ook al noem ik het soms "niets".

Soms is het verdriet en pijn
van het afgesneden zijn
van wat ik zie als geluk
en dat brengt me van mijn stuk.

Ik maak kringen in de lucht
in een onbestemde vlucht
terwijl ik wanhopig zucht
want ik pluk geen enk'le vrucht.

Eenzaam en geheel verlaten
heb ik dit goed in de gaten.

Vogelvlucht.

Als een mier op 't platte vlak
ren ik vaak van hot naar her,
richt mij op mijn doelen strak,
ook al zijn die nog zo ver.

Wat ik daarbij over 't hoofd zie
is een andere dimensie.
Maar laat ik een loodlijn neer,
kom ik los in ene keer.

Over 't rennen word ik heer,
ongeacht wat ik beweer.
Alle lijnen, evenwijdig,
zie ik lopen, onpartijdig.

Ik schuif er niet een opzij.
Van hun grenzen ben ik vrij.

Schaamteloos.

Schaamte houdt mij vaak gevangen
en blokkeert zo mijn verlangen.
Soms breek ik er dwars doorheen,
zo gevoelloos als een steen,
met verdriet als resultaat
waarna er dan niets meer gaat.

Maar er is een and're weg:
zonder angstig overleg
mijn verdriet en mijn verlangen
in de lucht te laten hangen
en te zien dat dat gebeurt
zonder dat er wordt gezeurd.

Wat eerst nog werd afgekeurd
wordt dan nergens meer bespeurd.

zaterdag 12 september 2015

Als ik acht sla op mijn geest.

Als ik acht sla op mijn geest
blijkt het een voortdurend feest!

De verbanden die ik leg
of het zoeken naar een weg,
emmers vol herinneringen
of een circus met drie ringen
passen er gemakk'lijk in:
het is nog maar het begin.

Het heelal met al zijn sterren,
luiken die het zicht versperren
en een grenzeloos verlangen
worden erin opgehangen.

En de standen en de rangen
blinken er als stalen stangen.

Realisatie.

Alle dingen om mij heen:
waar zijn die toch van gemaakt?

Van het licht van halogeen
of worden ze uitgebraakt
door de trilling van een steen
die de hele tijd ontwaakt?

Maar opnieuw: waar is die steen
op zijn beurt weer van gemaakt
en de mensen die ik zie
of de peuter op mijn knie?

Ik tel eventjes tot drie
en neem maar een stukje brie.
Wonderlijk is dit bestaan.
Er is geen beginnen aan.

Herinneringen.

Ik zit eenzaam in een hoek
en lees somber boek na boek.

Over hoop valt nu het doek
en bewaarheid wordt de vloek:
nooit zal ik jou kunnen krijgen.

Wat mij rest is slechts jouw zwijgen
en een eindeloos verdriet
dat mij geen moment ontziet.

Ik wil naar de dood toe neigen,
maak een wilgenhut van twijgen
waarin ik ineen kan zijgen
en herinneringen rijgen
tot een krans waarmee ik tooi
jouw gestalte, altijd mooi.

Verwezen.

Als je mij vraagt hoe het gaat,
gaat het altijd goed
omdat je dan voor mij staat.
Je aanwezigheid is zoet.

Maar daarna sta ik op straat
met verlangens in mijn bloed.

Beurtelings maak ik mij kwaad
daar ik jou daar niet begroet
of besef: inadequaat,
ben ik slechts in falen goed.

Jij bent buiten mijn bereik
als ik naar mijn schoenen kijk
en, verwezen naar de dijk,
is verdriet mijn koninkrijk.

vrijdag 11 september 2015

Graniet.

Ik zit hier op het toilet
op een vlonder van graniet
maar heb nooit goed opgelet:
wat men daar niet ziet!

Zoals nu een plattegrond,
als een weefsel van pyriet,
van een stad met duizend daken
waaronder de bedden kraken.

Ik kan er nog meer van maken:
elk steentje gaat ontwaken,
ligt in het cement te blaken.
Mijn verveling kan ik staken.

Een juweel is elke steen
en ik hoef nu nergens heen.

Muze.

Jou beroeren wil ik wel
want ik hou veel van je vel.
Graag vorm ik met jou een stel
opdat ik mij niet meer kwel
met een bodemloos verlangen
waar ik altoos in blijf hangen.

Maar wanneer dat niet gebeurt
blijft mijn oordeel ongekleurd:
aan mijn hartstocht parallel
ben jij als een diepe wel
waaruit constant deernis stroomt
die kastijding geenszins schroomt.

Jij bent vrij en onbevangen
en de muze van mijn zangen.

Only if this falls apart.

Wanting a relationship
functions often as a whip.

So afraid to be alone,
I am flying like a drone,
careful spying every stone,
while establishing a throne,
that should you enshrine forever.
I'm industrious and clever.

But your soul escapes from me,
even if I bow my knee,
and the beauty that you see
is partout but not in me.

On the day this falls apart
may I then live in your heart?



donderdag 10 september 2015

Inzicht.

Ik loop eeuwenlang te dwalen
door een oerwoud van verhalen
en vergis me vele malen,
weet geen richting te bepalen
in een slot met lege zalen
en blijf fouten maar herhalen.

Daarbij rijzen duizend vragen
en wanhopig ga ik wagen
wat nog nooit is geprobeerd,
met échec gegarandeerd.
Door weerlicht en regenvlagen
dwarrel ik rond als een blad.

Maar ineens gaat er iets dagen
als ik vraag: "Hoe weet ik dat?"

Onbekommerd.

Alles wat ik voor je doe
is in zeek're zin besmet
want voortdurend denk ik: "hoe
krijg ik jou ermee in bed?"

Dit verlangen moet ik zeven,
dan pas kan ik waarlijk geven,
laat ik jou in vrijheid leven
zonder dat je hoeft te beven.

Dus laat ik het bed maar zweven
en jawel: soms lukt het even
en dat maakt je direct blij:
jij bent vrij van averij
en ook ik ontvang weer leven
want geen zorg bekommert mij.

Lot.

Ik ben altijd graag bij jou
want je bent de liefste vrouw.

Omdat ik zo van je hou
zit ik vast als aan een touw
en je laat me niet meer vrij
maar daarom ben ik juist blij!

Ja, het liefst ben ik dicht bij
maar hoe dicht bepaal slechts jij,
ook hoe vaak en ook hoe lang,
ofschoon ik ernaar verlang
altijd maar, en nooit meer bang,
te vertoeven, wang aan wang,
met jou samen op één plek
en met jou ons lot voltrek.

Aandacht en gewaarzijn.

Aandacht kan ik altijd schenken
als ik er maar aan wil denken.
Helder is zij en precies
als ik voor haar warmte kies.

Altijd wordt zij gewaardeerd.
Wie haar krijgt voelt zich vereerd.
Waar ik haar ook maar op richt:
het wordt door haar blik verlicht.

Maar gewaarzijn is al daar
en geheel met alles klaar.

Het hoeft niets te onderscheiden
want het is van alle tijden,
zelf bevrijd van vrees en lijden,
op den duur niet te vermijden.

maandag 7 september 2015

Conclusieloos.

Steeds als ik verbanden leg
word ik direct opgenomen
in een weefsel en een weg.

Om hieraan nu te ontkomen,
dit voortdurende beleg
van ideeën die niet schromen
mij t'omheinen als een heg,
laat ik hun conclusies weg.

Dan zijn alle dingen vrij,
liggen vreedzaam, zij aan zij,
in een ruimte zonder wens
en hun vrijheid kent geen grens.

Zonder toekomst en verleden
rest er zelfs niet eens het heden.

zondag 6 september 2015

Bron.

Ik deed vast veel dingen fout
en ben bovendien te oud
om nu nog een kans te maken
op jouw gunst en and're zaken.

Half sta ik al in de kaken
van het graf waarin mijn taken
van mij worden afgenomen.

Maar toch word ik beet genomen
als een jager in het woud
die wel wild ziet maar geen bomen
en zich tot een jacht verstout
tot hij, bij de bron gekomen
van zijn tevergeefse dromen
merkt dat deze glanst als goud.


Constant.

Telkens weer treedt het bestaan
in een nieuw omhulsel aan.

Laatst was het nog volle maan,
nu laat hij zijn ronding gaan
en heeft iets weg wel van een ei
maar ook dat gaat reeds voorbij
tot hij opkomt als een sikkel,
glanzend met de kleur van nikkel.

Mijn ervaren is constant
als het suizen van het zand:
soms een hond en dan een hand
of 't gebruik van mijn verstand.

In plezier en in gedonder
openbaart zich steeds dit wonder.

vrijdag 4 september 2015

Het donkere rijk.

In de schittering van 't licht
kan ik heel goed onderscheiden
alle wolken, elk gezicht,
en de halmen op de weiden.

Elke taak wordt daar verricht
waartoe ik mij heb verplicht.
Het gevaar moet ik daar mijden
wanneer ik wil blijven rijden.

Maar soms gaat het wel eens mis
en dan valt de duisternis
die een eind maakt aan het lijden
en van zorg mij komt bevrijden.

Dan ben ik in't donk're rijk.
Held en lafaard zijn daar gelijk.


Eén lijn.

Alles gaat steeds maar voorbij
en geen tel komt ooit weerom.

Ook wanneer een hele rij
golven kan en zelfs zo krom
zijn kan dat hij zich herhaalt,
als een muil die alsmaar maalt,
staan hun keren op een lijn
die zo recht is als een trein.

Deze rijdt alleen naar voren.
Wat ooit was is nu verloren
maar geen einde neemt zijn reis:
tellen is hiervan 't bewijs.

Als ik meereis ben ik vrij.
Geen gedachte houdt mij bij.

Awareness.

Deep below and in the height
there is always a delight
that continues day and night,
puts an end to any fight,
which gives presents to the thief
and sheds light on every grief:
it is awareness' great relief,
beyond aeons and still brief.

It resides in milk and beer,
is devoid of hope and fear,
makes confusion rich and clear
and it is completely here.

Any doubt, however slight,
vanishes upon it's sight.