maandag 29 februari 2016

Niet klagen.

Wanneer ik word overweldigd
door emoties, heet en fel,
gooi ik daarmee snel de wel dicht
van verkoeling, weet ik wel.


Verstomd.

Ik bedenk en fabriceer
als ik mij positioneer
in een ruimte met dimensies
met mijn plannen en pretenties.

De bestemming die ik uitkies
is wat ik niet snel verlies.

Daartoe moet ik mij onthechten
mijn geluk niet meer bevechten,
het gewoonweg laten komen
zonder er zelfs van te dromen.*)

Dan pas ben ik waarlijk open
als ik alles maar laat lopen,
het laat komen als het komt,
wanneer mijn protest verstomt.


*)  "Er bestaat een theoretische mogelijkheid van geluk:
      in het onverwoestbare geloven zonder het na te streven."
      Franz Kafka: "Beschouwingen". 

Rein.

God is naar ons toegekomen
en verzaakte al Zijn dromen
van een vrede zonder eind
en Hij heeft Zich zeer verkleind
want Hij kende niet de vrees
te verrijzen als ons vlees.

Zo werd Hij dus een van ons
want Hij gaf ons niet de bons.

En Hij maakte Zich tot ladder,
die ons vrijwaart van de adder,
die wij kunnen gaan beklimmen
tot er op het laatst geen kimmen
die ons vangen over zijn.
Dan zijn wij, als Hij, weer rein.




In de hoek.

Wanneer wij hetzelfde zijn
is verscheiden alle pijn.
Dan zijn wij volkomen een;
van conflicten rest er geen.

Dit is steeds mijn diepst verlangen
dat in het geheim blijft prangen.
Daaraan wijd ik al mijn zangen
totdat wij elkaar ontvangen.

Maar zo lang dit niet gebeurt
zijn wij niet gelijk gekleurd,
is er altijd een verschil
tussen hoe jij 't hebben wil
en wat ik voortdurend zoek.
Elk van ons staat in de hoek.

Afgemat.

Ik verheerlijk graag de zon
als de licht- en warmtebron
die mijn levensweg doorstraalt
ook wanneer ik heb gefaald.

Maar ben ik misschien behept
met een illusoir concept
dat ik 's nachts niet langer voel
bij mijn woelen zonder doel?

Dan laat ik de boel de boel,
kan nochtans de slaap niet vatten,
ga soms zitten op een stoel
en begin daar uit te spatten.

Zo ben ik mij af aan 't matten
als de prijs voor lustgevoel.

Verraad.

't Is geen schande om te beven;
het is onderdeel van 't leven.

Als ik naar geluk verlang
maakt mij dat tegelijk ook bang
dat het mij weer zal ontgaan
en begin ik er niet aan.

En dan loop ik door de dreven
met een air van: "'t Is om 't even
of ik win of juist verlies
omdat ik mijn rust verkies".

Dit verzaken van een maat,
is dit soms geen hoogverraad?
Dit miskennen van het leven
kan mij niet worden vergeven.

Staking.

Ik ben van behoefte slaaf.
Deze is voor mij de naaf
die mij aan het went'len zet,
dorstend naar een maat in bed
die mij van misère redt
in een amoureus conclaaf.

En zo komt het dat ik draaf
of als een marionet
naar Fortuna's pijpen dans
en mijn vrijheid krijgt geen kans.

Bij deze afhank'lijkheid
sta ik constant in het krijt.
Maar vandaag staak ik de strijd
en ben plotsklaps vrijgepleit.

Schizoïd.

Wat mijn oog doorlopend ziet
is volkomen schizoïd:

Soms een afgekloven been
of een bloemblad, heel sereen,
gaten in een kunstgebit
of een bruigom in het wit,
zeven ratten op de vloer
of een lelie en een hoer.

Waar je gisteren nog stond
ligt er nu een oude hond.
Ook een balpen, hemelsblauw,
vangt mijn blik nog even gauw.

Het is allemaal bizonder,
net als rommelende donder.

In de gaten.

Wat ben ik nu aan het doen?
Daar sta ik niet vaak bij stil.
Mij benevelt wat ik wil
of ik denk weer terug aan toen
ik nog jeugdig was en pril
en geen weet had van fatsoen.

Maar als ik mijn geest laat gaan
en intussen hier blijf staan
opent er zich een festijn
midden op het dorpsplein
en ik voel mij niet verlaten
door de hagel op de straten.

Droef vertier en zoete pijn
houden mij wel in de gaten.

zondag 28 februari 2016

Zondeval.

Wat behelst de zondeval?
Dat materie, overal,
grond is van de dingen
waaraan ik mij wil ontwringen.

Wanneer mij dit niet gelukt
ga ik onder leed gebukt.
Maar er is een misverstand.
Er is echt niets aan de hand.

Want de stof is een idee
die zich aan mij presenteert.
Ga ik blind´lings daarin mee
heb ik het geluk verleerd.

Alles is ontstaan uit geest
die tot nu toe is geweest.

Gouden licht.

Deze wereld vol van kwaad,
die mij steeds voor ogen staat,
zonder einde of beginnen,
zowel buiten als van binnen,
baadt zich in een gouden licht
dat steeds weer de taak verricht
om mij dit te openbaren
opdat ik het kan ervaren.

Zelf is het tot niets verplicht
maar het schenkt mij het gezicht
op het woeden van mijn geest
en op al wat is geweest.

Het verwarmt mens en beest
terwijl het gedachten leest.

Gewis.

Ik leid best een dubbel leven,
lijk soms aan ´t bestaan ontheven
als ik niets poog na te streven
in een diep serene rust
maar duik dan weer in de lust
die met open lippen kust.

Soms lijkt alles goed op orde,
dan bespringt mij weer een horde
van begerende gedachten
die op hun vervulling wachten
waardoor ik voortdurend weifel,
onderworpen aan de twijfel.

Dat ik weet dat dat zo is
is in elk geval gewis.

Reactie.

Jij wou het met mij proberen
maar ik was mij aan ´t verweren
voordat ik het zelfs maar wist.
Daarmee was ´t echec beslist.

Ik ontnam je alle kans
tot het aangaan van een dans
en, vereenzaamd op mijn trans,
sta ik hier verlaten thans.

Mijn reactie was mij voor
waardoor ik je toen verloor.

Alles wat daarna nog kwam
was niets anders dan gezwam.
Dat sloeg je verlangen lam
en in mijn gebaar een kram.



Nu en dan.

Als ik vraag naar een begin
smokkel ik daarmee de tijd
ongemerkt mijn weten in
die dan, als voldongen feit,
veronachtzaamt dit moment
dat geen tijd of grenzen kent
en verlies de eeuwigheid
zonder einde of begin.

Toch is die slechts het geval
en ik houd mij voor de mal
wanneer ik geschieden zie
wat in werk´lijkheid niet kan
door herinneringen die
zorgen voor een ´nu en dan´.



zaterdag 27 februari 2016

Al een.

Ieder komt en gaat alleen.
Dit heeft iedereen gemeen.
Daarin zijn wij allen een.

Maar dit ene kent zich nooit.
Van zich zien blijft het berooid.
Het kan naar de einder reizen
maar naar zich kan het niet wijzen.

Het is enkel een idee
en die draagt men met zich mee.
Dat is allemaal okee
maar vergeet niet de portee:

Er is nooit iets aan de hand
als men inziet met verstand:
het al ene bindt geen band.   

Drift.

Er is altijd het verlangen
en de vraag waar jij toch blijft.

Daaraan wijd ik vele zangen
en mijn plooibaarheid verstijft,
telkens als ik aan je denk,
aan mijn lust het leven schenk.

Dit is alles wat mij drijft.
Graag had ik je ingelijfd
maar je hebt kunnen ontsnappen.
Naar verbeelding moet ik happen.

Maar is deze drift van mij?
Of gaat hij gewoon voorbij?
Of wanneer hij stil blijft staan,
is hij dan niet als de maan?

Volle maan.

Velen zijn er heengegaan
maar ik zie de maan nog staan.

Deze trekt nog steeds zijn baan
en zich schijnbaar niet veel aan
van het komen en het gaan
van elks strijd om het bestaan.

Ondanks veler dolle waan
blijft hij daar toch rustig staan.
In de wind flappert de vaan
maar hij laat daarom geen traan.

Soms ben ik gevat en snedig,
houd mij met debat onledig
maar zijn schijnsel straalt steeds zedig
met een glimlach, altijd vredig.

Kluizenaar.

Mijn gedrag is het bewijs
van een diamanten eis:
dat er iemand voor mij is
die ik geen seconde mis
want is dit niet het geval
verrijst gelijk de onrust al.

Daardoor word ik tiranniek
en maak ik een ander ziek
met te veel dwingelandij
die steeds eist: "wees er voor mij".

Maar dit lukt geen enkel mens
want onlesbaar blijft mijn wens.
Daarom ga ik naar een grot
want mij rest nog enkel God.

Pijn.

Waarvandaan komt toch de pijn?
Wie bedacht ooit dit venijn?
Deze lijkt geen valse schijn,
eerder stempel van het zijn.

Als ik dit mijzelf vertel
opent zich meteen de hel
waarmee ik mij verder kwel
en zie dit niet meer als een spel.

Daarom wil 'k wanhopig vluchten
want dit leed is zeer te duchten.
en ik wil de eerste trein
naar geluk en zonneschijn.

Het paradijs moet er wel zijn
want hoe ken ik anders pijn?



Erin gedoken.

Ik behoor tot de genoden
op dit grenzenloos festijn
van wie leven en de doden:
hoe zou ik er anders zijn?

Daarop word ik aangesproken
want ik ben erin gedoken.
Daaraan dank ik mijn bestaan
maar dat staat mij heel niet aan.

't Is een bron van veel conflict
waarin ik mij heb verstrikt.
 
Toch  ligt het probleem bij mij
want het stond mij immers vrij
om dit aanbod af te slaan
en er niet op in te gaan.

vrijdag 26 februari 2016

Alles geest

Alles is gemaakt van geest:
dit vergeet ik steeds het meest.

Niet alleen dient het zich aan,
dit vertoon van het bestaan,
aan een kennen dat het leest
maar 't is ook gemaakt van geest,
net zoals de volle maan,
die ik in een vijver zie,
daarvan nimmer is te scheiden.

Is dan alles fantasie
die steeds in zichzelf blijft glijden?

Dit valt toch weer te te bestrijden
daar de geest, die alles is,
ik in het ervaren mis. 

Stekeblind.

Ik kan nooit het nu bereiken
want daar ben ik immers al.
Evenmin is 't te onwijken
want het is reeds het geval.

Al ontbreekt me moed en spoed
is het er toch evengoed.
Daarom valt er nooit iets buiten
en valt het niet uit te sluiten.

Het is vreemd dat ik probeer
om er desondanks te komen.
Ik bewijs het teveel eer
wanneer ik ervan ga dromen.

Als een stekeblinde beer
word ik bij de neus genomen.


donderdag 25 februari 2016

Vervelen.

Ik kijk op mijn falen terug
en ik zie: ik was te vlug
of te langzaam met mijn pogen
en je voelde je bedrogen.

Eerst leek alles veilig
maar ik was toch minder heilig
dan je nog aanvank'lijk dacht.
Ik verried me onverwacht.

Nu ik tot dit inzicht kom
denk ik vaak "wat was ik stom."
Telkens nog dezelfde kwaal
en 't eentonige verhaal".

Maar dit gaat me nu vervelen
en de wond begint te helen.

Gedachten.

"Eindelijk krijg ik het door",
"Dit idee, daar ga ik voor",
"Ik ben op het juiste spoor",
"Straks wacht mij het eng'lenkoor":

Dit zijn allemaal gedachten
die ik niet zo snel herken.

Zij verzamelen hun krachten
waardoor ik mijzelf vast pen
en zo uit het oog verlies
dat wanneer ik een keer nies
ervan niets meer overblijft
daar het proesten ze verdrijft.

Het zijn flarden die vergaan,
onderdeel van voortbestaan.

Hopeloos.

Zo lang ik het nog vermag
zeg ik als het kan gedag.
Immers, ik weet niet wanneer
het zal zijn de laatste keer.

Eenmaal toch zal dat zo zijn,
valt voor altijd het gordijn,
dus wie weet is het zelfs nu
want ik blijf niet continu
en als mij de dood ontmoet,
ofschoon ik er niet voor koos,
rest geen tijd meer voor een groet.

Het is in feite hopeloos
maar toch vat ik telkens moed,
ook als het er niets toe doet.

woensdag 24 februari 2016

Waas.

Heb ik ooit een ding doorgrond?
Dan zou alles zijn bevrijd,
de verwarring die mij bond
in een oogwenk zijn gewijd
en geheeld zijn elke wond
aan het einde van de strijd.

Hierin zijn de dingen één,
want daarbuiten is er geen:
dat ik het erover heb
en er doorgaans over klep.

Maar waaraan ik refereer
blijft een raadsel, keer op keer.
Mijn relaas is een geraas,
hen omhullend met een waas.

Gekrenkt.

Ik bewijs wel heel veel eer
aan mijn zorgen en mijn lusten
waardoor ik steeds meer verleer
in mijn ware aard te rusten
en mij identificeer
met mijn lichaam en zijn kusten.

Dan voel ik mij gerechtvaardigd
om, gekwetst en verontwaardigd,
mij te wreken voor het kwaad
dat die schim wordt aangedaan
als diens droom verloren gaat
met zijn plannen naar de maan.

Ben ik echter wel te krenken
als ik dit herken als denken?

Uit de ruimte.

Alles wat zich maar voltrekt,
in een ruimte, onbevlekt,
ben ik steeds aan het ontwaren
maar het is niet te verklaren,
ook al ben ik goed gebekt.

Het doet zich gewoonweg voor
en verdwijnt weer zonder spoor.

Soms kan ik een oorzaak zien,
en haar oorzaak bovendien,
maar al heel snel houdt dit op,
al ben ik een knappe kop.

Ik weet niet van waar ik stam
noch waarvan de wereld kwam
die ik uit de ruimte nam.

Ontwaren.

De verschijnselen zijn gelijk
in het grote koninkrijk
van het loutere ontwaren.
Dit brengt mij wat tot bedaren.

Handhaaf ik die kalmte wel
in de hitte van de hel?

Dit kan ik gevoeg'lijk vragen
want ik durf mij niet te wagen
in die wild uitslaande brand.
Blijf ik dan nog elegant?

Nee, ik vrees dat ik zal schreeuwen
of ga krijsen als de meeuwen
maar ook dan is er een weten
van dit slaken van mijn kreten.

dinsdag 23 februari 2016

Ode aan 't geheugen.

Soms kan ik iets zijn vergeten
maar ik weet dat ik het weet.
Ik wil het weer welkom heten
want zijn heengaan doet mij leed.

Maar ik kan er nu niet bij
en het staat mij geenszins vrij
om het zo maar op te hoesten.

Evenmin is 't te verwoesten
want gedragen op de vleugen
van het levende geheugen
komt het plotseling weer op
als een bloesem uit de knop.

Dus wacht ik maar tot het geeft
wat het nog in petto heeft.

Koesoeloe*).

Ik ben maar een koesoeloe
en ben liever lui dan moe.

Als ik naar het zonlicht kijk
voel ik mij direct al rijk.
Dit geluk wordt niet vergald
als er daarna regen valt.
Elke druppel is een feest
en de vreugde van mijn geest.

Soms maak ik mij ongerust
want ik ben mij welbewust
dat ik nu een taak verzaak
en een hoge opdracht laak
maar dit dubben van mijn geest
maakt ook deel uit van dit feest.


*): "Koesoeloe" (Sanskrit):
     Iemand die slechts hoognodige daden verricht.

Omkering.

Altijd is de hemel boven
en de aarde onder mij
maar vandaag ben ik zo vrij
om de hoge wolkenhoven,
met zijn pluimen wit als watten,
als de bodem op te vatten
en de keien, zo geducht,
als de hemelsblauwe lucht.

Als ik naar beneden val
val ik naar de sterren toe.

Zonder dat ik nog iets doe
is mijn rustplaats het heelal
en de aarde, nimmer moe,
welft zich heerlijk overal.

Uit handen.

Ik sloof mij nog wel eens uit
om te doen wat moet gebeuren,
maak daarbij te veel geluid
opdat men het kan bespeuren.

Want intussen hoop ik wel
dat men mij wat eer bewijst
dus speel ik misschien een spel
en ik wil dat men mij prijst
waarmee gelijk de trots verrijst
en die voert me naar de hel.

Desondanks doe ik nog wel
wat de situatie eist
maar is 't nodig dat ik tel
dit als pluspunt op mijn lijst?

maandag 22 februari 2016

Onenigheid.

Als ik van een fles beweer
dat hij enkel is gevuld
voor de helft met water
wordt er op een tweede keer
door een ander mens onthuld
(niet noodzaak'lijk later)
dat hij half ledig is
en die heeft het dan niet mis.

Beiden hebben daarmee gelijk,
geven van de waarheid blijk.

Als ze blind zijn voor dit feit
leidt dit licht tot twist en strijd.
Maar er is niets aan de hand.
Droevig, is 't ook amusant.




Verheven.

Als een afgod wordt vereerd
die slechts dat representeert
wat het ook in feite is:
een gestalte in vernis,
is daarmee niet zoveel mis.

Want dan wordt die waargenomen
net als andere fantomen
zoals lammeren en dromen.

Maar Degene die hem ziet
vindt men in het gietsel niet.

Deze blijft altoos verheven,
schenkt aan wat het ziet het leven,
is, ofschoon spontaan gegeven,
niet te vinden, zelfs niet even.

"Ken uzelve".

Ik weet niet goed wie ik ben
omdat ik mijzelf niet ken
want degene die dit doet
heb ik immers nooit ontmoet.

Deze blijft steeds ongewis
omdat ik die steevast mis
in wat zich voor mij ontvouwt,
of 't nu vreemd is of vertrouwd.

Aan de opdracht mij te kennen
kan ik steeds nog moeilijk wennen
maar misschien is dat niet raar
want ik neem mij nimmer waar.

't Is een tocht, met leed vermengd,
die mij op een dwaalspoor brengt.

Vat.

Elke vorm die ik had
heeft iets weg wel van een vat
met een eind en een begin
dus kan er maar zoveel in.

Maar wanneer ik dat vergeet
is dat eventjes voorbij.

Dan wordt het oneindig breed,
heeft geen rand of overzij
en de bodem valt er uit,
zonder weerstand of geluid.

Het hoeft niets meer te bevatten
en de golven kunnen spatten
naar believen in de storm
want het heeft geen grens of vorm.

zondag 21 februari 2016

Verlaten.

In het midden van mijn plannen
valt er af en toe een gat.
Onverwacht ben ik ontspannen.

Als bij een verlaten stad
liggen er dan straten braak
maar die zijn niet in gebruik
als ik plotseling ontwaak.

