dinsdag 28 juni 2011

Twee Pinkstergedichten

                                                                           Amsterdam, 13 juni 2011

Lieve vrienden en sanghagenoten,
                             
                   Hierbij nog een paar Pinkstergedichten met daarin verwerkt hoe het gaat. Eigenlijk een beetje laat maar gelukkig is er nog een Tweede Dag of anders zelfs een heel jaar waardoor ze rijkelijk vroeg zijn!
                                                 Geniet en groeten van Hans.



Momentopname.

Op deze Pinksterdag opnieuw aan't schrijven.
't Heeft even geduurd en de uren drijven
ook nu nog stuurloos in het rond -
ik ben nog steeds niet helemaal gezond

maar weet toch in't gareel te blijven
tussen esprit en wentelende schijven
van vermoeidheid die 't elan vertragen
van zinderende zenuwen in deze lichte dagen.

Kortom, het gaat niet slecht, is spannend,
en de zorg uit mijn gemoed verbannend
geef ik mij over aan het razen van de branding

die schuimt en stukbreekt zonder landing
in een tijd die aanvang kent noch eind
waarin verlangens ruisen, duiz'lend en ontlijnd.


Uitstorting.

Heden zullen wij gedenken
hoe het vuur kwam schenken
tekens, taal en tongen
en de discipels zongen

alsof zij in een roes verkeerden
en 't gezond verstand verleerden.
Wat was er met hen aan de hand?
Zij zagen op een and're wijs het land.

Het was gemaakt van parels en robijnen
en de hemel was een feest van pleinen
waarop eng'len hosten en verhitte breinen

zagen zelfs centauren en beschonken zwijnen
canasta spelen tussen donk're wijnen
en er golfde goud uit alle mijnen.

Cypressen die het feest bebosten en de hel verlosten
uit bevangenheid en pijnen dansten mee en rosten
de korsten uit gemorste resten van een revolutie
die zege en verzoening bracht, de kroon der evolutie.

In het gedruis der feestenden fladderden de vleugels
van adelaars en rossen zonder teugels
deinden tussen volken door en een amalgaam van wolken
vloog zwierig door de ruimte in opborrelende kolken

van kristallijn en zilver. Oude kranten
veranderden in perkament en olifanten
weken uiteen, onthullende bedauwde folianten

van maanbeschenen lotusblad. Overal was rinkelen
van munten en triangels. Men zag harlekijnen hinkelen
en fluiten en in hun lachen tranen twinkelen.

Aloude problemen, in een oogwenk opgelost,
dreven rond in emmers van smaragd, vol met compost
van vraagstukken, verdragen, raadsels, argumenten
die er niet meer toe deden. Kinderen, dementen

speelden met de donder mee die rondrolde en dreunde
waardoor de zuilen schudden waarop de hemel steunde.
Toen die daadwerk'lijk was gevallen
was er een blauwe hoed voor allen. ')

Door dit alles vloog het licht,
helder, snel, zonder gewicht
waardoor in een keer uw gezicht

- waarover duizendmaal bericht -
voor ieder zichtbaar werd
door geen verwachtingen versperd.

Toen klaarde alles op. Geweken was de roes.
Er was weer onderscheid, verschillend waren kelk en kroes.
Men ging naar huis en iedereen was nuchter.
De hemel was strakblauw met slechts een zon. Geen luchter

van kristal was er ook nodig want er was geen zuchter
meer te vinden in't heelal en niemand was beruchter
dan de tweedrachtzaaier die nu nergens was te zien
omdat hij was uiteengewaaid, vervlogen en doorzien.

Wat is de definitie van een droom?
Iets, wat dan ook, waaruit men kan ontwaken.
Omdat men echter dromen kan dat men er uit ontwaakt

bestaan er helemaal geen dromen en is nu alles naakt.
Lampen en verzuchtingen, brugleuningen en feeën,
zij komen en zij gaan, magisch en bij zeeën.

') Zie Chögyam Trungpa: "Reis zonder doel".


  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten