woensdag 30 april 2014

Schijnbaar.

Op zichzelf is geen zijn.
Het hangt altijd af van schijn
maar het schijnsel weer van zijn.
Zo zijn alle zaken rein.

Ik kan doen dan wat ik wil
maar dat willen is een gril
en dus blijf ik kalm en stil.
't Is slechts schijnbaar dat ik tril.

Deze kennis geeft geen grond
om te maaien in het rond
maar al word ik zelf gemaaid
weet ik dat, als wind die waait,
in de lucht slechts wordt gegraaid
en er niets wordt doorgedraaid.

In de ban van Pan.

Ik fiets voort op deze weg maar is dat een feit? Waar ik was dat is al weg, voor wat komt is nog geen tijd. En daartussen is er niets dus ik weet niet waar ik fiets. Ik ontvang slechts een indruk en neem aan, op goed geluk, dat er dus wel iets gebeurt maar geen oogwenk wordt bespeurd waar zich dit ook laat bewijzen, dus maak ik fictieve reizen. En het waarnemen hiervan is het orgelspel van Pan.

De zoeker.

Iemand zet zijn vriendschap stop en hij sluit zich jaren op. Hij gaat mensen uit de weg en omringt zich met een heg. Dit ziet er heel grimmig uit. Mijlenver van volk en bruid slijt hij zijn verborgen leven, niemand weet door wat gedreven. En hem treft het oud verwijt: hij heeft voor geen mens meer tijd. Aan hem gaat verdenking kleven van zich niet te willen geven. Maar het kan ook deernis zijn die hem wegdrijft van de wijn.

Sans soucis.

Is de wereld mijn product? Dan is het mij goed gelukt te bedenken wat verrukt als een prachtig aquaduct! Zelfs al noem ik haar soms slecht ben ik toch aan haar gehecht. Het is waar dat ik vaak vecht maar mijn reden is oprecht. Of ben ik misschien geschapen zoals licht en alle schapen? Dat kan evengoed zo zijn maar genietingen en pijn gaan gewoon hun eigen gang, zijn voor niets en niemand bang.

dinsdag 29 april 2014

De helft.

Als ik u mijn rug toekeer is dit verre van beleefd. Ik betoon u niet de eer waar u altijd recht op heeft. Dus kijk ik u liever aan. Net zoals de volle maan nimmer voor de zon gaat staan laat ik mijn belangen gaan. Toch heb ik nog steeds een rug - ofschoon ik die nimmer zie blijft dat toch mijn theorie - onverschillig, blind en stug, waarmee ik de helft beledig ofschoon ik fatsoen verdedig.

Onbevlekt.

Waarom schrijf ik toch steeds toe? Word ik dit nu nooit eens moe? Ik zie haren en wat vlees waarin ik als teken lees dat mijn kat zich alsmaar wast, mij op dit vertoon vergast en vanaf de boekenkast hangt zijn staart neer als een kwast. Ik haal er van alles bij maar het schouwspel zelf blijft vrij van mijn denken en mijn woorden die als evenveel akkoorden vergezellen wat gebeurt, stil en zuiver, onbesmeurd.

Strohalm.

Ik werd laatst teleurgesteld. Iemand had mij afgebeld die mij eerder had verteld dat zij bij mij langs wou komen en dit overtrof mijn dromen. Sneller ging mijn bloed toen stromen. Maar helaas ging het niet door want iets anders ging toch voor. Wat ik hoopte ging teloor. Toch rest mij daarvan een spoor. Ik kan zeggen: "Het is jammer!" en mijn kaken worden strammer maar toch was ik even blij en dit voorval blijft bij mij.

Heropvoering.

Door te denken ben ik denker en door schenken schenker. Als ik was ben ik een wasser en het passen maakt mij passer. Maar soms word ik wel eens moe en dat zorgt dat ik niets doe. Dit staat ook bekend als slaap: dons voorbij het laatste schaap. Of nog verderop de dood, onbekend, oneindig groot. Alles is dan uitgedeind en activiteit verdwijnt. Als zich ook maar iets verroert word ik gelijk weer opgevoerd.

maandag 28 april 2014

Feit.

Maakt het uit dat ik vertrouw? Ik sta voor een groot gebouw maar misschien is wat ik zie een product van fantasie. Zeg ik dit vertrouwen op draait geen steen zich op zijn kop maar zij zijn er nog als eerst, zonder twijfel en beheerst. Dus vertrouwen lijkt niet nodig en in feite overbodig. Zo draait ook de wereld door zonder een excuus ervoor. Voor vertrouwen is geen tijd bij de aanblik van een feit.

Bizonder.

Heel dit leven is een wonder en op elk moment bizonder. Ik weet niet waarom het is en hoe ik hier ben gekomen maar ik ben mij wel gewis dat ik het niet in kan tomen. Wat ik nog het vreemdste vind is dat ik niet als een kind steeds opnieuw met open mond sta te staren in het rond. Zelfs al wordt de hemel grond of brengt het westen ochtendstond is dit toch nog minder gek dan dat ik sta op deze plek.

Ouderliefde.

Heel de aarde blijft ons noden in haar schoot op stapels doden. Velen zijn ons voorgegaan op hun tocht uit het bestaan en zij zijn steeds langer dood want de eeuwigheid is groot. Wat van generaties rest is een groeiend palimpsest of een lading verse mest uitgespreid van oost tot west. Maar ik sla dat in de wind omdat ik belangrijk vind dat het goed gaat met mijn kind. Desnoods ga ik door het lint.

zondag 27 april 2014

Chocolaatje.

Telkens als een briesje waait wordt mijn hals alweer gedraaid want mijn hartstocht wakkert aan als ik een gezel zie staan die mij aankijkt als de maan. Vingers die door haren gaan en mijn ogen vlammen op. Hier wil ik niet meer vandaan en mijn wellust stijgt ten top. Van genot kan ik opaan. En toch ben ik maar een draadje in 't tapijt van het bestaan. Als een kleurig chocolaatje tref ik kleffe lippen aan.

Fictie.

Ooit heb ik mijzelf bedacht en mij toen daaraan verpacht. Dit bedrijf heb ik gesticht en mij daaraan vast verplicht. Ik bedien het op zijn wenken en ik blijf het aandacht schenken, wellicht meer dan het verdient en zo maak ik mij tot vriend van een fictie die zich wreekt en tot zijn parochie preekt: "Houd je bouwwerk goed in stand, anders loopt het uit de hand". Daarmee is de kring gesloten en dat heeft mij vaak verdroten.

Opties.

Er zijn lieden die beweren:
"Er is harmonie der sferen
 en een blauwdruk van 't heelal
 was er voor haar aanvang al".

 Maar er zijn er ook die zeggen:
 "Elke grens kan ik verleggen.
 Ik bepaal mijn eigen doel
 aan de hand van wat ik voel".

 Welke van die opties geldt?
 't Is een vraag die mij niet kwelt
 omdat zij toch niet echt telt
 want een blauwdruk of een wens
 - beiden hebben elk hun grens
 en verschijnen aan de mens.

Garoeda.

Ik liep stilletjes wat rond,
was verbaasd door wat ik vond:
een garoeda op de grond
want dat leek me niet gezond.

Dus ik vroeg hem hoe dat zat
 -want de hemel is zijn stad-
en toen heeft hij mij gezegd:
"Ook de aarde is niet slecht -
zonder deze is geen hemel
en de vlerk waarmee ik wemel
is gemaakt van materiaal
dat ik uit haar voorraad haal.
Ook mijn tong spreekt nog haar taal.
Zij biedt stof voor mijn verhaal".

Willen.

Ik zou graag het leed wegwassen
en de scheidslijn tussen klassen,
iedereen voorzien van jassen
en conflicten laten passen.

Dus ik adem lijden in
en verlossing blaas ik uit.
Een geluk zonder begin
uit een bron die zich nooit sluit.

Maar ik weet dat in de lucht
al het lijden, zo geducht,
slechts gehoord wordt als gerucht.
Het daar zoeken is een klucht.

Wat niet kan kan ik toch willen
want zo niet zou ik verkillen.

Valkuil.

Ik zit samen met een vriend
maar misschien ben ik bijziend
of ik heb iets uitgekiend
dat hij echt niet heeft verdiend.

Hoe het verder ook maar zij,
ik ben met zijn nek niet blij
die te grof is en gespierd
en nu wat ik zie ontsiert.

Maar hoe zit het dan met mij?
Ik ben van de blaam niet vrij
dat ik nu dit oordeel heb
en zelfs rustig verder klep.

Daardoor wordt mijn glimlach nep
als ik al geen valkuil schep.

Door.

Het blijft toch een vreemde zaak
dat ik mij steeds zorgen maak
over wat men van mij denkt,
wat maar weinig vreugde schenkt.

Weliswaar kan het gebeuren
dat men mij wil gaan bekeuren,
dat men ingrijpt in mijn lot
of mij stopt in het cachot.

Dat maakt zeker veel kapot
maar betekent niet het slot
van 't onmetelijk bestaan
dat gewoonweg door blijft gaan,
onomkeerbaar in zijn baan,
ook al heb ik daar niets aan.

Deus ex machina.

Ik bevind mij oog in oog
met een vrouw die mij vertelt
over hem die haar bedroog
en haar hartloos heeft gekweld.

Ik ben zo zwijgzaam als een vis
maar oplettend als een arend
want haar dictie is gewis
en haar schoonheid onrustbarend.

Naar haar naakte armen starend
en mijn meegevoel bewarend
vries ik vast in een spagaat
die mij geen beweging laat.

Maar intussen wordt het laat,
piept de deur die opengaat.

Jaartal.

Is mijn leven ooit begonnen
of heb ik dat slechts verzonnen?
Zelfs al ben ik ooit gewonnen
en als bloed tot vorm geronnen,
moet dat toch eens zijn gebeurd
in een jaartal, nu verkleurd,
dat ik heden aan kan wijzen
zonder ernaar terug te reizen.

Het verleden, als een droom,
dient zich bij mij aan als stoom.
Ik kan het erover hebben
en ik wind mij in zijn webben
maar mijn adem gaat nu door,
niet hierna en niet hiervoor.

Theepot.

Ik bezit een vrije wil.
Die is zondermeer de spil
van mijn waardigheid als mens
want ik richt mij naar mijn wens.

Als ik in een winkel sta
en de schappen gadesla
waar de waar ligt uitgestald
weet ik dat te kiezen valt.

Daar zie ik een theepot staan
en die kijkt mij lachend aan.
Hij interrumpeert mijn baan
en laat mij niet verder gaan.

Dit gebeuren, snel en stil,
noem ik nu mijn vrije wil.

Door hem.

Ik sta op mijn tram te wachten
maar er komt een and're aan.
Dan zie ik mijn naaste trachten
om er nog mee mee te gaan.

Zonder tijd om mij te groeten
draaft hij langs op snelle voeten
en hij haalt hem net op tijd
voordat die weer verder rijdt.

Zo loop ik ook vaak te draven
onderweg naar huis of haven
en dus denk ik dat ik weet
wat hij voelt terwijl hij zweet
en door hem zie ik mij staan
als een standbeeld langs de baan.

Lus.

Ik ben wel eens in de war, zie een den aan voor een spar, span het paard achter de kar terwijl ik mij kwel en sar. Dan laat ik het maar weer gaan en begin er niet meer aan om te roeren met een spaan in de drab maar laat die staan. Gaandeweg wordt dan weer helder waar het dak is, waar de kelder. Zonder iets te hoeven doen schuift mijn voet weer in mijn schoen en dat is geen zware klus: wat een knoop leek blijkt een lus.

Zeester.

Het verlangen drijft mij voort door de stroom van het verkeer die mij tegenwerkt en stoort omdat ik een doel begeer en zo rijd ik door de stad maar vergeet daarbij het gat waardoorheen ik weerloos val als de zon door het heelal. Heel de wereld is een bal. Zonder reden dans ik al op dit grote carnaval of lig languit in een dal. Soms als zeester, soms als kwal zijn mijn vormen zonder tal.

Als.

Overdag ligt alles vast. Er valt niet aan te ontkomen. Maar des nachts word ik verrast door de inhoud van mijn dromen. Dan zie ik een steen die plast en een walvis in de bomen. Het idee van een fantast is tot volle bloei gekomen. Maar mijn dromen zijn slechts kort in vergelijking met mijn waken dat zo nuchter is als gort en waarvan ik niets kan maken. Als dit ooit eens anders wordt kan ik kauwen zonder kaken.

Mug.

Ik word steeds nog meegesleurd door wat nu al is gebeurd: Laatst zag ik een meisje staan en ik keek haar even aan. Zij beantwoordde mijn blik en er was geen tijd voor schrik. Alle opties lagen open maar ik ben toch doorgelopen voortgedreven door een angst - die duurde voor mij het langst. Vol verlangen kijk ik terug maar intussen zoemt een mug en gaat zitten op mijn rug, voor mijn dramatie te vlug.

Ontferming.

Wanneer ik ben vastgelopen en er niets meer valt te hopen, alle licht is weggekropen, optimisme afgedropen, kan ik altijd nog gaan zitten na mijn tevergeefse ritten. Langzaam kom ik weer op adem, ben niet groter dan een vadem, maar de aarde draagt mij nog en de tijd verstuift mijn zog. Ook al ben ik zwaar en log kom ik tot bedaren toch en ik word mijn eigen gast door ontferming overklast.

Wiegelied.

Wie wil weten hoe iets is grijpt altijd opnieuw weer mis want zodra is vastgesteld dat bij dooi een sneeuwbal smelt wordt derhalve niet vermeld dat tegelijk iets anders geldt: er is sprake van een plas waar zojuist een ronding was. Zo kan ik ook mijn motieven gaan benoemen naar believen maar een veld vol madelieven blijft voor heiligen en dieven eender door hun ogen vliegen en in hun bewustzijn wiegen.

Ascese.

Opdat ik mij snel geneze van verlangens, wild en zwoel, neem ik toevlucht tot ascese en kom niet meer van mijn stoel. Ik zit stil, verroer mij niet, ben immuun voor kleur en lied, weet mij als een denkend riet waardoorheen zich weemoed giet. Juist omdat ik niets meer doe vloeit mij nu van alles toe. Deze vloed wordt nimmer moe en hij kost niet eens een sou. Ondanks dat ik dit niet wist blijk ik plots een hedonist.

Deemoed.

Soms zijn mijn ideeen bloedig maar ineens word ik deemoedig als ik voel dat ik moet plassen want ik voel een aandrang wassen die ik niet heb in de hand. Toch ben ik eraan verwant. Dan zit ik op de weecee en ga met het vloeien mee. Net als golven in de zee of als ruggen van het vee is er hier geen een of twee: zonder vlees is er geen snee. Oog om oog en tand om tand kan dankzij een lamp die brandt.

Gezien.

Gisteren had ik bezoek en ineens zag ik een hoek voor mij in mijn eigen huis die, ontdaan van alle ruis van mijn gangbare gedachten, jarenlang heeft moeten wachten op dit eigenste moment om te zien of hij mij kent. Zo werd ik nog nooit gezien en met het plezier vandien werd ik in een licht gedompeld dat mijn oordeel overrompelt, waarin ik niet langer grien en geen stem nog mompelt.

Gastvrij.

Heel de wereld is mijn huis en van mij is het geruis van het waaien door de bomen en de schemering van dromen. Soms gevangen in een buis, dan weer tot het licht gekomen, blijf ik daardoor steevast thuis, heb geen reis ooit ondernomen en al is er iets niet pluis is ook dat mijn onderkomen. Iedereen is daarmee gast en zo word ik steeds verrast door de stromewn van bezoek in mijn kamer zonder hoek.

Afwachten.

Terwijl ik mij somber voel drijft een herfstblad op een poel. Dit is nogal tegenstrijdig maar gebeurt toch gelijktijdig. Aan het wissen van mijn doel loopt gewaarzijn evenwijdig. Bij mijn harstocht, zwaar en zwoel, blijft mijn commentaar veelzijdig. Ik raak aangebrand, word nijdig, als ik door mijn driften woel en blijk telkens weer partijdig op mijn favoriete stoel. Dus laat ik de boel de boel en wacht af tot ik bekoel.

Keuzes.

Ik ben in mijn keuze vrij maar wat is is al voorbij wanneer ik dat constateer en onttrekt zich aan mijn eer. Hieraan kan ik niets meer doen. Het is een stut reeds voor mijn schoen en een startpunt voor een stap of het maken van een grap. Dit betreft steeds wat nog komt maar kan worden uitgegomd als ik nu iets anders kies. Soms gebeurt het dat ik nies en mijn keuzes zijn verstomd alsof een God dilemma's wies.

Van alles.

Dit heelal is als een ruif waarvan ik de geur opsnuif. Bij het koeren van een duif of de ronding van een druif ril ik onder hemelhuif die ik eer en liefs toewuif, slaak mijn boeien en verstuif of blijf achter als een kluif. Zo kan ik van alles zijn, zoete mee of zure wijn, krachtig kruid of vals venijn of de zang van een dolfijn. Klein of groot of een gordijn of een schaduw in de pijn.

Laten gaan.

Waarom zou ik mij bedriegen? Ik zit almaar door te wiegen, heb in feite nimmer rust en ik ben mij wel bedwust dat ik dit niet toe kan schrijven aan omstanders die mij drijven want ik heb mij teruggetrokken achter heiningen en stokken. Ben ik nu zo onverschrokken dat ik nalaat voort te sjokken maar blijf staan op eigen kust, op de afloop niet gerust? Grote twijfel grijpt mij aan. Grondeloos blijkt mijn bestaan. Alle wanen laat ik gaan, evenals de zon en maan.

Na de dood.

Als ik voortleef na mijn dood is mijn onrust vast wel groot. Ik roep nu al ach en wee zonder mijn portemonnee. Maar ben ik mijn lichaam kwijt wordt de wereld veel te wijd en er rest mij zelfs geen hand om te graven in het zand opdat ik mij kan verschuilen mochten winden plots gaan huilen. Laat mij echter niet vergeten dat,als 't lichaam is versleten, er ook niets is om te meten en geen huid om uit te zweten.

woensdag 23 april 2014

Dichterbij.

Het duurt nog een hele tijd voor ik weer krijg uitbetaald. Dus mijn beurs is leeg en wijd en in armoe afgedaald. Pas aan 't einde van de maand wordt voor mij het pad gebaand naar de schappen vol met voer waar ik nu met lust naar loer. Dat moment dat ik verbeid zal mij lichten uit de strijd die ik lever tegen nijd nu ik op een houtje bijt. Het verlost mij uit mijn nood maar staat ook dichter bij mijn dood.

dinsdag 22 april 2014

Verlichting.

Soms ziet het er somber uit en ik hoor een oud geluid, uit gezucht omhoog geschroefd, dat geen uitleg meer behoeft want ik weet wat het beduidt: ik verkocht mijn laatste huid, ben verloren en bedroefd want heb van het gif geproefd dat mijn doodsstrijd heeft gekruid en mij wegzendt zonder bruid. Anderen deden het beter. Ook al kwam ik zelf geen meter dichter bij het hoogste doel, toch scheelt dit een heleboel.

Altijd thuis.

Heel de werreld is mijn huis en van mij is het geruis van het waaien door de bomen en de schemering van dromen.. Soms gevangen in een buis, dan weer in het licht gekomen, blijf ik daardoor constant thuis, heb geen reis ooit ondernomen en al is er iets niet pluis is ook dat mijn onderkomen. Iedereen is dus mijn gast en zo word ik vaak verrast door de stromen van bezoek in een kamer zonder hoek.

In de ruimte.

In de ruimte zweeft een bol, zo te zien slechts voor de lol. Daarop speelt zich heel wat af, stap voor stap of in een draf en hij draait intussen rond in de tijd, die nooit ontstond. Steeds beschenen door een lamp en gehuld in zachte damp reist hij verder zonder kramp en hij stoort zich aan geen ramp. Maar als balling op zijn korst heb ik dit niet in de gaten. Voortgedreven door mijn dorst ben ik vaak in alle staten.

woensdag 16 april 2014

Onderlinge afhankelijkheid.

Als ik iets wil gaan beweren moet ik eerst definieren wat ik eigenlijk bedoel of bij die bewering voel. Dus een feit komt nooit alleen. Er staat altijd iets omheen. Turven zijn gemaakt van veen en mijn teen bevat ook been. Wat ik ook maar isoleer, een frustratie of een peer, het krijgt dadelijk een grens, zelfs wanneer ik dat niet wens. Niets staat daarom op zichzelf: tien plus een is elf.

zondag 13 april 2014

Afgerond.

Waar ik ook maar ga of sta, in Singapore of Canada, altijd reist een kring mij na, van Chili tot Pretoria. . Deze is er steeds meteen. Ik kijk er nimmer overheen. Daarom blijf ik vast gevangen als een neus tussen twee wangen. Maar ligt er ook wel iets achter? Daar kom ik nooit direct achter. Het is iets wat ik enkel denk. Wat ik zie is een geschenk en zo'n afgeronde wenk maakt het leven zachter.

zaterdag 12 april 2014

Als de rest.

Onverschillig wat ik neem, als ik kijk blijft er geen zweem voortbestaan van wat ik dacht dat het voor mij altijd was: Neem bijvoorbeeld eens de nacht, zacht en donker als een das: die ken ik dankzij de dag en aan zijn kleur ken ik een vlag. Zo staat niets ooit op zichzelf. Door te dromen danst een elf en de droom vereist de slaap zoals wol komt van een schaap. Waar ik mij ook maar mee pest, het is zo ledig als de rest.

Metgezel.

Denken is mijn metgezel. In de grond weet ik dit wel maar ik heb het vaak niet door. Dit komt regelmatig voor. Dan word ik erdoor gevangen en blijf in zijn draden hangen. Doelloos dwaal ik door zijn gangen, steeds begeleid door zijn gezangen. Maar dan komt er een moment dat mijn geest zichzelf herkent en ik ben er even uit, wat op dieper inzicht duidt. Toch is dit ook een idee en die voert mij met zich mee.

Herkend.

"Wat wou ik ook alweer doen?" Dat is nu, precies als toen, een nog steeds gestelde vraag waar ik mij niet meer aan waag. Liever kijk ik waar ik ben om te zien wat ik herken, als er tenminste zoiets is want wellicht is alles fris. Dit blijkt waarlijk zo te zijn als ik afzie van de pijn van het wikken en het wegen. Maar wat is daar dan op tegen ? Ook gepieker is als regen. Zo herkend is't zelfs een zegen.

Tinnen.

Ongeacht waarnaar ik staar - om mij heen of juist naar binnen - ik neem nooit mijzelve waar maar een eindeloos beginnen van een hecht verenigd paar dat zijn garen steeds blijft spinnen. Buiten is de wereld wijd, binnen woeden lust en strijd en zij grijpen in elkaar met een grandioos gebaar. Ik weet niet op welke tinnen ik hier sta en ernaar staar, ben die zelfs aan het verzinnen en dat houd ik dan voor waar.

donderdag 10 april 2014

Uitdaging.

Aan mijn fietsbel hangt een tasje met daarin een linnen jasje. Omdat het juist wat heeft gewaaid is 't daardoor een slag gedraaid. Ik heb dat niet direct door, geef aan mijn impuls gehoor door het naar omlaag te trekken maar dat gaat mijn wanhoop wekken want het dun en ragfijn hengsel roept in mijn gemoed een mengsel van vernuft en woede op. Net op tijd zet ik dit stop en ik wind het tasje los. Tem ik net zo een kolos?

woensdag 9 april 2014

Irrelevant.

Op de tafel ligt een krant. Ik kan vragen hoe dat komt, raadpleeg daarbij mijn verstand dat al veel heeft opgesomd: Zo is daar de zwaartekracht ervoor zorgend dat hij wacht waar ik hem heb neergelegd op een plek aan mij gezegd. Maar natuurlijk ook de inkt en de wens dat niet verzinkt in de anonimiteit een nogal verrassend feit. Soms leg ik ook geen verband. 't Is voor mijn oog irrelevant.

Snoer.

Altijd ben ik aan het rijgen, woord aan woord en daad aan daad. Dat brengt mij vaak aan het hijgen maar het geeft een resultaat: Zo kan ik mijzelf verkrijgen, en zelfs invloed, vroeg of laat, zeker als ik kan verzwijgen dat het afhangt van een draad. Mocht men die aan 't breken krijgen weet ik mij direct geen raad want dan zal de kans gaan stijgen dat het snoer niet meer bestaat dat ik nu nog neem als eigen en voorgoed verloren gaat.

Troebel water.

Ik heb dingen opgedist en mij daarin vergist alsof ik niet langer wist dat mijn geest substantie mist. Deze heeft daarop beslist dat hij vast is als een kist en de sporen uitgewist van zijn aard die slechts verkwist en in mijn gewrichten gist. Hij heeft al te lang gesist zodat hij na veel getwist, tengevolge van een list, is geeindigd in een mist en in troebel water vist.

dinsdag 8 april 2014

Zojuist.

Alles blijft alleen maar denken,
of ik het nu geloof of niet.
Hieraan kan ik aandacht schenken
om te zien hoe dat geschiedt.

Ik kan zeggen: "flauwekul"
maar, gemaakt van 't zelfde spul,
als een droom of fantasie
is het iets wat ik slechts zie.

Daarom ga ik maar naar bed
maar ook dat is als een net
met zijn draden en zijn mazen
waardoor wilde winden blazen
en ik blijf mij steeds verbazen,
alsof het zojuist ging razen.

Schoven.

Bij mij komt van alles op,
continu en haast nonstop:
Horden beelden in galop
en de dreiging van de strop.

Soms een ronde regendrop
of de pointe van een mop,
de massieve ossekop
of een roosje in de knop.

Veel gaat mij nog steeds te boven
zoals sneeuwval in de oven.

Dat besluit ik maar te geloven
en ik voeg het toe aan schoven
van verzamelde gedachten
die al op mijn terugkeer wachten.

Voorstelling.

Als ik naar een film kijk
toont zich menig koninkrijk
maar dat is gemaakt van licht
en dat is een mooi gezicht.

Soms vertoont zich ook een ramp
bij de gratie van de lamp
die in  de projector brandt,
doorgaans aan mijn achterkant.

Deze lamp ben ik hoogstzelf
maar als ik wat dieper delf
merk ik dat ik ruimte ben
waarin ik de lamp herken
en de film en het verhaal
samen met de hele zaal.

Meer dan.

Ik denk meer dan ik vaak denk:
soms verzin ik een geschenk
dat ik graag zou willen geven
maar dat duurt meestal maar even.

Dikwijls wordt het snel een boek
dat ik meeneem op bezoek.
Dit heeft meer dan slechts een hoek
en de ruitjes op de doek
waarmee ik een glas droogwreef
blijf ik zien zolang ik leef.

Als ik spreek van deze dag
maak ik van een ding gewag
maar het heeft miljoenen kleuren
die ook in mijn geest gebeuren.

Het goede nieuws

Stel je voor dat'k  mij vergis:
heel het leven vat ik mis.
Alles wat ellende lijkt
is alleen verkeerd geijkt
en wat ik bereiken wil
is beschikbaar, kalm en stil.

Al mijn zorgen zijn een gril
in een wereld, eeuwig pril.
Zij verschijnen door een bril
die ik niet verliezen wil.

Soms gebeurt dat en ik tril
maar alras blijk ik de spil
van een wiel, oneindig gaaf,
die blijft rusten in de naaf.

Wakker.

Waar 't om gaat is het ontwaken
en men roept dit van de daken.
Toch kan ik hiervoor niet kiezen
ook al kan ik slaap verliezen.

Dat neem ik tenminste aan
want ik weet niets van het bestaan
van wat ik niet kan gadeslaan
als bij de keerzij van de maan.

Dus ben ik altijd al wakker,
of ik dit nu wil of niet.

Soms als held en soms als stakker,
met een kluitje in het riet,
is dit nochtans voor de bakker
en zing ik het hoogste lied.

Onbegonnen.

Ik kan denken aan een knal
als het begin van het heelal
of in plaats daar van aan het Woord
en daaruit komt alles voort.

Dit zijn twee ideeen
met daartussen brede zeeen
en een wereld van verschil
waaraan ik veel tijd verspil.

Maar zij hebben iets gemeen
en zijn in dit opzicht een:
beide spreken van begin
want dat geeft hun inhoud zin.

Maar de tijd is nooit begonnen.
Daarom zijn ze slechts verzonnen.

Luik.

Als ik het woord "zelf" gebruik,
refererend aan een kruik
en ik noem daarbij zijn buik
blijft het ding toch als een luik
openstaan voor elk gebruik
en fungeert in die zin puik.

Maar ik weet niet wat ik voel
noch wat ik ermee bedoel
als ik over "zelf" spreek
want het stroomt weg als een beek
en begint direct te ebben
als ik het een keer wil hebben.

Ik kan het alleen maar zijn
maar dat voelt als een ravijn.


Orde en chaos.

Chaos lijkt mijn eeuwig lot.
Die drijft met mijn wens de spot
om wat orde aan te brengen
door steeds weer dooreen te mengen
hoog en laag, satijn en vod.
Daardoor blijf ik dwaas en zot.

Maar nu neem ik een besluit
en kies een instantie uit
waar ik mij kan richten tot
en dat punt dat noem ik God.

Alles krijgt daardoor een plaats.
Soms rijd ik een scheve schaats
bij de gratie van een lijn,
feilloos recht en soeverein.

Te niet.

Ik heb naar het zelf gezocht
en 't nog altijd niet gevonden
op de eindeloze tocht
waarop ik mij heb gezonden.

Ik kan niet kijken om een bocht
om mijn zoektocht af te ronden.
Toch ben ik eraan verknocht,
ook al kan ik mij verwonden.

Het zal altijd weer verzwinden
want ik kan het nimmer vinden.

Stel je voor dat het er is,
als een pudding op de dis,
waar is het dan wat dit ziet?
Het te zien doet het te niet.

vrijdag 4 april 2014

Op niets.

Ik zit gevangen in een val
en zie een afgrond overal.
Als een strootje in de stroom
drijf ik weerloos uit de droom,
die ik nog dit leven noem,
naar het eind van eer en roem.

Weldra zak ik in de aarde
en laat gaan wat ik vergaarde.
Dit heeft dan niet langer waarde
en ik volg die mij ooit baarde
naar de oever van de Lethe
opdat ik mij snel vergete.

Alles loopt steeds uit op niets.
Zonder dat is 't leven kitsch *).


*):  Milan Kundera: "De ondraaglijke lichtheid van het bestaan".

dinsdag 1 april 2014

Gast.

Wanneer ik een gast ontvang
is 't wellicht voor levenslang
en misschien blijkt hij een slang
of een touw waaraan ik hang.

Dit is niet wat ik verlang
dus ben ik niet zomaar bang.
Ik ga liefst mijn eigen gang
en behartig mijn belang.

Dit is om contact te hebben
maar tegelijk ook vrij te zijn,
niet te vallen in de webben
van een spinsel vol venijn.

Maar wie weet ben ik zijn val
met tentakels overal.

Uniek.

Als ik graag uniek wil zijn
is dat niet zo'n grote kunst
want ik heb mijn eigen pijn
en sta nochtans in de gunst
van wat wind en zonneschijn
en ben 's ochtends vroeg het dunst.

Dit is niet zo speciaal
maar toch heb ik mijn verhaal
dat mij past als een foedraal
en daarzonder blijf ik kaal,
als een blank en hard skelet,
liggen op een knekelbed,
onderworpen aan een wet
die mij op mijn nummer zet.