zondag 30 september 2012

Verslag.

Ik ben geworpen op een strand,
daar is van alles aan de hand.
De hele wereld staat in brand
en ik daarbinnen, falikant.

Er valt hier niets te blussen
want het water wolkt intussen
in het zwerk met losse lussen
slechts om mij vaarwel te kussen.

Ik ben panisch, niet te sussen,
kijk vertwijfeld naar de mussen
die vervliegen aan de rand
van het losgeslagen land.

Onbeholpen, klaar met klussen,
grijpt mijn hand een beetje zand
en uit omgevallen bussen
stroomt naar buiten mijn verstand.

Maar dan zie ik het verband
tussen de stranden en mijn ogen
die mij niet hebben bedrogen,
kijkend uit de binnenkant:

De hele wereldwijde zee
komt slechts met mijn ogen mee
en het bulderen van vuur
heeft slechts in mijn oren duur.

De vele walmen zonder keus
worden geroken door mijn neus
en wat ik proef is zonder sprong
niet te scheiden van mijn tong.

De korrels waar mijn hand door woelt
worden door mijn hand gevoeld.
Die dingen neem ik een voor een
en kneed ze tot geheel ineen.

Dat noem ik mijn ervaring
en neem dit als verklaring
voor hoe ik mij dan voel,
waarop ik wring en woel.

Vanuit een verzonnen stoel
wordt dit geweten zonder doel.





Veters.

een navertelling. *)

Een grote meester, welbekend,
hield een bijeenkomst in een tent.
Men was van verre toegestroomd
en had sinds lang van hem gedroomd.

Sam was van extra ver gekomen
en had een voettocht ondernomen
om de grote man te zien
en nog zei hij: " 't Is meer dan ik verdien."

Bij de bijeenkomst keek hij naar beneden
terwijl de tellen een voor een vergleden.
Toen het voorbij was had hij niets gevraagd
en Moos vroeg: "Waarom heb je 't niet gewaagd?"

"Ik zag genoeg", zei Sam terwijl hij op blikte,
"ik zag hoe hij zijn veters strikte".


*): Naar Martin Buber's "Chassidische Vertellingen".

Spiegel.

Ik maak alles dubbel:
geschitter en gestrubbel
en het wijdste vergezicht
treden bij mij in het licht.

Ik ben ieders vriend
en maak blindheid ziend
door de intrinsieke grap
waarmee ik tot hen stap.

Zij kunnen zich nooit zien,
dat is nu juist waar ik toe dien.
Zo geef ik hen de hele tijd
een vleug identiteit.

Toch is dit nooit reëel
maar enkel visueel.

zaterdag 29 september 2012

Gevonden.

Eens, op een nacht,
zat ik gevangen in een schacht:
ik was omhoog gestoven
maar kon niet door naar boven
en toen ik naar beneden keek
werd ik misselijk en bleek
want ik zag een diepe oven,
ook al kon ik het niet geloven.

Hoe kon ik een uitweg vinden?
Al mijn gidsen waren blinden.
Ik was omsingeld en verloren
en goede raad liet zich niet horen.

Ik was doordesemd door de angst,
die duurt in zo'n geval het langst.

Zo had ik toch nog iets gevonden
waarin ik mij kon gronden
en toen ik dat wat langer deed
was daar een vergeten leed
dat zelf van geen zorgen weet
maar enkel maar kan bloeden
uit onvermoede vloeden
en voor val behoeden. 

Dichterbij.

Soms moet ik wijken voor bederf
en kan het lijken dat ik sterf.
Ik moet verlaten huis en erf,
kan zelfs niet klampen aan een nerf.

Dan krijg ik een goed bericht:
de ziekte is weer uit het zicht.
Dus heb ik weer respijt
en voor hernieuwde actie tijd.

Met frisse moed en opgelucht
kan ik terugzien op een klucht.

Wat mij hierbij dan ontgaat
is dat mijn laatste uur nog staat:
ondanks mijn rijke dromen
is het dichterbij gekomen.

Gezien.

Ik ben verwikkeld in een strijd
waarvoor vereist is al mijn tijd.
Dit duurt nu al een eeuwigheid
ondanks alle list en vlijt.

Ik durf die maar niet op te geven
want dan vrees ik voor mijn leven.
Ik blijf nieuwe plannen weven,
zelfs al is het maar voor even.

Het is dus leed waar ik toe dien
maar dit wordt niettemin gezien,
al weet ik niet uit welke post.

Zo wordt het oerwoud, dicht bebost,
uit de waan compleet verlost
zonder dat dit moeite kost.

vrijdag 28 september 2012

Diepte.

Ik loop kriskras door het land
met een kompas in mijn hand.
Soms sla ik linksaf, dan weer rechts-,
en denk: "ik heb die keuze slechts".

Toch kan ik ook eens blijven staan
en laten wentelen de maan
langs de lichte sterrenbaan.

Ik kan mijn plannen laten gaan,
ze weg zien drijven, hiervandaan,
en ontwaken uit mijn waan.

Als ik dan zak door de kanalen
kom ik uit in lege zalen,
in een ruimte, onbetreden,
waarin de richtingen vergleden.

Hartslag.

Heel het leven kent de maat
die mijn hartslag altijd slaat.
Hij begeleidt mijn raad en daad
en mijn adem die maar gaat.
Hij is daar bij goed en kwaad
en komt tot nu toe niet te laat.
Als hij ooit verloren gaat
val ik direct ook van de graat.
Zo is hij drager van mijn staat
en brengt kleur op mijn gelaat.
Dankzij hem hoor ik geblaat
en zie de vakjes in een raat.

De meeste tijd vergeet ik hem
tot hij gaat drukken op de rem.



donderdag 27 september 2012

Stereometrie.

Ik kan kiezen voor de breedte
om daarin oeverloos te vloeien,
soms ten koste van een vete
waar ik wel doorheen kan groeien.

Of ik kan voor de hoogte gaan
om mij daarin te verslaan:
telkens nieuwe vergezichten
waarvoor de oude zwichten.

Tenslotte kan ik afstand nemen.
Dan zie ik hoog en breed tegelijk.

Het is als bij het ramen zemen:
als ik naar de emmer reik
en dan weer voortga om het huis
sla ik in elk geval een kruis.


Reservoir.

Ik ben gemakkelijk te deren,
moet mij dan telkens corrigeren
om niet vinnig terug te slaan
maar om mijn gram te laten staan.

Mij ontbreekt een reservoir,
gevuld met liefde, kant en klaar.
Het is zaak dit aan te boren,
dan zou niets mij kunnen storen.

Als ik mij aan die taak kon wijden
kon ik door alle dreven rijden
en hoefde niets meer te vermijden.

Als iemand mij dan nog wou snijden
of mij in mijn vaart wou stuiten
gutste liefde gelijk naar buiten.

woensdag 26 september 2012

Hap.

Soms voel ik mij verveeld
en de wereld lijkt vergeeld.
Alles raakt bedekt met eelt
als de tijd wat nieuw is steelt
en er zakt een grauwe sluier
voor mijn ogen als ik kuier
door een voorraad van gebruiken
die niet al te fris meer ruiken.

Als ik dan in een appel bijt
splijt ineens de tijd:
ik heb dit duizendmaal gedaan
maar de hap groeit niet meer aan
en dit vruchtvlees schittert wit
voor het eerst op mijn gebit.



Verf.

Stel, ik had een pot met verf,
oneindig diep, vrij van bederf.
Daarmee zou ik de wereld verven,
alle hoeven en hun erven.

Ik kwastte lustig erop los,
verfde dieren in het bos,
nam het hooggebergte mee
en de oeverloze zee.

Maar 't zou niet lukken met de lucht -
mijn kleurstof zou weer vallen
en mijn pogen zou een klucht
en een afgang zijn voor allen.

Ook kan verf zichzelf niet verven
zoals sterven niet kan sterven.

dinsdag 25 september 2012

Pas op de plaats.

Ik denk dat ik een pad bewandel
dat mij voorschrijft hoe ik handel
maar in feite is dit beeldspraak
wat ik vergeet, zoals zo vaak.

Wat zich uitstrekt in de tijd
is in werk'lijkheid geen feit.
Toekomst is verwachting,
ongeacht mijn achting.

Zo is ook het lang verleden
een herinnering in 't heden
waardoor dus het hele pad
meer iets weg krijgt van een gat
waarin de riten en de zeden
uit zichzelf naar voren treden.

Masoch.

Dit leven staat mij heel niet aan
omdat ik in de fout kan gaan
wat resulteert in slecht bestaan
waar niets van wordt afgedaan.

Daarom blijf ik naarstig zoeken
en kijk nog steeds om alle hoeken
of ik niet eindelijk toch vind
een plek waar al dit leed verzwindt.

Maar misschien is het niet waar
en overdrijf ik enkel maar:
ik laat mijzelf zwoegen
uit een heimelijk genoegen
dat zich in de ploeg verbergt
en van alles van mij vergt.

maandag 24 september 2012

Heden.

's Levens loop.

Alles kent zijn exposé
waarin de buit wordt uitgestald.
Dan komen er processies mee
waarin men opstaat en weer valt.

Het stuk glijdt verder als een slee
totdat het samen wordt gebald
en het als een vrucht gedwee
in de goede aarde valt.

Al dan niet geregisseerd
wordt dit gelijk geregistreerd.

Zo blijft het hangen in't geheugen
dat virtueel is als een leugen.
Het is een spel in vijf bedrijven
zonder klei om in te schrijven. 

Deductief of inductief.

Ooit werd de werk'lijkheid verklaard
van binnen gaand' naar buiten.
Er was een Schepper met een baard
Die geen grens vermocht te stuiten.

Of het was bewustzijn zelf
met als kleding het gewelf
waartegen duizend dingen
het met een rondedans omvingen.

Een tijd geleden sloeg het om:
nu is het leven mist
die op de aardkorst gist,
die koppig blijft en stom.

Maar of het aarde is of aard,
zij blijven beide onverklaard.

zondag 23 september 2012

100 %

Hoe vaak ben ik niet afgedwaald
naar dat wat er niet is.
Ik heb mijzelf alsmaar onthaald
op menige geschiedenis.

And're ruimten, and're tijden
die door mijn bewustzijn glijden
vormen aldus het toneel
waarop ik alle spelen speel.

Door die vergezochte dromen
heb ik mijzelve beetgenomen
want ik heb ze niet herkend
als een product van dit moment.

Word ik ooit nog eens een vent,
enkel nu, honderd procent?

 

Aandacht.

De zon geeft licht en schijnt alom,
tegelijk is hij ook warm.
Terwijl ik tot bezinning kom
strijkt er een vlieg neer op mijn arm.

Er is een drift om toe te slaan
maar de tijd houdt even aan
waardoor er ruimte overblijft.
Ik zie hoe hij zijn vleugels wrijft.

Dit is zo zichtbaar als de zon
en maakt direkt ook warmte vrij
die opwelt uit dezelfde bron
van aandacht, zo nabij.

Het slaan blijft achterwege
en liefde viert de zege.



zaterdag 22 september 2012

Ontplooid.

Het is rustig in dit huis
en de dingen liggen kuis
op hun nieuwe dag te wachten
zonder zorgen of gedachten.

Het wordt langzaam licht
omdat de zon haar taak verricht.
De nacht is weer opnieuw gezwicht
en verdwijnt nu uit het zicht.

Maar dat staat los van deze vraag:
"Wat moet ik nu gaan doen?"
Die is er gister en vandaag
maar zal ooit slijten als een schoen.

Dan is de wereld niet meer vaag
maar ontplooid als een blazoen.

Verblinding.

Men breekt zich altijd nog het hoofd
over bewustzijn en materie.
Er werden oplossingen beloofd
maar dit blijft nog een mysterie:

De ene hier, de ander daar,
geheel verschillend van elkaar,
hoe kan de geest dan kennen
of het lichaam laten rennen?

Het zoeken naar verbinding
is echter verblinding:
die kan er helemaal niet zijn
want beide zijn hetzelfde ding
ontheven aan de pijn:
geest en dingen zijn dezelfde schijn.


Cliché.

Er zijn veel gedachtenwallen
die mijn frisse blik vergallen.
Zij bewerken met hun allen
dat ik in de pijn blijf vallen.

Niets kan hen schijnbaar deren
want zij blijven fascineren
en van allerlei beweren
waardoor ik hen blijf eren.

Het gaat er nu op lijken
dat ik nog slechts kan kijken
naar hun komen en hun gaan
zonder bij hen stil te staan.

Dan blijkt het steeds dezelfde zee
waardoor zij worden tot cliché.




vrijdag 21 september 2012

Herfstevening.

Heden is de herfst begonnen
maar het voorjaar is al daar.
Al is de zomer overwonnen
neem ik toch een teken waar
van een terugkeer van het licht
zelfs al raakt het uit het zicht.

Langzaam valt de lange nacht
en de tinten worden zacht
maar er is iets dat al wacht
wat dichterbij is dan ik dacht.

Het belooft een verre luister
en een nieuwe lente bruist er
waar verbroken wordt de kluister:
morgen wordt het trager duister.*)


*) Op het noordelijk halfrond
   wordt het in de herfst steeds
   minder snel donker.

donderdag 20 september 2012

Drie manieren.

Er zijn drie manieren om te helpen
en het wereldleed te stelpen.

Je kunt worden als een koning
met de aarde als je woning.
Die maak je vervolgens schoon,
ieder krijgt daarin zijn loon.

Of je kunt een veerman zijn.
Dan draag je dezelfde pijn
als de and'ren in de boot
en je meêgevoel is groot.

Tenslotte nog als schaapherder:
je helpt de and'ren verder
en gaat pas dan naar bed
als je schapen zijn gered.

Zilvermaan.

Ik zie hem aan de hemel staan:
de volle ronde zilv'ren maan.
Hij reist altijd met mij mee,
trekt aan het water van de zee
en zijn schijnsel valt gedwee
op een continent of twee.

Hij verzilvert de rivieren,
blinkt in ogen van de dieren,
wordt gezien ook door de mieren,
is menstruaties aan't bestieren,
schijnt op lava en op ijs
en verlicht het nachtpaleis.

Hij ziet bloedige taaf'relen,
dolle honden en minstrelen,
gaat bij het zinken gelen
en is een reddingsboei voor velen.




Gerecruteerd.

Ik ben gerecruteerd
en daarmee getreden
in een leven afgekeerd
van een vormeloos verleden.

Mijn lichaam is een uniform
waarin ik door de ruimte storm.
De tegenwind is soms enorm
maar die drukt mij in mijn vorm.

Het is nu zaak dat ik mij voeg
want ik sta onder een tucht.
Ik heb van alles voor de boeg,
zo doet de ronde het gerucht.

Maar onverwacht en vreemd genoeg
voel ik mij daardoor opgelucht.

maandag 17 september 2012

Vier.

Hoe lang ben ik nu al hier
en uit welke eeuwigheid
kijk ik in de tijd?

Zonder oordeel, met plezier,
balsem ik het feit
dat zich aandient zonder strijd.

Ik neem nog maar een bier,
dan heb ik wat respijt
voordat een flits de wolken splijt
en met felle zwier,
mijn waardigheid ten spijt,
zich aan mijn einde wijdt.

Alles wat ik nu belijd
is het leven dat ik vier.

Ongedwongen.

Buiten ligt een kei,
ik zie hem door het raam.
Nu bouw ik aan mijn huis erbij
waardoor hij binnen komt te staan.

De kei blijft zelf intussen vrij
en trekt zich hier niet veel van aan.
Hij heeft zich dan ook niet verplaatst
en ligt daar nog als laatst.

Zo zie ik heden nog de zon
of een oude regenton.
Zijn zij buiten, zijn zij binnen?

Er valt van alles te verzinnen
maar het ligt niet in de aard der dingen
dat men ze peilen kan of dwingen.

Schouwspel.

Ik laat mij telkens weer verleiden
om uit dit moment te gaan.
Dit voert mij naar verre weiden
waar mijn welzijn zal vergaan.
Er ontstaat onnodig lijden
en een donk're tijd breekt aan.

Daarom nu dan opgelet:
ik verbreek die oude wet
en word wakker hier en nu,
zelfs verzakend mijn I.Q.

Wat ik zie is ongeboren
en kan dit toezien niet verstoren.
Zowel voldoening als berouw
neem ik thans in ogenschouw.

zondag 16 september 2012

Wellen.

Ik heb mij in mijn zijn vergist
en dacht dat het dit lichaam was.
Na vele jaren zie ik pas
dat ik dit niet beter wist.

Nu is mijn lichaam een signaal
waarom ik heenweef een verhaal
met een wisseling aan klachten,
siddering en krachten.

Hetzelfde geldt voor mijn gedachten
die trouwhartig op mij wachten:
zij zijn uit zichzelf vrij,
onbezoldigd, niet van mij.

Wie ben ik dan wel?
Weten die uit weten wel.

Kattengeluk.

Ik aai mijn katje als ik buk.
Wat heeft dit dier geluk!
Het is geboren met een vacht,
zo poezelig en zacht.
Het heeft donzen pootjes.
Daarmee geeft het stootjes
op mijn warme knie
terwijl ik op zijn rugje zie
dat ik weer ga aaien
en laat zijn nagels graaien.
Het mag mij gretig paaien.

Zonder er omheen te draaien
wil ik dit aantal woorden zaaien
voordat de tijd komt maaien.

zaterdag 15 september 2012

Gemiste kans.

Ik neem afscheid, mis een kans
op een nachtelijke dans.
In plaats daarvan fiets ik eenzaam
op mijn oude fiets naar huis.

Casanova noemt dit blaam,
voor Don Juan is dit niet pluis.
Het is te veilig en te eerzaam
en gesloten als een kluis.

Ik zit nu stil tussen mijn spullen
die dit commentaar onthullen:

"Ook al doe je rare dingen,
dat verstoort niet onze kringen.
Wij zijn het die je dans vervingen,
luister goed en hoor ons zingen."

Extra uur.

Ik word wakker, zie niet goed
hoe laat het nu wel is.
De slaap zit mij nog in het bloed
en daardoor ben ik niet gewis.
Het is nog donker en bewolkt
terwijl een mist mijn geest bevolkt
en daardoor denk ik: "kwart voor negen"
want dat komt mij ook gelegen.

Maar dan zie ik onverwacht:
"het is nog maar kwart voor acht!".

Ik heb ineens een uur gekregen,
een uur voor nieuwe wegen,
en werden er direct geregen
woorden die de damp ontstegen.

Gevallen.

voor Riëtte van der Plas.

Ik heb nogal een hoge fiets
en moet er dus aan denken
dat, als ik afstap, iets
voorkomt dat ik ga schenken
een valpartij op straat.

Maar ach, het is te laat:
bij het afscheid nemen
val ik van mijn toren.
Ik sta niet op mijn benen
en moet je nu gaan storen.

Want ik tuimel niet alleen
maar val over je heen.
Je vergeeft mij, lief, sereen,
ofschoon je viel op harde steen.

Bron.

Ik denk aan het verleden:
het is niet meer dan dat.
De tijden zijn vergleden
en er gaapt nu een gat.

Mijn hand was net een vuist,
nu ligt de palm open.
Hij was er nog zojuist
en is nu weggelopen.

Wat geweest is keert niet weer.
Gebeurt iets immers nog een keer
dan kan men dat toch tellen.

Zo blijven dingen wellen
uit onbegonnen bron
die ook herinnering gewon.

Af en aan.

Alle levens blijven glijden,
elke tel is er weer een.
Niet te stuiten zijn de tijden
en zij vlieden alle heen.

Elk verzet is dus onnodig
en de zorgen overbodig
want zij kunnen dit niet keren
of de ondergang bezweren.

Maar tegelijk komt alles op.
Uit een zaadje komt een krop
en een sijsje uit een dop.
Zo kom ook ik weer uit het slop.

Dit kan ik allemaal beweren
zoals ik nu kan constateren.

Hoe.

Ik weet weliswaar dat ik weet
maar ik weet nooit hoe.
Er zijn gegevens bij de vleet,
zij vloeien mij uitbundig toe.

Of het een palm is of komeet,
een dinosaurus of een koe,
geheel aanwezig en ontkleed
worden zij zichzelf nooit moe.

Zij doen zich alle aan mij voor,
verrukken dan mijn oog en oor,
dansen gewoonweg in het rond
of staan stevig op de grond.

Ik hoef het hoe ook niet te weten
als ik mijzelf maar kon vergeten.




vrijdag 14 september 2012

Zonder respijt.

We zitten in een vriendenkring,
't gesprek gaat heen en weer
en menige herinnering
komt niet op voor de eerste keer.

Dan komt er na de rijstebrei
een prachtige fles wijn erbij.
Men kletst zich op de dij
en schatert vrij en blij.

Dit is een groot genoegen
maar dan, net als in kroegen,
is het plots'ling sluitingstijd
en de nacht opent zich wijd.

Zonder dralen en respijt
is de oneindigheid een feit.

donderdag 13 september 2012

Baton.

Soms maak ik een schokje,
en zwaai ik met een stokje.
Dit is een kaal beschrijven
van wat ik kan bedrijven.

Dit sluit echter niet uit
dat op een zilv'ren fluit
iemand dan ineens gaat spelen
en klanken zich verdelen.

Zo maak ik als dirigent
van geluid een monument
dat zich op een maat afstemt
die de hele wereld temt
en dit stokje, zelf van hout,
maakt van loden lasten goud.


Zonnestraal.

Verkerend in de ban
van angsten wil ik streven.
Gevangen in dit plan
val ik door het leven.

Verlangend naar geschiedenis
die leesvoer voor de lieden is,
die smullen van verhalen,
verzamel ik mijn kwalen.

Toch raak ik soms de draad wel kwijt.
Dan komt er stilstand in't verhaal
en een gouden zonnestraal
heft het moment uit het foedraal
van de gespreide tijd
en vormt het om tot eeuwigheid.

woensdag 12 september 2012

Pardoes.

Ik ben nu weer gaan weten
wat ik was vergeten.
De tijd is nu gewist
dat ik mij heb vergist
en opgeklaard de mist
die lag op wat ik wist.

Het is dit huidige moment
dat tijd noch oorsprong kent.
Het is slechts uit zichzelf gemaakt,
pardoes en poedelnaakt.

Smaragd en amethist
liggen weer onbetwist
in dieptes, ongemeten,
vol sterren en kometen.


dinsdag 11 september 2012

Bezigheden.

Wat er altijd alleen maar is,
is deze gebeurtenis.
Dit is dit schrijven en begrijpen
dat geen tijd heeft om te rijpen.
Het is zo onmiddellijk
dat het voorafgaat aan geluk.

Als ik het zie ben ik te laat
want het is dan al voorbij.

De nachtegaal die slaat
is maar een idee van mij
en ik luister naar zijn zangen
door een roes bevangen.

Ik ben mijn geest aan het behangen
met een eindeloos verlangen.



Interruptie.

Het leven gaat voortdurend door
en brengt zijn zorgen met zich mee
die zich voegen in een koor
als het ruisen van de zee
dat soms wegvalt zonder spoor
in een onverwachte vreê.

Zo'n situatie deed zich voor
toen ik om tien voor twee
op een trap een fles met chloor
stootte van een tree.

Dit stond in geen verband
met bezinning of verstand.
Als een oude krant
viel de toekomst uit mijn hand.

maandag 10 september 2012

Werkeloos.

In de milde avondlucht
slaakt de wind een lichte zucht
en kleuren wolken goud
boven 't stadse stenenwoud.

Aan de kade staat een jongen,
doet een visje aan een haak.
Tevergeefs heeft het gewrongen
en gehapt nog met zijn kaak.

Terwijl het zachtjes tegenspartelt
wordt het langzaamaan gemarteld
om in het water als een aas
op te gaan in stervenswaas.

Werkeloos, zonder verstand,
staat de hemel nu in brand.





Sterren.

Ik sta hier langs de snelweg
en kijk naar het verkeer.
Zonder nader overleg
razen auto's heen en weer.

Zij leggen elk hun afstand af
met de snelheid van een speer
van hun wieg tot aan hun graf
en zijn daarna zichzelf niet meer.

Het wordt alleen wat raar
wanneer ik in de hemel staar.
Onder dezelfde wolken
reden vroeger and're volken
met helmen, schild en baarden
gezeten op hun paarden.

Daarboven staan de sterren
die niemand ooit de weg versperren.


zondag 9 september 2012

Tegenslag.

Ik heb mijn kansen niet gepakt
en daardoor kwam er geen contract.
Mijn paleis is nu verzakt
en mijn vliegmachine plakt.

Alles is mislukt, verdorie,
in de asbak ligt mijn glorie.
Nergens vind ik nog victorie
en er huist stof in elke porie.

Dit is een lange dag
vol hindernis en tegenslag.
Het is dat ik niet kniezen mag
want anders ging ik overstag.

Het staat mij vrij dat ik toch lach
en daarvan maak ik nu gewag.

Herkenning.

Laatst kwam ik een dame tegen.
Haar haar zat in een mooie wrong.
Haar blik was als een bloesemregen
die mijn hart en ziel doordrong
en heel haar wezen was een zegen
die om mij heen gleed als een tong.

Dat maakte mij verlegen
ofschoon ik ook dacht aan een sprong.

Ik heb haar niet gekregen
omdat ik schitterde noch zong.
Zij is aan mijn greep ontstegen
omdat ik naar haar hand niet dong.

Maar dat geeft niet want ik zag
dat zij mijn geest is en mijn lach.

Vergeving.

een navertelling.*)

Een man had ooit berouw
van wat hij had bedreven.
Hij stond nu in de kou,
geen hoop was hem gebleven.

Dus ging hij maar ter biecht,
al was't niet zonder beven
want als je dan nog liegt
verlies je't tweede leven.

Toen hij daar alles had verteld
wachtte de ander even
en heeft hem toen gemeld:

"Je zult worden vergeven.
Alles is weer goed
als je het niet meer doet."


*): Martin Buber, 
    Chassidische Vertellingen.

Te boven.

Ik kan aanvaarden of verwerpen,
dat staat mij altijd vrij,
iets verzachten of verscherpen,
in 't midden of ter zij.

Maar wat ik ook beleef
of uit alle macht weerstreef:
het is alreeds gegeven
en leidt zijn eigen leven.

Het is als met het geloven
aan God of Sinterklaas:
al wil ik hen niet loven,
zij zijn mij toch de baas.

Zij gaan die keus te boven,
ongrijpbaar als een waas.



vrijdag 7 september 2012

Vrije val.

Dit grondeloos bestaan
blijft zich maar ontvouwen
zonder ergens heen te gaan.
Daar kan ik op vertrouwen.

Een eind eraan is niet te vinden
en evenmin begin.
Onvindbaar als de winden
zit ik er altijd in.

Zo blijf ik steeds maar vallen
maar kom nooit op een bodem aan.
Anders dan bij tennisballen
is hier geen racket om te slaan.

Open ruimte zal niets doen,
omvat alles als een zoen.


donderdag 6 september 2012

Hart.

voor Pamela Koevoets.

Ik ben nog steeds gevangen
of raak opnieuw verstrikt
in netten van verlangen
of een oud conflict.

Wat ik ook mag beweren,
ik ben te agiteren.
Ik wil mij niet bezeren
en blijf mij dus verweren.

Hoe weet ik dat ik lijd?
Een ding is er altijd:
dat is een open wond,
gevoelig en gezond.

Het is het rauwe hart
dat vreugde kent en smart.

woensdag 5 september 2012

Paden.

Waarom toch al dit klagen
en altijd maar weer vragen
als dingen gaan verdwijnen
en vreugde wijkt voor pijnen?

Want de eb komt na de vloed
en slecht volgt soms op goed.
Verlies en winst vormen een stoet
die mij onverhoeds begroet.

Als ik mij met dit lot verzoen
hoef ik verder niets te doen.

Het is een wisseling van richting
die zich voordoet tot mijn stichting.
Zonder verdere verplichting
biedt het paden naar verlichting.





dinsdag 4 september 2012

De relikwie.

een navertelling.

Een moeder had een zoon
die verre reizen maakte.
Zij was een vrouw, devoot en vroom,
die naar geen rijkdom haakte.

Maar op een dag vroeg zij hem toch,
voordat hij weer ging reizen,
of hij iets mee wou brengen nog,
zijn eerbied ten bewijze.

Zij vroeg een relikwie
waarvoor zij buigen kon haar knie.
Zo ging de zoon op reis
maar hij kwam terug zonder bewijs.

Hij was het glad vergeten.
Zijn moeder slaakte kreten.
Zij was diep teleurgesteld.
en vertrappelde het smartegeld.

"Denk eraan, al ga je weer,
steek ik mij voor je ogen neer
wanneer je terugkeert in dit land
zonder een teken in je hand."

Dat was haar commentaar.
Kort daarop was hij al klaar
om opnieuw op reis te gaan
en dreef zijn paard de sporen aan.

Hij trok door hoge beren,
zag reuzen en ook dwergen
en bleef langdurig talmen
onder de mooiste palmen.