Zonder functie is de fuik
die mij nu niet meer kan vangen
want gebroken is de kruik
waarin klotste mijn verlangen
en in de verlaten straten
krijg ik weldra in de gaten
dat ik het zo best kan laten.




zaterdag 20 februari 2016

Besluiten.

Als mijn einde lijkt te komen,
moet ik dit dan gaan verhaasten
of nog maar wat verder dromen
tot de dood mij zelf zal naasten?

Of moet ik mijn leven rekken
door nog middelen te wekken
om zijn duren aan te sturen
met verlenging van wat uren? 

Dit is lastig te besluiten,
al met al een heel gedoe,
dus blijf ik er liever buiten.
Het idee al maakt mij moe.

Als ik zie wat er gebeurt
word ikzelf niet eens bespeurd.

Als een sijs.

Wat men vaak het liefste doet
is tegelijk het strengst verboden
maar 't verlangen van het bloed
is niet makkelijk te doden.

Op concilies en synoden
onderkent men deze noden
maar 't genieten van de goden
leidt tot neergang onder zoden
dus doet men ze af als kwaad
die men maar het beste laat.

Zo besteed ik vele uren
aan het vrezen van de vuren,
word door scha' en schande wijs
maar zing nochtans als een sijs.




Kleed.*)

Ik werd geboren met een kreet
ofschoon ik daar niets van weet.

Alles wat sindsdien vergleed,
wat ik nu in jaren meet,
kan ik weliswaar ontwaren
maar de aanvang van die jaren
heb ik tot nu niet ervaren
tenzij ik dat niet meer weet.

Ik weet niet of ik dit deed
of dat het me overkwam.
Voor mijn adem steeds gereed
weet ik niet vanwaar ik stam.

Is mijn lichaam soms een kleed
dat zich voordoet in een vlam?


*): "En de Here God maakte voor de mens
      en zijn vrouw klederen van vellen 
      en Hij bekleedde hen daarmede."
      Genesis 3:21

Zonder taak.

Wordt het nu wel ooit geboren?
Als 't gebeurt dan is het al
aan 't voorafgaan aan zijn gloren
en het is reeds overal.

Kan het ooit ten onder gaan
als de zon of als de maan,
op een goede dag verdwijnen
als de sterren niet meer schijnen?

Nee, want in de duisternis
zal 't nog nu zijn als ik mis
het vertoon van deze lichten.
Daarvoor zal het nimmer zwichten.

Zonder taak om te verrichten
blijft het vrij van alle plichten.

Waargenomen.

Wat ik zie en wat ik wil:
is daartussen een verschil?

Beide worden waargenomen
en zijn gelijkelijk fantomen
voor een geest die alles kent.
Daarop heeft hij het patent.

Ofschoon deze zelf niet kiest -
als een neus die plotsklaps niest -
blijft hij moeiteloos getuige
van 't voorname en het vuige.

De verlangens zijn al daar
zonder dat hij weet vanwaar.
Maar hij kent de theorieën
en aanschouwt de fantasieën.

vrijdag 19 februari 2016

Afgesloten.

Het zou heel goed kunnen zijn
dat ik zeer begeerlijk ben
maar een prooi zijn doet mij pijn,
waarop ik dit feit ontken.

Ik heb mij al afgesloten
voordat ik het zelfs maar weet
en daarna heeft mij verdroten
veel gemis en angst en leed.

Tranen worden ook vergoten
omdat ik steeds weer vergeet
dat ik zelf begon met stoten
voordat het me toen al speet.

Nu klaag ik ontrouwen aan
maar ikzelf ben weggegaan.


donderdag 18 februari 2016

Vernis.

Wanneer wijn wordt tot azijn
doet mij dat behoorlijk pijn.

Ik ervaar het als een straf
en ik wil er snel vanaf,
maak dan vreemde capriolen,
in 't geniep of onverholen.

Mijn verzet met hand en tand
houdt daarmee de pijn in stand.

Door steeds maar weer weg te lopen
ben ik dan niet langer open
voor wat er reeds gaande is
en ik doop mij in vernis.

Daardoor ontgaat mij de adem
die ik desondanks omvadem.



"Eerst nog dit".

"Eerst nog dit en dan nog dat,
misschien ook nog snel een bad" -
zo is 't telkens nog wel wat,
wat ik eventjes wil doen
eer ik mij voorgoed verzoen
met het einde van mijn tijden
wanneer ik ga overlijden
en ik wegval uit mijn stad.

Maar wanneer het zover is
is er heel geen hindernis
voor de dood die eensklaps komt
en mijn commentaar verstomt.

Waarom kan ik nu niet laten
wat mij dan niet meer zal baten?

woensdag 17 februari 2016

Veenbrand.

Ik sta op gespannen voet
met het lot dat ik ontmoet,
dat mij dikwijls spottend groet
en mij voor mijn trots beboet.

Neem ik dit in ogenschouw
kom ik met een bovenbouw
van een zinloos commentaar
en dat neem ik net zo waar
als de rook van mijn sigaar.
Zo is alles kant en klaar.

Binnen in mij smeult een brand.
Dat is toch wel heel genant
want de zon schijnt op het land,
zonder oordeel en coulant.

Terugkeer.

Als mijn geest zich maar ontspant
is er niets meer aan de hand.
Met mijn plannen aan de kant
val ik nooit meer door de mand.

Dan dein ik op volle zee
rustig met de golven mee
uit het zicht van stad en land
waarin zoveel hartstocht brandt
en geniet van deze rust
als mijn lust is uitgeblust.

Dan verrijst er als een berg
toch mijn trots weer zonder erg.
Deze snijdt me door het merg
omdat ik verwacht en verg.


dinsdag 16 februari 2016

Tellen.

Soms verwonder ik mij wel
over 't plaatsen van een tel.

In de ruimte lukt dat niet.
Als mijn oog twee peren ziet
kan ik die weliswaar tellen,
net als appels, stuks en bellen,
maar wanneer die weer verdwijnen
blijven tellen nog verschijnen.

Dit geschiedt in louter tijd,
nu en in de eeuwigheid.
In een eindeloze duur
tel ik jaren, maand en uur.

Ook al zijn de winden guur
blijft dit tellen altijd puur.

maandag 15 februari 2016

Doorsnijden.

Hoe kan ik mijn hoop doorsnijden
en daarmee de zorg vermijden
die voortdurend aan mij knaagt
en mij dag en nacht belaagt?

Moet ik mij soms gaan kastijden,
in mij elke lust bestrijden
die steeds om attentie vraagt
nadat zij is opgedaagd?

Of moet ik die maar verduren
zonder daarbij te verzuren
of ze verder aan te sturen,
mij verpozend in hun uren?

Ik word zelf waarnaar ik vlas,
daar komt geen zakmes aan te pas.




Dankzij licht.

Wanneer ik objecten zie,
zelfs al is 't in fantasie,
is dat met behulp van licht
dat op zich tot niets verplicht.

Daar sta ik niet vaak bij stil.
Meestal doe ik wat ik wil
tenzij vrees mij tegenhoudt
dat ik ben voor iets te oud.

Ook al laat mij dat niet koud,
en ik mij soms toch verstout
tot een ongepaste blik,
stol ik meestal in mijn schrik
en sla ik vervolgens dicht
in 't gebenedijde licht.


Als de hemel.

Laat mij zijn zoals de hemel
die steeds plaats biedt aan 't gewemel
van de sterren en planeten
zonder er een op te eten.

En al komen er ook wolken
die het hele zwerk bevolken -
hij zal er geen een beletten
om zijn schaduw op te zetten.

Gaat er dan weer een vandoor
steekt hij daar geen stokje voor.
Hij kan zich dit permitteren
want geen wolk kan hem ooit deren.

Hij blijft onverstoorbaar open
en hoeft voor niets weg te lopen.

Nederlaag.

Ik dreig steeds weer te vergeten
dat de tijd, mij toegemeten,
steeds maar aan 't verstrijken is
waardoor ik mij licht vergis
en, schoon zeker en gewis,
desondanks het inzicht mis
dat bij 't tellen van de rij
van momenten en getallen,
mijn vergaan komt naderbij
en ik in een gat zal vallen
zonder bodem of verband
of houvast voor het verstand.

Mij wacht slechts de nederlaag,
hoe ik mij ook maar gedraag.

Plan.

Regelmatig ben ik bezig
met het maken van een plan.
Mijn beschouwen, schoon aanwezig,
doe ik daarmee in de ban.

Dan weet ik er niets meer van
en zo word ik als een man
die, begerig naar een buit,
zo tegelijk zijn ogen sluit
voor wat er voorhanden is,
waardoor ik het wonder mis
van een moeiteloos bestaan,
stralend als de volle maan.

Deze trekt nochtans zijn baan
en zich van mijn plan niets aan.

Roerloos.

Op de tafel staat een fles
en die leert me deze les:

"Ik ontleen aan jou mijn leven,
anders ben ik geen gegeven.
Immers, als jij er niet bent
word ik niet door jou gekend.
Bij 't verdwijnen van jouw wake
is voor jou van mij geen sprake."

Dan komt iemand naderbij
en ik kijk verrast opzij.

"Is die fles soms niet van mij?"-
dit te denken staat mij vrij
maar tegelijk blijft hij daar staan
en trekt zich er niets van aan.

zaterdag 13 februari 2016

Maagd.

Mijn gewaarzijn is een maagd
die steeds onbevlekt ontvangt
zowel dat wat zij verlangt
als waarom niet wordt gevraagd
want het blijft voortdurend open
voor wat er komt aangelopen.

Geen gebeuren kan haar deren
dus hoeft zij zich niet te weren.
Evenmin hoeft zij te leren.

Daarom wil ik haar vereren
want zij wijst mij nimmer af
en behoedt mij voor de straf
van het afgescheiden zijn
daar zij leeft in vreugd' en pijn.

Onaanraakbaar.

Op de tafel ligt een mes.
Dit ervaar ik als een ding
maar het is slechts een proces
dat, dankzij herinnering,
zich vertoont als een objekt
waarnaar zich mijn hand uitstrekt.

Zo is alles wat ik zie
steeds een vorm van energie
en de wereld een gebaar
dat ik continu ervaar.

Hiermee ben ik nimmer klaar
want gebaren kan ik maken
maar ik kan er nooit aan raken
om bevestiging te smaken.

vrijdag 12 februari 2016

Verblijf.

Voordat er iets wordt verteld
moet er al zijn vastgesteld
wat er zoal is gebeurd
want dat is alreeds bespeurd.

Velen denken dat een knal
oorsprong is van het heelal.

Maar al is dit het geval
is er toch gewaarzijn al
van hetzij die theorie
of gedeelde fantasie.

Daarom staat het buiten kijf:
in mijn geest houden verblijf
heel de wereld en mijn lijf
met waarover ik maar schrijf.

maandag 1 februari 2016

Bij A.

Ik volg de instructies op,
doordat ik niet langer shop,
van de leraar die ik heb,
waarin ik behagen schep.

En ik volg zijn voorbeeld na.
Dit is dat ik blijf bij A
want het is slechts een idee
dat ik mij beweeg naar B.

Ruimte en de lange tijd
krijgen zo geen feit'lijkheid.

Als men in een spiegel ziet
ziet men vaak de spiegel niet
maar hij blijft ook dan intact
als het spiegelbeeld verzwakt.