maandag 31 maart 2014

In een.

Ik word verbijsterd door het vele,
door de blaren in het woud -
zoveel groene, zoveel gele,
door de zon gekleurd als goud.

Er zijn nerven in het hout
die ik nooit zal kunnen tellen.
Ook al word ik nog zo oud
zal geen som mij vergezellen.

Ik ben danig in de war
en mijn geest ligt overhoop.
Daardoor wordt mijn denken star
en mijn inzicht traag als stroop.

Toch doe ik hiervan gewag,
zie het in een oogopslag.

Spielerei.

Als ik opmerk dat het regent
ben ik verre van gezegend.

Ik veroorzaak zo een bubbel
want ik zei zojuist iets dubbel:
Het woordje "het" is heel niet nodig
en in feite overbodig.

Toch roept het een geloof in 't leven,
dat mij tot in 't merg doet beven,
aan een ding dat alles doet
maar dat ik nimmer heb ontmoet.

Net zo denk ik over mij
als aan iemand in de wei.
Dit is enkel spielerei
maar het lapt mij er snel bij. 

Vreemd.

Schuld vereist een eigenaar,
anders is die nimmer daar.
Als ik mij ooit daarvan kwijt
sta ik niet meer in het krijt.

Maar hij wordt ook opgeheven
als de hebber wordt verdreven.
Dan is er geen eigendom,
noch een diefstal, slot of som.

Iedereen herademt blij
en is dan van zorgen vrij.

Maar er hangt een prijskaart aan
want men raakt voorgoed ontheemd.
Eigenheid zal niet bestaan,
alles wordt voor eeuwig vreemd.

Weerstand.

Waarom ben ik  vaak zo stil?
Omdat ik niets zeggen wil?

Deze wereld is te pril,
elke klank is nog te schril
en de woorden zijn te laat
om te zeggen wat bestaat.

Niet dat het daarom ook gaat
want de liefde is genoeg
die mij van de plicht ontslaat
dat ik mij naar regels voeg.

Die ben ik nog aan 't verbeiden,
zo wil ik gerust belijden.
Ik ben nog altijd aan het strijden
en laat mij nog steeds niet leiden.

zondag 30 maart 2014

Geknecht.

Laatst liet ik mijn vriend nog uit
en toen zei ik tot besluit:

"Hoe laat  zien wij elkaar weer,
om vier uur, zoals dit keer,
of misschien om drie uur al
zoals doorgaans het geval?"

Dit zei ik pas na de groet
die blijmoedig was en goed
maar door deze laatste keus
werd de zaak weer serieus.

Wat ik zei was wel oprecht
maar ook aan de tijd gehecht.
Had ik dit nu niet gezegd
was het afscheid niet geknecht.

Bewaard.

Het bestaan, door mij ontwaard,
is uit slapen uitgespaard.

Als ik het opvat als een taart
staat een deel niet op de kaart
maar blijft in't geheim bewaard
waar geen kennis wordt vergaard.

Hieruit word ik 's ochtends wakker
en, als zonlicht op een akker,
schijnt mijn geest nu onbevreesd
op mijn vrees en angst en beest.

In de avond val ik terug
als ik met mijn hoofd en rug
rust en neerzink op de aarde
die de slaap voor mij bewaarde.

zaterdag 29 maart 2014

Afhankelijkheid.

Ik zag afgelopen nacht
mijn kat op de dekens, zacht.

Dat vereiste zwaartekracht
die de wol gaf aan zijn vacht
en het schijnsel van de maan
zag ik in zijn ogen staan
wat geleend was van de zon
die zich uit de oerknal won.

Daarna ging hij nog wat slapen
op wat was verstrekt door schapen,
maakte verder geen gerucht
maar ik zag wel hoe de lucht
die beweegt in elk gehucht
hem de kans bood voor een zucht.

Desondanks.

Ik zoek telkens een verband
met gebruik van mijn verstand
maar ik kan het niet vaak vinden
want het lijkt alsof een brand
met zijn vlammen blijft verslinden
wat ik juist had in mijn hand.

Is er nergens dan houvast
of een wereld die mij past,
iets wat waar is en constant
mij omvattend als een mand?

Wel, dat is wat ik ervaar.
Dat staat altijd direct klaar.
Zelfs al is het heel niet waar
is het desondanks toch daar.

Oerknal.

Men hoort heden overal:
het heelal kwam uit een knal.
Een dimensieloze bal
was de oorsprong van dit bal.

Dit gebeurde lang geleden
en sindsdien is tijd vergleden
waarin sterren zijn vergaan
die ik nochtans toch zie staan
want hun licht dat mij bereikt
zorgt ervoor dat dat zo lijkt.

Maar ik ben alleen maar heden
met daarin een vleug verleden
wat wil zeggen dat die knal
telkens plaats vindt, overal.

Hoogtepunten.

Op mijn klok is't twaalf voor vier.
Nu staan dus de wijzers hier
beide in een lijn. Dit te zien is fijn
maar het zal niet lang zo zijn
want de wijzers draaien door
terwijl ik het tikken hoor
waardoor ik de rust verstoor
van de pauze in het koor.

Door mijn diepe wens hiervoor
zorg ik zelf dat ik ontspoor
want al is het kwart voor vijf
vind ik dat slechts tijdverdrijf.

Maar al is het elf voor tien
kijk ik op om dat te zien.

donderdag 27 maart 2014

Ommekeer.

Het maakt niet uit hoe ik het noem
of waar ik mij op beroem:
onrust, angst of zondeval
of verlangen overal
maar het drijft me altoos voort
zelfs tot aan de hemelpoort
of de schachten van de hel
met zijn prikkels, scherp en fel.

Ik wend mij maar zelden om
tot die oerdrift, sterk en stom.
Toch kan ik dat beter doen
opdat ik mij ermee verzoen.
Dan blijkt het een frisse kracht
die mij niet heeft in zijn macht.

woensdag 26 maart 2014

Onpartijdig.

Op de tafel staat een vaas.

Die veroorzaakt veel geraas
want ik wil hem graag naar rechts
in plaats van naar links verschuiven.
Dat scheelt een klein stukje slechts
maar 't is genoeg om op te stuiven
want een ander wil hem links
en verplaatst hem snel en slinks.

Daarop raken wij haast slaags
over zoiets alledaags
maar onpeilbaar als een maas
blijft intussen deze vaas.

Hij doet aan de twist niet mee
en verblijft in diepe vree.




Hierzijn.

Ik blijf staan aan deze kant
in plaats van deze te ontwijken
want dat schept het misverstand
dat er iets valt te bereiken
in een ver en ander land
dat in niets op dit zal lijken.

Dan roep ik een toekomst op
waarmee ik mijzelf fop
wat niet wegneemt dat een knop
door een bloem wordt tot een dop.

Het is niet nodig dat ik zelf
naar een dieper inzicht delf
en dat ik spring al evenmin.
Dat geeft aan het hierzijn zin.


Voor het eerst.

Na de eb komt weer de vloed
en zo schijnt het nooit eens goed.
Alles gaat maar heen en weer
voor ik weet niet hoe veel keer.

Maar misschien is dit een leugen
gebaseerd op het geheugen.
Valt dat immers ooit eens neer
zijn er gelijk geen kansen meer
voor iets om zich te herhalen,
stopt het tellen van mijn kralen.

Als 't geheugen niet meer heerst
gebeurt alles voor het eerst.
Wat ik dan ook maar ontmoet
wordt gevoed door jeugdig bloed.

Warme rots.

Ik heb alles goed geregeld
en mijn plannen zijn bezegeld.

Alles staat nu op de rails
en ik word een beetje speels.
Ik beantwoordde mijn mails,
voel mij veilig, grotendeels.

Vol vertrouwen vaar ik uit,
reeds verzekerd van een buit.

Maar ineens hoor ik geklots
als van water om een schots,
vraag mij af: "Is dit een pots
die de draak steekt met mijn trots?"

Al mijn plannen smelten plots
als wat sneeuw op warme rots.


Zonnestraal.

In de ochtend is het stil.
Ik weet niet goed wat ik wil
met de dag die voor mij ligt
maar de zon valt op mijn bril
en die tovert met zijn licht
wat, voorbij aan elk geschil,
mij bevrijdt van plan en plicht
en opnieuw is het weer stil.

Ik zie een bol vol chromosomen,
uit een prisma voortgekomen.
Hij spat uit een straal omhoog,
heeft een kleur van regenboog,
ligt te trillen op mijn oog
en ik houd het niet meer droog.


Kat.

Op een frisse dag in maart
zet mijn kat zich op de kaart:

Hij zwaait kwistig met zijn staart,
vindt een vlieg de moeite waard
maar krimpt plotseling ineen
bij het vallen van een steen.

Daarna zit hij voor de haard
waar hij naar de vlammen staart
en dan wast hij onvervaard
kop en poten, heel bedaard.
Maar hij spitst direct zijn oren
als geritsel zich doet horen.

Al zijn botten zijn in rust.
Is hij zich dit ook bewust?

Glijden

Onafwendbaar is de dood
na het komen uit een schoot.
Of men nietig is of groot,
deze last drukt zwaar als lood.

Samen met de and're lijven
blijf ik naar het einde drijven.
Niemand zal hier kunnen blijven,
iedereen zal gaan verstijven.

Het is nimmer te vermijden
dus bespaar ik mij dat lijden,
zal mij daarvan gaan bevrijden.

In plaats daarvan wil ik glijden
als een wolk over de weiden
zonder met de tijd te strijden.


dinsdag 25 maart 2014

Barst.

Alles glijdt geheel naar wens
als een lichtstraal door een lens.
Op het glanzend oppervlak
is elk wak een gitzwart vak.

Deze zeepbel spant zich strak
en weerkaatst het hemeldak.
Aan de kapstok hangt mijn jak,
aan de mouw kleeft wat tabak.

Alles neem ik helder waar
als een glas waarin ik staar
maar zodra ik iets begeer
is die weerschijn er niet meer.
Dan is het alsof iets knarst
en het glas vertoont een barst.

Toedracht.

Ik kan altijd blijven vragen
hoe zich iets heeft toegedragen,
hoe bij 't komen van de dood
aan het lijf de ziel ontvlood.

Maar al stond ik ook erbij
toch bleek hiervan niets aan mij.
Slechts het hoofd viel zacht opzij
en bleef liggen als een kei.

Nu, van informatie vrij,
is het weer een lege lei
en de ziel die ik niet zie
liet mij slechts een relikwie.

Is zij slechts een fantasie
blijft de vraag nog steeds: van wie?




zaterdag 22 maart 2014

Meer minnen.

Er is doorlopende magie:
namelijk wat ik niet zie
te voorzien van een bestaan.

Ik kan daarvan niet op aan
maar neem aan dat een subject
door objecten wordt gedekt.

Ook al sta ik oog in oog
te beslissen met een vrind
zegt dat niet dat mijn betoog
ergens ook een weerklank vindt.

Kijk ik trouwens nu naar binnen
kan ook ik mij nergens pinnen.
Zo blijf ik mijzelf verzinnen
als een golf van zeemeerminnen.


Oog.

Ik ontving vandaag een wenk
van begrip van wat ik denk.
Dit was een subliem geschenk

Meestal ben ik als verdoofd
en zie zoiets over 't hoofd
want ik ben met lust verloofd
en dus van geluk beroofd.

Maar vandaag was 't even anders.
Ik vergat alle omstanders
want ik werd ineens herkend
in een grenzeloos moment
dat mij leidde naar een rijk
aan geen aards genoegen gelijk
want haar oog gaf daarvan blijk.

.

Draak.

Ik denk dat ik keuzes maak
en ga daarbij af op smaak
maar daarbij ontgaat mij vaak
dat dit vermaak is van de draak.

Het geglinster van zijn schubben
vat ik op als eigen dubben
en het vonken van zijn huid
zie ik aan voor mijn besluit.

Al mijn komen en mijn gaan
is signaal van zijn bestaan.
Hij beweegt de zon en maan
door slechts met zijn staart te slaan
en is hier nimmer ver vandaan.

Soms vermomt hij zich als zwaan.


Mee.

Al te vaak maak ik mij druk
en ik offer mijn geluk
voor de nietigste projekten
en de bitterste projekten.

Enkel om mijn gelijk te halen
wil ik telkens weer betalen
met een stapel aan gedachten
en mijn slapeloze nachten.

Thans verzaak ik aan die klachten,
ga geen zege meer verwachten
noch sta ik nog op mijn stuk.

Het is beter dat ik buk
en maar meestroom met de machten
en zo kom ik weer op krachten.




woensdag 19 maart 2014

Eren.

Al mijn spreken en beweren
is een poging tot bezweren
en de slang kruipt uit zijn huid
als ik door de bamboe fluit.

Of het lukt is maar de vraag
maar dat ik het erop waag
brengt in elk geval geluid
dat op het verlangen duidt
om een tover te creeeren
die de hars in coniferen
en het lachen van de bruid
door het lieve leven kruidt.

En of ik nu spuit of muit,
deze wirwar kan ik eren.

Syllogisme.

"God is liefde" staat geschreven
en de bron van alle leven.
Alles komt steeds uit Hem voort
want Hij is tegelijk het Woord.

Daaruit volgt dat elke moord
en wat rust en vree verstoort
evenals de dag die gloort
bij Zijn grote luister hoort.

Dit is waarlijk ongehoord
want wat goed gaat of ontspoort
of wat mij ten diepste griefde
is een teken van Zijn liefde.

Nooit een inbreuk die Haar kliefde
noch een daad die Haar ontriefde.

Uit de bocht.

Wie steeds ziet wat er gebeurt
is een mens die niet snel zeurt.

Alles valt steeds weer uiteen,
net zo zeker als een steen
en wat met zorg werd opgebouwd
veroudert en verflauwt.

Iets nieuws komt daarvoor in de plaats
en wat was drijft buitengaats,
krijgt daardoor wat minder praats
en wordt langzaam ondermaats.

Maar fris blijft elke ademtocht.
Dit is niet vergezocht
al vliegt wat men met vuur bevocht
soms toch nog uit de bocht.

De beste tijd.

Wanneer er niets verloren gaat
en "te laat" niet meer bestaat,
het goede zelfs te vinden is
in't allerergste kwaad,
dan is nog elke hindernis
een weldaad van formaat.

Is zoiets ooit te vinden
of laat ik mij verblinden
door alleenmaar valse hoop
waardoor ik enkel blauwtjes loop?

Mij dunkt het gaat om dit moment
dat meer is dan frequent.
Hierin kan ik ontspannen,
hoef mij niet te vermannen.

Ouderdom.

Door de wet der entropie
word ik telkens een copie
van degene die ik was
maar geleidelijk wat vager
en, als bij bedwelmend gas,
wordt mijn tempo trager.

Mettertijd merk ik dat pas
en zing dan een toontje lager.
Ik zit in de laatste klas
en mijn stem wordt mager.

Stoer vertoon geeft nu geen pas
voor de bejaarde jager
en het zand stroomt door het glas
eerder snel dan trager.

Ongekeurd.

Er gebeurt wat er gebeurt.
Daarom blijft het ongekeurd.

Dat geschiedt slechts door vergelijken
maar er zijn geen and're rijken
dan die telkens zijn aan 't blijken
en die niet zijn te ontwijken.

Daarom bestaat toeval niet
want er is geen ander pad
- dan dat wat men voor zich ziet -
waarop nog iets had plaats gehad.

Noch is er iets voorbeschikt
of een netwerk dat verstrikt.
Elk moment is soeverein,
vrij van heer of paladijn.

dinsdag 18 maart 2014

Lichaam en geest.

Zodra ik mijn lijf beschouw,
in de warmte of de kou,
door het zonnetje beschenen
op mijn armen en mijn benen
merk ik dat het altijd wacht,
rustend door de zwaartekracht,
van mijn hoofd tot aan mijn tenen,
op het vallen van de nacht
om na twaalf uur te ontwaken
als het licht lacht op de daken.

En zo wordt het langzaam oud
maar mijn geest, net zo als goud,
trekt zich daar toch niets van aan,
heeft in ruimte geen bestaan.

Duizeling.

Er is vaak een duizeling
waarmee ik mijn huis omring
van wat er zoal kan gebeuren
achter mijn gesloten deuren.

Eindelijk staat daar de draak
om te komen met zijn wraak
en mijn plannetje loopt spaak
als ik in het puin ontwaak.

Of mijn kat springt uit het raam
en mij treft daarvoor de blaam.
Ook al houd ik mij dan dom
barst tenslotte toch de bom.

Of ik word nog eens dement
tot mijn groot amusement.

maandag 17 maart 2014

Waden.

Wat maak ik eigenlijk mee?
Telkens weer een wijde zee
van ontelbare symptomen
van vervloeiende fantomen
of het breken van een korst
of het dorsten naar een borst.

Soms een lumineus idee,
drijvend met de massa mee.

Ik kan aan het ijzer vijlen
maar metaal is niet te peilen
en wat domweg voor mij staat
is zo open als een straat
die naar lege verten gaat
waar ik door de ruimte waad.

Val.

Het is vreemd om er te zijn
na geboorte. vol van pijn,
om als enig lot te erven
na een tijdje weer te sterven.

Wat ik ook maar mag verwerven
zal ik toch weer moeten derven.
Alles valt een keer aan scherven
en wat vers is zal bederven.

Dit is onmiskenbaar waar
en voortdurend het geval
maar het wordt volkomen klaar
als de oorzaak is een val.

Niets is dan nog langer raar
want die val die was er al.

Bezit.

Is het zo dat ik iets heb
of is dat eenvoudig nep?

Het is hoe dan ook een woord
dat wel met een afspraak spoort
maar waar niemand zich aan stoort
die er niet van heeft gehoord.

Slechts denkbeeldig is het koord
dat bepaalt wat bij mij hoort
maar ik pleeg desnoods een moord
als mijn schat wordt aangeboord.

Zo zit ik dus vast gevangen
in de draden van 't verlangen,
zwerf maar rond door lange gangen
waar de wind strijkt langs mijn wangen.

Kat en muis.

Wat ik noem een ruime geest
is iets wat nooit is geweest.
Het lijkt eerder op een bres
in een geglazuurd bordes
of een gat in het heelal,
peillos diep en zonder knal.

Het is de leegte in een huis.
Zonder die zijn kat en muis
niet in staat tot vlucht en jagen
noch tot springen of belagen.

De lacune is er al
als het duister in een bal.
Het oneindig ruimterijk
ligt steeds onder handbereik.

Carpe Diem.

Zolang ik in't verleden geloof
trek ik mijn conclusies.
Ik schrijf aan kiemen toe het loof
en het sterrenlicht aan fusies.

Maar als ik blijf in dit moment
zie ik slechts een monument,
een helbeschenen sarcofaag
waarvoor ik geen verklaring vraag.

Heel het leven is een vlaag
en ligt dus niet zwaar op de maag.
Verandering geschiedt gestaag
maar telkens weer alleen vandaag.

Mijn hand die appels op wil rapen
wordt tegelijk daardoor geschapen.

Pollepel.

Ik zie vandaag mijn pollepel.
Het lijkt de eerste keer
dat ik nu een laag afpel
van wat ik beweer:
"hij ligt daar naast het oliestel,
van hout, zonder fineer".

Ik neem hem in mijn hand
en zie hoe elegant
een kom aan't eind is uitgespaard
waaruit hij naar mij staart.

Dit geeft hij heden prijs
en levert zo bewijs
voor schatten overal
verspreid door het heelal
waarin ik constant reis
of opspring en weer val.


Zweepslag.

Zag ik mij van buitenaf
dan zou ik snel vergeten
wat men mij te kennen gaf
en zou het niet meer weten.

Dan was ik een der velen
en zou geen rol meer spelen
van enerlei belang.
Ik ging gewoon mijn gang
en, uit het oog verloren,
zou ik bij massa's horen
die golven als het koren
zonder mij te storen.

Maar ach, van binnenuit
voel ik een zweepslag in mijn kuit.

zondag 16 maart 2014

Holbewoner.

Wanneer ik mij open stel
zijn er heel veel feiten
die in magisch samenspel
meningen doen splijten.

Zoveel dat ik mij vertel
en dat mijn sluiers rijten
zodat ik naar mijn hol terugsnel
maar dat gaat mij spijten.

Dat ik mij met gedachten kwel
heb ik aan mijzelf te wijten.

Ik hul mij in een nevelvel
en moet naar vlooien bijten
omdat ik in een somb're hel
mij van deze taak moet kwijten.

In 't verleden.

Als ik in't verleden geloof
dan zie ik in gezichten
soms de naschrik van een roof
maar ook schitterende lichten,
middeleeuwers in 't alkoof
waarnaar wenkbrouwen zich richten.

Alles wat er maar verschoof
in enorme tijdsgewrichten
deed dit steeds boven een kloof
die geen eeuwigheid kan dichten.

Geuren die ik ooit opsnoof
doen mij ook vandaag nog zwichten
als ik rust en niet meer sloof
en vergeet mij te betichten.

vrijdag 14 maart 2014

Visioen.

Soms heb ik een beeld voor ogen
dat de mensheid haar vermogen
om te kennen ging gebruiken
en in kannen en in kruiken
waren snel dan de problemen
en conflicten ook verdwenen
want men zou er bij gaan zitten
en niet verder blijven vitten.

Dan zou men zijn geest gaan zien,
daarbij rustend bovendien,
en de wereld zou genezen
van het ploeteren en pezen.

Iedereen herademt
als de geest zichzelf omvademt.

Paf.

Ik kan het bestaan ontkrachten
door de macht van mijn gedachten:
het verleden is nu niet
en de toekomst evenmin,
die is enkel maar verschiet.

Dan is er niets tussenin
en het nu verliest zijn zin,
heeft geen eind en geen begin,
is daardoor dus niet te grijpen,
heeft de tijd niet om te rijpen
en zo kan er niets bestaan,
vervalt grond voor zon en maan.

Toch volg ik gewoon hun baan
wat mij waarlijk paf doet staan.



Nu niet.

Waar komt toch de angst vandaan?
Van de kans dat ooit de maan
als een wekker af zal gaan
en ons laatste uur zal slaan?

Of dat de aard' verlaat haar baan
en zal gaan hier ver vandaan
waar geen zonlicht haar verwarmt
en de vrieskou haar verarmt?

Of dat alles kan gaan branden
en er vuur vloeit opde landen,
lava maakt van alle stranden
of dat wateren verzanden?

Wat ligt er niet in het verschiet?
Maar wat komt dat is nu niet.

Lot.

Alles is altijd al een.
Van iets anders is er geen
taal of teken te bekennen
en er valt niets vast te pennen.

Er is weliswaar het gebod
dat mijn liefde gaan moet tot
de Verheven Ene God
maar dat wordt een beetje zot
als er niets is dan  e e n  lot
dat al aanvang is en slot.

Honger is hier niet te stillen,
zelfs al ben ik dat van plan.
Niet omdat ik niet zou willen
maar omdat het nimmer kan.

donderdag 13 maart 2014

Tweedimensionaal.

Ik stel mij voor als een tablet
zonder voor- of achterkant.
Alles gaat dwars door hem heen,
ijle rook en zware steen.
Dat verandert niet zijn stand.
Hij is immuun voor storm en brand.

Hij staat open, nu meteen,
voor mijn wens en wat ik meen.
Niets is met hem aan de hand,
hij bevat het sterrenstrand.

Ik ontdek: zo is't maar net,
alles valt steeds door een net
en het lijkt slechts dat ik reis
maar geen duim wijkt de matrijs.




Ontheven.

Op de vloer zie ik een bron
van gekoester in de zon.
Deze draait zich soms eens om
en zijn huig trilt als een trom.

Er is sprake van een kat
die zich wentelt in een bad
van het licht dat warm als wat
op zijn pels en ogen spat.

Dit betekent thans een gat
dat in 't leven is gegeven
en ik heb berekend dat
het niet langer duurt dan even.

Nu is het, alsof ontheven
aan een roedel dolle teven.

Smokkel.

Soms wordt alles mij te veel
want ik ben een extra deel,
uitgespaard uit het geheel
waarin ik geen rol meer speel.

Dus wil ik het liefste terug
maar dat gaat niet meer zo vlug.
Ik word aarzelend en stug
en kom niet over de brug.

Ik zou beter moeten weten,
ben het hele straal vergeten
en dat maakt dat ik weer sprokkel,
op de ukelele tokkel,
mij daarmee naar voren smokkel
en de eenheid zo verbrokkel.


woensdag 12 maart 2014

Truc.

Dat de kat mij kopjes geeft
zet mij aan het denken:
Alles wat er is en leeft
is een stortvloed van geschenken.

Telkens weer een ander kopje.
Dit is mogelijk het topje
van een ijsberg zonder maat
die al wat bestaat beslaat.

Telkens weer een and're hand,
nooit tweemaal dezelfde krant.
Talloos als de korrels zand
is wat leek een olifant.
Elke knal en elke brand
is een truc van het verstand.

Afgedaan.

Ik merk dat gedachten stromen,
dat ze komen en ze gaan.
Daardoor lijken ze op dromen
en er is geen einde aan.
Alles bij elkaar genomen
weet ik niet waar ze bestaan.

Zijn ze binnen, zijn ze buiten?
Ik kijk er slechts tegenaan.
Laatst zag ik de tuinman spuiten
op het bloemperk langs de laan.

Ik zou zeggen: "dat was buiten"
maar in mijn blikveld valt de maan
en dat doet mij maar besluiten
dat de vraag heeft afgedaan.

maandag 10 maart 2014

Kennend.

Ik kan heel goed onderscheiden
wat ik denk van wat ik doe:
of ik iets wil gaan vermijden
of een ring gooi om een roe,
een vergissing wil bestrijden
of dat ik monter ben of moe.

En ik zie miljoenen kleuren,
word bedwelmd door vele geuren,
te verschillend om te keuren
dus laat ik het maar gebeuren.

Mijn bewustzijn heeft geen deuren
noch vermogen om te scheuren.
Het kent zonder onderscheid
diepe vrede, felle strijd.

Vermoedens.

In de poging te doorgronden
waarom zich een feit voordoet
geef ik daarmee tevens monden
aan een eindeloze stoet
van vermoedens die in ronden
door mij stroomen, net als bloed,
en die openen soms wonden
die mij kwellen met hun gloed.

Werden zij tot mij gezonden
opdat ik aan kracht inboet?
Of kan het zijn dat zij ontstonden
uit een nacht zo zwart als roet
die nog nimmer werd gevonden
maar alleen maar wordt vermoed?

Niet langer lang.

Er zijn wel eens van die dagen,
dan lijkt alles losgeslagen.
De gewrichten gaan vervagen,
schijnen nog de gunst te vragen
om hen serieus te nemen
want zij dreigen te verzwemen
in een waterval van licht
en verzaken zo hun plicht.

Dan is er geen samenhang
en de vorst verspeelt zijn rang,
loopt verloren door de gang
die gemaakt is van gezang.

Maar dat duurt niet langer lang.
Zonder tijd is niemand bang.

Kantloos.

Ik zit gevangen in de tijd,
in de eeuw waarin ik leef,
terwijl ik tegelijk ook lijd
onder druk waardoor ik beef
en word bepaald door mijn gedachten
waarop ik nooit lang hoef te wachten
maar die er zijn voordat ik koos
als een duvel uit een doos.

Ik lijk op water in een kom
dat zo rond is als een trom
maar dat, gegoten in een kan,
dan ook krijgt de vorm ervan.

Toch blijft het water transparant
en heb ik ook kant noch rand.


Renaissance.

In mijn hand houd ik een bloem.
Met de vraag hoe ik dit noem
ben ik echter nog niet klaar:
of't een droom is of toch waar.

Zelfs het feit dat ik ervaar
is wellicht slechts het gebaar
van een ongeboren geest
die zijn eigen golven leest.

En zo blijft interpretabel
wat er is en is geweest -
misschien niets meer dan een fabel
of de echo van een feest.

Maar intussen is die bloem
een object van eer en roem.

Onverwacht.

Ik heb mij al vaak verdacht
van het stichten van mijn nacht
en 't signaal voor mijn bestaan
is ook van mij uitgegaan,
allemaal op eigen kracht.

Zo neem ik mijzelf dus aan,
smokkel dit mee in een waan
en raak daarvan in de macht.

Als ik zie dat ik dit dacht
boet dit denkbeeld in aan kracht
en dan blijven zon en maan
met hun stralenspel dat lacht
blinkend aan de hemel staan,
moeiteloos en onverwacht.

As.

Toen de vlammen hevig laaiden
en verliefde blikken paaiden
brandde alles erop los
en verteerde huis en bos.

Lichten die door nachten zwaaiden
en de duisternis wegmaaiden
flakkerden naar alle kanten
als in de smidse der giganten.

Maar toen doofde het alras
en nu is er enkel as,
schoon en zilverig gebleven
met geen teken meer van leven.

Niets is er meer wat er was.
Alles is er alleen maar as.

Kosmische grap.

Altijd weer dek ik mij in
tegen at mij kan bedreigen
door een plan dat ik verzin
of door maar te zwijgen.

Wat is het toch dat ik zo vrees
en wat mij steeds doet vluchten?
Het verdwijnen van mijn vlees
of de suggesties van geruchten
of de ruimte overal
met planeten zonder tal?

De grap is dat dit al zo is.
Ik leef in de geschiedenis,
of ik het wil of niet,
terwijl ik nog wat melk opgiet.

zondag 9 maart 2014

Foutje.

Heel dit leven gaat gedwee
met zijn eigen golven mee.

Net als bij de wijde zee
of de hoefslag van het vee
is er het sonore dreunen
van de brede waterval.
Zonder haar te ondersteunen
schuimt de branding overal.

Maar toen kwam er het idee:
ik speel met dit spel niet mee.
Het beschouwde een als twee
en verdween zo uit de zee.

Nu denk ik op eigen houtje
yengevolge van dit foutje.

woensdag 5 maart 2014

Put.

Iemand pakte laatst een krant,
stak die onvervaard in brand,
lietdat licht vervolgens los
in een put, diep in het bos,
en het dwarrelde beneden
naar de bodem, onbetreden
door een voet sinds lange tijd
en onttrokken aan de vlijt
van het schuifelen van schoenen
of het schuiven der seizoenen.

Door de gloed nog kort beschenen
zag ik zand en nog wat stenen
en wellichtlijkt net zo groot
heel mijn leven bij de dood.

Paradijs.

Ik bevrijd mij van een wachter
en zoek nergens meer iets achter.

Heel de wereld wordt een schenking
en is vrij van een verdenking
want de schenker is verdwenen -
alles is alleen verschenen.

Telkens heb ik weer de kans
dat ik toetreed tot de dans
en ik voeg mij in een krans,
breng mijn twijfels in balans.

Maak ik zo de juiste keus,
is mijn schild niet meer poreus.
Ik verschaf mij zo het zicht
op een eeuwig vredig licht.

Het vermeende paradijs.

Ooit was er het paradijs,
zo wordt het althans beweerd,
maar zelfs toen was er glad ijs
en men raakte er bezeerd.

Er was direct al een verbod
om de vruchten te gaan eten
van een boom gemaakt door God
want dan zou men moeten zweten.


Voldoet dit soms aan de eis
van een waarlijk paradijs?

Als men het verhaal zo leest
is het er nog nooit geweest
of dit was het toch alreeds
maar dan is het er nog steeds.

Immuun.

Alles is er steeds meteen
en wat dat betreft alleen,
daardoor dus niet te vergelijken
want er zijn geen and're rijken.

Keuzeloos is al mijn kijken
en dit zal onwrikbaar blijken.

Of ik nu een hemd wil strijken
of op een rivier wil lijken:
alle normen vallen weg
want er is geen and're weg.

Zelfs dit ene is niet een
want er is niet iets omheen.
Daarom is het niet te peilen
en, als lucht, immuun voor pijlen.

Troost.

Ik presteer onder de maat,
heb mijn antwoord niet paraat,
voeg het woord niet bij de daad
en verwaarloos vaak de vaat.

`meestal ben ik net te laat
bij't verhinderen van kwaad
of verkeer in een spagaat
waardoor ik belangen schaad
van mijn vaderland en maat
en mij overlaad met smaad.

Maar mijn kat wast obstinaat
zijn livrei na wijs beraad.
Dit werpt licht op mijn gelaat
en ik merk dat het weer gaat.