vrijdag 30 september 2011

Signalen.

De ruimte en de duur
die moeten eerst verdwijnen
voordat de dingen puur
kunnen gaan verschijnen.
Maar verschijnen eist al duur
en een object vraagt lijnen.
Waar ik ook mijn zoeken stuur,
de dingen springen als dolfijnen
uit een zee van ruim en tijd
en zijn eruit bereid.

En toch: al zegt de maat hoe groot
verklaart die niet het rood
van dit glas wijn:
mysterieus blijft karmozijn.

Ofschoon van tijd en span gemaakt
blijven signalen vrij en naakt
waardoor je kunt gaan denken:
duur en ruimte zijn geschenken
van soevereine dingen
die zich door niemand laten dwingen.

donderdag 29 september 2011

Levensnevel. (een palindroom).

Men kan pas sneven
al is er eerst het leven
en zo is ook de dood
van het zijn een moot.

Wat ik overhevel
van ogenblik tot ogenblik
reist rond als een nevel
over rotspartij en slik.

Het is een zachte mist
waarvan ik amper wist
die een verhaal opdist
en dan zelf vervliegt.

Zo wordt de leugen biecht
juist als hij nog steeds liegt.

Nevelleven. (een palindroom).

Het leven is een nevel
die om de dingen hangt
en dingen zijn de gevel
waarachter wordt verlangd.

Ongrijpbaar als de dood
is ook het leven.
Het is een weten en een loot
en een tastend beven.

Je kunt het niet op tafel leggen
want leggen zelf is leven.
Het enige wat je kunt zeggen
is dat het is ontheven
van welke oorzaak ook.

Het stijgt op als rook.

woensdag 28 september 2011

Dood. (een palindroom).

Als haar die uit de boter vlood
staat hij daar die mij ontbood
en mij redde uit de nood:
de zachte onverhoedse dood.

Hij is voor elke maat te groot
en voor wie verder wil zeer snood,
hij komt plotsklaps met een stoot:
de bedreven trouwe dood.

Als een ijle stille vloot
komt hij met zeilen grijs als lood,
en vergaart mij in zijn schoot:
de onberekenbare dood.

Hij is van elk zijn ontbloot,
gebroken als gebroken brood,
koninklijk en bloot,
die begrenzingen ontsloot,
grijnzend, blikkerend en dood.

Verschijnselen.

Er was vandaag een toren
en die werd langzaam groter.
Daarna liet zich een brommen horen
en dat bleek een motor.
Er was een slikken en een snuiven
en de wind kwam wuiven.
De zon ging op, geheel vanzelf,
en stond stralend aan't gewelf.
Er waren ook gedachten
met hun wensen en hun klachten.
Er was een woelen, wild en krachtig
en een verlangen machtig.

Wat vind ik hier nu van?
Die vraag lijkt op een koekenpan!

Raam.

Ik ben gevangen in een maas
en noem dat vaak mijn lichaam.
Het doet me denken aan een raam
en nog vaker aan een vaas.

En toch is het maar een idee:
ik heb mijzelf nog nooit gezien.
Een spiegel speelt het spel maar mee
en is alleen van glas voorzien.

Omda'k niet weet hoe ik eruit zie
kan ik elke vorm kiezen.
Ik heb niets te verliezen
want ik blijf een eeuwig wie.

Het nadeel van een vaas is
dat er maar zo veel in kan:
dan stuit je op een basis
en heb je er genoeg van.

Ik geef de voorkeur aan het raam
en wil dat laten openstaan:
oneindig veel kan dan passeren
en ongehinderd wederkeren.

dinsdag 27 september 2011

Grens.

Een grens is slechts een lijn
die twee ruimtes scheidt
maar vaak de grond van pijn
en onophoudelijke strijd.

De ruimte links, de ruimte rechts,
de lijn die loopt in 't midden,
gedrieën zijn ze ruimte slechts,
zonder dwang of bidden.

Ruimte kan zichzelf niet deren,
zich evenmin verweren.
Alles is ervan gemaakt.

Wie dit ziet die staakt
bezitten en veroveren
en hoeft niet meer te toveren.

Goed.

Houdt goede moed
want het bestaan is grondig goed.
Er ruist een hartstocht in het bloed
die wat niet lukt met vuur begroet.

Wat schoon is roert tot tranen
en een paleis met gouden kranen
rijst op uit een plaggenhut
als je hart niet is beschut.

Naaktheid stelt je bloot aan pijn
maar dit is zelf de schrijn
waarin verdriet en liefde stralen
die de wenteling bepalen
van sterren en planeten
en alles wat je was vergeten.

maandag 26 september 2011

Functies.

Wat je ook wilt beweren,
er is altijd het functioneren.
Je hand bedient je mond,
je oren doen je kond'.

Al zijn je ogen open
kun je een hond zien lopen
en als je het kunt kopen
kun je brood in olie dopen.

Zelfs als die functies het begeven
heb je nog steeds het leven:
je hart is aan het kloppen
en je geest die wil niet stoppen.

Als ook dat ophoudt
ben jij er niet die het berouwt.

Lusten.

Als u met mij op éen doel mikt
is dat vaak oorzaak van conflict.
Onze hand zoekt naar een moker,
onze blik tuurt door een koker.

Ja, de wereld wordt keihard
en onze soepelheid verstart.
We raken in een web verward,
dus waarom niet een nieuwe start?

Hoe is dat te bereiken?
Laat de zorgen wijken!

Leg de koker weg
en laat de moker rusten,
dan is de rijkdom niet ver weg
en worden lasten lusten.

Schep.

Wat er is
is een schep
uit het gemis
en wat ik heb
is slechts een nis.

Ontbreken
is de grondstof.
Alles is een teken
en doet alleen alsof.

Daarom is volheid
tevens droef
en is vergetelheid
de afdruk van een hoef
in het spoor der tijd.

Je staat met lege handen
in een ruimte zonder randen.

De zeeën en de stranden,
zij kunnen nergens landen.

zaterdag 24 september 2011

Plooiing.

Ik maak steeds de foute keuzes
en neem dan niet de goede trein
volg dan verkeerde leuzes,
val in een trechter vol venijn.

Ik kan mij dit nog gaan verwijten
maar dit is een misplaatste pijn.
Het is als wonden openrijten
die juist aan het helen zijn.

Want die fatale koers
blijft een golf van de tijd,
van het goddelijk parcours,
zonder pijn of strijd.

Het is een plooiing van velours,
smetteloos en wijd.

Neutriton.

Een natuurwet is gezwicht:
iets gaat toch sneller dan het licht.
In weerwil van wat werd aangenomen
is het neutriton eerder aangekomen.

Maar wat sneller gaat dan licht
dat zou teruggaan in de tijd
en dat onttrekt zich aan de plicht
van de oorzakelijkheid.

Dat geeft een vreemde situatie
ontdaan van elke statie.
Gelukkig is het toch niet waar
want een ding blijft zonneklaar:

Tijd is louter een processie,
ook al is er soms regressie.
Het is beweging en geen ding
die een oude wet verving.

Zoals professor Barabas *):
op bladzij twee nog in het heden,
op bladzij drie pas
in't verleden.

*) Barabas, stripverhalenheld die terug in de tijd kan (laten) reizen.

vrijdag 23 september 2011

Kennen.

Is er überhaupt wel iets
dat los staat van de ruimte en de tijd?
Al is't een strootje in een hooimijt,
zonder duur en grootte is het niets.

Om te staan is tijd vereist
en "los" vraagt al om afstand.
Hoe ver je dus ook reist,
je komt nooit aan in 't land
waar tijd en ruimte niet bestaan.
Je komt er evenmin vandaan.

Wel worden ruim en tijd gekend
en dat zegt dat je anders bent.
Al is je vorm dan ook het spinsel,
dit kennen is het grondbeginsel.

Luchtkasteel.

Waar een huis stond gaapt een gat,
zo zag ik uit de tram.
Dit huis waar ik het over had
had op een dag mijn stem.
Maar een andere gegadigde
was daar die mijn belang beschadigde.
Zo ging het aan mijn neus voorbij
en was ik helemaal niet blij.

Nu is het hele huis verdwenen
en mijn jammeren en wenen
slaan achteraf op niets.
Ik heb mij druk gemaakt om iets
dat is veranderd in een luchtkasteel,
van fantasie een onderdeel.

donderdag 22 september 2011

Paradijs.

Wie nu nog gelooft in't paradijs
wordt vaak gezien als niet goed wijs
maar toch is het wel te herleiden
uit wat gekend wordt: lijden.

Dit lijden, wordt verteld,
is het gevolg van kennis.*)
Wanneer die smelt
verdwijnt dus alle stennis.

En dat gebeurt voortdurend.
In de hemel turend
kan men zichzelf vergeten
en weet men niet te meten.

Vrij en niemand sturend
draaien de planeten.

*) "Gij zult daarvan niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft".
    Genesis 3:3.

Wat blijft.

Een olifant, zo zwaar en groot
sterft heel vaak de hongerdood:
geen ander dier kan hem verslaan
maar zijn kiezen gaan eraan.

Hoewel hij honderd jaar kan worden
haalt hij dat meestal niet.
Hij moet zich voor een strijd aangorden
die hij niet overziet.

Al vestigt men utopia
dan blijft nochtans dit leed bestaan.
Verval duurt voort onder de maan
ondanks parafernalia
van priesters en profeten.

De tand des tijds blijft eten.

Herfst.

De herfst ontrolt zich zacht
gehuld in rulle pracht
van goudgelokte franjes
en glanzende kastanjes.

Er zijn veel spinnewebben
wanneer de dagen ebben
en de nachten komen
met meer tijd voor dromen.

De maan gaat hoger staan
en ziet de wereld aan
op and're wijs:
een zilveren bewijs
voor 't schuiven der seizoenen.

Nu gloeien de pompoenen.

woensdag 21 september 2011

Drempel.

Nu heb je je verlangens afgelegd
als waren zij een zware jas
en heb je tot jezelf gezegd:
ik leg mijn zelfbeeld in de as.

Een kind doet dan de was:
niets wordt er meer berecht
er is geen stand of klas
of inbeelding waaraan je hecht.

De wereld opent zich nu wijd
en straalt, ontdaan van alle spijt,
bevrijd van dwang en stempel.

En jij staat daar waarempel
bovenop de drempel
van de hernieuwde tempel.

dinsdag 20 september 2011

Alhier.

"Ik heb u al zo lang niet meer gezien",
die verzuchting hoort men overal,
"dat is toch niet wat ik verdien
ik ben uw lief toch bovenal?"

Maar dit is een illusie
veroorzaakt door de ruimte wijd
en een gevoel van tijd:
de oorzaak van veel ruzie.

De ruimte en de tijd:
dat zijn slechts schillen
om u heen gevlijd
die losjes om u trillen.

Als men dat ziet kalmeert de strijd
en vervliegt het willen.
Het is uw tegenwoordigheid
die de weeklacht doet verstillen.

Theorie.

Ik heb mij uit het zijn geschept:
een warreling van feiten.
Zo ben ik nu behept
met de neiging me te kwijten
van mijn taak
en die is dat ik waak
voor mijn verval,
gevaar is overal.

Dus ben ik constant bezig
word gewiekst en pezig
vindingrijk en handig
en af en toe losbandig.

Omdat ik echter mij nooit zie
blijft het nochtans theorie.

maandag 19 september 2011

Halt.

Ik zie mij voor de keus gesteld
en weet toch niet of het wel geldt,
want als ik voor een tweesprong sta
zegt dat nog niet of ik wel ga.

Wat, zeg maar, als de toekomst valt?
Het kiezen komt dan tot een halt.
De tweesprong en ikzelf
zijn dan een fresco in 't gewelf.

De wereld en haar toebehoren
liggen in 't moment bevroren
en beweging, flauw of krachtig,
wordt als sieraad prachtig.

De speer, gegooid uit losse hand,
wordt tot een teken aan de wand.

zondag 18 september 2011

Dageraad.

Het is nacht en er zijn zorgen
die door het licht waren verborgen.
Het is voor tobben nu de tijd,
ik word niet afgeleid door strijd.

Ik constateer dat juist die strijd
mij van al mijn vrienden scheidt.
Omdat ik mijn doelen wil bereiken
ben ik hen aan het ontwijken.

En dan plotsklaps tot besluit
valt er ineens de bodem uit
en zijn dezelfde zorgen
arabesken in de morgen
van een open dageraad
waarin belang in rook opgaat.

Taal.

