zaterdag 31 maart 2012

Sloop.

Verhalen doen constant de ronde
over hoe het met mij gaat
en ook in mijn eigen sponde
wordt er heel wat afgepraat.

Natuurlijk staat dat mij
en ieder ander vrij
maar het maakt mij zelden blij
en geeft zorg erbij.

In plaats daarvan kan ik ook lopen
op de aard' met ogen open,
af en toe een lollie kopen
of staan kijken bij het slopen
van mijn bedenkelijk kasteel
waarin ik mij zo vaak verveel.

vrijdag 30 maart 2012

De duiven.

Hun halzen zijn van parelmoer
en zacht klinkt hun gekoer
wanneer ik de duiven voer
met kruimels op de vloer.

Zij scharrelen meteen dooreen
als golving over steen
en wat ik aan hun kleur ontleen
loopt door de verbazing heen
over hun rode pootjes,
de schokjes en de stootjes,
waarmee de trotse doffer
zijn hartstocht brengt ten offer.

Hun staart soms als een waaier,
verzoenend ziel en maaier.

woensdag 28 maart 2012

Hiernamaals.

Nog heb ik hier mijn hoofd
waarop mijn hand kan landen
en de boot die golven klooft
is onderweg naar stranden.

Maar als dit hoofd er niet meer is
dan zijn er ook geen ogen.
De hand grijpt dan voortdurend mis,
de kusten zijn vervlogen.

Tenzij ook de herinnering
met het verloren lijf verging.
Want anders zou een handeling
voor altijd blijven duren
als een lange wandeling
door harnassen en muren.

Demasqué. *)

Ik leef zoals ik ben gewend.
Wat wil zeggen dat ik zonder streven
verderga met wat men kent
om vrij te zijn van angst en beven.

Ik doe hierbij toch niemand kwaad
en draai slechts rond in kleine kring
die zich niet te buiten gaat
en oplost in herinnering.

Maar ineens valt licht op mij
en sta ik in de schijnwerper.
Ik voel mij niet langer vrij
en ieder ziet mij scherper.

Dit scherpe schijnsel schrijnt.
Een afgrond diep verschijnt.

*): Camillo:
                                                 " 't Kan zijn
Dat ik nalatig, dwaas, vreesachtig ben;
Want niemand is in elke plicht zo vlekk'loos,
Dat niet zijn vrees, nalatigheid of dwaasheid
Bij 't eindloos doen en drijven  van de wereld
Somwijlen aan het licht komt".

William Shakespeare, "Een Winteravondsprookje" I, scene 2.

Heraldiek.

Bewegingen bevroren
maken van ivoor een toren
en graven diepe voren
die ontstaan noch storen.

Want zij zijn onmiddellijk,
zodra verdwijnt de tijd,
pril en onverbiddellijk
gemaakt van eeuwigheid.

Door hun haren waait geen wind.
Zij zijn genomen uit de strijd
en zijn als stenen beelden blind
en doel en richting kwijt.

Verwachtingen waarvan ik popel
staan als gegoten in sinopel.

Bosch.

U schildert levende kadavers
tussen doorluchtige papavers.
Wezens die uit wandaad stammen
hult u in't gewaad van vlammen.

Uw vissen vliegen door de lucht,
u maakt van het heelal een klucht.
Met uw penseel, zo ijl en fijn,
schept u hemels kristallijn.

De marskramer in 't herfstland
met om zijn been een los verband
zijn dolk dicht bij de hand
en op zijn rug een rieten mand.

De doornenkroning rauw doorzichtig
met zelfs de Heiland medeplichtig.

dinsdag 27 maart 2012

Zeem.

De dingen zijn vaak zwaar en dreigend
buitelend over elkaar en hijgend.
Dat is omdat ik ze verbind
met van de tijd gemaakt een lint.

Hun keten noem ik oorzaak en gevolg.
Die strek ik naar de toekomst uit.
Wat het verleden al verzwolg
geeft de herinnering weer uit.

Wat ik ook maar onderneem,
hetzij gemaakt van licht of leem:
wanneer ik mijn geheugen zeem
rest van een verhaal geen zweem.

Zonder dit systeem
wordt alles tot embleem.

maandag 26 maart 2012

Drevel.

Mijn hand ligt op mijn been,
mijn vingers zijn gespreid.
Nu trek ik ze ineen:
de open hand is kwijt.

In plaats daarvan een vuist,
geduldig en sereen,
die op mijn dijbeen huist
zo zeker als een steen.

Waar is de open hand gebleven?
Hij rust in de herinnering
en kan slechts daarin leven,
oproepbaar als ik zing.

Maar die herinnering is nu, *)
van wat geweest is het recu.
Soms boor ik mij uit wrevel
in dit verleden als een drevel.



*): "Er schuilt geen logische onmogelijkheid in de veronderstelling dat de wereld vijf minuten geleden ontstaan is...de gebeurtenissen die kennis van het verleden genoemd worden zijn volledig ontleedbaar in tegenwoordige inhouden die theoretisch precies dat zouden kunnen zijn als het verleden niet had bestaan".

Bertrand Russell (1872 - 1970)

zondag 25 maart 2012

Spel.

Het gelijke slechts kan't gelijke kennen,
zo wordt er vaak gezegd.
En ja, het valt niet te ontkennen
dat krom niet weet van recht.

Ik ken ze echter allebei
dus zijn ze beide deel van mij.
Waardoor ik word geraakt
is van mij gemaakt.

Hoe maak ik dan toch onderscheid?
Door grenzen te verschaffen
die op hun eigen tijd
belonen gaan of straffen
en ik die uit de chaos wel
ben mijn eigen lijnenspel.

Schacht. *)

Soms ben ik uitgepraat
en alles is dan helder.
Voor toevoegingen te laat
gaapt ineens een kelder.
Bodemloos en zonder maat
word ik een stuk ontstelder
dan ik had verwacht.
Ik val plots in een schacht
en word omringd door nacht,
heb niets meer in mijn macht.

Er is geen enkel baken.
Nu is het tijd om niet te haken
naar ervaring
of verklaring
maar om te rusten in het waken
en willen weten te verzaken.


*):  o/o De redenerende geest grijpt
      niet langer naar houvast. o/o

     Uit "De Sadhana van Mahamoedra",
     termatekst ontvangen door
     de Eerwaarde Chögyam Trungpa, Rinpoche.


"Het 'universum' interesseerde hem, het geluk of ongeluk van hemzelf of
 anderen liet hem onberoerd".

"In zijn laatste essays definieert hij de metafysica opnieuw als een "mystiek",
"een terugkeer naar het zuivere zien", dat is als leven zonder besef van onszelf, zonder besef van ophouden, zonder besef van persoonlijke geschiedenis of persoonlijke identiteit of kenbaarheid van de kosmos, zonder besef van de eenheid van de individuele mens, zonder richting of profiel van eenheid, zonder besef van ondergeschiktheid aan een Schepper". Fernández
wil niet de transcendente God van de orthodoxie, noch de immanente God van het pantheïsme, noch het 'ik'. Hij wil het "kale zien", het "schouwen", "het kinderbestaan van vóór het zelfbewustzijn en de projectie daarvan op de buitenwereld". Het lijkt op de onschuldige staat van het paradijs, het onbewuste wiegen in baarmoeder of ei."

Robert Lemm over Macedonio Fernández, in "De literator als filosoof", de innerlijke biografie van Jorge Luis Borges.

XXXIX
"Het mysterie der dingen, waar is dat?
Waar is het, dat het zich niet laat zien
Althans om te tonen dat het mysterie is?
Wat weet de rivier hiervan en wat de boom?
En ik, die niet meer ben dan zij, wat weet ik ervan?
Telkens als ik ernaar kijk en denk aan wat de mensen ervan denken,
Lach ik zoals een koele bergbeek klatert over stenen.

Want de enige verborgen zin der dingen
Is dat ze geen verborgen zin hebben.
Het is vreemder dan alles wat vreemd is,
Vreemder dan de dromen van alle dichters
En de gedachten van alle filosofen,
Dat de dingen werkelijk zijn wat ze lijken te zijn
En dat er niets te begrijpen valt.

Ja, dat hebben mijn zintuigen helemaal alleen geleerd:
De dingen hebben geen betekenis: ze bestaan.
De dingen zijn de enige verborgen zin der dingen".

Alberto Caeiro "O guardador de rebanhos" (De hoeder van kudden).

Kafka.

Wie U wanhoop heeft toegedicht,
zwartgalligheid in't duister,
miste misschien Uw helder licht,
Uw klaarheid en Uw luister.

Als alles is Uw werk verheven
boven goed en kwaad.
In U ziet men twee kanten leven
tegelijkertijd in een spagaat.

Enerzijds vergeefs verlangen
en het dwalen door de gangen,
anderzijds Uw zuiverheid
die zelfs de misere wijdt.

U bent deemoedig en bereid
om te beschrijven elke strijd.

Steen.

Op de maan daar ligt een steen
al heel veel lange jaren.
De sterren draaien om hem heen
waarnaar hij kalm blijft staren.

Hij lag er al in't pleistoceen
en wist zich te bewaren.
Onbeweeglijk en sereen
ligt hij maar zonder bezwaren.

Op aarde vliegen levens heen
en blijven golven baren.
Zij hebben alle dit gemeen
dat zij ontelbaar zijn als haren.

Gezien vanuit die ene steen
telt elk ervan als bijna geen.

Zwemmen.

Heerlijk is't om oeverloos
rustig aan te zwemmen
en om gedurende die poos
bevrijd te zijn van remmen.

Het water drukt tegen mijn hand,
mijn lichaam is aan't drijven
maar ontmoet geen scherpe rand.
Dan kan de zorg niet blijven.

Voor deze korte tijd
is er van strijd respijt.
Tot het bereiken van de overkant
ben ik voor even uit de brand.

Een vloeiende gelegenheid
om vrij te zijn van spijt.

"Niemand". *)

Heter dan het heetste
en kouder dan het koudste,
het einddoel van de queeste,
van uitspraken de boudste,
is wel het woordje "ik"
dat, sneller dan een ogenblik,
de kop opsteekt bij elke schrik
en voortduurt bij het klokgetik.

De vraag is wel wie dat nu zegt.
Er wordt weliswaar uitgelegd
dat het naar zichzelf verwijst
maar dat is als een trein die reist
naar zijn eigen rij wagons:
hij sleept ze mee langs de stations
maar zal ze nooit bereiken,
zij blijven hem ontwijken.

Dit ik is niet te kennen,
al zou je eeuwen blijven rennen
en daarom was't zo gek nog niet:
het etiket dat Odysseus achterliet.

Zonder hard te hoeven lopen
ontkwam hij snel aan de cyclopen.


*) Naam waaronder Odysseus zich aan
    de cyclopen bekendmaakte
    waarop ze niemand gingen zoeken.

Potlood.

Een potlood kan naar alles wijzen:
een pen, een bal, een stal,
naar burchten en persoonsbewijzen
en naar potloden overal.

Naar een ding slechts in 't heelal
vermag het niet te reizen:
zichzelf. Het is er al
en kan daarom niet verrijzen.

Naar zichzelf kan het slechts gissen
want de ervaring moet het missen.

Als ik dit op mijzelf betrek
kom ik op hetzelfde uit.
Ik vind mij op geen enk'le plek,
heb aanvang noch besluit.

zaterdag 24 maart 2012

Scenario's.

Ik word bestormd door gedachten
over wat mij staat te wachten
als dit lijf waarin ik woon
ligt te vergaan onder de zoôn.

Word ik ergens nog ontboden
of zal ik zijn vervloden,
opgelost in zon en wind
of kom ik terug weer als een kind?

Scenario's lopen uiteen
maar hebben toch een ding gemeen:
zij gaan alle over mij,
zowel hier als aan een overzij.

Als ik dit ik ook vinden wil
wordt het aan alle kanten stil.

vrijdag 23 maart 2012

Rangrik. *)

Laatst ging ik voor de spiegel staan
en zag mij iemand gadeslaan.
Ik weet nu niet wat dit betekent
maar had hier echt niet op gerekend.

Ik dacht altijd te mogen zien
maar stond er niet bij stil
dat ik slechts als functie dien
van het geziene dat iets wil.

Gelukkig maar dat rekenen en denken
gedachten zijn die zwenken
in het bewustzijn, eeuwig pril,
dat wel kan kennen maar niets wil.

Zien en wezen werden een
toen de toeschouwer verdween.

*): Zelfkennend.

Muzen.

Wij schenken kunsten en muziek
en gieten de musea vol.
Door het gewuif van onze wiek
slaat de verbeeldingskracht op hol.

Wij brengen de welsprekendheid
maar niet om u te amuseren.
Wie daarvoor gaat die raakt ons kwijt
en kunnen wij niets leren.

Het liefste is ons wel de man
die denkt dat hij niets kan
en een vrouw vol van berouw
eren wij met onze dauw.

Wij inspireren onverwacht
als vreemden in de nacht.

Erinyen.

Wij staan te allen tijde klaar
met slijm en slangen als ons haar
en om te villen met de schaar.
Wie ons ziet is de sigaar.

Wij gillen met een schril gefluit
en trekken ingewanden uit
met onze ogen bloeddoorlopen
en vingeren die darmen knopen.

Wie zonder een reden haat
of plezier schept in het kwaad
spuwen wij hun smaad
midden in't gelaat.

Wij zijn de wraakgodinnen
dopen in hun bloed het linnen
van wie ons dachten te ontlopen
of ons trachtten af te kopen.

Maar voor inschikkelijke lieden
zijn we trouwe Eumeniden.

Staken.

Ik zoek al lange tijd
naar de onvergank'lijkheid.
Ik wil een mijn ontginnen
maar ben nog aan't beginnen.

Dat ik dit probeer geeft aan
dat het er op dit moment niet is.
Zo blijf ik door de gangen gaan
van een oneindige gevangenis.

Dit zoeken moet ik staken.
Ik kan niet ontwaken
zo lang ik voort blijf wroeten
om iets blijvends te ontmoeten.

In plaats van te verrassen
is het aan het verassen.
Het zou mij beter passen
de maan te laten wassen.

donderdag 22 maart 2012

Shechinah. *)

Ik ben het schitterend heelal
en straal met sterren zonder tal.
Mijn heerlijkheid is overal
als ik met mijn horen schal.

Exploderend zonder knal
spat uiteen mijn bal.
In de ruimte waar ik val
is geen maatstaf en geen mal.

Ik ben briljant en blinkend,
alomtegenwoordig klinkend,
in zeeën van fluweel verzinkend
en toch op twee gedachten hinkend.

Want ik word ineens verlegen
en, ofschoon om niet verkregen,
zijn er tot mij geen wegen
en dwaal ik spoorloos door de stegen.

*): God in ballingschap.

dinsdag 20 maart 2012

Oureos. *)

Ik ben de wand die landen scheidt
en zonder te bewegen wolken splijt.
Stralend wit bekroon ik als een diadeem
woestijnen en valleien vol met leem.

Men ziet mij als een baken, hoger dan de daken.
Mijn ijzige onwrikbaarheid doet de gedachten staken.
Ik ben de godenwoning en van aarde de bekroning,
onafhankelijk van straffen of beloning.

Volgt mijn voorbeeld en zit stil als ik
en u bent weldra van gedachten vrij.
Wijds en kalm rust mijn blik
op broeikasveld en landerij.

Gezien vanaf mijn steile klippen
zijn de steden stippen.

*): God van het gebergte.

Erebos.*)

Ik ben het diepe donker
dat komt wanneer de avond valt
en schitterend geflonker
wordt in mijn schaduw uitgestald.

Ook overdag kan ik er zijn
als droesem in de wijn
of als een vijver glanzend zwart
en in de droefheid van het hart.

Men vindt in mij geen laatste grond,
ik ben niet vierkant en niet rond
maar giet mij in elke plooi
zonder dat ik ogen gooi.

Wie in staat is mij te eren
zal niet langer speculeren.

*): God van de duisternis.

maandag 19 maart 2012

Reconstructie.

Ik noem mijzelf een mens
maar weet niet wat dat is
want ik zie geen grens *)
waardoor ik dit beslis.

Het is slechts reconstructie
waarop ik dit baseer.
Als ik ergens een stuk zie
voel ik mij geen ruimte meer.
"Ik moet dan ook een stuk zijn"
is wat ik concludeer
en ik doorzie niet meer de schijn
waardoor ik de stroom blokkeer.

Zo zeul ik mijzelve rond,
of ik nu ziek ben of gezond.


*): "Ons leven is even eindeloos
      als ons gezichtsveld grenzeloos is."

Ludwig Wittgenstein, Tractatus logico-philosophicus. 

Hemera.

Ik ben afwezigheid van nacht,
geronnen uit haar pracht
zoals omgekeerd haar macht
ontstaat uit mijn verslapte kracht.

Zo wissel ik met Nyx
van positie aan de Styx.
Wanneer zij afdaalt in de Hades
breek ik door de barricades
en laat mijn stralen schijnen
in valleien en ravijnen.

Ik ben de helderlichte dag,
maak van velerlei gewag,
heb over zichtbaarheid gezag
omdat ik niets verhullen mag.

Wittgenstein. *)

Sneeuw is wit, zoveel is duidelijk
en warme wind is zuidelijk. **)
Dit geeft de taal heel zuiver aan:
een klare kijk op het bestaan.

De woorden zijn geen toeval
als ik ze in hun waarde laat.
Zij beschrijven het heelal
selectief en accuraat.

Zij zijn tegelijk mysterie:
aan de ene kant slechts klank
en een geluidenserie
waaraan ik anderzijds toch dank
het inzicht om te zwijgen
van wat zich niet laat krijgen. *)


*): "Van dat waarover men niet spreken kan
      moet men zwijgen."

Ludwig Wittgenstein,
Tractatus logico-philosophicus.

**): (Op het noordelijk halfrond).

Demeter. *)

Onder mijn hoede rijpt het graan
en bindt men korenschoven.
Ik breng maat en orde aan
en laat mensen trouw beloven.

Daar ben ik zelf een voorbeeld van:
Als men mijn dochter wil gaan roven
doe ik mijzelf in de ban
en licht en leven laat ik doven
totdat men mij graag wil beloven
haar terug te halen uit de kelder
om in het voorjaar, warm en helder
met mij weer saam te zijn hierboven.

Zo reizen de seizoenen mee
met mijn liefde voor Persephone.

*): Demeter, godin van het graan en de landbouw,
     vervalt tot somberheid wanneer haar dochter
     Persephone in de wintermaanden door Hades
     in de onderwereld wordt vastgehouden
     maar bloeit weer op wanneer deze in het
     voorjaar wordt vrijgelaten.   

zondag 18 maart 2012

Hestia. *)

Ik ben in elk huis de haard
waaraan men zich warmen kan.
Wie maar in mijn vlammen staart
krijgt daar visioenen van.

Ik ben de schouw in elk gebouw
en lik gretig elk offer
met mijn vuurtong en flambouw:
zonder dat voedsel brand ik doffer.

Mijn helderst licht heb ik bewaard
voor gasten, gul ontvangen,
voor wie geen moeite wordt gespaard
en men loslaat zijn belangen.

Ik ben rein en lief van aard,
vervul een menselijk verlangen
en heb menigeen bewaard
voor het vruchteloze hangen.


*): Godin van het haardvuur
     en de gastvrijheid.

Wijde zee.

U komt er blij en rustig aan,
geheel geopend en bereid
om bij mij te blijven staan
en u te geven zonder strijd. 

Hier had ik altijd naar verlangd
maar het komt nu veel te snel.
Uw overrompeling vervangt
mijn nodeloos geworden spel.

Uw liefde is een wijde zee.
Die neemt al mijn zorgen mee
waardoor ik er niet langer ben
en waaraan ik nooit meer wen.

Verstoken van de laatste loodjes
grijp ik naar de borrelnootjes.

Meegezogen.

Het afscheid komt eraan.
Ik weet niet goed hoe ik moet staan.
De deur staat inderdaad al open
maar er wordt nog teruggelopen.

Een gesprek, reeds afgerond
blijft toch hangen in de stond
waarin de deerne, struis en blond,
tuit de lippen van haar mond.

Ik had daar heel niet op gerekend
en weet niet wat het betekent.
De vlammen slaan mij plotsklaps uit:
ik ben ontmaskerd als schavuit.
Wat begon als mededogen
wordt door begeerte meegezogen.

vrijdag 16 maart 2012

Persephone.

Luistert nu naar mijn ballades:
ik word gegijzeld in de Hades.
Boven wordt het daglicht sterker
maar ik zucht nog in de kerker.
Op de aarde, schraal en dor,
krast de kraai zich schor
en de planten star en stijf
missen nog mijn warme lijf.

In de krocht waar ik verblijf
tel ik als mijn tijdverdrijf
mijn zaden keer op keer.

Bij de laatste, na de vijf,
keer ik op de aarde weer
en wrijf weer warm de schijf.

woensdag 14 maart 2012

Muis.

Iets ritselt plots'ling in het koren,
dan is het stil weer als tevoren.
Dit heeft mij doen ontwaken,
ongedaan kan ik't niet maken.

Nu zit ik met gespitste oren
in de lange stille nacht
waarin het gloeiend ochtendgloren
verder weg ligt dan gedacht.

Opgeschrikt, op mijn qui vive,
ben ik wakker als de dieven
die in de duisternis gaan stelen
om met hun buit te spelen.

Onthutsend groot de hemelkluis
om mij heen, mij, kleine muis.

Deuntje.

Mijn adem gaat nog steeds
naar binnen en naar buiten.
Mijn kleren zijn halfsleets.
Eens zal de herberg sluiten.

Elke tel is er weer een
die nader brengt het einde.
In de tijd is er geen steen
die niet uiteindelijk verfijnde.

Alles gaat zo maar omlaag,
onomkeerbaar en gestaag.

Ik zie: dit is de loop der dingen
die hun eigen deuntje zingen
en neem het, anders dan gewoonlijk,
deze keer niet meer persoonlijk.

1.

Een is wel genoeg.
Als ik het daarbij maar kan laten
heb ik niets meer voor de boeg
en ben ik vrij van tijd en maten.

Dit ene is altijd uniek
en met niets anders te vergelijken.
Vanzelfsprekend en publiek
laat het zich bekijken.

Wat is dit ene dan?
Behalve een lidwoord
dat zonder rang of plan
zich aan geen voorkeur stoort
is het ook nog het getal
dat in een keer vat het al.

Aether.

Ik verspreid mij in de koepel
die licht en vrolijk als een hoepel
zich over land en zeeën spant
en steek het sterrenheir in brand.

Wie genoeg heeft aan mijn licht
heeft reeds elke taak verricht
en kan genieten van het zicht
dat ik wil geven zonder plicht.

Wie het raken kan verzaken
weet dat hij niets hoeft te maken.
Alles straalt vanzelf al
in dit laaiende heelal.

Lampen, stof en stenen
zijn spontaan verschenen.

Hades.

Ik bezorg alle schades
in mijn vreselijke Hades
en laat niemand los
uit de muil van Kerberos.

Ik spijker de bozen vast
in mijn granieten kast
voorzien van vele lades
en verstoken van genades.

Hier is het vergeefse wachten
in de eindeloze nachten
en drukken de massieve lasten
tot gemalen pulp mijn gasten.

Onneembaar zijn mijn barricades
waar het bloed stroomt langs de kades.

maandag 12 maart 2012

Nyx.

Ik vang lichten in mijn schacht
die mij niet meer verlaten.
Zij verschijnen en ik wacht
achter lantaarns en soldaten.
Ik ben de wonderbare nacht
die te niet doet alle maten,
om de vorm en inhoud lacht
en goochel met hyaten.
In mijn armen slapen zacht
de huizen en de straten
en voorbij de sterrenpracht
houd ik op met praten.
In het donker en de jacht
open ik mijn gaten.

Vragen.

De rede vraagt: "Hoe zit dit dan?"
en wil op zich niets geloven.
Zij doet de dogma's in de ban
en hoeft niets te beloven.

In plaats daarvan blijft zij nog vragen
nadat verzadigd zijn de magen
en is bereid om dat te wagen
wat te niet kan doen het slagen.

Nieuwsgierigheid is niet te smoren
en is niet bang de rust te storen
van wat kalm en zeker lijkt
maar onder vragenvuur bezwijkt.

Ook tegenspoed en nederlagen
kunnen haar niet doen versagen.
Zij kan onzekerheid verdragen
omdat haar vragen blijven dagen.

zondag 11 maart 2012

Eros.

Ik maak de beweging los
en geef de hete blos
aan wie ik weet te treffen
door hen uit de sleur te heffen
van gewoontes, stijf en bros,
sterk en vurig als een ros.

Mijn levenskracht is tomeloos
en houdt sterrenlicht gevangen
in een bandeloos verlangen
dat zich alle wegen koos
om zich te uiten in gezangen
en tranendauw op wangen.

Zelfs in de dichtste doos
bloei ik als een roos.

Gaia.

Ik ben de volle wijde aarde
die diamant en klei bewaarde
en de as en stof van doden
die opnieuw worden ontboden
om op mijn bodem rond te gaan
en ben omringd door zon en maan.

Thans ziet men mij als een stofje
dat met een onbeduidend plofje
neerstreek in het zachte veld
tussen sterren ongeteld
maar in tijden van gevaar
klampt men zich aan mij vast.

Onder voeten lig ik klaar
om te dragen elke last.

zaterdag 10 maart 2012

Oeranos.

Ik ben de hemelkoepel
rond en ledig als een hoepel,
een strakke blauwe vlakte
die nooit iemand pakte.

Daarin drijven wolken rond
en flikkeren de schichten.
Ik ben slechts achtergrond
voor knipperende lichten
en dien als metafoor
van het bewustzijn
dat, niet ertegen of ervoor,
de wereld er laat zijn.

Als ik eenmaal vallen moet
heeft iedereen een blauwe hoed.

vrijdag 9 maart 2012

Ontheven.

Ik bouw steeds aan mijn eigen nest
en heb het leven weggepest
dat anders wel zou zijn gekomen
want van nature is het stromen.

Daarbinnen zucht ik en verpieter
en geef mij op mijn mieter,
ben aan't zeulen met een rots
die ik tors met valse trots.

Voortgedreven door de angst
ben ik voor de dood het bangst
die mij elk moment kan tonen
dat ik niets ben dan typhonen.

Hij ontheft mij van mijn pogen
en is in die zin mededogen.

donderdag 8 maart 2012

Tetragrammaton. *)

Van Mijn Naam kent men vier letters:
wie het anders zegt is ketters.
Dit zijn alle medeklinkers.
De overige horen imkers
als zij luist'ren naar hun bijen
die met hun zoemen Mij verblijen.

Die letters zijn tegelijk getallen **)
die te tellen zijn door allen.
De eerste, J, is ook de tien
die door Niemand werd gezien.

Die tien die is geheel volmaakt
en wordt door niemand aangeraakt.
Van eeuwigheid tot eeuwigheid
staat hij los van ruim en tijd.

Dan komt de helft ervan, de H, de vijf
waar Ik in ballingschap verblijf
gevolgd door de W, de zes,
waardoor Ik Mijn hartstocht les.

Dan komt opnieuw de H, de vijf.
Die is van't heelal het lijf
dat op weg is naar de geest,
de and're H, verlaten en verweesd,
langs de wegen van de W
om een te laten zijn die twee.

Eenmaal zal dat ooit gelukken.
Dan zijn er niet langer stukken
maar de vijven samen tien
en kan de tien zichzelf dus zien.
Dan zal er alom jubel zijn
en komt verrukking voort uit pijn.

Zo is de loop dus van't bestaan
de vervolmaking van Mijn Naam. ***)

Er zijn er echter die beweren:
"Hij is niet anders dan Zijn Naam"
Wie zij in deze zin vereren
is dan in letters opgegaan.

Zo zit het ook met het "Ik ben" ****)
dat in dit vers vijf letters heeft
of met de naalden van een den
waar die boom niet zonder leeft.

Dit Ik is dus een indicatie
dat naar Iets verwijst
dat, wanneer verzocht om informatie,
nimmer Zijn bestaan bewijst.



*):         JHWH

**):       In de Joodse Mystiek zijn de tweeëntwintig letters
            van het alphabet ook evenzovele getallen. 

***):     "Uw Naam worde geheiligd"
            Mattheus 6, vers 9.

****):   Exodus 3, vers 14.

Chaos.

Niemand die mij kan beschrijven
want dat houdt reeds een orde in.
Ik kan niet komen en niet blijven
en in het gaan heb ik geen zin.

Ik ben van alle wetten los
zie door de bomen niet het bos
en kruip als een bebrilde kikker
uit het heelal waarin ik knikker.

Maar dit heelal, uiteengespat
zonder een knal, is wat ik was
en niet meer had. Een bad
vol paddenharen of een jas
waarin ik zelf en mijn slaap
huppelen terwijl ik gaap.

Trance.

Ik word bepaald door het verleden
en verlies mij in gedachten
over wat mij staat te wachten
waardoor ik niet leef in het heden.

Een verlangen opgespaard
zwelt welhaast tot wraakzucht aan
als af en toe in dit bestaan
zich de vervulling openbaart
en aan zaken die verglijden
houd ik vast als in een trance
die ontregelt de balans
van mijzelf en de getijden.

Zo ontgaat mij dan de kans
dat ik met de wereld dans.

woensdag 7 maart 2012

Hermes. *)

Gevleugeld zijn mijn voeten
waarmee ik door de hemel snel.
Ik breng boodschappen en groeten,
roer de trommel, luid de bel.

Van de draaiende planeten
sta ik het dichtste bij de zon.
Ik deel mee wat was vergeten
en flits langs pijlers van beton.

Sneller dan de wind kan waaien
breng ik allen op de hoogte
van naar wie de goden draaien
en of er regen komt of droogte.

Ook breng ik alom diepe slaap
opdat kan gappen kind en knaap.

*):  Hermes, boodschapper van de goden,
     schutspatroon van de dieven.

dinsdag 6 maart 2012

Hephaistos.

Ik laat mijn hamer dansen
op platen van metaal,
smeed zwaarden, helm en lansen,
en giet in ijzer mijn verhaal.

Door de wereld stap ik mank,
slingerend en hinkend,
maar mijn wapenen zijn blank,
fraai gevormd en blinkend.

Ik ga tekeer als een vulkaan
maar breng ook finesses aan.
Zo braak ik soms kanonnen uit
maar van zilver is mijn fluit.

Al ben ik lelijk ook en krom,
de schonen eren mij alom,
zoals de diva bij de Cadillac,
in bont gehuld, met hoge hak.

maandag 5 maart 2012

Misverstand. *)

Geef een opdracht aan twee koks
om te gaan koken met één pan:
dat is een paradox
en daar komt zeker ruzie van.

Zij nemen allebei hun stappen,
bedoelen het ook beiden goed,
maar daar hun taken overlappen
vloeit er weldra bloed.

Geen van beiden was van plan
een klap te laten vallen
maar door die ene pan
is er onheil nu voor allen.

Het ligt dus niet aan de personen
maar aan hun taak die men ging klonen.
Zo is ook hier de trammelant
herleidbaar tot een misverstand.


*): Volgens de nonthëistische leer van de Boedddha
     is onwetendheid de oorzaak van het lijden
     in plaats van enig boos opzet.

Pantheon.

Wij hebben ons nu voorgesteld
en over onszelf verteld,
hoe wij met vreugde of geweld
heersen over zwerk en veld
en spelen met de wereld,
vooruit bepaald of onvoorspeld.

Wat wij daarbij vergaten
is dat onze stijl en maten
die ons vorm en inhoud geven
zijn gegrepen uit het leven.

Wij zijn een zeefsel uit de geest
van degene die dit leest
en degene die dit leest
is zelf ook weefsel van die geest.

Die geest nu, die zichzelf niet kent
blijft zo volledig onbekend.
Hij is totaal niet te ervaren
en daardoor niet te evenaren.

Hera.

Blank en warm zijn mijn armen
die met gratie en erbarmen
strelen mist en nevelvolken
en schitteren in waterkolken.

De aarde en de oceaan
zijn opgehangen aan mijn voeten.
Ik heb geen plek om op te staan
maar zend door 't zwerk mijn groeten.
Mijn melk is de sterrenbaan,
men kan mij in de lucht ontmoeten.
Ik ben het bed voor zon en maan
en laat bedriegers boeten.

Ik raak de korenaren aan
en ben een korf vol sproeten.

zaterdag 3 maart 2012

Ontspannen.

Voor Kim Lokers

Waar het om gaat is het vertrouwen
dat zich altijd kan ontvouwen
als de loslippigheid van vrouwen
of een bokser in de touwen.

Zo wordt de wereld los en open
hoef je verder niets te hopen
kan je haav' en goed verkopen
en in zeven sloten lopen.

Alles is meteen ontspannen
en de onrust is verbannen
als je je niet meer gaat vermannen
en de wijn giet in de kannen.

Je hoeft niet eens een muur te slopen
want de poorten staan al open.

Zeus.

Ik ben de Heer van 't hele huis,
diepe zeeën zijn mijn sluis
en des hemels lichte gloed
heeft van mij mijn flits te goed.

Zo loop ik rond als fotograaf
die beelden in het licht begraaf.
Door de wereld loopt de staaf
waaraan ik mijn wetten staaf.

Van godenkring ben ik de naaf
maar ben zelf niet braaf.

Ik versmaad niet stier te zijn
om Europa te ontvoeren.
Troubadour en libertijn
weet ik te ontroeren.

Dionysos.

Ik leef er wild en woest op los
en laat wank'len mens en ros.
In het schimmenrijke bos
dans ik op het mos.

Ik laat mijn roemer schudden
over herders en hun kudden
en laat gisten in mijn boezem
donk're wijn en dikke droesem.

Ik ben de schaduw in de wolken
en de roes onder de volken,
offeraar en offerdier,
doffer daar en toffer hier.

Gister was ik aan het twisten,
morgen zal ik veel verkwisten.

Nachten.

Mijn gedachten zijn als vissen:
ze schieten alsmaar heen en weer.
Als ik dit zie zal ik niets missen
want buiten dat is er niets meer.

Natuurlijk kan ik anders denken
maar dat is dan meteen alweer
een volgend wegschieten en zwenken
van gedachten als aleer.

Edoch is deze constatering
tegelijk ook een bewering
en het zien dus van gedachten
denken zelf dat blijft jachten.

Verstommen pas zullen de klachten
als zien zal zinken in de nachten.

Ornament.

In een verloren lus
van 's levens labyrint
sta ik te wachten op de bus,
waarin ik geen genoegen vind.

Ik wil mij liever haasten
naar mijn volgende bestemming,
heb dus geen oog meer voor mijn naasten
en ben gegijzeld door beklemming.

Totdat ik loslaat elke remming
en gewoon laat komen
wat, begeleid door elke stemming,
door mijn lijf en bloed mag stromen.

Geklaard daardoor is elke klus
en ornament wordt plots de bus.

René Descartes.

Nog altijd sluipt bij mij de twijfel
onverdroten in het rond
en zorgt ervoor dat ik steeds weifel
en een blad neem voor de mond.

Zo weet ik niet of het wel echt is
wat ik konstant onderscheid
en of de uitspraak dan terecht is
dat het betreft realiteit.

Het kan ook een droom zijn
die altijd nog vervliegen kan
als een borrelende wijn,
geschonken in een wok of pan.

Al ben ik dus wellicht abuis,
de twijfel zelf staat als een huis.

Waterdraak. *)

Ik ben voortdurend stromen,
weet niet vanwaar gekomen
noch waar het heen zal gaan
of dat het zal vergaan.

Er is dit onbegrijpelijke nu
dat als een grote paraplu
het hele zijn omspant.
Er is niets anders aan de hand.

Zo ben ik de zeeën,
weerkaatsend een paleis. 
Gewoontes, bloed en feeën,
zij brengen mij niet van de wijs
want zij drijven als ideeën
rond zoals in water ijs.


*): "Aarde wordt door water gedragen,
      water door lucht, lucht door ruimte
      maar de ruimte wordt door
      aarde, water noch lucht gedragen".

Uttaratantrashastra, Hoofdstuk IV, vs. 55.
Ontvangen door Acarya Asanga van Arya Maitreya.

vrijdag 2 maart 2012

Artemis.

Ik baad mij in een stille vijver
verborgen voor begeerte's ijver
en ben slechts naakt voor wie verzaakt
de pijl en lokking van de lust.
Zo blijf ik onaangeraakt
en word door winden slechts gekust.
Maagdelijk en kil als zilver
straal ik als de ijle schilfer
die verschijnt na nieuwe maan
boven woestijn en oceaan.

Slechts wie mij achterbaks bespiedt
doet mijn vreedzaamheid te niet.
Dan verander ik in jacht
die om jammerklachten lacht.

l'Indifférent. *)

Altijd opnieuw als ik moet kiezen
komt de aarzeling weer op.
Er zijn verschillende deviezen
die wedijv'ren om de top.

Zo lang dit duurt is't mij om 't even
aan welke ik gevolg zal geven
maar daardoor kan ik niet beslissen
en moet dus vele kansen missen.

De tijd gaat namelijk nonstop
en slokt de moog'lijkheden op
maar daarvoor in de plaats
is er dan ruimte buitengaats
waarin de onbenutte kansen
hun wals en menuetten dansen.


*): Schilderij van Jean-Antoine Watteau
     van een dansende harlekijn.

donderdag 1 maart 2012

Poseidon.

Toen ik naar de hemel staarde
brak mijn rijk in tweeën.
Ik ben de schudder van de aarde
en bestier de zeeën.
Ik ben het die de paarden baarde
en verwekker van de weeën,
die woeling en beweging paarde
aan het golven van ideeën.

Wat vast is kan ik schudden
en doen woeden wat bedaarde.
Ik ben de ruggen van de kudden
die mijn levensdrift niet spaarde
maar mijn wildheid bot laat vieren
in de sprong van mens en dieren.

Ordening.

De berg houdt zijn top omhoog
en onder 't voorhoofd is het oog.
Op een stengel staat een bloem
en op een heldendaad volgt roem.

Wat gebeurd is is verleden
dat wordt herinnerd in het heden.
Wie zijn voet naar voren zet
is al opgestaan uit bed.

Zo heerst alom hierarchie
ofschoon door niemand opgezet.
Het is genoeg dat ik dit zie,
en vervuld is al de wet.

Ik hoef niet meer te streven
want de orde is gegeven.

Honderdguldenprent. *)

Uw rechterhand is voor geredden
en vreemd genoeg omlaag gericht
wellicht omdat, verrezen uit hun bedden,
zij zijn ontslagen van hun plicht
en lijkt daarmee slechts aan te geven:
laat alles los, komt tot het leven.

Uw linkerhand is voor het donker
en geeft aan iedereen het licht.
Een diepe jammerklacht weerklonk er
totdat zich toonde Uw gezicht.

Zo is er dus nog wel een scheiding
maar voor iedereen bevrijding
en brengt U kostelijke tijding
aan hen die toeven in Uw wijding.


*):  Anders dan in de traditionele voorstellingen
      van het Laatste Oordeel is de reddende hand
      van de Verlosser op de honderguldenprent
      van Rembrandt naar beneden en de straffende
      hand omhoog gericht.