dinsdag 28 juni 2011

Rauwe tong.

                                                                                  Amsterdam, 5 juni 2011

Lieve vrienden en sanghagenoten,
                                                 Hierbij dan de uitslag: zo te zien geen kwaadaardige gezwellen meer! Nog wel lidtekens en verminderde functies maar geen van alle kwaadaardig. Toch blijven waakzaamheid en contrôles geboden alsmede het doen van oefeningen waardoor ik mijn vroegere conditie kan herwinnen. En nog steeds de nodige rust. Dus een mengsel van horen en laten horen, overdenken en me laten schenken, mediteren en het zijn vereren. Ik wens jullie van harte hetzelfde toe en houd jullie graag verder op de hoogte, ook van bevindelijke, ethische en esthetische beschouwingen, zoals hieronder!
                                                 Veel liefs van Hans. 



Wat niet kan.

Voor Frans Albregts.
De tijd kan alles wat je zegt en nog wel meer:
openen, ontwikkelen, sluiten en afwikkelen,
herdimensionaliseren en het heelal opsmikkelen,
generaliseren en een pit bevorderen tot peer,

delen en ook helen en de merel laten kwelen,
proficiëren, etaleren, door de eeuwigheid flaneren,
confirmeren, leren en een oude wijn chambreren,
vormen en de blos van wangen stelen,

kikkers kweken, scheiden en herleiden beide,
bloemen laten bloeien op de wijde heide
en zielen laten reizen naar de overzijde.

Er is slechts een ding dat de tijd niet kan:
zichzelf pakken want dan
is er geen tijd waardoor het kan.


Loutering.

O wereld zonder weerga:
wie kan u bevroeden
of zich hoeden
voor uw roeden?

Hoe ik ook te keer ga
of mij blijf verwoeden
u blijft het vermoeden
voeden

dat ik ga verliezen
wat ik wilde kiezen,
dat ik moet delgen

alle schulden en op velgen
aan zal komen bij het eind,
blut, gehavend en verkleind.

Maar wacht: hoe weet ik dat?
Wanneer ik klein ken ken ik groot,
een dak is omgedraaide goot
en wildernis is't onbestrate pad.

Zo geeft wel elke nederlaag
aanleiding tot kniezen,
maar wat ik nimmer kan verliezen
is naar de bron daarvan de vraag.

Komt smart nu voort uit kiezen
omdat ik geloof dat dat bepaalt
of ik zal winnen of verliezen

of is 't gebrek aan overzicht
dat schaduw ziet en niet het licht
dat naast geluk verwarring sticht?


Halfrijm.

I

Waarover ik mij soms verbaas
is dat de poëzie van Sinterklaas
mij klemvast in haar armen houdt
en ik mij niet verstout

eruit te breken.
Inplaats daarvan blijf ik steken
in stuntelige rijmen,
vergezochte, niet te lijmen

brokken. Ik zou jokken
als het anders was.
Toch blijf ik maar sjokken

in mijn kleuterklas
als een held op sokken
of een kapot kompas.

II

Maar goed, voor deze keer:
halfrijm gewaagd!
Dat valt niet mee, ik rijm alweer,
ben hier nog maagd.

Misschien is het teveel gevraagd:
laat mij nog even denken:
iets is er dat er knaagt
maar dat zou kunnen wennen.

Kijk aan, bij regel acht is het gelukt
en negen is nog open.
Ook tien is op de vlucht

en daarom laat ik twaalf maar lopen.
Maar dan is tien alweer gebonden
en val ik terug in oude zonden.

III

Waarom niet alle remmen los
mij dokkerend verblijden
in ritmes die de dwang vermijden
van welk rijm dan ook?

Nu nog het ritme aangepakt
want ook dat verstrakt de losheid.
Is't losheid dan waarom het gaat?
Jawel maar toch is ritme lekker

wanneer het klettert als gemekker.
Maar daar gaat het toch niet om?
't Is de betekenis die't hem doet,

dat is het bloed van dichten.
Rijm en ritme moeten zwichten
als het moet, anders verlichten.

IV

Dan nog 't pleidooi van Sinterklaas:
het gáat juist om het onvolmaakte.
Onhandigheid is stijl de baas
en vormelijkheid het naakte,

indien de inzet goed was
die de boeien slaakte
van wat juist was of gepast,
en de codex kraakte.

Hij geeft de wereld geur,
wekt krachten op en kleur:
de onthutste amateur.

En laat de vloed herademen,
stuurt winden op de tocht
omvademende buis en bocht.


Zo lief.

Sterren die hun lot parkeren
in rondwentelende sferen
branden eeuwen voort
tot ze verdwijnen door de poort

van de vergetelheid.
Alles bezwijkt, verglijdt,
komt op om te vergaan,
is van het einde onderdaan.

Midden in dit albezwijken
ligt het poesje stil te kijken,
slaat haar poten om haar jong

en likt het met haar rauwe tong,
laat doem en ondergang verstrijken,
spinnend in't genot waarin ze sprong.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten