dinsdag 28 juni 2011

Mandelamanchamandala.



Don Quichote zag, staande voor een molen,
de wieken gaan van links naar rechts.
Sancho Panza, aan d' overzij aan 't dolen,
zag ze van rechts naar links gaan slechts.
Toen Quichote van wat hij zag verslag uitbracht
 zweeg Sancho stil en dacht er 't zijne van.
Zij trokken verder dag na nacht
door vreemde verten zonder plan.
"Hoe draaien nu die wieken zelf?"
was wat Sancho aldoor dacht
tot op zijn schouder kwam een elf
die hem inblies, onverwacht:
"Ze went'len slechts voor het gewelf
der wereld. Voor zichzelf rusten ze zacht."
"Alles goed en wel," zei Sancho, toen
hij de woorden van het elfje had vernomen
terwijl hij Don Quichote koen
zijn lans zag richten op fantomen:
"die wieken zelf, los van 't gewelf,
bestaan die eigenlijk nog wel?
Ik zie ze wel maar ben ook zelf
deel van't gewelf, vertel dus elf, vertel!"
"Je stelde daar een juiste vraag," sprak toen de elf,
"Hoe meer iets rust, hoe meer iets tot zichzelf
komt. Is dit totaal dan kan
't zichzelf niet langer kennen
want rust kent tijd noch afstand. Dan
rest er niets om zelfs maar aan te wennen."
Zij zwegen even totdat Sancho vroeg:
"Is dat niet droef en desolaat?"
De elf verblijdde zich daarop en sprak: "Te laat
is't zelfs daarvoor: niets is zichzelf genoeg."
Opnieuw was het weer stil. Ze keken beiden
hoe Don Quichote zijn paard nu ging berijden
en met gevelde lans ten strijde trok,
zich niet bekommerend om plaats of klok.
"Kijk naar je meester, kijk naar de held",
sprak nog de elf, "en laat niet onvermeld
hoe kloek hij, op de wiekslag van 't verbeelde,
ontstijgt aan wat hem al te lang verveelde
en zich verliest in Dulcinea's zoete sferen,
die, uit het niets gekomen, tot het niets weer keren."

Geen opmerkingen:

Een reactie posten