dinsdag 28 juni 2011

Op het randje.

                                                                       Amsterdam, 3 juni 2011

Lieve vrienden en sanghagenoten,
                          
                   Hoe gaat het? Ik hoop als deze licht briesende dag. Zodadelijk naar het ziekenhuis, waarschijnlijk voor de uitslag van de MRI-scan van zestien dagen geleden. Ik zal jullie snel daarna op de hoogte daarvan stellen maar voor nu alvast zes gedichten voor deze zesde maand.
                                                 Lieve groeten van Hans.


En zo voort.

Neem van een driehoek welke hoek
en snijd die af met rechte lijn:
prompt staat er weer een hoek te boek,
dit zal zo altijd blijven zijn.

Ook al trek je twee zijden door
en je verbindt die door een lijn:
er komt opnieuw een driehoek voor
als uit een peilloos baldakijn.

Neem nu van elk moment een deel:
dit is ook zelf weer een moment.
Of je dit weinig doet of veel:

veranderen doet dit geen cent.
Je vindt geen laatste eenheid ooit wanneer of waar:
nogmaals: het is alleen maar palinghaar.



Op het randje.

Over grillig vuur gesproken
dat de regens bracht tot koken
en vermengde in 't geheugen
waarheids licht en stille leugen

waarin 't betoog werd onderbroken
door veranderlijke spoken
en de regels niet meer deugen,
opgeslokt door diepe teugen:

dit voert het schijnsel naar het raam
waar het te kijk ligt, bang en stram,
verstard in onverhoedse faam,

in klamotten stijf en klam
al trillende in zachte vleugen
van een naderend verheugen.


Interruptie.

Over de zeeën schuift een schip,
koersend naar een verre stip.
De branding breekt op klip na klip,
danst deinend als een wip.

Door het zwerk zweeft een meeuw,
als zijn ouders eeuw na eeuw,
en in de steppen ligt een leeuw
die zich omrolt met een geeuw.

Zal het altijd maar zo blijven
of is het nimmer zo geweest?
Herinnering doet het beklijven

maar valt die weg: uit is het feest.
Wat overblijft is slechts het heden,
zonder verhaal, niet te ontleden.


Bed.

Het bed, zo neem ik aan,
staat al jaren in de kamer.
Toch zie ik het nu pas staan,
op een wijze, veel voornamer,

dan ik mij ooit bewust was.
Ik zie de nerven in het hout,
wazig en toch klaar als glas,
in een glans van vloeibaar goud.

Het gaat voorbij aan nieuw en oud,
komt los van zaag en hamer
en onttrekt zich aan het woud

van metingen door elke ramer.
Is het nog wel een bed
of verviel ook deze wet?


Monologue intérieur.

Zingen is dwingen zonder dwang
en dwingen zingen zonder zang
maar als je denkt te kunnen kiezen
zul je je vrijheid ras verliezen.

Beter is het te genieten
van de stekels en de sprieten
en de golven en de stralen
waarop de goden ons onthalen.

Zo hou je je kalmte zuiver
en bewaar je toch de huiver
die prikkelt en verkwikt.

Voorkom dat niet gelikt
je leven wordt. Wees waardig,
niet te slim en aardig.


Eenheid.

Vanen flappen in de wind,
het kind van lucht en wolken.
Zij zijn mij goed gezind
omdat zij gezwind vertolken

de roersels die mijn hart bevolken.
Zij klappen krakend in de lucht
en jagen smart en stapelwolken
gelijktijdig op de vlucht.

Hoe dit nu komt?
Omdat verstomt
het onderscheid

tussen ruim en tijd
en de vanen, onvermomd,
gevoelens zijn, snel en gewijd.
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten