dinsdag 28 juni 2011

Stille Week

                 Palmzondag.

Vanmiddag zal Ik rijden op een ezel
en zullen palmtakken Mij omwuiven.
Men kan Mij mak'lijk zien als kwezel
die 't niet aandurft op een ros te stuiven.

Misschien is dit trouwens wel waar.
Het kan Mij echter niet verstoren.
'K ben al tevreden met een rammelaar,
hoef over roem en luister niets te horen

maar wijs het ook niet af.
Gevrijwaard dus van lof en straf
laat ik Mijn ezel lopen zonder draf.

Ik wil het beestje niet vermoeien,
zie 't liever in de weide stoeien,
maar kom: de wijn moet vloeien.


                 Witte Donderdag.

In feite wordt het offer reeds volbracht
al moeten volgen lijdensnacht
en gang naar 't zoete kruis
om te bevestigen wat hier gebeurt in huis:

Mijn lijf over de tafel uitgespreid,
in knapperige brokken,
Mijn bloed al in de kelk gewijd
genoeg voor twaalf slokken,

worden gegeten en gedronken.
We kunnen nu naar buiten.
'Dra is mijn gevolg in slaap verzonken

en een is er in opdracht al aan 't muiten.
Bevrijding van 't heelal is aan 't ontvonken,
de zege in de val niet meer te stuiten.


                 Goede Vrijdag.

Water en wijn vloeien uit brood
dat uitroept, als in grote nood:
"Waarom hebt Gij Mij verlaten?"
maar stil blijven de hemel en de straten.

Dat is niet vreemd. 'K moet niet vergeten
dat Ik al gister werd gegeten.
Ben daarom opgelost in zijn,
ben hout en dorens en de pijn.

Maar verlaten? Neen.
Door Wie? Van top tot teen
aan 't kruis,

in het gedruis
der tijden,
zijn Wij Ons Eigen lijden.


                 Stille Zaterdag.

Drieëndertig jaar was Ik gedompeld in de tijd
maar was tegelijk nooit los van eeuwigheid,
heb door die combinatie wel de weg gewezen
naar 't heil wanneer men het bestaan kan lezen

als bladerkrans waarop de eng'len schrijven
de feiten van het leven die beklijven
zolang herinnering ze vasthoudt.
Is dat voorbij rest maagdelijk het woud.

Nu is het alweer lente,
van voorbije vorst de rente.
Met Mij werd aangeveegd de vloer,

geholpen werd Ik naar Mijn malle Moer.
En, op het oog omsloten door zes plinten
lig Ik te lachen tussen hyacinthen.


                 Opstanding.

Sinds Donderdag is er niet veel veranderd.
Het vlees werd brood, het bloed werd wijn,
waarna het door het zijn meandert.
Zij zullen langer niet gescheiden zijn.

Maar welbeschouwd was dit altijd al het geval.
't Idee van scheiding hield Ons voor de mal.
Na nu Mij Geest gestort te hebben in Uw handen
is er geen onderscheid meer tussen droom en landen.

Of tussen dood en leven.
Om dit te tonen heb Ik Mij gegeven
zodat er niets meer rest.

Uiteengevallen is het nest.
Juicht dus en schreeuwt u hees:
verrezen zijn We in het vlees!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten