vrijdag 30 mei 2014

Kind.

Ik probeer mij te bevrijden
van mijn eigen schrikbewind
dus ik ben steeds aan het strijden
met wat mij in mij niet zint.

Daarom kies ik telkens zijden
voordat het gevecht begint.

Zie ik bloemen in de weiden,
die zich roeren in de wind,
wil ik afleiding vermijden
en dus houd ik mij maar blind.

Liever wil ik onderscheiden
wat het is dat mij zo bindt
maar wellicht kan ik belijden
dat ik naief ben als een kind.


Triniteit.

Wat ik steeds opnieuw weer zie
is een soort hierarchie
van wat zichtbaar is en daar,
voor de wereld openbaar,
dan wat zich van binnen roert
en de geest snel met zich voert,
en tenslotte dat wat weet,
aan geen plan of spel meedeed.

De eerste laag is 't uiterlijk,
bij iedereen verschillend,
de tweede, laf of ruiterlijk,
is altijd wel iets willend,
de derde, steeds verborgen,
blijft altijd zonder zorgen.


woensdag 28 mei 2014

Onbesmeurd.

Eindelijk heb ik bevonden
hoe het nu in feite zit:
Dingen zijn niet te doorgronden:
wit is altijd enkel wit.

Al wordt er een eed ontbonden
of verlies ik mijn gebit
blijft er toch iets ongeschonden
want het is altijd weer dit:

Er gebeurt wat er gebeurt.
Daarbij hoort dat iets verkleurt
of dat iets niet langer geurt.
Alle drek blijft onbesmeurd.

Dit is werkelijk bizonder
en een tautologisch wonder.

Ongehoord.

Ieder wezen is een poort
naar een ruimte, ongehoord,
zonder eindigheid of woord
die door niemand wordt verstoord.

Ik stop daar van alles in,
alles wat ik maar verzin,
leg er zelfs een bodem in
of een ziel die ik bemin.

Dat staat mij natuurlijk vrij
maar het denkbeeld komt van mij.
't Is in feite een karwei,
kunst- en vliegwerk komt erbij.

Als ik het gewoon zo laat
is mijn naaste zonder maat.

dinsdag 27 mei 2014

Geen idee.

Af en toe is er veel regen
en het komt met bakken neer.
Daar heb ik dan veel op tegen
en ik mopper over't weer.

Elke druppel is een wonder
net als't rollen van de donder.
Op de daken valt het water
met een roffelend geklater
en rivieren stromen mee
naar de gorgelende zee,
hebben daarvan geen idee.

Dit is alles goed en wel
maar door 't oordeel dat ik vel
schep ik snel mijn eigen hel.


Zeggenschap.

Als ik kom te overlijden
is het goed om goed te scheiden.

Toch is dat nog steeds te vroeg.
Als ik groet dan leef ik nog,
heb nog steeds iets voor de boeg
en mijn loopbaan in mijn zog.

Op het sterven komt het aan
maar ik weet niet waarvandaan
ooit een eind komt aan bestaan
of waar het naartoe zal gaan.

Over deze laatste stap
heb ik heel geen zeggenschap.
Hij kan inslaan met een klap
of is enkel maar een grap.

Het zwarte gat.

Tussen sterren is het zwart
als bij ribben zonder hart
en dit zwart is peilloos diep
als een godheid die nooit schiep.

Die is nooit te achterhalen
want ik kan Hem niet bepalen
noch een sou aan Hem betalen:
zonder bodem zijn Zijn schalen.

En Hij kan Zich niet bewegen
want, immers, waartegen?
Zonder weerstand vliegt de degen
en rond Hem wordt niets geregen.

Ruimte is onzegbaar trots
en onwrikbaar als een rots.

Propopraap.

Wat gebeurt komt onverwacht,
als de bliksem in de nacht:

Ik zit rustig op een bank
en dan merk ik dat ik jank
want ineens is mij verschenen
die ik dacht te zijn verdwenen.

Als ik in de hemel staar
ben ik daarmee nog niet klaar
want ik zie een witte band
van een motor die daar brandt.

En soms val ik ook in slaap
of verveel ik mij en gaap.
Dan weer denk ik aan een aap
terwijl ik een prop opraap.



Vergetelheid.

Kan ik leven in de tijd
zonder de vergetelheid?

Alles gaat steeds weer voorbij
in een eindeloze rij
en wat ik mijn heil mag heten
raakt tot op de draad versleten.

Ik veroorzaak zelfs een ramp
als ik mij te lang vastklamp
aan wat al niet meer bestaat
en tussen mijn vingers gaat.

Maar soms ben ik dat vergeten,
leef een leven zonder weten.
Elke zege, elke strijd
verliest daar zijn geldigheid.

maandag 26 mei 2014

Vertrokken.

Waar kom ik toch steeds vandaan?
Ben ik eigenlijk ontstaan?
En waar ga ik straks naartoe?
Weet ik overigens hoe?

Ik sta met mijn mond vol tanden,
kijk verwonderd naar mijn handen,
ben als iemand die niet ziet
of in onbekend gebied
rondreist in ontheemde landen
of zojuist een vaas omstiet.

Maar de vragen blijven staan
en zij zullen pas vergaan
wanneer ik ben opgestaan
en voorgoed ben weggegaan.

In de dreven.

Ik word telkens ingehaald
door de feiten van het leven.
Ook al heb ik koers bepaald
en besloten mij te geven
blijkt een nota onbetaald
waardoor boete wordt geheven.

Maar dat alles neemt niet weg
dat er een ligusterheg
staat te bloeien bij het leven
en dat ondanks deze pech
bitterzoete nevels zweven
zonder plan of overleg.

Ik vergis me in de weg
maar vemei me in de dreven.

Mij.

Het is niet nodig te begeren
of om wat dan ook te eren
want er is niets buiten mij:
weet ik dat dan ben ik vrij.

Lijden kan zichzelf niet deren.
Het idee van "Ik en Gij"
valt weliswaar te beweren
maar daar hoort verwarring bij.

Als ik immers iets wil hebben
heb ik het alreeds gezien.

Daarom slaak ik nu mijn webben
die ik niet meer langer dien
en hoef niets meer te proberen
want het gaat niet meer om mij.

zondag 25 mei 2014

Schuur.

Heel veel dingen gaan vanzelf:
eerst was 't tien uur en toen elf
en toen mijn vriendin vertrok
schrok ik wakker met een schok
en bevond ik mij alleen,
eenzaam als een losse steen.

Toen kwam de gedachte op
om de borden te gaan wassen.
Met mijn handen in het sop
zag ik schuimend water brassen.

Daarna ging ik maar naar bed
maar dat liet toch onverlet
dat een schaduw op de muur
er bleef uitzien als een schuur.

Het verschijnsel angst.

Als ik aan de tafel zit
overvalt mij soms de angst
dat een vuurzee mij verhit
of dat weerwraak duurt het langst.

Ik weet niet of hij terecht
of 't gevolg van fictie is
maar mijn bibberen is echt,
los van een geschiedenis.

En tegelijk moet ik bekennen
dat dit trillen leeft,
dat de neiging weg te rennen
energie en hartstocht heeft
en daaronder ligt verdriet
dat uit diep verlangen ziet.

Evenbeeld.*)

Ik vraag mij af of God bestaat
maar kan ik dat ooit weten?
Hij gaat voorbij aan elke maat
en ik kan hem dus niet meten.

Wat niet wil zeggen dat op straat,
bij mijn lopen, staan en eten,
Hij niet altijd met mij gaat
of mij wel eens zou vergeten.

In die zin is Hij evenbeeld
van wat ik mijzelf noem
omdat ook Hij in alles deelt:
in mijn afgang en mijn roem.

Mocht ik eenmaal niet verschijnen
zal ook Hij daarmee verdwijnen.


*): "En God schiep de mens naar Zijn beeld".
Genesis 1:27.

zaterdag 24 mei 2014

Zonder mij.

Ik weet niet of ik wel ben
maar maakt dat dan soms iets uit?

Er staat daar desondanks een den,
op het water drijft een schuit,
en als inkt vloeit uit een pen
komt er op papier een ruit.

Alles gaat gewoonweg door:
in het gasthuis dreunt een boor,
feeen vlieden zonder spoor,
in de kerken galmt een koor.

En de laatste haute couture
wordt voltooid te elfder ure.
Al die dingen, vrij en blij,
kunnen heel goed zonder mij.

Wie o wie.

Ik zit 's middags in de trein
die, dankzij het groene sein,
schuddend door de velden reist
ofschoon dat nog niet bewijst
dat dit anders is dan schijn
die de hele tijd verrijst.

Ik maak al die dingen mee
maar al lig ik in mijn bed
dein ik net zo in een zee
tussen fort en minaret
die gemaakt is van mijn dromen
die een diepe slaap omzomen.

Wie ben ik dan als ik droom?
Een gedroomde of een boom?

Bon vivant.

Heb ik moed om niets te doen?
Dit lijkt makkelijk genoeg.
Maar wellicht wringt hier de schoen:
dat ik toch nog liever zwoeg
dan te zitten op de grond,
zomaar op mijn blote kont.

Toch kan ik erop vertrouwen
dat zich veel zal gaan ontvouwen
want mijn weten dat niet toeft
en geen onderhoud behoeft
ziet vanzelf wel welke vrouwen
ik wil vragen mij te trouwen.

Als ik nalaat rond te sjouwen
zal dat mij niet meer berouwen.

vrijdag 23 mei 2014

Uitvinding.

Ik heb een afspraak bij de arts
en nu zit ik stil als kwarts
helder in een stoel verzonken
terwijl zonnestralen vonken
en de deur wijd openstaat
voor geluiden van de straat.

Ik heb juist nog thee gedronken,
hoor hoe iemand vrolijk praat.
Een idee wordt nog beklonken
voordat men weer verder gaat.

Een insekt landt op mijn huid.
Dan vind ik het wachten uit.
Nu word ik van onrust buit
en verveling wordt mijn bruid.



Wroeging.

Ik heb geplunderd en gedood
en mijn zorgen zijn nu groot
over wat ik heb gedaan,
dag en nacht, bij zon en maan.

Maar het is al lang geleden
dat het zo is misgegaan.
Tonnen water zijn gegleden
sindsdien door mijn keukenkraan.

Wie ik dreef uit het bestaan
zouden nu toch zijn vergaan.
Zelfs al gaf ik hen het leven
is dat achteraf voor even.

Maar wat telt is het geweld.
Daardoor word ik nog gekweld.



donderdag 22 mei 2014

Mislukt.

Als een poging is gelukt
heb ik daarna een product
dat, hoe mooi het ook mag zijn,
toch iets in zich draagt van pijn
want het zal eens gaan verslijten
en dat zou mij kunnen spijten.

Als ik daarentegen faal
blijkt de schijn van elk verhaal
en al is iets echt fataal
is er ook geen tweede maal.

Dan is er alleen een gat
dat niet anders is dan dat.
Hierin valt er niets te vinden
dus kan daar ook niets verzwinden.

woensdag 21 mei 2014

Als een brood.

Ik ben droef want er is dood
en zijn kroondomein is groot.
Tegen hem baat geen verzet.
Alles valt onder zijn wet.

Ondanks dat hij almacht heeft
heb ik hem nog nooit beleefd.
Leven dat steeds leven geeft
is wat mij voor ogen zweeft.

Zelfs het zien van het verval
duidt op leven overal.

Het benoemen van de dood
is nog niet zo idioot.
Zijn geheim geeft hij niet bloot
maar ik lust hem als een brood.

dinsdag 20 mei 2014

Precair.

Er zijn mensen die beweren:
"Men moet steeds de Schepper eren.
Hij heeft ons en 't al gemaakt.
Het is Hij Die altijd waakt,
eeuwig, enig en verheven,
heersend over dood en leven."

Maar er is een and're groep
die niet luistert naar die roep.
Voor hen is Hij imminent
en blijft daarom onbekend.*)

De verhouding wordt precair
wanneer zij totalitair
beide op hun standpunt staan.
Dan breken donk're tijden aan.



*): "Zoals een zwaard zichzelf
       niet kan snijden,
       zo kan de geest zichzelf niet kennen".

      Uit "Het Diamantsoetra"
      Gautama Boeddha.

Uitstel.

Ik heb deernis met het lot
van wie gaat naar het schavot.

Elke voetstap die hij zet
is een pas die minder redt
van het vallen van de bijl
of het zoeven van de pijl.

Ik sta zelf nog aan de kant,
blijf voorlopig uit de brand.

Dit arrangement is schril
en een treurig feit.
Maar wat is dan het verschil?
Enkel maar wat tijd.

Tot de dood ook mij wel wil
met haar benen wijd.

maandag 19 mei 2014

Panorama.

Heel de wereld is vol dingen:
duizenden herinneringen,
wolken die de lucht uitgingen,
vogels die nog zingen.

Vele, vele korrels zand
en de lijnen in mijn hand,
de berichten in de krant
en het welzijn van het land.

Alle dagen, alle nachten
en een stortvloed aan gedachten,
een projekt boven mijn krachten,
balsems die de pijn verzachten.

Ook de denker is zo'n ding
in het midden van zijn kring.

Wederzijds afhankelijk.

Alle dingen blijven leeg
van een op zichzelf staan.
Koekjes zijn gemaakt van deeg
en door zonlicht schijnt de maan.

Als ik hier een rotsblok zie
is't omdat ik ogen heb.
Ik bezeerde juist mijn knie
en zeg nu: "dit is geen nep".

Ook al is iets boordevol
kan dat pas omdat het hol
en door iets te vullen is.

Wanneer ik mij soms vergis
is't omdat ik iets niet zag.
Als de nacht wijkt wordt het dag.

De hele tijd.

Er is iets de hele tijd
dat mijn gaan en staan begeleidt
en dat raak ik nimmer kwijt,
niet in vrede, noch in strijd.

Dit is weten dat iets is.
Ook wanneer ik mij vergis
is dit toch wat ik niet mis,
ongeacht de hindernis.

Dit gaat onverdroten door
want wanneer ik dat verloor
is er niets meer wat ik weet,
zelfs niet dat ik dit vergeet.

Dan is er geen kans op leed
en geen porie die nog zweet.

Verschijnsel.

Onlangs heb ik iets gehoord
dat teniet doet wat mij stoort:
alles is slechts een fantoom
en onwerk'lijk als een droom.

Hierdoor ben ik opgelucht.
Nu ik van verlichting zucht
is er niets meer aan de hand.
Blussen staat nu gelijk aan brand.

Maar heb ik een lekke band
dan vind ik dat irritant.
Hoe is dit nog te verklaren?

Omdat ik na zoveel jaren
toch het feit niet onderken
dat ook ik verschijnsel ben.

zondag 18 mei 2014

Fictie.

Kan ik spreken over tijd?
Ik ben er nooit van bevrijd.

Ook al zeg ik deze zin
passen daar elf woorden in.
Deze spreek ik een voor een.
And're opties zijn er geen.

Dus is er aan het gebeuren
wat ik nu juist wilde keuren
en waarheen ik niet kan reizen,
valt dat nog wel te bewijzen?

Dan is tijd misschien een fictie
en het lijkt dat ik in't dik zie
als ik het erover heb.
Als ik stop vervalt haar web.



Er in.

Wat ik denk is een geschenk.
Wat ik niet denk is er niet.
Ik gehoorzaam aan de wenk
die mijn geest mij constant biedt.

Daarin ben ik nimmer vrij.
Er is niets meer dan mijn lied.
Elke wending is van mij.
Er is niemand die dat ziet.
Alleen ik ben er steeds bij
als een gat in een vergiet.

Als ik zeg: "Dit denk ik niet"
- een pyjama of een bloem -
valt het reeds in het gebied
van wat ik mijn kennis noem.

Vlokken.

Als ik stil zit in mijn stoel
zie ik soms een heleboel
fantasieen en gedachten
en het lijkt alsof zij wachtten
om hun inhoud te verpachten,
hun geheimen te verklappen
aan mijn blik met ferme stappen
tot ik er eens mee wil kappen.

Dan zit ik hier zonder doel
terwijl ik de aarde voel
in de vorm van mijn stoel
en ik laat mij niet verlokken
door de beelden die als vlokken
warrelen totdat zij stokken.

Volledig.

Hoe kan ik de hemel verven?
Als ik lak de lucht in gooi
zal ik spetters slechts verwerven
die ik dragen moet als tooi.

En misschien is dat zelfs mooi
maar het kan mij ook. bederven
Bij teveel van al die zooi
zal ik er een keer aan sterven.

Maar de hemel is nog daar,
onverstoorbaar, ruim en klaar,
als ik door de spetters staar.

Ze zijn er allemaal volledig
in de ruimte, stil en zedig,
altijd eender, vol of ledig.

Bepalen.

Druk hoef ik mij nooit te maken:
Bij het lekken van de daken
kan ik die gaan repareren.
Kan dat niet kan ik mij keren
tot het lappen van een schoen
en heb zo altijd iets te doen.

Enkel te jeremieren
heeft in elk geval geen zin.
Aan een vis ziet men geen veren
en een vogel heeft geen vin.

Het gaat er wel om te bepalen
wat ik wel kan en wat niet.
Ik kan immers niet betalen
als er niets meer overschiet.

vrijdag 16 mei 2014

Boodschap.

Ik wil alles graag hervormen
en de hemelen bestormen
maar dan moet ik weten hoe
ik het een en ander doe.

Dus moet ik te rade gaan
bij de bron van het bestaan,
mij bevrijden van de gril
om te leren wat ik wil
en mij dan daarnaar te voegen
tot een groot en diep genoegen.

Om te komen uit het duister
is het nodig dat ik luister.
Dit is ongetwijfeld juister
want een boodschap huist er.



Nederlaag.

Soms ben ik het wachtwoord kwijt
en sta met mijn mond vol tanden.

Ik verlies daarmee de tijd
om nog los te kunnen branden
en daarmee dus het debat
dat ik graag gewonnen had.

Alles staat nu even stil.
Ik weet niet meer wat ik wil.
Dit moment, voor altijd pril,
gaat vooraf aan elke gril.

Hoe lang houd ik het er uit
voordat ik naar voren spuit?
Deze nederlaag maakt vrij
maar tegelijk beklemt zij mij.

woensdag 14 mei 2014

Station.

Ik sta weer op het station
waar ik kwam, een maand geleden,
toen mijn vrije tijd begon
die ik toen nog moest besteden.

Ik maakte een fraaie tocht,
eerst omhoog, toen naar beneden,
waar ik met verlangens vocht
die nu alle zijn vergleden.
Elke wending, elke bocht,
maakt nu deel uit van't verleden.

Alles lijkt nu op een droom
en is opgelost als stoom.
Ook het feit dat ik hier sta
wordt onzeker als ik ga.


In de ban.

Ieder trekt zijn eigen plan
en is daarvan in de ban.

Maar intussen is men ook
op de aarde en als rook
stijgen deze plannen op,
soms verholen, soms op kop.

Men geeft er gevolg soms aan
maar de meeste laat men gaan.
De veranderlijke maan
trekt tegelijk zijn vaste baan.

Ik tref veel gedachten aan
en geen enkele blijft staan.
In de ruimte straalt de zon,
blinkt op weerhaan en kanon.

Momento Mori.

Soms ben ik vol ongeduld
bij 't betalen van mijn schuld.

Graag ben ik er snel van af,
loop dus in gestrekte draf
om de boete te voldoen
opdat ik mij weer verzoen
met een klant die op mij wacht
en verwijder zo zijn klacht.

Daarmee is een gat gevuld
dat zo pijnlijk werd onthuld.

Nu heb ik een schone lei
en ben van mijn lasten vrij.
Korter werd mjn urenrij
en de dood is dichterbij.

Immaterieel.

Alles stroomt en gaat voorbij.
Geen geval is daarvan vrij.
Zelfs het eeuwigste idee
stroomt nog met dit stromen mee.

Daarom ligt er nooit iets vast,
blijft er niets onaangetast.
Eigenlijk zijn er geen dingen
maar alleen herinneringen.

Die zijn echter los als zand,
lopen telkens uit de hand,
en ik kan ze niet bezitten
dus ga ik er niet om vitten.

Ik zeg nog wel "mijn en dijn"
maar dat is in feite schijn.

dinsdag 13 mei 2014

Fundamenteel goed.

Goed is omgekeerd aan kwaad
maar er is een dieper goed
dat dit goed te boven gaat
en het meedraagt op zijn vloed.

Als ik door moerassen waad
komt er modder aan mijn voet
en soms word ik dan zo kwaad
dat ik ervan kotsen moet.

Ik vraag mij af waarvoor ik boet
maar verlies daarbij de draad
die mij toch geleiden moet
naar de oorsprong van dit kwaad.

Dan verwoed ik mij pas goed.
't Is een goedheid zonder maat.

Derde dimensie.

's Ochtends stap ik uit mijn bed
en nog even is het net
of ik sta voor een tablet
zonder keus of dieptewet.

Ik haal mijn schaatsen uit het vet,
stop mijn oren in een pet
en ik rij de polders in,
in mijn zak een flesje gin.

Dit ben ik mij zo gewoon,
te verzinken in 't icoon
dat nu steeds meer diepte krijgt
als de wereld niet meer zwijgt
en bij gindse brievenbus
wacht een dame op een kus.

Citadel.

Af en toe valt er een gat.
Daarin proclameer ik wat
als het startpunt van een pad
naar een diamanten stad.

Deze vrije citadel
ligt voorbij aan niet en wel.

Zelfs als haat of woede wast
blijft hij toch onaangetast
want het gat waarin hij straalt
is volkomen onbepaald.

Er zit te veel diepte in.
Die te peilen heeft geen zin.
Oog in oog met een godin
val ik in de diepste min.

maandag 12 mei 2014

Glas water.

Wanneer ik een glas vol schenk
uit een kan,  gevuld met water,
en ook aan iets anders denk,
een scharminkel of een sater,
dan kan het mij licht ontgaan
dat 'k een spiegel zie ontstaan
die het licht vangt van de maan
als die langsreist op zijn baan.

Ook al denk ik aan een wolf
is er die kristallen golf
die temidden van de waan
in mijn hand rust als een kolf
waar ik niets voor heb gedaan.
Ik liet slechts na om weg te gaan.

Protestant.

Ik ben meestal op mijn hoede
en beducht voor haat en woede,
ben niet graag een querelant,
des te liever wel galant.

Toch wek ik misschien de schijn
soms wat arrogant te zijn.

Dan kom ik met iets naar voren
wat men liever niet wil horen
en men wijst mij kortweg af,
onder dreigement van straf,
omdat ik te trots zou zijn
en zo sta ik langs de lijn.

Dit laat echter onverlet
waar ik op heb ingezet.



Overal.

Ik hoef niet op iets te bouwen
noch mijn teksten te herkauwen
als het gaat om een vertrouwen
dat voorafgaat aan de strijd.

Het is mogelijk te rouwen
of te lachen op zijn tijd,
mijn bewustzijn te vernauwen
of te snauwen, wat mij spijt.

Hiervoor heb ik nooit iets nodig,
alle grond is overbodig,
want dit alles is er al,
zonder vesting, zonder wal.

Als  de ronding bij een bal
is dit vertrouwen overal.






Onvergelijkelijk.

Ik kan steeds van alles horen:
hymnes van gemengde koren
of de klokslag uit de toren.

Door het ratelen van boren
laat ik mij voortdurend storen.
Met mijn vingers in mijn oren
tracht ik dit lawaai te smoren.

Ook kan ik van alles zien:
vorm en kleuren bovendien.
Dat ik mij goed heb geschoren,
in mijn hand heb harten tien.

Al die zaken zijn te ijken
maar het kijken naar het kijken
kan ik niet met iets vergelijken.

vrijdag 9 mei 2014

Vrezen.

Al mijn vrezen duurt maar voort
maar daardoor is het een poort
naar het wonder van het leven
dat zich onderscheidt door beven
want wat vast ligt, zwaar als lood,
is het kenmerk van de dood.

Angst is daarom een gegeven
dat ik niet hoef te weerstreven.
Zelfs al blijf ik daar maar even
gaan mijn zekerheden zweven.

En ik val in een ravijn
maar dat is niet meer dan schijn
want die diepte heeft geen grond
en alleen een grote mond.

Door de dreven.

Bij de haltes langs het spoor
tref ik steeds opnieuw het koor.
Overal is het erbij
in een langgerekte rij.

Altijd vergezelt het mij
tussen alle reizen door.
Ik beschouw mij vaak als vrij,
rijdende langs dit decor,
met een tablet op mijn dij,
als een klein compact kantoor.

Makkelijk ontgaat het mij
dat ook ik zit in dit koor
als ik door de dreven rij
terwijl ik dit inzicht smoor.

Voorsprong.

Op mijn broeders, zonder tal,
heb ik een ding altijd voor:
ik zie allen, overal,
vaak volledig, zonder spoor
van een twijfel aan hun zijn
en draag daarvan niet de pijn.

Bij hen doet die zich wel voor
want zij zien zichzelf niet.
Ieder lijkt voor zich hierdoor
een onpeilbaar diep gebied
dat zich opent als een voor
voor wat vrijelijk geschiedt.

Ik voor mij mis ook die kans.
Zo is de zaak weer in balans.

donderdag 8 mei 2014

Ontwrongen.

Elke dag word ik wat ouder.
Langzaam krimpen rug en schouder
en mijn vingers worden kouder.

Er komt ruimte in mijn broek
en soms zijn er woorden zoek.

Even nog, dan valt het doek
en dan treed ik in de dood
die mij feitelijk ontbood
op het uur dat ik ontsproot.

Dan ben ik niet klein of groot
en ik heb niets meer aan brood.

Heel het leven, vaak bezongen,
wordt mij plotseling ontwrongen.
Het is bevrijding, afgedwongen.

Gewaar.

Ik word mij mijn blik gewaar,
zie wat hier is en wat daar,
wat weldadig is en naar
en wat veilig, wat gevaar.

Ginds zie ik een kluizenaar,
op de tafel kaviaar
naast een smeulende sigaar.
Alles daar en even waar.

En de nevels in de lucht
blijven leven vrij van tucht.

Voordat ik een oordeel vel
 - en dat doe ik meestal snel -
 zie ik wat ik zie zeer wel
 zonder dat ik vragen stel.

Hoe iets komt.

Ik word regelmatig kwaad
omdat iets maar zelden gaat
zoals ik het had gewild
of als moeite blijkt verspild.

Ook als er weer wordt gepraat,
juist als alles is verstild.
Dan sta ik met gram paraat.
Wie mij zo ziet rilt.

Dit zijn slechts een aantal zaken
die mij aan het koken maken.

Deze heb ik opgesomd
om te weten hoe het komt
dat ik raak in razernij.
Maar de woede zelf is vrij.

woensdag 7 mei 2014

Vliet.

Beurt'lings ben ik nat en droog,
soms zo lek als een vergiet
en daarna zit ik weer hoog,
zing een vrolijk lied.

Ik verzamel wat ik woog
en noem dat dan mijn gebied
tot ontwaakt mijn wijsheidsoog
dat al snel het spel doorziet
hoe ik mij constant bedroog
want bezitten doe ik niet.

't Is te merken dat ik loog
want de werk'lijkheid vervliet
 - aan vergeten analoog -
als een zuchtje in het riet.

dinsdag 6 mei 2014

Baar.

Ik begeef mij in gebaren
die ik lees als zoveel aren.
Deze kan ik steeds ervaren
maar niet een ervan bewaren.

Ja, het geldt dat ook een aar
niet verschilt van een gebaar.
Het is het tellen van het geld
dat een vrekkig hart versnelt
en het trillen van een snaar
geeft de klank aan een gitaar.

Pinda's die ik heb gepeld
liggen in mijn hand al klaar.
Tranen komen opgeweld
rond de krijger op de baar.

Shentong.*)

Ik verwerp de metaforen
en begin niet meer van voren.

Alles is nu wat het is
en ik heb het nooit meer mis.
Als ik nalaat te vergelijken
valt er echter niets te ijken.

Ook al staat een pauw te prijken
zal ik onverschillig blijken.
Dan weet ik niet dat ik ben
omdat ik niets anders ken.

In dit onbekend gebied
is geen reden voor een lied
en al wordt er toch gezongen
gaat dat vrij en ongedwongen.


*): "Shentong" (Tibetaans): "leeg van ander".

Momenteel.

Ik duik graag in het verleden
en dan maak ik het tot heden,
zie opnieuw wat mensen deden
in uit as herrezen steden.

Leed is daardoor nooit geleden
want nog steeds hoor ik de beden
van een tijd, ofschoon vergleden,
die ik heden kan ontleden.

Alles is er momenteel,
het geheel en ook elk deel,
en het maakt niet uit hoeveel
tijd verstrijkt waarin ik speel
of weer nieuwe vruchten teel.

Als ik slik voel ik mijn keel.

Elektronen.

Ik zou beter moeten weten
maar ik blijf het vaak vergeten:
er bestaat geheel geen ding
- alles is herinnering.

Wat ik zie is al voorbij
en is nergens meer te vinden.
Het is niets dan Spielerei
en ongrijpbaar als de winden.

Een propellor lijkt een schijf
en zo zie ik als een lijf
elektronen die verzwinden
omdat tijd ze blijft verslinden.

Telkens tuin ik er weer in
en zo houd ik altijd zin.

Bedenken.

Ik maak mij nog wel eens druk over voorspoed en geluk en ontwerp een strategie om mijn doelen te bereiken of zie mijn lot als parodie om het lijden te ontwijken. Ook al ben ik een fantast, daarbij een verwaande kwast, ik bekwaam mij dat dit past als een deken in een kast. Dit zit ik nu te bedenken, zou het aandacht kunnen schenken in plaats van iets te verzinnen waardoor ik nog meer kan winnen.

Saamgesteld.

Ik gebruik het cijfer een maar intussen vind ik geen fenomenen waarop ik met fatsoen dit label prik. Wat ik ook maar kan bedenken, altijd is het saamgesteld en mijn geest zal blijven zwenken zolang dit principe geldt. Toch gebruik ik dit getal telkens weer en overal maar het is alleen een naam, al geniet die grote faam. Ook die naam heeft nog drie letters. 't Is een feit, al klinkt het ketters.

Peilloos.

Er is sprake van een gat met daarin een draaiend rad waarin werelden vergaan om daarna weer te ontstaan. Met geraas en veel geknal is 't een kolk waarin ik val. Niemand houdt mij voor de mal. Dat dit waar is weet ik al. Ik zie af van elk gekwetter want ik neem dit naar de letter. Anders val ik nog te pletter, dat is zeker heilloos. Dit begrijp ik feilloos want dit gat is peilloos.

Oude hond.

Als ik denk: "Ik ben niet goed"
zet dat in mijzelf kwaad bloed
tenzij ik een keer besef
dat dit enkel denken is
waarmee ik mijzelf onthef
van dit hard getuigenis.

Want gedachten vliegen rond,
geloven in hun eigen grond,
maar intussen is 't gezond
dat ik ze op tijd ontbond.

Daardoor sloegen zij geen wond
en blijf ik, een vagebond,
achter op dit wereldrond
rustend als een oude hond.

Mis.

Dat wat er altijd al is
kent totaal geen hindernis
en het kan hier ook niet komen.

Als een weefsel zonder zomen
heeft het kern noch buitenkant.
Ik zoek tevergeefs een rand
maar ik kan mij nooit onttrekken
aan wat is op alle plekken.

Hoe weet ik dan dat het er is?
Juist omdat ik het nooit mis
is er voor mij geen manier
om te zeggen: "het is hier!"

Ik kan het alleen maar denken
maar het nimmer aandacht schenken.

Thans.

Ik ben altijd in het nu.
Er is geen verleden tijd.
Dit moment is continu
en gelijk aan eeuwigheid.

"Maar ik weet toch wat ik deed
 en heb beelden bij de vleet
 bij wat ik al heb beleefd
 en wat zich voltrokken heeft?"

 Deze vraag creeert de leugen
 van een reeds vervlogen tijd
 maar het is slechts het geheugen
 dat zijn wijde vleugels spreidt.

 Dit gebeurt uitsluitend thans.
 Hierin krijgt de tijd geen kans.

vrijdag 2 mei 2014

Koe.

Ik kijk telkens op mijn rug
en beoordeel mij dan vlug.
Maar dat maakt mij achterbaks
en in feite ook nog laks
want ik neem daarvoor wat tijd
die ik niet aan and'ren wijd.

Als ik mij volledig open
hoef ik niet meer terug te lopen
om te kijken wat ik doe
maar behoor de wereld toe
en, niet langer weggekropen,
valt de vraag weg naar het hoe
ik mijn strikken kan ontknopen,
word ik volgzaam als een koe.

Krant.

Alles hangt met alles samen
in een eindeloos verband.
Omdat vele korrels kwamen
ligt er nu een gouden strand.

Als er slechts een zou ontbreken
was er heel veel aan de hand
en dan was de kans verkeken
op het blijven van het land.

Want de sterren en de maan
vormen mede het bestaan
van die ene korrel zand
waarop nu het zonlicht brandt.

Heel de kosmos zou vergaan
zoals nieuws ook met een krant.