zaterdag 31 maart 2012

Sloop.

Verhalen doen constant de ronde
over hoe het met mij gaat
en ook in mijn eigen sponde
wordt er heel wat afgepraat.

Natuurlijk staat dat mij
en ieder ander vrij
maar het maakt mij zelden blij
en geeft zorg erbij.

In plaats daarvan kan ik ook lopen
op de aard' met ogen open,
af en toe een lollie kopen
of staan kijken bij het slopen
van mijn bedenkelijk kasteel
waarin ik mij zo vaak verveel.

vrijdag 30 maart 2012

De duiven.

Hun halzen zijn van parelmoer
en zacht klinkt hun gekoer
wanneer ik de duiven voer
met kruimels op de vloer.

Zij scharrelen meteen dooreen
als golving over steen
en wat ik aan hun kleur ontleen
loopt door de verbazing heen
over hun rode pootjes,
de schokjes en de stootjes,
waarmee de trotse doffer
zijn hartstocht brengt ten offer.

Hun staart soms als een waaier,
verzoenend ziel en maaier.

woensdag 28 maart 2012

Hiernamaals.

Nog heb ik hier mijn hoofd
waarop mijn hand kan landen
en de boot die golven klooft
is onderweg naar stranden.

Maar als dit hoofd er niet meer is
dan zijn er ook geen ogen.
De hand grijpt dan voortdurend mis,
de kusten zijn vervlogen.

Tenzij ook de herinnering
met het verloren lijf verging.
Want anders zou een handeling
voor altijd blijven duren
als een lange wandeling
door harnassen en muren.

Demasqué. *)

Ik leef zoals ik ben gewend.
Wat wil zeggen dat ik zonder streven
verderga met wat men kent
om vrij te zijn van angst en beven.

Ik doe hierbij toch niemand kwaad
en draai slechts rond in kleine kring
die zich niet te buiten gaat
en oplost in herinnering.

Maar ineens valt licht op mij
en sta ik in de schijnwerper.
Ik voel mij niet langer vrij
en ieder ziet mij scherper.

Dit scherpe schijnsel schrijnt.
Een afgrond diep verschijnt.

*): Camillo:
                                                 " 't Kan zijn
Dat ik nalatig, dwaas, vreesachtig ben;
Want niemand is in elke plicht zo vlekk'loos,
Dat niet zijn vrees, nalatigheid of dwaasheid
Bij 't eindloos doen en drijven  van de wereld
Somwijlen aan het licht komt".

William Shakespeare, "Een Winteravondsprookje" I, scene 2.

Heraldiek.

Bewegingen bevroren
maken van ivoor een toren
en graven diepe voren
die ontstaan noch storen.

Want zij zijn onmiddellijk,
zodra verdwijnt de tijd,
pril en onverbiddellijk
gemaakt van eeuwigheid.

Door hun haren waait geen wind.
Zij zijn genomen uit de strijd
en zijn als stenen beelden blind
en doel en richting kwijt.

Verwachtingen waarvan ik popel
staan als gegoten in sinopel.

Bosch.

U schildert levende kadavers
tussen doorluchtige papavers.
Wezens die uit wandaad stammen
hult u in't gewaad van vlammen.

Uw vissen vliegen door de lucht,
u maakt van het heelal een klucht.
Met uw penseel, zo ijl en fijn,
schept u hemels kristallijn.

De marskramer in 't herfstland
met om zijn been een los verband
zijn dolk dicht bij de hand
en op zijn rug een rieten mand.

De doornenkroning rauw doorzichtig
met zelfs de Heiland medeplichtig.

dinsdag 27 maart 2012

Zeem.

De dingen zijn vaak zwaar en dreigend
buitelend over elkaar en hijgend.
Dat is omdat ik ze verbind
met van de tijd gemaakt een lint.

Hun keten noem ik oorzaak en gevolg.
Die strek ik naar de toekomst uit.
Wat het verleden al verzwolg
geeft de herinnering weer uit.

Wat ik ook maar onderneem,
hetzij gemaakt van licht of leem:
wanneer ik mijn geheugen zeem
rest van een verhaal geen zweem.

Zonder dit systeem
wordt alles tot embleem.