zondag 30 juni 2013

Diepe ruimte.

Telkens komt er onrust op
als een merrie in galop
of er trekt een briesje strak
rimpels op het oppervlak
van een glinsterende plas
die zojuist een spiegel was.

En ook ik blijf aldoor voelen
hoe in mij emoties woelen
of ik stel mij steeds weer doelen
en wil soms mijn woede koelen.

Zo verlies ik uit het oog,
diepe ruimte, wijd en hoog,
die de woeling laat begaan
en voor eeuwig stil blijft staan.

Onbegonnen.

Ik vermoed mij ergens in,
voor het einde, na 't begin,
en vergeet dat ik verzin
wat ik steeds zo teer bemin.

Want het fris en pril begin
heb ik zelf nooit zien beginnen
en het einde evenmin;
dat moet ik nog zien te winnen.

Wat er blijft is dit moment
maar dat is nog nooit begonnen.
Het is bij elk begin present
als bij het doven van de zonnen.

Voor de tijd geeft het geen cent,
die wordt per moment verzonnen.


Ruis.

Ieder kan gedachten lezen
alsof ze geschreven staan
op het voorhoofd van elk wezen
als het schijnsel van de maan,
kent de stand van de planeten
en weet waar de sterren staan.

Dit vermogen wordt vergeten
in de nevel van de waan
en de stormwind van gedachten
die steeds waait zonder te wachten.

Er is gewoonlijk te veel ruis
die wat daar is overstemt.
Valt die weg dan raakt bekend
zelfs de wellust van een luis.


Verlichting.

Eenmaal was ik in een schuur
in een stil en donker uur.
Ik verlangde naar een vuur
want het was er zwart en guur
en ik wist niet waar ik liep.

Daarvoor ging mijn voet te diep
in een duister dat niet sliep
maar een golf van angst opriep
toen mijn teen een slang beroerde
die mij als zijn prooi beloerde.

Ik bleef staan, verstijfd van schrik,
als bevroren in zijn blik,
tot dat men het licht aan deed
en ik een touw zag op een kleed.


Planeet.

's Avonds, door de telescoop,
zie ik fraai de sterrenloop
en de weg van de planeten
in een ruimte niet te meten
en hun licht valt in de lens
als een welvervulde wens
van de opgewonden mens
met verlangens zonder grens.

Maar de hemel, diep en klaar,
is alleen maar even daar
zolang ik kijk of ernaar staar
of in herinnering bewaar
want zodra ik hem vergeet
heb ik geen weet van een planeet.

Slijtage.

Als ik hoor wat ik moet doen
is dat als een nieuwe schoen
die tegen mijn tenen knelt
en ze insnoert met geweld.

Maar al ga ik ermee lopen
gaat het leder langzaam open
en de neus, een harde koepel,
raakt gedeukt en wordt dan soepel.

Alles wat ik verder moet
neemt de vorm aan van mijn voet
en al ga ik hiermee door
blijft er van de schoen geen spoor.

Is hij eenmaal gans versleten
rest er niets meer om te weten.

Niet zien.

Valt er iets buiten bewustzijn?
Ik denk eigenlijk van niet.
Op de bodem van de Rijn
gebeurt heel veel wat men niet ziet
maar als ik erover spreek,
weet ik dat, zoals juist bleek.

W a t  zich afspeelt moet ik raden
of ik moet naar diepten waden
om met eigen oog te zien
en te voelen bovendien
maar ik kan het ook vergeten
en zal het dan ook niet meer weten.

't Is als bij 't niet zien van mijn fiets.
Van zijn verblijfplaats weet ik niets.

Van hetzelfde.

Wat ik zie dat ben ik ook.
Of het nu rotsen zijn of rook,
een cirkel of een wazig spook
of schemer toen mijn oog toelook,
ik kan ze nimmer scheiden
van uitgestrekte weiden
waarin ik ben verzonken
als was ik uitgeschonken
in een wijde vijver,
zo rustig en vol ijver.

De wereld die ik voor mij zie
is meer nog dan mijn evenknie.
Ik word er zelfs niet door geraakt
omdat ik ervan ben gemaakt.

Geheim.

Heel de wereld, diep en waar,
is alleen voortdurend daar
zo lang ik haar steeds ervaar
met haar schoonheid en gevaar.

Voor mijn ogen valt wat haar
als ik in de hemel staar
en de sterren staan niet waar
ze stonden, licht en klaar.

Soms doe ik de luiken dicht
en verwijder zo het licht
of ik open een gordijn
als een schepping in het klein
en al val ik ooit in zwijm
wordt de hele zaak geheim.


woensdag 26 juni 2013

Gewelf.

Het is een koele zomerdag
met wolken als galjoenen
die op weg zijn naar een slag
van invloed op miljoenen.

Mijn jonge kat is speels en sterk
en springt omhoog tegen het zwerk.
Fris en buigzaam als een berk
is hier veerkracht aan het werk.

Dan zit hij statig als een kerk
of het logo van een merk,
priemt zijn kop fier in de lucht
die met zilv'ren adem zucht.

En ik ben het waarlijk zelf,
die aanschouwt dit diep gewelf.


Waterval.

Een valstrik en een keukenla:
wat hebben zij gemeen?
Of kersenjam en spoedberaad,
een bloedbad en een steen?

Zij zijn zojuist genoemd
en daardoor ook verschenen.
Er is nog niet op ingezoomd,
zij nemen weer de benen.

En maken plaats voor een geraas
van kinderen en vleugels.
Mijn hele leven is een maas
zonder rand en teugels.

Ik zie gloeiend kippengaas,
een kunstbeen met twee beugels.


Greed.

for Lee Cabell.

It was so good to see you here,
receive you in my realm.
Our pastime was profound and clear,
the sky was light and calm.

We spoke about to give for free
without expecting back
but saying that I kept you, Lee,
and proved my very lack.

I hope I didn't waste your time
for still it did feel fine.
Your patience was a balm for me:
a sucker in his prime.

You showed me what I ought to see:
pretense not worth a dime.


Draad.

voor Hillie Idzerda.

Door ons leven loopt een draad.
Die behoeft van niemand raad.
Hij gaat dwars door goed en kwaad
en neemt ieders maat.

Alles is eruit geweven,
zowel dood als ook het leven,
en hijzelf kan hevig beven
ofschoon vrij van enig streven.

Ook ik zelf ben een gegeven
uit diezelfde draad geweven.

Soms ben ik in een spagaat
maar ik blijf toch steeds paraat
tot de tijd komt om te sneven
en er niets meer verder gaat.


In het hart.

De dag is bont en fleurig,
zijn bloementooi veelkleurig
en toch is er de dreiging
van iets dat niet voorbijging.

Het is een lichte stijging
van onrust en de neiging
om droef te zijn en treurig
al blijf ik verder keurig.

Het is een vreemd gevoel,
spontaan en zonder doel
dat nu en dan de kop opsteekt
waardoor mijn blos verbleekt.

Maar kijk in in het hart ervan
bevrijd ik mij weer van zijn ban.

Stille eenvoud.

Ik verlang naar een planeet
waar nog niemand ooit iets deed,
naar een plek, zo leeg en schoon,
dat zuiverder een toon
nog nergens werd gehoord:
een stille eenvoud zonder woord.

Ik ben ernaar op zoek
en kijk in elke hoek
maar waar ik ook maar land,
't is altijd trammelant.

Gelukkig krijg ik door
dat ik mijzelf stoor.
Als ik dit zoeken stop
houdt ook de herrie op.

dinsdag 25 juni 2013

Ongedaan.

Ik word bij de neus genomen
door een overvloed aan dromen
want ik heb hen niet herkend
en word dus door hen gemend.

Als ik zien kan wat ze zijn
blijkt zelfs ook mijn lijden schijn.
Er is weliswaar nog wel pijn
maar wie het voelt vervliegt als wijn.

Of is als een moederzwijn
met een hele serie biggen
die niet te beheersen zijn
dus laat ik die poging liggen.

Zo maak ik mij ongedaan
en wat blijft is naakt bestaan.

Homo sapiens.

In mijn lichaam is gebeente,
hard en breekbaar als gesteente
en door mijn aderen stroomt bloed
zoals een vloed door greppels doet.

Al mijn haren zijn als gras,
nu aan 't groeien, morgen as
en ik kan mij ook verplaatsen,
met mijn oog het licht weerkaatsen,
ben soms in de juiste stemming,
dan weer lamgelegd door remming
en heb tenslotte nog verstand
dat structuur ziet en verband.

Dit gaat altijd uit van iets
maar houdt ook rekening met niets.


Rijkdom.

Geven geeft van rijkdom blijk.
Dan neemt armoe gelijk de wijk
want van goud wordt zelfs het slijk
en tot voedsel wordt elk lijk.

Geven is de bron van leven
en vernietigt vrees en beven.

Ov'rigens is het niet waar
want er werd niets bezeten.
Er is immers geheel geen waar
maar dit is lang vergeten.

Dus wat telt is het gebaar:
w a t  men geeft is niet te meten
maar dit gaan van hier naar daar
tempert jaloezie en veten.

Onder water.

Dit leven dat ik met mij draag heb ik om niet ontvangen.
Ik kreeg het zomaar, zonder vraag, maar nu voel ik verlangen
om 't mee te nemen over zee alsof het een scheepje is
dat ik graag behoeden wil voor draaikolk en benauwenis.

Ik zet daarom mijn zeilen uit maar laat ze tijdig zakken
want soms steekt er een stormwind op en die mag mij niet pakken
of als het bootje water maakt dan moet ik snel gaan hozen
en heb ik geen gelegenheid om ijdel te verpozen.

Zo blijf ik altijd bezig, op weg naar 't vaste land.
Al ben ik op het water, er is toch kans op brand
en ik moet er bedacht op zijn dat mijn kiel kan scheuren.

Dat zou een grote rampspoed zijn en reden om te treuren
want onzichtbaar, onder water, als een scherpe rots,
kan daar toch verborgen zijn een heimelijke trots.


maandag 24 juni 2013

Waarheidsgetrouw.

een navertelling. *)

Rabbi Safra werd gevraagd
toen hij stond te bidden:

"Deze plank, zo fraai gezaagd,
met snijwerk in het midden,
zoudt u mij die willen laten,
voor de prijs van twee dukaten?"

Maar de rabbi zei geen woord
want ging met het bidden voort.
Daarop vroeg de handelsman:
"Niet voor twee, voor drie soms dan?"

Toen was het gebed voorbij
en de rabbi zei hem blij:
"Ik verkoop de plank voor twee,
met die prijs ging ik al mee."


*)  Uit: "Kabbala, op de juiste weg"
door Rabbi Moshe Chaim Luzzato.



Gebaar.

Geven geeft van rijkdom blijk.
Dan neemt armoe gelijk de wijk
want van goud wordt zelfs het slijk
en tot voedsel wordt elk lijk.

Geven is de bron van leven
en vernietigt vrees en beven.

Feitelijk is dit niet waar
want er werd nimmer iets bezeten.
Er bestaat immers geen waar
maar dit wordt telkens weer vergeten.

Daarom telt dus het gebaar:
w a t   men geeft is niet te meten
maar het gaan van hier naar daar
tempert jaloezie en veten.

Mens.

In mijn lichaam is gebeente,
hard en breekbaar als gesteente
en door mijn aderen stroomt bloed
als de vloed door greppels doet.

Al mijn haren zijn als gras:
nu aan 't groeien, morgen as,
en ik kan mij ook verplaatsen,
met mijn oog de zon weerkaatsen,
ben soms in de juiste stemming,
dan weer lamgelegd door remming
en heb tenslotte nog verstand
dat structuur ziet en verband.

Dit gaat altijd uit van iets
maar heeft als optie ook het niets.


Te veel.

Ik loop al heel wat jaren mee
en vergeet dat ik dit denk.
Om mijn voeten speelt de zee
als een schitterend geschenk.

Soms kom ik op een idee
en dat geeft me als een wenk
voor mijn reis de nectar mee
waarin ik mijn leeftocht drenk:

Heel dit jarenlang bestaan
tref ik heden nergens aan
en wat mij te wachten staat
heeft thans geen gewicht of maat.

Slechts doordat ik mij vergis
zie ik meer dan wat er is.

Ontheven.

Ik ben al mijn hele leven
strategieen aan het weven
en ik blijf ook nu nog streven,
ben voortdurend aan het zweven
en bevangen door verhalen
die mijn wel en wee bepalen.
Ik ga van glorie naar schandalen
die te zijner tijd vervalen.

Deze pieken met hun dalen
zijn zovele hinderpalen
die slechts in mijn geest bestaan
want gelijkmatig reist de maan
schijnend door de wolkenzeven
en aan mijn gezweef ontheven.

Degene.

Ik weet niet waar ik ben beland.
Op de tafel ligt mijn hand
naast een opgevouwen krant
en de zee streelt steeds het strand.

Elke dag wordt het weer licht,
's avonds gaan gordijnen dicht
en wat vreugd' of onheil sticht
volgt vaak op een nieuwsbericht.

Dan is er een groot gebouw,
vol verlangen en berouw,
dat ik als mijzelf beschouw.
Als ik kan geniet ik gauw.

Maar degene die dit doet
heb ik trouwens nooit ontmoet.

Niet gekomen.

Ik weet niet wat er komen gaat
en ben dus niet gerust.
Toch is wat mij te wachten staat
misschien iets wat mij lust
dus blijf ik waakzaam en paraat
en ben mijn eigen kust.

Dit houdt mij ook nog van de straat
en zicht vloeit voort uit rust.
Ik hanteer de juiste maat
die wilde hartstocht blust.

Toch ben ik nog aan het dromen,
leen aan hoop en vrees het oor,
denk aan zaken, niet gekomen.
Daar zijn ze juist toekomst voor.

Op deze stoel.

Ik deel het leven steeds in twee,
ga heen en weer van A naar B.
Daar heb ik slechts mijzelf mee
en zwalk zo rond als op een zee.

't Is beter om te voelen
wat zich eenvoudig toont
dan af te gaan op doelen,
wat niet de moeite loont.

Te zijn met het gegeven
temidden van het leven,
gewoon op deze stoel
omringd door het gejoel
en wat de kranten schreven
van Finland en Kabul.


Rangrik. *)

Ik slijt mijn leven in een land
en word begrensd door mijn verstand,
omgeven door een diepe wand
die mijn oog raakt of mijn hand.

Ik denk mijzelf steeds ervoor
en vermoed ook iets daar achter.
Zo wordt die wand tot een decor
en ik maak mij tot wachter.

Intussen heb ik dan niet door
de waarheid zoveel zachter:

Er is alleen maar deze wand
en die houdt met niets verband.
Degene die hem gadeslaat
valt weg met wat er achter staat.


*): "Rangrik" (Tibetaans): "Zelfkennend".

Geschept.

Wat men makkelijk kan weten
blijf ik telkens weer vergeten:
dat de ruimte, peilloos wijd,
niets is dan gelijktijdigheid.

En de tijd is louter geest
die in het geheugen leest
en daarin getallen stelt
zonder dat zich ruimte meldt.

Slechts bij twee of meer tegelijk
is er pas het ruimterijk
dat geschept is uit de tijd,
met zijn vorm en onderscheid.

Dus hoeft er geen signaal te gaan
van de sterren naar de maan.

maandag 17 juni 2013

Ommekeer.

Iin de loop van mijn bestaan
heb ik veel dingen fout gedaan.
Dit tastte mijn onschuld aan
en mijn heil is van de baan.

Maar al ben ik ook vol kwaad,
laat mij goed doen zonder maat
en de schaduw van 't verderf
wordt tot licht dat ik verwerf.

Alle zonden als scharlaken
worden tot een helder baken
dat mij toont hoe het niet moet
en mij aangeeft hoe ik boet.

Is mijn ziel ook zwart als pek,
daardoor blinkt mijn afdruiprek.

zondag 16 juni 2013

Uitgesneden.

Ik hoor spreken van een moord.
Daardoor wordt mijn rust verstoord.
Plotseling is er de poort
waardoorheen de afgrond gloort
die voortdurend rond ons gaapt
en zelfs geen momentje slaapt.

Ieder tuimelt uit de tijd
in een ruimte diep en wijd
die meteen, zonder respijt,
alle schijn aan stukken rijt.

Wat ik hier doe is futiel.
Heel mijn leven is maar schriel
in de diepe eeuwigheid
die mij uit mijn angsten snijdt.

Achting.

Heel de wereld is een strijd
en ooit raak ik alles kwijt.
Ondanks mijn gebalde vuist
wordt mijn plan doorkruist.

"Als ik nog wat langer wacht
komt het einde van de nacht",
zo heb ik al vaak gedacht
maar de feiten zijn niet zacht.

Veel ligt er boven mijn macht
en ik mis meestal de kracht
om mijn wensen te vervullen
of mijn wrevel te verhullen.

Maar ik kan dit alles achten.
Dit zal al mijn leed verzachten.


Uiteen.

Hoe zal ik mijn reis beschrijven?
Ik beweeg mij tussen lijven
die op weg zijn ergens heen
maar blijf af en toe verstijven
en sta stil van top tot teen.

Ik weet dan niet waar ik moet blijven,
al sta ik roerloos als een steen,
en moet mijn aarzeling verdrijven.

Ik ben een turf van 't beste veen
maar als ik met mijzelf ga kijven
val ik vroeg of laat uiteen,
heb geen tijd om te beklijven
en verdeel ik mij sereen,
als een stapel losse schijven.



In de vloed.

Wat doet mij steeds maar bewegen?
Is wat er nu is niet goed?
Zit ik met mijzelf verlegen?
Is er onrust in mijn bloed?

Dit bestaan, om niet gekregen,
als een haasje uit een hoed,
is mij boven 't hoofd gestegen
en ik weet niet wat ik moet.

Soms ben ik tot rust genegen
of denk ik dat niets ertoe doet.
Goed en kwaad wil ik niet wegen,
vreugde volgen op de voet.

Wat ik wilde wordt verzwegen
en ik stort me in de vloed.

Lui.

Ik ben vaster dan een huis
en nog stiller dan een muis,
goed gesloten als een kluis
en gevrijwaard van gedruis.

Dit is de tijd dat ik niet bruis
maar langs mijn gedachten suis.
Voor vermaak ben ik niet thuis
en mijn argwaan valt aan gruis.

Ik lig languit als een leeuw
en vermei me in een geeuw,
maak van elk moment een eeuw
terwijl de tijd als een pak sneeuw
stevig drukt tegen de pui
van mijn lichaam, dicht en lui.

Zorgeloos.

Elk moment is altijd nieuw
en is er nog nooit geweest.
Het is of ik een brok uithieuw
uit een groot granieten beest
of op een planeet aankwam
met twaalf neriden op een feest
dansend om een eikenstam
waardoor elke smart geneest.

Geen tweemaal brandt er een vlam
en geen tel is er het meest.
De woestijn wordt ooit weer klam
en als folie wordt de geest.

Het maakt niet uit vanwaar ik stam
of wie er mijn leven leest.


Zomervakantie.

Als ik rust dan kan ik helen
en ik hoef niets te verdelen.
Alles dient zich zo maar aan,
met gemak, geheel spontaan
en gaat op zijn tijd voorbij,
maakt daardoor weer ruimte vrij.

Ik hoef niets speciaals te doen
maar verslijt door 't gaan mijn schoen.
Zo raak ik er aan gewend
dat mijn geest zichzelf niet kent.
Toch hoor ik een parelhoen,
zie in de pap nog elke krent.

Het bolle zeil van het galjoen
vangt de wind, net als mijn tent.

Gelaakt.

Ik heb zojuist een reis gemaakt.
De velden lagen leeg en naakt
en de weg was onbewaakt.

Toen werd wat ik ook maar zag,
mededeelzaam, welbespraakt
terwijl de aarde open lag.

Er kwam geen eind meer aan mijn dag
en het wachten werd gestaakt.
Zelfs misbaar en rouwbeklag
werden door geen gram geraakt.

Heel de wereld was een vlag
en de zege werd gesmaakt.
Elk verdriet verdween op slag
en verdenking werd gelaakt.

Ongeduld.

Met het kaartje dat ik koop
zit ik in de bioscoop
waar ik op verlossing hoop
van de angst die mij bekroop
dat ik mij zo zou vervelen
dat mijn tand zou gaan vergelen.

Maar het doek blijft wit en leeg
en mijn geest zo dicht als deeg.
Ik raak door die rust van streek
terwijl ikwat popcorn breek.

Ik kan enkel nog maar wachten
of gaan tellen mijn gedachten
maar wat mij zo maar wordt onthuld
is mijn knagend ongeduld.

donderdag 13 juni 2013

Bol.

Waar ik ook maar ga of sta,
ik word altijd weer omringd
door een bol die'k onderga *)
als een knop die openspringt
en uit diepten, onvermoed,
nieuwe vormen vloeien doet.

Dit is niet omdat het moet
maar, als 't stromen van het bloed,
vloeit het steeds naar voren
en vult aan wat ging verloren.

Ik zit weliswaar op een troon
maar tegelijk is dit gewoon.
Het heeft waardigheid en gratie
en toch is het geen prestatie.


*):  "De ruimte is een bol
       waarvan het middelpunt overal
       en de omtrek nergens is."

Blaise Pascal.


woensdag 12 juni 2013

Doen.

Kijk toch naar de diepe nacht.
Hij komt op in volle pracht,
is daarvan ook niet te scheiden.

Gras en bloemen vormen weiden
en het bloed, zo donkerrood,
stroomt steeds voort tot aan de dood.

Alle krachten, alle machten
komen op zonder te wachten:
zo is er alleen maar doen
als een kussen zonder zoen.

Blazen, waaien, noemt men wind.
Wat niet opstijgt ligt als grind.

Heel de wereld danst en lacht.
Wij worden erbij gedacht.

Fantasie.

voor Titia Oosten.

Alles waar ik maar naar kijk
is nog dunner dan papier.
Van volume geeft niets blijk,
slechts het oppervlak is hier.

Wat er ook maar achter ligt
wordt door fantasie verricht
want als ik de koelkast sluit
gaat, denk ik, het lampje uit
maar het kan zijn dat het nog brandt.
Zo zie ik niets onder mijn hand.

En evenmin ook iets ervoor:
het kijken gaat weliswaar door
maar van een kijker is geen spoor.
Slechts het geloof vindt hier gehoor.

Losgelaten.

Hoe kan ik iets produceren?
Door eenvoudig niets te doen.
Dan hoef ik niets te presteren
en lukt alles zonder poen.

Want de tijd doet zelf zijn werk
zwakt iets af of maakt iets sterk.
Ook het streven hoort daarbij:
als ik het laat is't niet van mij.

Laatst zag ik een witte kei
en ik deed een stap opzij.
Daardoor zag ik hoe hij vrij
lag te blinken in de wei.

Alles blijft zich telkens schrijven
als ik ervan af kan blijven.

maandag 10 juni 2013

Onverwachtbaar.

Ik draai al jaren rond in kolkende gedachten
gewikkeld in een net en in een wolk van klachten.
Ik word erdoor omhuld als door een oude schuld
en 't is de vrees voor straf die mijn bestaan vervult.

Zo zie ik over 't hoofd wat mij van geluk berooft:
dit eigenste moment dat mij niet werd beloofd.
Het is van oorsprong vrij en helemaal van mij.
Voorbij aan dood en leven bevat het elk getij.

Het is oneindig kort met niets dat eraan schort
waarin er niets gevreesd, ontlopen of verzonnen wordt
en toch is het ook lang en gladder dan een aal
en stelt het aan mijn zorgen lichtvoetig perk en paal.

Te kort voor mijn gedachten en langer dan mijn klachten
is het alleen maar hier en laat zich niet verwachten.

Gewend.

Ik ben zozeer gewend
aan de toekomst en 't verleden
dat ik aan dit moment
geen tijd denk te besteden.

Zo kijk ik telkens terug,
zie daden op hun rug
die soms bijna verdwijnen
maar dan opnieuw verschijnen
en kijk ik ook naar voren
en spits daarbij mijn oren
om tekens op te vangen
waarnaar ik wil verlangen.

Maar tijden zij slechts woorden
en knappen soms als koorden.

zondag 9 juni 2013

Gegeven.

Het is vreemd dat ik steeds denk
dat ik nog altijd iemand ben
terwijl een groot geschenk
alles is wat ik slechts ken.

Ik ben door verbeelding dronken,
zie niet goed wat er gebeurt:
ook d'ontvanger wordt geschonken
en door wie wordt niet bespeurd.

Alles is aldus gegeven,
goed zowel als kwaad
en gedachtengang daarneven,
een glas dat op een tafel staat.

De dood en ook het lieve leven,
de klok die elk uur weer slaat.

Bezitloos.

Houthakken maakt tweemaal warm:
door het zwaaien van je arm
kan je al snel gaan zweten,
later bij het vuur de kou vergeten.

Zo maakt bezit ook dubbel arm:
je betaalt om het te krijgen
en ruilt rust in voor alarm
als gespuis en dieven dreigen.

Laat begeerte liever zwijgen
dan keert terug de rijke rust,
zoals zephyr boom en twijgen
met zijn zoete adem kust.

Zonder ingreep groeien vijgen
naar de hemel slechts uit lust.

zaterdag 8 juni 2013

Vanzelfsprekend.

Alle water wil omlaag
en dus drukt het zich gestaag
onontkoombaar naar beneden,
ook al kent het niet de reden,
en de vlammen gaan omhoog
net zoals de regenboog
of de nevel die vervloog
voor mijn observerend oog
dat mij hierin niet bedroog.

Wat is het nu dat ik betoog?
Dat water nat is en niet droog?
Of dat ik het vuur gedoog?

Nee, daar gaat het mij niet om.
Feilloos is het heiligdom.

Bes.

Ik bouw steeds weer luchtkastelen
want ik dreig me te vervelen.
Dus verbeeld ik me juwelen
waarmee ik voor niets kan spelen
want dat kan wellicht wat schelen
om mijn armoede te helen.

Maar ik houd het niet lang vol.
Fantaseren eist zijn tol.
Ik val onverwacht omlaag
door een rammelende maag.

In de keuken, met een mes,
sta ik naast een lege fles.
Op het aanrecht ligt een bes
en die geeft me gratis les.

Buit.

Alles gaat steeds maar voorbij.
Daarom blijft er niets van mij
en waarop ik loer en jaag
is toch nooit meer dan een vlaag.

Ik zoek naar het hoogste goed
dat mij voor verval behoedt
maar ik kan het nergens vinden
want de tijd blijft het verslinden.

Het blijkt vluchtig als de winden
en is met geen koord te binden.
Net als iedere schavuit
ben ik op mijn voordeel uit.

Met mijn makkers in  e e n  schuit
deel ik liever maar mijn buit.

Presentie.

Er is slechts een ding per moment,
dat geen and're dingen kent,
een licht per keer dat ik weerkaats.
Voor iets anders is geen plaats.

Zo is alles steeds volkomen
en volledig singulier.
Er is geen tijd om weg te dromen
want wat is is enkel hier.

Dit kan ik met niets vergelijken
dus verdwijnen alle rijken
en mij vestingen bezwijken.
Slechts wat is blijft eeuwig prijken.

Ik sta hier toch wel van te kijken.
Zelfs wat ik mis weet van geen wijken.



donderdag 6 juni 2013

Tevreden.

Ik ben al te graag tevreden
maar is't geen zelfgenoegzaamheid?
Moet ik niet meer tijd besteden
aan wat moet, zonder respijt?

Hoe dan ook, er is slechts heden,
dat niet meeloopt met de tijd.
Hier zijn geen gelegenheden
voor verbetering of spijt.

Wat ik ook maar doe of laat,
altijd komt het weer te laat
voor't moment dat enkel staat
en dat nooit verloren gaat.

Het is dus juist om niets te hoeven
maar genant om te gaan snoeven.




De eenheid van samsara en nirwana.

Er geveurt slechts wat gebeurt
en ik kan daar veel van zeggen
maar dit is zelf iets dat al kleurt
wat ik nu juist uit wil leggen.

Wat gebeurt is soeverein,
of het nu werk'lijk is of schijn.

Dat zijn enkel maar begrippen
die ontsnappen aan mijn lippen
of door mijn geheugen glippen,
niettemin geducht als klippen.

Wat gebeurt is als een lijn
die steeds twee posities scheidt:
die van blijde serafijn
of van mijn ik vol wrok en strijd.


Remedie.

Soms is mijn weemoed niet te stelpen
want ik ben eenzaam en verweesd
maar ik zie kans om mij te helpen
en weet wat mijn wond geneest:

Heel de wereld is mijn geest,
ook mijn beitel en mijn hamer
dus begin ik aan het feest
om te schaven aan mijn kamer.

Of ik trek mijn dekens recht
waardoor reeds rust wordt toegezegd.
Ik voel mij gelijk al minder slecht,
zonder dat ik daarvoor vecht.

Dus ruim ik mijn rommel op
en ik ben weer licht als hop.

dinsdag 4 juni 2013

Verhaal.


Ook als ik denk stil te staan
blijft de klok steeds verder gaan.
Ik word telkens afgeleid
maar intussen stroomt de tijd.

Op dit moment staat alles stil.
Toch word ik grijs, wat ik niet wil.

't Is al met al een bitt're pil
te zien hoe ik mijn tijd verspil
zonder dat ik die kan stoppen
of mijzelf afdoende foppen.

Maar ook dit is een verhaal
dat ik al te vaak herhaal.
Zonder spiegel, zonder zaal,
is er voor de tijd geen taal.

maandag 3 juni 2013

Hovaardij.

Ik ben verstrikt in hovaardij,
leg mijn netten overal,
voeg er mooie praatjes bij,
lok een ander in de val
en terwijl ik rustig wacht
win ik met gemak aan kracht.

Ik word bewonderd of gevreesd
waardoor er niemand is die leest
wat zich afspeelt in mijn geest:
daarvoor is men te bedeesd.

Maar in feite ben ik laf
en wacht meestal liever af,
durf het nooit een keer te wagen
om aan iemand iets te vragen.

zondag 2 juni 2013

Intellect.

Woorden kunnen nimmer zeggen
wat ik eigenlijk bedoel
en het valt niet uit te leggen
hoe ik mij in feite voel.

Toch is het verlangen groot
om de juiste taal te vinden
die wellicht toch overschoot
na't gaan liggen van de winden.

In die kalmte zijn er dingen
die grammatica vervingen.

In mijn hand liggen twee ringen
die hun eigen boodschap zingen
en de reden van hun wezen
is eenvoudigweg te lezen.

Momento mori.

Ik was onlangs in een loods
en dat leek een huis des doods
want er waren vele graven
die me stil te kennen gaven
hoe futiel toch zijn mijn dagen
naast de koele sarcofagen.

Tussen vier porfieren staven
hing een groot en machtig kruis
dat mij toesprak: deze haven
is slechts tijdelijk je huis.

Bloemen bloeiden overal
rondom sokkels en timpanen,
lieten zien hoe dor en smal
deze wereld is, vol wanen.

Koek.

Op de tafel, op een hoek,
ligt er een gevulde koek
naast een opgevouwen doek
met daarop een open boek.

Zo kan ik altijd verdergaan -
een reeks van dingen dient zich aan
als tapijt van het bestaan,
hardnekkiger dan ijle waan.

Zij tonen zich ononderbroken,
zijn van fantasie verstoken,
en ze zweven overal
in het grondeloos heelal.

Ik ontwaak door het geschal
op het moment dat ik verval.


Rondedans.

Ik heb mijn vrienden laten gaan,
kocht daarmee mijn eenzaamheid.
Ik kom op mijzelf te staan,
zonder ouders, zonder meid.

Daardoor ben ik vrij van strijd
en ik merk nu dat ik glijd
door de mazen van de tijd
in een glooiing zacht en wijd.

Er is niets dat ik verover
want mijn pogen geeft zich over.
Wat ik zie is overal
en draagt zorg dat ik verval.

Dingen dansen in het rond
waar ik eerst nog weerstand vond.