dinsdag 30 september 2014

Excuus.

Af en toe trek ik mij terug
en dan is er dus geen brug
tussen mij meer en mijn naaste
daar ik mij al te veel haastte
hoog in mijn ivoren toren
om daar naar een stem te horen
die ik dan pas kan verstaan,
zonder zorg om mijn bestaan.

Dit is niet zoals het hoort
maar toch wil ik ongestoord
vrij genieten van haar woord,
liefst nog in een mooi accoord.

Dit breng ik dan graag mee terug
en herstel daarmee de brug.

Wortels.

Gedachten horen bij mij
als bladen bij een boom
en daarom ben ik onvrij
te scheiden van hun stroom.

Ik laat hen rustig bruisen,
hun ritselen mag ruisen,
want zij zijn een symptoom
van mijn bestaan als boom
met wortels in de aarde
die steeds zijn rust bewaarde.

Ik laat mijn kruin bewegen.
Mijn wortels zijn gedegen.
Geen kreun komt ongelegen.
Dit leven is een zegen.

Zonnestralen.

Hoe dun is een zonnestraal?
Neem die van het westen:
als ik er daar een uithaal
{die van noordwest ten westen)
en dit telkens maar herhaal,
zal er toch steeds een resten.

Elke straal wordt steeds weer fijner,
zijn breedte alsmaar kleiner.

Steeds dichter staan zijn op elkaar
al ga ik met hen naar hun bron
maar als ik naar buiten vaar,
steeds verder van de zon,
dan wordt de afstand groot,
van een straal tot zijn buurtgenoot.

Onverzadigbaar.

Weet ik meer dan in de wieg?
Het kan lijken dat ik lieg
als ik zeg waarop het staat:
ik zoek steeds nog een gelaat
waarvan ik de aandacht vraag,
net als toen ook nu vandaag.

Ik verlang naar een gezicht,
als een lelie naar het licht,
dat zijn snelle taak verricht
en waarvoor ik direct zwicht.

Altijd kijk ik nog weer rond
alsof ik nog steeds niet vond
wat zich aanbiedt, vrij en blij,
helemaal alleen voor mij.





maandag 29 september 2014

Attentie.

Aandacht is een kostbaar goed
dat ik altijd op kan wekken.
Zij komt voort uit een gemoed
dat steeds inzicht wil verstrekken.

Wat ik maar als focus kies
wordt dan warmer en precies.

Landt er op mijn knie een vlieg
wordt mijn blikveld als een wieg
waarin hij een tijdje blijft
en, gerust, zijn pootjes wrijft.

Ieder die dit goed ontvangt
weet weer waar hij naar verlangt.
Waar ik haar ook maar op richt,
zij brengt schatten aan het licht.

Vier dimensies.

Tellen volgen op elkaar
maar ik kan niet zeggen waar.
Elk ervan is een moment
dat heel geen locatie kent.

Twee verbindend tot een lijn
roep ik afstand tevoorschijn
en een derde, simultaan,
brengt een vlakte tot bestaan.

Zet ik daar een loodlijn op
komt er ruimte voor een prop
en een gaanderij van steden,
zowel boven als beneden,
glazen, vazen en twee kleden
nu en straks en in't verleden.

Zonder.

Is het waar dat ik steeds denk
of ben ik ook zelf bedacht?
Dan is alles een geschenk
en onttrekt zich aan mijn macht.

Alle grond voor elke klacht
wordt onpeilbaar als een schacht
want dan geldt voor iedereen:
van een dader rest er geen.

Maar zoals er regen is
zonder dat er iemand giet
en het oog verkregen is
zonder dat men't zelf ziet
ruist het leven almaar voort
zonder iemand die het hoort.

Erbuiten.

Dit gecompliceerd heelal
wil ik passen in een mal
zonder chaos of toeval
met behulp van het getal.

Daarom zoek ik naar patronen
die cadans en orde tonen
en structuren overal.

Dit gelukt mij aardig goed.
Er is maat in overvloed
in de baan van elektronen
en relatie tussen tonen.

Maar ik zelf kan er niet wonen
als ik alles samenvat
want dan ben ik meer dan dat.

Raken.

Ik draal telkens op de drempel
van de wagenwijde tempel
die geheel geopend is
zonder slot of hindernis.

Wat mij niettemin weerhoudt
om die ditmaal te betreden
is mijn gierigheid, zo koud,
die 't bezit niet wil besteden.
Deze neiging is zeer oud
en vertoont zich heden.

Maar ik kan alleen ontwaken
door de aarde aan te raken.
Dan pas treed ik uit mijn schijn
en kan echt aanwezig zijn.




Het rijke leven.

Aangejaagd door hoop en vrees,
als een grote zenuwpees, 
ben ik steeds aan het verzinnen
hoe ik voor mij denk te winnen
vriend en vijand wereldwijd.

Dan pas heb ik zekerheid
maar zo mis ik het plezier
van het rijke leven hier.

Dit probleem verdwijnt meteen
als ik aan een ander denk
en aan die mijn aandacht schenk,
haar of hem mijn tijd verleen.

Door te nemen en te geven
maak ik deel uit van het leven.

Zonder keus.

Zonder kruk en zonder stoel
zit ik rustig op de grond
die ik met mijn zitvlak voel,
zo eenvoudig als een hond.

Dan heb ik welhaast geen keus
dan mijn benen te gaan kruisen 
en te merken dat mijn neus
poort is voor het ademruisen.

Zo houd ik vanzelf de wacht
en ervaar de zwaartekracht
en de dingen die ik dacht.

Dit gaat verder, dag en nacht,
en onttrekt zich aan mijn macht
als een god die zachtjes lacht.

Onaantastbaar.

Wat gebeurt is onaantastbaar
want ik kom altijd te laat
met een ingreep of gebaar
voor wat nu alreeds bestaat.

Dit geldt voor de snelste actie
want ook die komt nog een fractie
van een fractie van een fractie
van een oogwenk pas in actie.

Toch zal dit mij niet weerhouden
van een wandeling op straat
of een tochtje door de wouden
in een ruimte zonder maat
want ook die zijn onaantastbaar
en gemaakt van schildpadhaar.







zaterdag 27 september 2014

Als het gaat waaien.

Met mijn hoop en dromen
ben ik als de bomen
die een meer omzomen
dat er altijd was,
spiegelglad als glas. 

Ik wuif heen en weer
spiegelend in't meer
dat mij steeds weerkaatst,
nu zowel als laatst.

Maar nu gaat het waaien
en mijn beeld gaat zwaaien.

Toch weet ik nog steeds
dat dit zo is alreeds.
Dit weten kan niet draaien.

Onwrikbaar.

Ik zoek naar een fundament
maar kan het nog steeds niet vinden.

Alles lijkt wel permanent
onderhevig aan de winden
die zelfs rots tot stof verwaaien
en de zon en maan doen draaien.

Wellicht is het dus juist dat:
telkens iets en altijd wat,
wat zich aandient als een gat.

Dat verandert nooit een spat
en is grondig grondeloos
als een bodemloze doos.

Deze ruimte is onwrikbaar
en tegelijkertijd beschikbaar.




Genese.

Ik denk vaak: " 't Is lang geleden
dat de wereld is ontstaan."
Maar in feite is het heden
dat ik daar de maan zie staan.

Alles is uit nu gemaakt,
wat mij treft en wat mij raakt,
en de hemel bloeit steeds op
uit een oorzaakloze knop.

Er is voortdurende genese
van het leven zonder stop.

In een and're eeuw of deze
komt alleen geboorte op
van een eindeloos beginnen
dat ik niet hoef te verzinnen.

Open wei.

Als ik zie dat ik iets zie
ziet het ook steeds mij.

Dus ben ik het altijd die,
met misprijzen ofwel blij,
door een ding wordt aangestaard
en verworpen of aanvaard.

Dit veroorzaakt hoop en vrees
voor wat ik in't wezen lees
van het veld dat mij omringt
en dat naar mijn oordeel dingt.

Ben ik eenmaal hiervan vrij
legt het ook geen claim op mij
en dan zijn wij allebei
wezen in een open wei.

vrijdag 26 september 2014

Onbegrensd.

Nergens is een grens
in het heelal te vinden
want hij is een lijn
en kan dus zelf slechts ruimte zijn.

In die zin is een mens
onscheidbaar van de winden
en daarom is zijn wens
zich steeds aan het verbinden.

Wanneer ik dus iets doe,
al is het ook niet veel,
dan voegt dat toch iets toe
aan 't grezenloos geheel
en ook als ik iets laat
is dat nog steeds een daad.



Idioot.

Laatst zag ik een idioot
die niet bang was voor de dood.
Toen ik daarmee aan kwam zetten
leek hij er niet op te letten.

Mijn verbijstering was groot
omdat hij niet eens besloot
er zich niets van aan te trekken
of zijn leven nog te rekken.

Hij wist niet wat ik bedoelde
waardoor hij geen eind voorvoelde
en was opgewekt en blij
als een vogel uit het ei.

Ik dacht nog: "hij moet wat rijpen"
maar hij zal't wel nooit begrijpen.

Binnenstebuiten.

Het wordt langzaam avond en al minder licht.
Leigrijs zijn de wolken die de lucht bevolken
en een witte nevel kringelt uit het zicht.

Als ik opkijk naar die kolken
zie ik plots een bliksemschicht
die het zwerk doorklieft als dolken
en wat ik steeds denk ontwricht:

Dit gebeurt niet zozeer buiten
maar juist achter mijn gezicht.
Hier is waar fonteinen spuiten
waaierend in dampend licht.

Daarna is er ook geen binnen
dat ik nog hoef te verzinnen
noch de tijd om te beginnen.

Onversaagd.

Ik leef in een land vol helden.
Terwijl kranten bommen melden
en de wereld druipt van bloed,
staal uiteenspat op de velden,
weet men desondanks te melden:
met mijzelf gaat het wel goed.

Waarvandaan komt toch die moed?
Wellicht daar men onverschrokken
durft te kijken naar de brokken
en beseft: er is geen keus
dan op't licht te blijven gokken
dat soms opkomt voor je neus.

Zo blijft men al eeuwen sjokken
als een onversaagde reus.

Het spoor terug.

Soms neem ik een ferm besluit
en dan voer ik het ook uit.
Heel vaak komt er commentaar,
dan zeg ik al snel: "ja maar..."

 Zelden blik ik nog eens terug
- want de dingen gaan zo vlug -
om te zien hoe het nu kwam
dat ik stond in vuur en vlam.

Waar kwam dit besluit vandaan?
Dit is vragen naar't ontstaan
van dit grenzenloos heelal:
is't door God of door een knal?

Als het door de Eerste is,
heeft Hij dan geschiedenis?


Silhouet.

Telkens doet zich wel iets voor:
meestal zie ik daarbij niet
dat iets anders gaat te loor
als een schaduw in het riet.

Ook ik zelf ben als een lijn
als ik in een veld verschijn
maar een stuk van't veld verdwijnt
waar mijn silhouet verschijnt.

Zo staat het mij vrij te kiezen
tussen ruimte zien verliezen
of te worden wat ik ben,
waarop ik mijzelf herken.

Als ik voor het eerste ga
staat de vrijheid mij nog na.

Sisser.

Alles lijkt soms wel verloren
en verkeken elke kans
op het laatste zonnegloren
en de eerste dans.

Mij rest slechts de middernacht
waarin licht noch warmte wacht
en een diepe jammerklacht
breekt uiteen met volle kracht.

Toch kost dit nog steeds wel tijd
die altijd hetzelfde blijft
waar die maar aan wordt gewijd
en die nooit wordt ingelijfd.

Dit verzacht voor mij de straf
en't loopt met een sisser af.

Getuige.

Overvloedig is het kwaad
dat tot aan mijn lippen staat.
Ook van binnen welt het op
en het smoort mij in de knop,
gaat voorbij aan elke maat
zonder dat ik ermee stop.

Liever sta ik nu paraat
opdat het niet verder gaat
en dus houd ik ermee op
waarmee ik de demon fop.

Toch is dit niet waar 't om gaat:
van 't verhevene en vuige
is van binnen een getuige
die die constant gadeslaat.

donderdag 25 september 2014

Verloren.

Ik bega een blunder,
sla daardoor een flater
en mijn droge bunder
loopt snel onder water.

Alles is verloren.
Ik zal niet meer horen
bij wie, uitverkoren,
vriend'lijk licht zien gloren.

Buiten alle sporen
zwerf ik in het rond,
eenzaam en verloren
als een zieke hond.

Opdat ik vergete
stroom ik met de Lethe.

Lichtstraal.

Als ik word teleurgesteld
is dat tijd voor vreugde.

Ik had mij op de mouw gespeld
wat mij't beste deugde
en dat telkens herverteld
zolang het mij heugde.

Nu wordt mij het nieuws gemeld
dat mij op de klippen smijt
van verdriet en eenzaamheid
wat mij tot in't bot ontstelt.

Dit heb ik niet zelf bedacht.
Ik word wakker door een kracht
die gewoonweg om mij lacht
als een lichtstraal in de nacht.

woensdag 24 september 2014

Gehoord.

Alles wat ik aldoor voel
als ik door de wereld woel
komt slechts voort uit ene bron
zoals licht komt van de zon.

Hierdoor komt het niet van buiten
maar het roert zich in mijn hart
waardoor ik mijn neus ga snuiten
ten gevolge van wat smart.

Als een wild en welig dier
is dit voelen altijd hier
en het brengt een leven voort
dat zich aan geen voorschrift stoort.

Bij het schenken van het bier
heeft het vaak het schuim gehoord.

Mango.

Alles is gedachte,
inclusief dat ik dit denk.
Ik ben niet bij machte
te ontkomen aan't geschenk.

Zelfs wanneer mij dat zou lukken
wordt ook dit een van de stukken,
opgevoerd op het toneel
van ideeen, meer dan veel.

Het is goed dat ik dit weet.
Maar al wil ik gaan proberen
mijn gedachten af te weren
is't een sein dat ik vergeet
dit geschenk te accepteren
terwijl ik een mango eet.


Er midden in.

Er is weer een ronde waarin ik als sonde
of als open wonde neerdaal in de tijd.
Die verwijlt een stonde en wordt tot een sponde
waarin ik mijn leven en mijn dromerijen slijt.

Soms, als ik in slaap val of wanneer ik gaap,
dan word ik een speelbal of een wollig schaap
maar wanneer ik oplet en mijn rapier opraap
dan ben ik vlug en schrander en monter als een aap.

Soms ben ik ook jaloers. Omgeven door een floers
ben ik dan stug en boers en regelrecht platvloers.

De tijd breekt dan juist aan om daar middenin te staan:
in afkeer en verlangen, zonder daarin mee te gaan.
Soms heb ik ook wroeging. Dat is een vervoeging
van een helder oog dat goed zag hoe het toeging.

Omgevormd.

Ik verenig mij met tijd
die door alle ruimtes glijdt,
zonder pauze en respijt
en met ongedwongen vlijt.

Zonder moeite stroomt hij voort,
onbewogen, ongestoord.
Ook al laat hij wrakhout na,
zelf blijft deze zonder scha.

Als ik echter ruimte word
doe ik mij daarmee te kort
want de vrije uren
vorm ik om tot muren
die ik moet verduren
tussen ijs en vuren.

In ene klap.

Ik wil telkens nog iets hebben
zelfs al is het maar een lach.
Daarom span ik dus mijn webben
in de nacht en overdag.

Daarmee ben ik heel druk bezig
en mijn hals wordt smal en pezig
van het draaien van mijn hoofd
wat mij van mijn rust berooft.

Maar dan loop ik over straat.
Zie: daar komt iemand te laat
om zelf nog de tram te halen
en ik stop die zonder dralen
waarmee ik in ene klap
ook door mijn obsessie kap.


"When you care for your environment
neurosis is cut through on the spot."
The Vidyadhara Chogyam Trungpa, Rinpoche.

Zekerheid.

Ik ben bang voor eenzaamheid.
Daarom voer ik telkens strijd
om te houden wat ik heb
voordat ik geheel verlep.

Zo, gevangen in de tijd,
hak ik met mijn bijl een bijt
in het ijs der eeuwigheid
waar ik rust vind en respijt.

Toch zijn die telkens voorlopig
en daardoor word ik wanhopig
want daaronder en het langst
is er steeds verlatingsangst.

Er is enkel zekerheid
bij't verdwijnen van de tijd.

dinsdag 23 september 2014

Altijd wat.

Ik bereik vandaag mijn doel
daar ik met mijn wezen voel
de volharding van mijn stoel
en de treurnis op mijn smoel.

Dit is al een hele boel
maar daarbij is het wat zwoel
waarom ik mijn lijf afspoel.
Nu ben ik weer even koel.

Dan rook ik een sigaret,
zit weer stil net als daarnet.
Droevig dat ik niets meer voel
ga ik dan maar vroeg naar bed.

Maar zo is het nu maar net:
droefheid is toch je van het!

Godenschemering.

Dit bestaan blijft toch een wonder
ook al is er veel gedonder.

Ik vergis mij keer op keer,
zit dan bij de pakken neer,
let niet eens meer op mijn speer,
scheep mijn vrouw af met een sneer.

Niettemin is het bizonder
dat ik steeds nog ben de Heer.
Ik regeer vanaf mijn vlonder
en kijk op de wereld neer.

Omdat ik mijzelf niet ken
kan't ook zijn dat ik dit ben:
een nogal ontstemde god
die wil slapen in een grot.

maandag 22 september 2014

Het ene veld.

Wat ik met mijn ogen zie
is het veld der empirie.

Wat ik met mijn oren hoor
wordt gezongen door een koor
van ideeen en gedachten
die al tijden op mij wachtten.

Beide zijn volledig daar
omdat ik hen nu ervaar.
Met ervaring en concept
ben ik gelijkelijk behept.

Daarom is er maar een veld
waarin steeds staan opgesteld
wat ik weet en wat ik voel,
mijn begin en ook mijn doel.

Het einde.

Ik kan omhoog gaan of omlaag
als ik mij aan't klimmen waag.

Boven straalt het eerste licht,
onder is het duister dicht.
Opwaarts krijg ik steeds meer zicht,
neerwaarts drukt mij het gericht.

Als ik bij mijn doel aankom
kom ik direct daarin om,
word  daarmee volledig een
en daardoor geheel als geen.

Dit geldt voor het hoogste licht
zowel als voor't zwaarst gewicht.
't Is het einde van de plicht
als ik voor mijn einde zwicht.

Bepaald.

Stel dat alles is bedacht
door een God bekleed met macht
om het ook te doen geschieden,
Die zelfs tijd nog kan gebieden.

Dan is er nog steeds het feit
dat Zijn denken zelf zich scheidt
van het onbewogen Al
met een zucht of met een knal.

Daaruit wordt het zijn gewonnen,
in het echt of slechts verzonnen,
maar Zijn wil en Zijn besluit,
waarvan gingen die nog uit?

Of wordt Hij ook zelf bepaald
door wat denken Hem verhaalt?

Brei.

Alles is alleen maar waar
voorzover ik het ervaar.
Dit geldt voor wat ik zie en hoor
en mijn denken tussendoor.

Daarom valt er nooit iets buiten
en dus moet ik wel besluiten
dat onwaarheid ook bestaat
en zich niet ontkennen laat.

Ik deel het alleen maar in:
wat er is, wat ik verzin,
maar het is er allebei.

Indelen, dat staat mij vrij
maar een kobold en een kei
maken deel uit van een brei.

Uniek.

Soms bekruipt mij het gevoel
dat ik mis het levensdoel:
namelijk uniek te zijn,
in het groot of in het klein.

Dan maak ik mij ongerust
en als kaper op de kust
dreigt dan de vergetelheid
die mij uit het leven snijdt.

Maar die angst is overbodig
en veranderen onnodig:
ik word steeds meteen herkend
want mijn neus blijft consequent
iets te veel naar boven staan
en mijn kruin lijkt op de maan.

Voortgang.

Wat ik per moment ervaar
is een enkel stipje maar
in de eindeloze zee
van't geheugen zonder ree
waarover de schepen varen
vol met schatten door de jaren
die daar allemaal nog zijn
net als keien op een plein.

Het wordt altijd toegevoegd,
zonder dat het wordt vervroegd,
aan wat aan't geschieden is
en wordt zo geschiedenis
die met nieuwe loten bloeit
en alleen maar verder groeit.


Bacchus.

's Avonds laat, op weg naar huis,
trekt mij naar omlaag de aarde
alsof ik als regen druis
omdat Bacchus mij verzwaarde.

De verleiding is zeer groot
om ter plekke in haar schoot
te gaan liggen waar ik loop,
rustig en verschoond van hoop,
om in haar zo op te gaan
dat ik niet meer zal bestaan.

Deze zwaarte is funest
dus doe ik nog wel mijn best
niet te vallen in dit nest
maar mijn slaap doet snel de rest.

Maar net.

"Wie goed doet. die goed ontmoet" -
deze, en soortgelijke frasen,
slaan, als ik een zwerver groet,
zachtjes aan het razen.

Ik stop hem een geldstuk toe
en verbeeld mij daarbij hoe
een klaroenstoot het heelal
doet weergalmen met geschal.

Dan trek ik mijn hand snel terug
en vervolg mijn weg weer vlug,
denk: "Ik heb genoeg gedaan,
kan vandaag niet verder gaan".

Zelfs dit lukte nog maar net
maar ik spaar mijn huis en bed.

Windpaard.

Mijn obstakels zijn geducht
dus dan sla ik op de vlucht,
vlucht maar in het open veld
dat immuun is voor geweld
want het allersterkste huis
kan verpulveren tot gruis.

Daar voel ik mij niet bezwaard
door't beschermen van mijn haard.
Deze is mij heel veel waard
maar ontvank'lijk voor het zwaard.

Alles wat ik heb vergaard
en met vlijt bijeengespaard
laat ik liggen op de aard'.
Ik verhef mij als een paard.


Ongedaan.

Hoe lang zal ik voortbestaan?
Tot de zon en ook de maan
niet meer aan de hemel staan,
al wat is verdampt als waan
en de sterren zijn vergaan?

Maar een schot van Helmut Rahn
blijft nog op mijn netvlies staan:
het geheugen kent geen tijd
en wijst op een eeuwigheid,
over kalpa's uitgespreid.

Alles wat daarin verglijdt
meldt zich telkens opnieuw aan.
Het verspreidt zich en gedijt
en daarin is niets gedaan.





zondag 21 september 2014

Gedateerd.

Zijn mijn verzen uit de mode,
mijn gedichten dus ten dode?

Zijn ze een voorbije code
uit een and're episode,
daarmee slechts een holle klank
waaraan ik illusies dank
die mij nochtans laten schrijven
over wat hiervan blijft drijven?

Het zou best zo kunnen zijn.
Toch vind ik dit schrijven fijn,
dit bedenken, lijn voor lijn,
wat kan rijmen  in't kwatrijn.

Maar die woorden, hoogvereerd,
zijn al net zo gedateerd.

Gedood.

Iemand is gedood
en men is in rep en roer.

De verbijstering is groot
en al snel is er ook voer
voor verdenking en verhalen
over wie dit moet betalen.

Het gebeurde in de nacht
zonder dat het werd verwacht.
Iemand die daar zacht om lacht
maakt zich daarmee gauw verdacht.

Slechts het lijk houdt zich nog stil
omdat het nu niets meer wil,
is ontsnapt aan het gegil
en bevrijd van elke gril.



Opstanding.

Voorafgaand aan denken
is er een moment
dat geen aandacht schenken
of een keuze kent.

Dit komt altijd eerst,
wordt door niets beheersd,
is derhalve heerlijk
en vanzelf eerlijk.

Daarna komt de keus.
Die neemt bij de neus
ieder die hem denkt
en hem aandacht schenkt.

Maar gelukkig toch niet heus
als men opstaat als een reus.

zaterdag 20 september 2014

Ingedaald.

Ik vertel vaak een verhaal.
Daarmee daal ik in de taal
waarvan ik mij niet bedien
want ik los mij ongezien
op in haar structuren
en verander in haar muren.

Of al ga ik in conclaaf
ben ik slechts een paragraaf
in haar lange protocollen
die door mijn gedachten rollen.

Zij is zonder mij begonnen:
Zelfs al heb ik haar verzonnen
deed ik dat al langs haar wegen.
Haar domein is vrij verkregen.

Accoord.

In mijn wereld gaat veel mis
daar ik niet zie wat er is:
een verschijnen zonder grond
van wat steeds onafgerond
zich door alle ruimten spoedt
en met tijd in overvloed.

Alles komt er steeds uit voort,
als uit een ontsloten poort,
zowel zwijgen als het woord,
wat mij streelt en wat mij stoort.

Als ik dit eenmaal besef
is dat zelfs geen zaak van lef
maar iets dat mij toebehoort
en ik ga ermee accoord.

Achteraf.

Iemand gaat vlak voor mij staan
en ontneemt mij zo het zicht
op een aap aan een liaan
wat mij haast tot haat verplicht.

Het staat mij geheel niet aan
en ik doe mijn ogen dicht,
hoop dat hij maar snel mag gaan
als het duister bij het licht.

Dan is't veld ineens weer vrij
maar de aap is er niet bij
waardoor er nu achteraf
reden is voor nog meer straf
die ook ik wellicht verdien
door iets over't hoofd te zien.

vrijdag 19 september 2014

Woud.

Stralend wit, geheel gloednieuw,
alsof een god hem net nog hieuw
uit pyriet en diamant,
rijst een berg op uit het land.

Zon die op zijn flanken brandt
verwarmt ook mijn huid en hand
en een pauw schrijdt elegant
over 't glinsterende zand.

Steden komen lang hierna
en toch lijken zij al oud.

Zij verbrokkelen weldra,
voedsel voor het regenwoud,
maar de grond waarop ik sta
verroest netzomin als goud.

Zaad.

Ik vraag mij wel eens af
wanneer het ooit begon:
het koren met het kaf,
het schijnen van de zon.

Er is veel tijd vergleden
sinds ridders overleden
maar eerder was het licht
dat scheen op hun gezicht.

Dit is wat ik nu denk
en daarmee leven schenk.

Maar als ik dit niet doe
dan weet ik niet meer hoe
en of er iets ontstaat.
Mijn weten is het zaad.

donderdag 18 september 2014

Informatie.

Mijn bestaan is een verhaal
dat geschreven staat in letters
die ontheven zijn totaal
aan wat juist is of wat ketters.

Slechts hoe zij staan opgesteld
maakt wat ermee wordt gemeld:
duist're ziekte en geweld
of een droom subliem verteld.

Maar verkeerde informatie
is niet vast of substantieel.

Ooit hersteld is er weer gratie
en ik word gezond en heel.
Het is in feite geen prestatie
maar een zaak van hoe ik speel.

Idolatrie.

God is groot en transcendent
en vandaar dus onbekend.
Waar en hoe Hij echt bestaat
is wat mij te boven gaat.

Ook al zou ik het graag willen
weet ik toch nooit Wie Hij is.
Ik zou slechts mijn tijd verspillen
als ik hiernaar vraag of gis.

Elke God die ik aanbid
is in wezen telkens dit:
een gedachte die ik heb
aan wat echt is ofwel nep.

Daarmee schend ik Zijn gebod:
"Plaats voor Mij geen and're God".

woensdag 17 september 2014

Er doorheen.

Ik hoef alleen te zitten
zonder iets te doen
of wat is blijven klitten
gaat slijten als een schoen.

Geschiedenis verwaait
als niets meer wordt gezaaid.
Mijn platen, grondig grijsgedraaid,
worden daarna uitgezwaaid.

Dan ben ik er doorheen.

Ik zit geheel alleen
en zie dan voor het eerst
dat er een stilte heerst
die nimmer wordt verstoord
omdat zij kent en hoort.

Doodgewoon.

Waarom is de angst zo  groot
voor wat ik ken als de dood?

Is't omdat ik niet weerkeer,
er geen roer zit aan het veer
dat vaart naar de overzij
met mijn lief en leed erbij,
waardoor ik de weg niet vind
naar mijn huis terug als een kind?

Toch geldt dit voor elk moment
dat ook nooit zijn weerga kent.
Maar elk zegt op kalme toon:
"Dat is immers doodgewoon".



Goed geboerd.

Ik zoek telkens een verklaring
want ben sterk daarmee behept.
Ik verlang een openbaring
waarvan dikwijls wordt gerept.

In de Noordzee zwemt de haring
en een lotusbloem verlept.
Door verzekerde bewaring
wordt de misdaad onderschept.

"Hoe kan het dat ik dit weet?"
is steeds de centrale vraag
waarbij ik al snel vergeet
dat een notie, enkel vaag,
van een ik word ingevoerd
dat vervolgens heel goed boert.

Oponthoud.

Ik reis rustig met de trein
maar dan staat die stil.
Wat zou dat nou kunnen zijn?
Het is niet wat ik graag wil.

Is er sprake soms van pijn
in die rust, zo kalm en pril?
Neen, maar toch is er een sein
van iets diepers dan een gril.

Het is moeilijk te verdragen
als  niets anders op komt dagen
dan alleen die ene sloot,
de verveling wordt snel groot.

Als de trein maar weer ging rijden,
hoe zou ik mij dan verblijden! 

Steeds nog een.

Alle dingen zijn te tellen
want er zijn getallen voor.

In het schuim gaan alle bellen
een voor een een keer te loor
en de kleinste korrel zand,
op het wagenwijde strand,
kan ik nog een nummer geven,
hetzij even of oneven,
ook al is dit wel zo groot
dat ik heb geen tijd van leven
om't te noemen voor mijn dood.

Maar er zijn er nog veel meer,
steeds aanvulbaar, elke keer.
Wat er ook maar voor mag vallen
valt in't netwerk der getallen.

Koets.

Wat ik ook maar van iets vind
zegt vooral iets over mij
omdat oordelen begint
steeds opnieuw aan deze zij.

Vrienden ben ik goed gezind,
een beloning maakt mij blij,
maar ik huiver als de wind
huis houdt in mijn tuinderij.

Dat betekent ook veel goeds.
Ik ben baas in eigen  huis.

Als een ramp komt, onverhoeds,
berg ik die op in mijn kluis
en die rijd ik als een koets
weg van hier zonder geruis.

dinsdag 16 september 2014

Maanreis.

Vaak zie ik de maan
stralend aan de hemel staan
als zilverwitte schijf.
Het heeft niets anders om het lijf.

Maar men is er nu geweest
waarmee als  fictie van de geest
dat hij zo groot is als een bord
geheel en al ontmaskerd wordt.

Of misschien toch nog steeds niet?
Waarom nietgeloven wat men ziet?

Het kan immers ook zo zijn
dat de sonde, o zo klein,
gekrompen is tijdens de reis
en daarmee dus ook elk bewijs.



Onderling.

Ik zie menig ding
rond mij in een kring.
Ga ik erop in
vind ik geen begin.

Daarvan komt het los
als een vliegend ros.

Het rust soeverein
in zijn eigen zijn
en is groot noch klein.

Ja, zelfs zijn bestaan
neemt het altijd aan
van een ander ding.

Ruimte en een ring
bestaan onderling.

Ontdubbeling.

Als ik reflecteer
maak ik dingen dubbel.
Ik ga heen en weer
en dat geeft gestrubbel.

Eerst is er een hand,
dan is die van mij,
of iets wordt een kant
en daarmee een zij
van wat onontdekt
zich aan't oog onttrekt.

Dit valt niet te vinden
want een storm en winden
worden niet geblazen
als zij zelf razen.



maandag 15 september 2014

De kat die wast.

Mijn kat wast steeds zijn poten
en knabbelt aan zijn kloten
zoals de kat van Caesar
dat deed en die van Gesar.

Dat is van alle tijden,
zoals er na het lijden
ook steeds weer vreugde komt
en herrie soms verstomt.

Dat wat aan't geschieden is
dat is nog geen geschiedenis.

Die is er nooit geweest,
bestaat slechts in de geest.
De tong van't likkend beest
geniet nu van het feest.

Dat wat er al is.

Dat wat steeds aanwezig is
dat kan mij niet bereiken.
Het is iets wat ik nimmer mis.
Ik kan het niet ontwijken.
Het is als water voor een vis:
met niets maar te vergelijken.

Het kan dus nimmer komen.
Ik kan er niet van dromen.
Het is alreeds bekend,
wordt daarom niet herkend.

Ik heb het er wel over
maar dat is nogal pover.
Ik kan erop vertrouwen
en ben het aan't aanschouwen.






Roze olifant.

Wat ik ken dat is er ook
en wat er ook maar is,
een bouwpakket of rook,
is dat wat ik niet mis.

Neem een roze olifant:
hij is niet in het land.

Ik wijs hem van de hand
in lijn met mijn verstand
en wil niet aan hem denken,
hem zorg noch aandacht schenken.

Het is echter te laat
omdat hij al bestaat.
Ik heb hem reeds genoemd
en nu is hij beroemd.


Materie.

Ik omring mij met materie
en toch blijft die een mysterie
dat ik maar niet kan doordringen.
Ik kan er slechts over zingen.

Door een deur kan ik nog lopen
want die staat soms voor mij open
maar een muur is voor mij dicht
en een rotsblok geeft geen licht.

Ook mijn hand stuit op een wand
want die is daaraan verwant
en soms voel ik zelfs mijn bloed
in mijn wangen als een gloed.

't Is een onvervangbaar goed
dat mij niet zegt wat ik moet.

Heg noch steg.

Nadat ik begonnen ben
ben ik gelijk al aan't vergaan.
Eerst ben ik nog als een den
maar vervolgens kom ik aan.

Op een dag is het genoeg,
heb ik niets meer voor de boeg
en dan val ik uit elkaar
want mijn lijf wordt mij te zwaar.

Maar ben ik daar nog wel bij?
Of blijft het een geloof voor mij?

Want als ik het gadesla
komt mijn eind nog steeds daarna
en al ben ik werk'lijk weg
kent mijn dood zelfs heg noch steg.


zondag 14 september 2014

Stoel.

Soms weet ik niet wat ik voel
en verwar ik start en doel
als ik door mijn plannen woel
of uiteenval en krioel.

Toch is er nog wel een stoel
die ik met mijn zitvlak voel.

Dit scheelt al een hele boel.
't Is alsof ik wasgoed spoel
en dat maakt mij kalm en koel
zonder theorie of doel.

Ik verveel mij en zit stil
en doorsta nu nuk en gril.
't Is alsof ik niets meer wil
en de wereld wordt weer pril.

Zorgenvrij.

Alles doet zich alreeds voor
voordat ik het kan verklaren.

Ofschoon het een spoor
kan zijn van voorbije jaren
dringt toch het ervaren door
dat mij niet hoeft te bezwaren
omdat het op eigen kracht
doet  verdampen wat ik dacht.

Dit volhardt in volle pracht
alle tijden, elke nacht.
Ook als ik er niet op wacht
blijft het komen, hard of zacht.

Het is van mijn zorgen vrij
zelfs al keert vandaag het tij.

Volstrekt.

Als ik onderzoeken wil
hoe iets is ontstaan
houd ik mij eerst even stil,
kijk vervolgens waarvandaan
een reactie of een gril
is gekomen of gegaan
of hoe lava, warm of kil,
zich verhardde tot de maan.

Tevens kan ik nog verzinnen
hoe van buiten of van binnen
een illusie werd gewekt.

In mijn hoofd wordt druk gekwekt
maar wat is kan niet beginnen,
dat mysterie is volstrekt.

vrijdag 12 september 2014

Geen pad.

Als ik uitga van een pad
impliceert dat direct dat
ik er nu nog steeds niet ben
en geen rust en vrede ken.

Als ik wel kijk waar ik ben
ben ik misschien van God los
maar ik weet dan wat ik ken:
zie de bomen in het bos.

En, geschapen naar Zijn beeld,
ben ik een en onverdeeld
want dan ben ik die ik ben
net zoals ik Hem dus ken.

Ook al doet het soms wel pijn,
't is niet moeilijk om te zijn.


Signaal.

Waar er rook is is ook vuur.
Als er sprake is van vrees
wijst dat op iets wat als duur
en de moeite waard verrees,
wat ineens wordt ondermijnd
en wellicht geheel verdwijnt.

Vrees is dus intelligent
want het is maar al te waar
dat de toekomst, onbekend,
kan te niet doen wat is daar.

Vrees is een signaal van leven,
slechts een dode kan niet beven.
Laat ik kijken wat hij is.
Wellicht meer dan hindernis.

Doos.

In een grenzeloos gebied
zonder eind of buitenkant
weerklinkt er een wiegelied
waar een kleine kaarsvlam brandt.

Sterren in een groots verband
schitteren tussen het riet
en de zakdoek in mijn hand
zuigt een traan op die ik giet
maar mijn wil en mijn verstand
snappen deze schoonheid niet.

Daardoor sta ik sprakeloos
en ik blijf een hele poos
als verzonken in een doos
die ik tot verblijfplaats koos. 




Kenner.

Mijn ogen kunnen zien,
mijn oren kunnen horen,
terwijl ik mij bedien
van handen die de sporen
van warmte kunnen voelen
en van een darmkanaal
waarmee ik mij kan spoelen.
Mijn tong zorgt voor de taal.

Maar waarmee kan ik weten?
Is dat misschien mijn brein?
Als ik dat wil gaan meten,
waar kan de meter zijn?

Ik kan hem nergens vinden
Toch kent hij alle winden.




donderdag 11 september 2014

Daarna.

Men noemt wel eens de dood
een slapen zonder eind.
Toch is mijn twijfel groot,
't idee daarmee verkleind,
dat ik slechts vrede erf.

Hoe is het als ik sterf
en daarna nooit meer gaap?

Want dat waarmee ik slaap,
dit welvertrouwde lijf,
dat heb ik dan niet meer.

Het ligt alleen nog stijf
tussen de lakens neer.
Dan valt het uit elkaar
en ben ik niet meer daar.

Flits.

Ik houd iedereen te vriend,
weet maar nooit waartoe dat dient.
Straks word ik nog aangeklaagd
en voor het gerecht gedaagd.

Ieder is een afgezant,
aangesteld van hogerhand,
om te zien hoe ik het doe.
Doe ik niets wacht mij de roe.

Dus ik doe wat men mij zegt
maar ben daarin niet oprecht
want gedreven door de vrees
ben ik slechts een zenuwpees.

Als ik hetzelfde doe uit liefde
is't uit een flits die angst doorkliefde.




Herleiden.

Als ik kijk naar wat ik doe
dan begrijp ik niet steeds hoe
ik nu kwam tot een besluit
dat zich in mijn daden uit.

Er kan sprake zijn van dreiging
die beval dat ik opzij ging
of er is een sterke wens
die mij dreef voorbij een grens.

Of omdat ik houd van zoet
denk ik echt dat ik nu moet
gaan genieten van een peer.
Deze hartstocht is mijn Heer.

Hoe ik aan die dingen kom?
Hierin blijf ik blind en dom.

Plato.

Cirkels zijn er overal,
als de omtrek van een bal,
door de ronding van een munt,
in de vorm van een punt,
om de mond van een fagot
rond de kringloop van een zot,
de volmaaktheid van een iris
en het spoor van waar geen gier is,
door het rollen van een ton
en de schijf van maan en zon,
in de loop van een kanon
of bij bellen in een bron.

Er is er ook een in de geest.
Die is er nog steeds het meest.



Schijnheilig.

Soms vraagt men als men mij ziet:
"Trekt u soms de schoonheid niet?
Telkens als iets moois verschijnt
lijkt het net alsof u kwijnt
en u draait uw hoofd opzij
om te kijken naar een kei.
Dat staat u natuurlijk vrij
maar 't is merkwaardig, vinden wij."

Mijn motieven kan ik lezen:
bang dat ik word afgewezen
loop ik juist aan dat voorbij
wat het liefste is voor mij.

Dan ben ik voorlopig veilig
en tegelijk lijk ik ook heilig.

Het kennen.

Boven alles troont het ene
en het is tegelijk datgene
waarvan alles is gemaakt.

Toch blijft het onaangeraakt
omdat er niets anders is
dat het kan beroeren
en het heeft geen beeltenis
die ernaar kan voeren.

Het is vaker dan frequent
en juist daardoor onbekend.

Of het werkelijk bestaat
is een vraag die niet veel baat
tenzij het het kennen is
zonder zelf of gelijkenis.

woensdag 10 september 2014

Feit.

In dit vol en rijk bestaan
komt het op verbinden aan
van de hemel met de aarde.
Dat geeft aan mijn leven waarde.

Maar dat kost mij altijd tijd.
't Is de vraag of die bestaat.
't Is een feit toch dat een feit
feitelijk geen tijd beslaat
maar die eigenlijk creeert
als een mes dat schapen scheert
en de wol laat vallen
als substantie voor getallen.

Voor verbinden is geen tijd
als ik blijf bij't naakte feit.

Winden. *)

Het is nobel te vergeven
maar doe ik dan niet te  kort
het gebeuren in het leven
dat dan veronachtzaamd wordt?

Ik kan ook gaan onderzoeken
wat zich al heeft voorgedaan,
wat zich afspeelt in de hoeken
van het grenzenloos bestaan.

Wellicht kan ik niemand vinden
die iets doet of heeft misdaan
en dan zal daarmee verzwinden
alle schuld en elke waan.

Feiten blijken dan slechts winden
die soms komen, dan weer gaan.


"De liefde rekent het kwade niet toe",
 1 Korintiers 13 vs 6.

Geschreven.

Alles is al voorbestemd
inclusief de man die remt
waardoor ik zijn rug op rijd
en het feit dat mij dat spijt.

Mocht het echter anders gaan
wordt ook dat alsnog gedaan
volgens wetten reeds geschreven.

Dit geldt voor het hele leven
en geen blik ontsnapt eraan.
Alles is erin verweven.

Zelfs het schrijven is geschreven.
Dat is een spontaan gegeven
en niet verder te herleiden,
van geen handeling te scheiden.

Voor het eerst.

Ome Dirk is zeer dement.
Nooit raakt hij aan iets gewend.
Alles is er voor het eerst
zolang deze ziekte heerst
en het is voortdurend fris
omdat er geen eerder is.

Melodieen hoort hij niet
en als hij mijn tante ziet
is hij wakker en verbaasd
als een kind dat bellen blaast.

Daarom heeft hij ook geen haast.
Slechts voor ons lijkt hij verdwaasd.
Wij zijn van verwarring vrij
als wij kunnen zijn als hij.

Ernaast.

Ik zit stil en ben tevree
maar dat krijg ik zelf niet mee.

Ik denk toch dat ik wat moet
en ik schommel met mijn voet
verlang vaak naar meer bezit
of een gaaf en wit gebit,
zou graag in het licht opgaan
of in de verrukking staan,
moedig en gelukkig zijn
met een hart vol zonneschijn.

Maar intussen ben ik hier
en vergeet door dit vertier
dat een wonder zich voltrekt
zonder dat het wordt ontdekt.

Nog zo een.

een navertelling

Op een avond in't cafe
zat een man stil in een hoek
en toen kwam ineens een fee
vol ontferming op bezoek.

"Wat kan ik nu voor je doen?"
vroeg zij zacht en gaf een zoen,
"jij bent een fantastisch mens,
doe dus maar direct een wens!"

"Geef mij maar een flesje hier
dat nooit weigert een slok bier",
was het antwoord van de man
en meteen kwam het ervan.

"Heb je nog een and're vraag?"
"Ja, precies zo'n zelfde graag!"


Vrijbuiter.

Soms verschaft men mij geen recht
en dan voel ik mij goed slecht
dus is dat ook zelfs nog goed,
ongeacht waarop ik  broed.

Goedheid dus in overvloed,
zelfs wanneer ik kwaad ontmoet.

Is dat echter het geval
wordt het snel een niemandal
en verliest betekenis
als 't niet geeft wat het nog is.

Maar voor mij maakt dat niet uit
want het leven is een buit
die ik makkelijk verdeel.
Het blijft altijd evenveel.





Opgelost.

Ik val neer en sla een flater
maar ook dat is maar als water
dat blijft vallen in een meer,
zich vermengend, telkens weer,
met het schuimende geklater
van het water van weleer
en dan kan ik niet meer scheiden
eigen van een anders lijden.

Ik vergeet dan alle tijden
dat ik ooit gescheiden was,
hoef blamage niet te mijden
want los op in ene plas.

Met wie mij nog denkt te leiden
loop ik schijnbaar in de pas.

Plots.

Vroeger toen ik kleuter was
liep ik samen met mijn klas
altijd langs een oude man.
Ik was van hem in de ban.

Hij zat heel graag in de zon
wanneer dat tenminste kon
en genoot van't warme licht
dat zich goot op zijn gezicht. 

Af en toe keek hij wat rond
met een mummelende mond
en soms leek hij wel van goud,
glanzend als mahoniehout.

Nu ben ik plots aan de beurt:
al mijn haren zijn verkleurd.

Fibonaccireeks. *)

Als ik in het raam mijn kat zie
denk ik vaak aan Fibonacci
en zijn fabuleuze reeks,
tijdens rust en doordeweeks.

Want zijn lichaam deelt mij mede
dat ook hier de gulden snede
in de ruimte opgeld doet
door de maat van poot en snoet.

De verhouding der getallen
doet zich ook voor bij gevallen
die ik in de wereld zie
met dezelfde harmonie
wat er eens te meer op wijst
dat uit tijd het Al verrijst.


*): 0, 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13 enz.

dinsdag 9 september 2014

Korst.

Duren gaat alleen maar door
en wat is gaat steeds teloor
evenals daarna het spoor
zodat het wordt zoals ervoor:
periode zonder grens
rondom elke gril en wens.

Als mijn kat kotst op de vloer
ligt er eerst wat vloeibaar voer
licht te glanzen in het licht
maar het wordt alras verdicht
tot een korrelige korst
en tenslotte tot een worst
die ik zomaar op kan rapen
waarmee ik mijn kleed ontwapen.




Voor de bakker.

Denken maakt je wakker,
dat komt altijd voor de bakker.

Soms is het een rooie rakker
dan weer eens een arme stakker
die door mijn gedachten schiet
dus verborgen blijft hij niet.

Hij wordt hoe dan ook gekend
ongeacht hoe hard hij rent.
Om te kennen moet ik zijn
en dit zijn is soeverein.

Maar 't gekende is er ook,
zelfs al is het ijl als rook,
en al raak ik van de kook
is dat toch waarmee ik strook.

maandag 8 september 2014

Niet andersom.

Ruimte is vanwege tijd
maar het is niet andersom.

Het is immers toch een feit
dat een fragmentatiebom
weefsels snel aan stukken rijt
en dat soep dampt in een kom?

Oude kleren worden wijd
en het rechte trekt soms krom.
Al die dingen vergen tijd,
als het trillen van een trom.

Als de tijd er niet zou zijn
doet zich nergens meer iets voor,
is er niets meer, groot noch klein.
Van de ruimte rest geen spoor.

zondag 7 september 2014

James Bond.

Zo lang ik leef ben ik niet dood.
Daardoor is mijn vrijheid groot.
Mocht het toch ooit zo ver zijn
ben ik weg van alle pijn.

Daarom ken ik geen venijn
want ik ben nog steeds een loot
die zich slingert om een schrijn
waarvoor elk zijn bloed vergoot.

Telkens gaat het om de eer.
Alles gaat toch eenmaal neer
in de vrede of de nood.
Maar een heldendaad blijft fijn.

Soms ben ik alleen maar klein,
soms verlos ik door een stoot.





Iets anders.

Veel van waar ik steeds op stuit
heeft geen mallemoer te maken
met mijn eigen wilsbesluit
of weloverwogen zaken.

Dit beschouw ik dan als puin
in mijn onderhouden tuin
en ik zou het willen ruimen
als iets dat ik niet kan pruimen.

Maar soms komt het ook van pas:
laatst toen ik aan 't strijden was
vloog een raaf over het veld
rakelings langs het geweld.

Zonder dat dit nu echt telt
werd mij toch iets nieuws gemeld.

Altijd fris.

Waarom moet ik iets herhalen?
Is een keer soms niet genoeg?

Ik doe hetzelfde vele malen
en heb meer nog voor de boeg,
zoals bijvoorbeeld ademhalen
of bezoeken aan de kroeg.

Ook de zon komt, als de maan,
steeds weer aan de hemel staan
en wanneer het winter wordt
wordt de dag weer ingekort.

Al die dingen zijn constant,
als de vingers aan mijn hand.
Waarom zijn ze toch steeds fris?
Omdat er niets anders is.

Geslaakt.

Al wat is is al ontwaakt.
Wakker werd het nooit gemaakt.
Alle boeien zijn geslaakt
en het is onaangeraakt
omdat er geen ander is
die ik in dit schouwspel mis.

Hoe komt het nu dat ik dit weet?
Slechts doordat ik niet vergeet
dat de wereld leven heeft
dat zijn eigen leven leeft,
uit zichzelve rust en beeft
en steeds lust en liefde geeft,
door de vaste aarde zweeft
en geen doel of oorsprong heeft.


Geen einde.

Tijd schenkt geen moment respijt
maar hij tast steeds alles aan.

Wat zich voor mijn neus uitspreidt
zal op zekere dag vergaan
waar iets anders zal ontstaan,
heeft het eenmaal afgedaan.

Toch is het slechts een verzinsel
en niets anders dan een spinsel.

Juist omdat iets toekomst is
is het iets dat ik niet mis
en 't oneindige verleden
is alleen maar in het heden.

Omdat tijd niet kan bestaan
komt er ook geen einde aan.

Herinnering.

Op een ochtend in het bos
komt ineens 't geheugen los.
Snel en schrander als een vos
voert het mij weg van het mos
en ik ben weer op een bal
met matrozen overal
en prinsessen in satijn
die mij aan het lokken zijn.

Plotseling kijk ik omhoog
en dan sta ik oog in oog
met een vorstin die daar staat
met een onverhuld gelaat.

Ik herinner, ga verstrakken,
haal mijn handen uit mijn zakken.

Alarm.

Onderweg, in een coupee,
zat ik eenzaam en gedwee
naast een wonderbare vrouw
die ik wel beminnen wou.

Zij zat vlak tegen mij aan
en de trein bleef almaar gaan
maar haar haren waren dicht
dus ik zag niet haar gezicht.

Bij het volgende station
stond zij op en liep toen weg.
Ik zag haar rug op het perron
maar werd omringd door mijn beleg.

Ik verkeerde in alarm
maar haar zitting was nog warm.

Verlossing.

Deze wereld is divers.
Alles gaat steeds op en neer.
Voor mijn ogen zwiept een kers
door een briesje heen en weer.

Binnen mij zijn hoop en vrees
als twee dorens in mijn vlees
en verwikkeld in een race.

Ik blijf achter als een wees
en streef de verlossing na
waar ik ook maar ga of sta.

Dit is toch het hoogste goed,
al het andere slechts gloed.
Zelfs de hemel en de hel
zijn hierbij slechts kinderspel.

Het witte licht.

Midden op een zomerdag
ben ik met de zon alleen.
Heel de hemel is een vlag
met daarin een hete steen
en van alles wat ik zag
of aan fantasie ontleen
rest mij enkel nog wat rag
en mijn dromen vliegen heen.

Midden in zijn witte licht
branden prisma's onverplicht,
maken van mijn zien gewag
zonder kosten of gelag.

Deze zon is een symbool
van mijn leergang en mijn school.

Alleen maar.

Eerst is er spontaan bestaan
zonder aanvang of bestaan.
Dan tref ik mijzelf daar aan
maar ik weet niet waar vandaan.

Liever ga ik maar weer weg
maar ik ken daarvoor geen weg
want ik neem mijzelf steeds mee
zelfs al ga ik overzee.

Dan kom ik op een idee:
ik ben een in plaats van twee.

Dat ik dan mij zelf zie staan
is nikets meer dan louter waan.
Er is enkel maar bestaan,
zonder aanvang en vergaan.

Stroom.

Ik zit stil en er is niets
dat ik ditmaal moet vermijden,
geen idee of ook maar iets
dat ik nu dien te bestrijden
en mijn geest is als een fiets
zonder wielen om te rijden.

Wat ik heb is op de biets
en kan wel wat schade lijden.

Dit moment is als een spiets
die door de rivier blijft glijden
van wat echt is en wat kitsch,
die mij streelt aan alle zijden,
blijer dan gebenedijden.



Bezorgd.

Gisteren op een terras
vroeg ik even om een glas.
Dat was enkel maar een woord
maar men had het goed gehoord
en het duurde dus niet lang
of de koelte op mijn wang
waar iets tegen werd gedrukt
gaf mij onmiskenbaar aan
dat mijn poging was gelukt:
ik kon aan het drinken gaan.

Woorden hebben tovermacht,
gaan voorbij aan dag en nacht.
Zij bezorgden mij een glas
dat er daarvoor nog niet was.

Spiegelbeeld.

Ik zie mij vandaag weerkaatst,
steeds tot nu toe voor het laatst,
in een spiegel of een ruit
en ik hoor vakk een geluid
dat ik opvat als mijn stem.

Deze input zet mij klem
en dringt de gedachte op
dat ik altijd maar nonstop
huid en haar en nagels ben
als de grond waarop ik ren.

Ben ik zo geen evenknie
van de wereld die ik zie?
Dan ben ik het spiegelbeeld
van reflectie, onverdeeld.

Uitgestort.

Als ik kijk naar wat ik wil
schiet ik telkens weer te kort
want er blijft steeds een verschil
tussen droom en wat die wordt.

Dit verschil, zo fris en pril,
wordt voortdurend uitgestort
in de ruimte, eeuwig stil,
als op een pas gewassen bord.

Als ik kon stoppen met vergelijken
zou ook chaos vreugde blijken.
Onderweg naar andere rijken
zou de weg geen weg meer lijken.

Zonder dat ik mij verdedig
is wat is dan steeds volledig.

Notie.

Alles wat mij overkomt
wordt voortdurend opgesomd
in 't archief van het geheugen,
zowel werk'lijkheid als leugen.

In de ruimte en de tijd
liggen vormen uitgespreid
van wat is en zal geschieden
volgens de ephemeriden.

Van die beide heb ik notie
en daarmee van de commotie
van wat zich daarin bevindt,
van de aarde en de wind.

Dat wat hiervan weet te reppen
kan niet groeien of verleppen.

zaterdag 6 september 2014

Dat wat kent.

Nooit heb ik mijn oog gezien:
in de spiegel is't van glas.
Als dat stuk breekt, bovendien,
blijft het steeds nog waar het was.

Het is ook niet op papier
want dat heb ik in mijn hand.
Altijd is het oog nog hier,
vliegt de foto in de brand.

Dit geldt ook voor dat wat kent.
Ik ben daar wel aan gewend
maar kan het toch nooit ervaren,
zelfs al blijf ik jaren staren.

Het blijft altijd onbekend
en blijft zijn geheim bewaren.

Gradueel.

Alles lijkt gesneden koek
waardoor ik niet onderzoek
hoe de dingen werk'lijk zijn
en ik doe het met hun schijn.

Ga ik echter erop in
vind ik aan hen geen begin
en al evenmin een eind.
Er is niets zoals het schijnt.

Neem bijvoorbeeld eens dit boek.
Het ligt op de tafel kloek
als een hele relikwie
maar dat is omdat ik't zie
en 't bepaalt tegelijk de graad
naarmate dit zien bestaat.





donderdag 4 september 2014

Design.

Al mijn denken drijft voorbij.
Is het eigenlijk van mij?
Het vertelt mij wat ik wil
maar haar oorsprong houdt zich stil.

Als een mustang in de wei
briest het soms waardoor ik ril
en het laat mij zelden vrij.
Beurt'lings is het warm en kil.

Het verschaft mij veel ideeen,
licht als schotsen in haar zeeen,
waarop ik mij niet beroem.

Dat ik dit mijn muze noem
is een kwestie van design
na het drinken van wat wijn.

woensdag 3 september 2014

Druppels.

Alles is geheel uniek
en nooit zijn twee dingen gelijk.
Alle punten van een riek
geven van apartheid blijk
want de ruimte staat hen toe
om te gaan bepalen hoe
ver ze van elkaar gaan staan
als de aarde van de maan.

Zo is 't ook met druppels water:
een is eerder, de and're later,
en zijn er meerdere tegelijk
heeft elkeen zijn eigen plek
aan een moerbei of in 't slijk
of soms aan het afdruiprek.

Emergent.

Bij mijn waken en mijn dromen
komt er iets voor dat hen kent.
Noch gegaan en noch gekomen
is dat met hen emergent.

Met het water en het vuur
heeft het altijd gelijke duur
en het loopt steeds in de pas
met de rimpels in een plas.

Als het dan zo samenvalt,
staat het dan nog wel apart?

Het beweegt maar maakt ook halt,
kent de rand en ook het hart,
zowel vreugde als verdriet.

Dat dit zo is verandert niet.

Helen.

Ik heb last van een kwetsuur.
Die maakt mij het leven zuur.
Hij herinnert me elk uur
aan de kortheid van mijn duur.

En ik laat hem niet met rust.
Het verschaft mij steeds weer lust
om er telkens aan te schuren
zelfs wanneer ik moet verduren
dat genezing wordt vertraagd
en mijn harmonie belaagd.

Waarom kan ik het niet laten,
moet ik steeds het nietsdoen haten?
Als ik mij durf te vervelen
kan de wond vanzelf gaan helen.

Ondenkbaar.

Komt het voor dat ik niet denk?
Daarvan weet ik nooit iets af.
Het lijkt mij een mooi geschenk,
magisch als een toverstaf.

Maar als ik dit constateer
komt het er gewoon op neer
dat ik voor mijzelf beweer:
"daar is die ervaring weer".

Ook al is het onverwacht,
toch heb ik dus al gedacht
en het ligt niet in mijn macht
niet te denken zonder acht.

Acht te slaan is echter daad
die door mijn gedachten gaat.

dinsdag 2 september 2014

De Enige.

"God is alles" wordt gezegd
en "De Enige Die is".

Dan is Hij dus krom en recht,
open doel en hindernis,
zowel illusoir als echt,
en ook alles wat ik mis.

Niet gescheiden van ervaring
is Hij tevens openbaring.
In verzekerde bewaring
glipt Hij toch weg als een haring.

Uiteraard is Hij het Woord
en doortrekt hij als een koord
elke zee van zuid tot noord
die Hij ordent en ontspoort.

Doorn.

Heel de wereld is een hoorn
vol van licht en overvloed.
Daarin dringt zich plots een doorn
en die wringt zich in het bloed.

Lieve hemel, wat een schrik!
Plotseling is er het ik.

Het lijkt meer dan wat het is
want is enkel maar een greep
uit de weidse wildernis,
niet veel breder dan een streep.

Als daardoor verlangens branden
zie ik niet hoeveel voorhanden
er in feite in hen is
waardoor ik hun rijkdom mis.

Komen en gaan.

Er valt nooit iets te beseffen
daar wat is er alreeds is
dus kan ik ook niet verheffen
voorval of geschiedenis.

Dit kan enkel door vergelijken
en dat zal illusie blijken
maar zelfs dat is wat er is
en dus is daar niets mee mis.

Hiervan ben ik steeds gewis:
zelfs de grootste hindernis
of de waan van het bestaan
komen zonder zorgen aan,
rijzend als de volle maan,
om op tijd weer te vergaan.


Bodemloos.

Het bestaan is onherhaalbaar,
nergens komt het ooit tot staan,
dit moment dus onbepaalbaar
want er komt geen einde aan.

Ook de wereld gaat voorbij.
Vroeg of laat komt alles vrij
want de muren vallen weg
zonder plan of overleg.

Dit is nu reeds het geval.
Zonder grond is het heelal.
Ik beschouw het als een bal
maar ik vind daarvan geen grens
hoezeer ik dat soms ook wens.

Bodemloos is ook de mens.

maandag 1 september 2014

Pluraal.

Ben ik niet oneindig veel?
Want zodra ik voetbal speel
ben ik gelijk een tegenstander,
voor een fin een buitenlander,
voor mijn eega echtgenoot
en voor een bacterie groot.

Voor een berg echter klein
slechts een stipje op een plein,
voor mijn ouders steeds een kind
en een weerstand voor de wind.

Voor mijn buurman ben ik buur,
voor mijn herinnering een schuur,
voor mijzelf alleen maar puur
zonder ogenblik of duur.

Deelbaar.

Alles wat ik om mij zie
is wellicht maar fantasie.
Dit geldt trouwens ook voor mij
want geen monnik heeft geen pij.

In dit groots en weids geheel
vind ik nooit een kleinste deel.
Hoe ik ook maar speur en kijk,
altijd is dat delen rijk.

Ook al heb ik er maar twee
brengt dat gelijk al met zich mee
dat een links moet zijn, een rechts,
elk heeft meer dan een kant slechts.

Vind ik echter nooit een deel
hoe bestaan er dan nog veel?

Mateloos.

Alles wat ik heb aanschouwd
is altijd weer opgebouwd
uit gedeelten, soms zo klein
dat ze niet te vinden zijn.

Maar dat maakt niet zoveel uit.
Neem bijvoorbeeld maar een ruit:
ook al is die nog zo fijn,
viermaal breekt zijn buitenlijn.

Dit geldt net zo voor de tijd:
altijd blijft het nog een feit
dat een tel een aanvang heeft
voordat die zijn eind beleeft.

Is er zonder kleinste maat
sprake van dat iets bestaat?

Nieuwe feilen.

Ik heb heel veel fout gedaan
en verlang naar straf
die in stilte wordt voldaan,
onder in mijn graf.

Daar leiden de zon en maan
mij niet van het boeten af
en mijn misdaad kan vergaan,
nutteloos als kaf.

Maar helaas blijf ik hier staan
want ik ben te laf
om hier echt vandaan te gaan
in gestrekte draf
en ga nieuwe feilen aan
die ik mij verschaf.