dinsdag 22 maart 2016

Nies.

Waarom staak ik niet mijn strijd?
Vrede is direct een feit,
leg ik nu mijn wapens neer,
ook al kost het mij mijn eer.

Dan verstrijkt vanzelf de tijd
die geen grens kent noch respijt.

Maar dit is bedreigend saai
waarop ik toch liever graai
naar het vlees of wat bezit,
ongeacht het onderspit
dat ik makkelijk kan delven.

Ik verlang wel naar gewelven
waarin nooit meer iets gebeurt
maar een nies wordt niet betreurd.



In het zicht.

Ik wil dingen demonteren
maar ze daarmee niet onteren.

Al hun delen nog intact,
staan die los dan van elkaar,
worden niet meer vastgeplakt.

Daardoor is het minder zwaar
om te leven in dit zicht
dat het lijden flink verlicht.

Schoonheid, lokkend tot begeren,
kan ik om zichzelf dan eren
en een grenzeloos verlangen
blijft in het luchtledig hangen.

Dikke tranen op mijn wangen
zingen dan hun eigen zangen.

Snoep.

Ik heb heel wat afgedacht
maar ligt het wel in mijn macht
om dit denken te bepalen
en te kiezen uit verhalen?

Als ik denk dat ik dit doe
kan ik daarbij vragen: "hoe?"

Een verlangen dient zich aan,
trekt geheel zijn eigen baan
en zich van een wens niets aan.

Kies ik, pakweg, groentesoep
is 't als volgen van een roep
die, ik weet niet waarvandaan,
in mij opkomt als de maan,
net zoals soms trek in snoep.

zondag 20 maart 2016

Op de vloed.

Door 't gebruik van 't woordje 'mijn'
roep ik een bezitter op
die er anders niet zou zijn.

Dit heeft haast iets van een mop
als het maar niet deed zo'n pijn.

Ik heb zorgen aan mijn kop,
ben beladen met chagrijn,
vrees voortdurend voor een strop,
pijnig dag en nacht mijn brein.

Waarom geef ik het niet op?

Dan zou dit er niet meer zijn
maar ik had het wel zo fijn,
drijvend als een lege dop
op de vloed waarop ik dein.

zaterdag 19 maart 2016

Zonder oordeel.

Dingen gaan zoals ze gaan.
Dat staat mij niet altijd aan
want ik houd ze liever vast
in de trant van wat mij past.

Dit vooraarzaakt dan weer pijn.
Ik kan niet tevreden zijn.
Aan de dingen ligt het niet.
Het is wat is wat ik verried.

Maar ook dat vindt telkens plaats,
net zo als een scheve schaats.
Als mijn oog die handel ziet
neemt het waar maar oordeelt niet.

Het is immers al gebeurd.
Pas daarna wordt het gekeurd.

Besef.

Mijn besef is als een doek
waarop films worden vertoond
of een onbeschreven boek
waarin soms een drama woont.

Alles kan daarin verschijnen
om daarna weer te verdwijnen
maar het doek verandert niet
ondanks alles wat men ziet.

Het blijft in principe leeg.
Wat het op zijn rechthoek kreeg
laat totaal geen sporen na.

Als ik zijn ontstaan na ga
sta ik stomverbaasd weldra:
't is als brood maar niet van deeg.

Rookgordijn.

Wanneer ik een keus moet maken
valt het niet mee te ontwaken.

Ik vergeet dan dat ik denk,
ben beneveld door de wenk
die een moog'lijkheid mij geeft
of wat die te zeggen heeft.

Hierdoor in beslag genomen
herken ik niet meer als dromen
dat ik spring van hot naar her.

Daardoor is de vrede ver
die er toch direct zou zijn
als zou scheuren het gordijn
van mijn al of niet besluiten
en ik vogelen hoor fluiten.