Wat tot ons spreekt is taal
met tekens en met woorden.
Zij zoekt bij ons verhaal
en bindt ons vast met koorden.
Zij is een vloeibaar goed
en zet ons in de gloed.
Al is zij vaak verbaal
zij is er helemaal
voor iedereen die haar gebruikt
en in haar diepte duikt.
Haar woorden staan te wachten
op allemans gedachten
en al hare beweringen
zijn evenzoveel bezweringen.

Hijheid.

Hoe weet ik nu dat u bestaat:
ik kan u toch ook dromen?
Wat trouwens mij aangaat:
ook ik ben opgekomen.

Binnen dus en buiten:
't is allebei onzeker.
Krachtige besluiten
worden zo langzaam bleker.

Wat nog blijft is zijn
want dat geldt ook voor schijn
en laat zich door niets storen,
is tevens toebehoren. *)

Wellicht aan hem
die weerklinkt als stem.

*)  'Sein' bedeutet (auf deutsch) auch: 'ihm gehören',
     Franz Kafka, 'Betrachtungen'.

Expositie.

Mijn lichaam, kan ik dat wel voelen?
Zo ja, waar voel ik het dan mee?
Ik zal daarmee mijn geest bedoelen
maar die is peilloos als de zee
en wellicht alleen verzonnen
omdat de rede eist
dat er iets moet zijn begonnen
waaruit de rest verrijst.

Mijn hand kan wel mijn kater aaien
en de wind ook om de rotsen waaien.
Zo kan de dood verderf zaaien
maar zichzelf kan hij niet maaien.

Het lichaam blijft zo zonder stut,
vrij en vermetel, onbeschut.

zaterdag 17 september 2011

Krimpen en uitdijen.

Wanneer ik klein genoeg ben
zijn de poten van een mug
groter dan een brug
waar ik onderdoor ren.

En ben ik maar genoeg gegroeid
is er niet veel meer aan de hand
met de laatste wereldbrand
die dan hooguit een beetje schroeit.

Aan dit krimpen en uitdijen
doet de wereld echter vrolijk mee
waardoor ik mij toch blijf vermeien
in een constante stee.

Toch zag ik in het nietige net hel,
en in't reusachtige een bagatel.

vrijdag 16 september 2011

Relikwie.

Als ik mijn ogen open heb
dan ben ik wat ik zie,
al is het maar een rol biscuit
waar ik over rep.

Ik ben schijf en lijf,
voertuig en een stroom,
vallen en een tijdverdrijf
en een palindroom.

Ook ben ik wat ik hoor,
elke stem in elk koor
en in het gouden woud
elke nerf in het hout.

Wat ik ook maar zie,
ik ben altijd relikwie.

Verlangen.

Ons kent ons en soort zoekt soort.
Waarom dan zucht naar 't onbekende?
Wat anders is is immers poort
naar wat vreemd is en niet wende?

Kijk dan eens goed naar wat je kent
(je slaat dit meestal over)
en je ontdekt: 't is onbekend,
ongrijpbaar en vol tover.

Zijn is schep uit niet-zijn:
dat zegt ons het woord schepping.
Vreugde is gemaakt van pijn,
herhaling is ontdekking.

Onscheidbaar blijft de lijn,
zijn is onttrekking.

Zoeken.

Er woedt een lang debat
over wat voorrang heeft:
het Zelf of de Ander.

Wat hoe dan ook dus leeft
is dit duiken in het gat
waarin verwachting beeft
als van een buitenlander
die zijn beurs verloren heeft.

Want zowel het ene als het ander
wordt tot object zodra je eraan denkt
en je vertrouwdheid strandt er.

Maar zoeken zelf blijft ongekrenkt
zolang je maar blijft zoeken:
je hoeft niet eens succes te boeken.

Constanten.

We leven in de vaart der tijden,
alles stroomt en is aan't glijden:
revoltes die gebruik doorsnijden
en ruiters die door kerken rijden.

Een postkantoor wordt supermarkt,
en de grond wordt omgeharkt,
wat zeker was en goed verzegeld
breekt open nu en raakt ontregeld.

Toch blijven er constanten:
nat het water, groen de planten.
Cirkels blijven rond,
ziek is anders dan gezond
en mijn adem blijft maar fluiten,
eerst naar binnen, dan naar buiten.

donderdag 15 september 2011

Beschikbaarheid.

Van binnen gaapt een gat
dat ik de hele tijd wil vullen
met onverschillig wat,
of 't nu ideeën zijn of spullen.

Ditzelfde gat is ook een poort
waardoor het leven vloeit
en waaruit ongestoord
verrukkelijk ontzag opbloeit.

Waarom dan toch dit stille zweten,
de strijd die duurt, fel en verbeten,
van veiligstellen en vooruitgang meten?

Dat is omdat ik alsmaar blijf vergeten
wat voor mijn hand ligt uitgespreid:
eenvoudige beschikbaarheid.

woensdag 14 september 2011

Lezen.

Al wordt er niets bewezen,
we kunnen nochtans lezen
in het boek van het bestaan,
vanaf de start of achteraan.

We kunnen zien wat er nu is
ontsproten uit een kiem
ooit in een verre duisternis
waarin nu draait de dierenriem.

Maar netzogoed kunnen we zeggen:
er is alleen maar nu,
geschiedenis de paraplu
waaronder we verbanden leggen
zoals: een roepklank vormt een hoorn
of: stalactiet bevroren toorn.

Kleurloos.

Al is er in't geheel geen kleur
en geen geluid en ook geen geur
niets om te proeven of te voelen
is er nog denken met zijn doelen.

Zwart is daar de openheid
en groen activiteit.
Wit de scene zonder mise
en blauw de analyse.
Geel de opsomming
en rood vermomming.

Dit alles wordt gekend
door een veronderstelde vent
of vrouwe die het zesspan ment,
zonder teugels, zonder end.

maandag 12 september 2011

Zwart.

O donkere pupil,
van 't zichtbare de spil,
u bent peilloos stil,
voorbij aan oud en pril.

Van elk gat het gat,
de afgrond onbespat,
zelfs als er kleuren sproeien,
en de sterren gloeien.

Ook als er niets wil vloeien
kan men hier niets verknoeien.
Geen zorgen en geen boeien
zijn hier om te vermoeien.

Al is iets lelijk als de nacht,
u hult het in uw zachte vacht.

Wit.

De kleuren zijn elkanders broeder
maar van hen bent u de moeder.
U bent het die als eerste flitst
voordat zich het spectrum splitst.

U bent het licht van licht,
grillig als een bliksemschicht,
maagdelijk en diep als sneeuw
in kristallen eeuw na eeuw.

Feestelijk als poedersuiker
en kostbaar als een bruidsboeket
de landingsplaats voor de gebruiker
van het penseel en het palet.

Wat men zich voorneemt of beslist,
U hebt het in uw licht gewist.

Geel.

U bent de gloed van't herfstwoud,
van cantarellen en van goud.
U bent de grond en steun voor velen,
doet door uw kracht de wonden helen.

U bent gelijkmoedig, kalm en trots,
aards en standvastig als een rots.

Ruw en stevig, bruusk en gul,
stroomt u over als een pul
vol zwaar en schuimend bier
en bent een broedplaats voor vertier.

Als kleur van koper en van brons
bent u van allen en van ons
en maakt het leven rijk en mooier
als bij een spiegelei de dooier

zondag 11 september 2011

Groen.

U trilt in duizend bossen
waardoor rivieren stromen,
verbergt wild en vossen
die aan elkaar ontkomen.

En onder de roulettetafel
bent u de effen ondergrond.
U bent de sla bij de falafel,
door chlorophyl gezond.

U laat de auto's stromen
en bent de tint van dollars.
U regelt gaan en komen,
bent van stagnatie wars,
bevrijdt ons uit de wacht,
omgordt ons met smaragd! *)

*) Met dank aan Multatuli.

Blauw.

O kleur van lucht en water
die zich aan keus onttrekt,
in uw diep ontstaat er
wat nabij komt en vertrekt.

Verkoelend en toch stralend
blijft u ongrijpbaar en intact,
door oneindigheid ontschalend,
door uw leegte juist compact.

Niemand kan uw oordeel mijden
omdat het zonder oordeel is.
Uw bereik is zonder zijden,
in u is er geen hindernis.

U bent ver en puur,
wijkend wijd, azuur.

zaterdag 10 september 2011

Rood.

O kleur van bloed en wonden,
zo heftig, heet en schokkend,
waaruit embryo's ontstonden,
begerig, fel en lokkend,
flakk'rend langs kantelen
en gloeiend in bordelen,
warm en alomvattend,
vurig en brandschattend.

U flikkert als scharlaken,
licht op als vermiljoen
en slaat uw hete haken
om allen in één zoen. *)

U bent nog als een mes
in de draaidop van een fles.

* ) Met dank aan Schiller's "Ode an die Freude".

Zwaar.

In het donker, bang en schuw,
zie ik op het behang
een schim waarvan ik gruw:
een dreiging van belang.

Hij heeft iets van een hondekop
met korte kaken, bits en stevig,
met wenkbrauwen daar bovenop
die mij doen trillen hevig.

En toch blijf ik nog liggen.
Ik ben niet los te wiggen
omdat ik zo zwaar ben.

Zo komt het dat ik wen
aan de raarste angsten
en daardoor niet behoor
tot de allerbangsten.

Maar van durf geen spoor.

vrijdag 9 september 2011

Zijn en het zijn.

Er is een groot verschil
tussen het zijn en zijn.
Het eerste stijf en stil,
het laatste vloeit als wijn.

Het eerste kan je hebben,
het laatste vloeit dooreen.
Het kan nimmer verleppen,
verleppen zelf vloeit heen.

Zijn is wijlen, stromen,
wellen vrij van randen,
aan elke grens ontkomen,
duur van ijs en branden,
werkelijkheid en dromen,
los van alle banden.

Er is alleen maar zijn,
dit geldt zelfs voor het zijn
omdat ook dit, als alles, is,
ook als ik mij vergis.

En de dingen?
Zij zijn de poorten
in duizend soorten
die ongedwongen zingen.

Hebben en zijn.

Hoe is het om te hebben?
De oorzaak van veel pijn.
Ik raak verstrikt in webben
en vergeet te zijn.

Het vloeien en het ebben
zijn niet te verslaan
maar door macht te hebben
wil ik ze weerstaan.

Wat is dit hebben nu?
Een scheuring in het zijn,
de bron van ik en u
en ook van mijn en dijn.

Daarom vereer ik U:
niet eens het zijn maar zijn
en schuil onder de paraplu
van zijn zonder venijn.

donderdag 8 september 2011

Ode aan de dood.

Er is het beven voor de dood
en smart wanneer het leven vlood.
Men is verslagen, uit het lood,
wanneer er niets meer overschoot.

Dan is er hoop op eeuwigheid,
een tuin voor iedereen bereid,
waar men, bevrijd van elke strijd,
zijn leven altoos leidt.

Toch kan men de dood nooit vinden.
Ongrijpbaar als de winden
blijft hij verblinden,
laat zich door niemand binden.

Want wil men hem beleven
dan moet men immers leven.

Situatie.

De vrede en de rust,
zij lijken onbereikbaar
als een verre kust.

De openheid zo kwetsbaar
en zo sterk de lust.

Of is het enkel schijn
omdat ik intussen ben
wat ik zo graag wil zijn?

Het is als met een pen
die alles aan kan wijzen,
alleen zichzelf niet:
hij kan zich niet bewijzen.

Zoals een kogel en een spriet
vormen van ruimte zijn
ben ik een modus van bewustzijn,
voorbij aan ruw en effen,
en is er dus geen hindernis.

Ik hoef slechts te beseffen
dat dit de situatie is.

woensdag 7 september 2011

Droom.

Ik droomde van een boek
genaamd "Plato's Portalen"
met platen flink en kloek
en boeiende verhalen.

De fresco's op de poorten
waren gerestaureerd,
friezen in alle soorten
in terracotta gegraveerd.

Op een berg stonden cypressen
dun en strak als messen
afgewisseld door een palm,
stoffig, stil en kalm.

De grot en ook de kluizenaar.
Hij stond er zelf bij
met lang en zilv'rig haar
naast een enorme kei.

Soms eenzame pilaren
in de verdorde velden.
Beelden die nog staren
en zo hun zege meldden.

De tijd gevat in platen,
in grenzen en in maten.
Terwijl de schapen blaatten
heb ik het boek verlaten.

Heerlijk.

voor Robert Gijselhart

Wat betekent eerlijk?
Dat ik het leven eer.
Ik vergis me deerlijk
als ik anders beweer.
Wat houdt dat eren in?
Dat ik niets verzin.
Ontspannen is genoeg:
de golven op de boeg
spatten vanzelf uiteen,
de kolking blijft sereen.

Dus ben ik eenmaal eerlijk
dan wordt het leven heerlijk.

dinsdag 6 september 2011

Recycling.

Ik ben de eerste en de laatste,
begin, het midden en het eind,
Uw verste en Uw naaste
Die stut en ondermijnt.

Ik ben van 't Al de Rechter
maar tegelijk de Trechter
die wel en wee verzamelt
en niet spreekt maar stamelt
en vergaar
wat Ik niet spaar
in eindeloos ontfermen
over verdwaalde zwermen.

Ik maak het minste best,
zet afval om in mest.
Ik kan de drek gebruiken,
laat lelieën ontluiken
en bouw stad en dorpen
uit wat werd verworpen.

Wie mag Ik dan wel Zijn?
De eerste en de laatste,
Uw wellust en Uw pijn,
Uw verste en Uw naaste.

Ziet U de Rechter als een berg
en de Trechter als een trog,
die U snijdt tot in het merg,
en voegt die samen nog
dan schijnt nabij en ver
overal de Davidsster

maandag 5 september 2011

Orgel.

Een schuur met twintigduizend kippen
vloog gisteren in brand.
Ik zit hier aan mijn glas te nippen
en lees het in de krant.
Het schuim spat op de klippen
en ik beweeg mij elegant
en denk zo tussen neus en lippen:
er is niets aan de hand.

Ik kan toch immers ademen
en het bestaan omvademen,
van zindering genieten
en mij met lust vol gieten.
Het leven is een orgel
waarin ik dans en gorgel.

En toch maakt het me droef
en ik word bang en stroef.
Mijn hart is vreemd beweend
als een gegrilde pekingeend.

Hoe kan ik dit verenen:
verrukkingen en pijn?
Door mij te lenen
voor wat er maar mag zijn.

Mikpunt.

Wat heb ik misdaan?
Welke fout heb ik begaan?
't Is niet te achterhalen
maar wel moet ik betalen.
Ik ben een makk'lijk doelwit
waaraan het spinrag klit
van duistere verhalen
die mijn lot bepalen.
Een mikpunt voor kritiek
van buiten en van binnen.
Ik maak mijzelf ziek
weet niet wat te beginnen
en daarom lijkt het wijs
dat ik niet meer verrijs
tot ik ben aangekomen
bij't einde van de reis.
Daar word ik opgenomen
en Hein wet er zijn zeis.
Ik word daar niet gehuldigd
maar ook niet meer beschuldigd.

Misschien is dit niet nodig
en zijn mijn zorgen overbodig
wanneer het inzicht daagt
dat dit mikpunt dat steeds vraagt
om kwelling en succes
niets anders is dan een proces
van hoop en vrees en beven
waarin prinsen en zwervers leven.

Ook een groot debakel
is dan nog een spektakel
en door het gadeslaan
maak ik mijzelve ongedaan.

zondag 4 september 2011

Fuik.

Ik nam een onverhoedse duik
en zit verstrikt in deze fuik.
Ik kan mij niet bevrijden
noch door de mazen glijden,
voel me gedwongen om te strijden
wat ik liever zou vermijden.
Ik word bepaald door dit gebruik,
door vormen vast als van een kruik.
Mijn handen zijn gebonden,
ik zou mij slechts verwonden
als ik mij wou verlossen.
Ik weet niet hoe dit op te lossen
en daarom tril ik liever stil
om te vernemen wat dit zeggen wil.

Afgrondelijk.

Er zijn zoveel fantomen:
het gaat de hele dag maar door.
Zij lossen op en komen
weerom en voegen zich in't koor
van buitelende dromen
en geluiden na en voor.
Een scala van gezichten
en krakende gewrichten
van rivieren die vervloeien
en lelies die ontbloeien.

't Is waarlijk als geschilderd
maar is er een canvas?
Of is het, inclusief kompas,
grondeloos verwilderd?

zaterdag 3 september 2011

Perspectieven.

Hedenmorgen word ik klein.
Een schoteltje wordt plein
en de plooi in het gordijn
verandert in een diep ravijn.
Ik word nog kleiner
en wat vuil leek wordt nu reiner.
Stofjes gaan over in planeten,
elektronen in kometen
en tussen stoel en bed
gapen lichtjaren.
Niets dat mij belet
om door diamant te varen.

Nu word ik plotsklaps groot:
de aarde is een kruimel op mijn schoot.

Onkwetsbaar.

Wat men al niet kan verwoesten:
graniet, basalt en harde knoesten,
bergen, burchten en kastelen
en draken kan men kelen.

Kluizen kan men kraken,
steden met de grond gelijk maken,
ijzer kan men breken
en vijanden doorsteken.

Ja zelfs het hardste diamant
kan nog geslepen worden
en de titanen, adamant,
trots en geducht, verdorden.

Slechts een ding is er onkwetsbaar:
dat is de ruimte, diep, onpeilbaar.

Aandacht.

Ik ben U trouw en warm
en neem U in mijn arm.
Ik begrijp en ik erbarm,
leef in Uw hand en darm.

Ik ben het die U welzijn bracht
en doet verstommen elke klacht.
Ik ben het licht in donk're nacht
en houd altijd de wacht.

Ik ben Uw stut en schild
die al Uw verlangens stilt.
Uw leven en Uw beven
geheel om niet gegeven.
Uw zachte en spontane kracht,
Uw hart dat aan U dacht.

Val.

Ik ben een God van liefde,
Ik ben het paradijs.
Als U Mij niet ontriefde
was U in het paleis.

Ik ben het alles en het Ene
en wee degene
die het anders ziet:
hij doet zichzelf te niet.

Hij trekt zich met een ruk
uit zijn oorspronkelijk geluk.
Verslapt eenmaal de aandacht
vervallen taak en ambacht
en is er, zij het nog zo snel,
direkt sprake van overspel.

vrijdag 2 september 2011

Zwak.

Terwijl ik niet weet wie ik ben
heb ik mij toch genomen
uit wat er is gegeven
en mij ommuurd met dromen.

Ik ben mij aan die plek gaan hechten
en ben bereid ervoor te vechten.
Zo heb ik mij bewapend
en toch deed ik het slapend.

Want strijdende ben ik vergeten
wat ik zou kunnen weten:
de plek waarvoor ik vecht,
waarop ik claim een recht,
is feitelijk een wak
oneindig diep en zwak.

Wachter.

De zee ligt kalm als een plas
en ik zit stil op het terras.
Het is middag, wit en heet,
en de zon is onbekleed.
Er is niet veel verkeer,
ik hoor geen vogels meer.
Boven mij, leeg als een hoepel,
spant zich de azuren koepel.
Iedereen is aan het slapen
en ook ik begin te gapen.
Ik kan niets meer verzinnen
en mijn zinnen gaan naar binnen.
Daar stuit ik op een wachter
zonder een idee.
Hij zit daar stil en kijkt tevreê
naar wat hij ziet en lacht er. 

Strohalm.

Hoewel 'k mezelf nog niet ken
heb ik een voorschot opgenomen,
mijzelf voorzien van schrift en pen
om te vertellen van mijn dromen.
Soms rijd ik in een karavaan
met trommels en kamelen
of als ik stil blijf staan
verschans ik mij achter kantelen.
Door het hebben van een job
valt het minder op
dat ik nog steeds niet weet
wie ik eigenlijk ben.
In elk geval heb ik iets beet,
al is het maar een pen.

donderdag 1 september 2011

Ander.

Kun je jezelf overstijgen?
Daarvoor dient de ander.
Hij maakt je tot verpander
van wat je wilt verkrijgen.

Alleen: hij is jou ook.
Net zoals rook
product is van het vuur
op elk gegeven uur.

Of als de personages,
koningen en pages,
in je droom.

De hemel is je zoom
met daarin wakken
die je niet kunt pakken.

Deze noem je ander.
Je verlangen brandt er
en je hart belandt er.

Verschiet.

Wanneer je bent gevangen
zonder kans op vluchten
is er het verlangen
naar hoge wijde luchten.

Maar als zijn je geest is
en alles wat geweest is?
Dan is er geen ontsnappen,
het laatste luik zal dichtklappen.

Een ander kan niet redden
omdat hij je zal bedden
in hetzelfde weten
dat jou niet zal vergeten.
Zo is alles kennen,
je kunt er niet van weg rennen.

Dit is echter een wijds verschiet
want kennen kent zichzelve niet.