Hij kwam na lange tijd pas terug,
zag uit de verte al hun woning,
toen hij besefte, scherp en vlug:
"ik ben vergeten de beloning!"

Toen zag hij naast zich op de grond
het karkas van een hond.
Hij nam daarvan een tand
en legde daarom een verband
van prachtig goudbrokaat.
Zo was het toch nog niet te laat.

Hij drukte 't pakje in haar hand
en zei: "Dit is de Boeddha's tand!"
Zijn moeder heeft toen lang geschreid
en zich met hart en ziel gewijd
aan deze grote kostbaarheid
en was al snel daarna bevrijd.





Waas.

Laatst stond ik in de kamer
met in mijn hand een hamer.
Vroeger was dat met een pan
en ieder die maar binnenkwam
kreeg daar uit te eten
maar dat is nu vergeten.

Gebruiken zijn versleten,
niemand zal het ooit nog weten.

Wat ben ik toch een dwaas
dat ik nog voortleef in een waas
waarin ik denk dat alles blijft -
dat maakt mij vadsig en verwijfd.

Terwijl ik door mijn dromen raas
breek ik in stukken als een vaas.

Tweemaal een.

Ooit had ik eens een kat,
dat was mijn liefste schat.
Zij kon liggen in mijn armen
en wekte blijdschap en erbarmen.

Soms waste zij mijn baard,
zorgvuldig en bedaard
en was bezoek vertrokken
kwam zij gelijk bij mij hokken.

Nu heb ik dan een tweede,
zacht en rijk als mede,
maar met mijn liefde is iets mis
tenzij het weer dezelfde is
die nu uit and're ogen
mijn ontrouw wil gedogen.

maandag 3 september 2012

Toewijding.

Ik klaag over eenzaamheid,
wil daaruit worden bevrijd,
val u daarom wellicht lastig,
klamp u aan opdat ik vast lig.

Ik weet met mijzelf geen raad,
vertoon te onpas mijn gelaat,
maak van mijn leven een kabaal,
ga met uw aandacht aan de haal.

Als ik u heb leeggezogen
beroep ik mij op mededogen
van het volgende sujet
en blijf rondgaan met mijn pet.

Maar als ik mij aan 't leven wijd
is er voor eenzaamheid geen tijd.

Harmonie der sferen.

Sinds oudsher zijn er die beweren*)
dat een harmonie der sferen
zich in ons en om ons weeft
als muziek in al wat leeft.

Wij kunnen die alleen niet horen
want wij zijn er in geboren
en beleven die ook nu
want haar spel is continu.

Als wij ooit komen te sterven
zullen wij haar ook niet derven
want de toekomst zal haar erven.

Niets kan dit spelen evenaren
maar het dempen van de snaren
kan als klank zich openbaren.


*): o.a. Pythagoras.

Geschil.

Twee mannen wijzen naar de maan
die op and're plaatsen staan:
de een wijst uit het zuiden,
de ander uit het noorden.
Daardoor verschillen de geluiden
en krijg je zeker woorden.
Zij vechten voor hun huiden
en zijn bereid tot moorden.

Zij zijn door hun gelijk bezeten
omdat zij zijn vergeten
dat, hoe zij ook te keer gaan,
zij wijzen naar dezelfde maan.

Die maan heeft niemand ooit bedrogen
en flonkert in hun beider ogen.

Lotgenoot of gever.

Wie mij in de wielen rijdt
en mij voortdurend dwarsboomt,
mij belastert zonder spijt
en van mijn pijn en onheil droomt,
mij wil persen tussen platen,
zou ik makk'lijk kunnen haten.

Dit geldt als wet in alle straten
waarop ik mij wel kan verlaten.
Toch heb ik op een dag gedacht
aan iets waardoor ik wacht:

Ook hij is ooit, als ik, geboren,
heeft daar zelf niet om gevraagd,
heeft het paradijs verloren
en wordt door de dood belaagd.

Misschien heb ik zelfs onderschat
die geeft wat ik nog nodig had.

Zon.

In de hemel staat de zon
en laat zijn stralen branden.

Die zijn daardoor de bron
van gloed in alle landen
en ook van alle licht
dat kenbaar maakt de paden.

Hierdoor krijg ik zicht,
hoef niet vergeefs te waden.

Tegelijk blijft hij ongrijpbaar,
is verder niemands eigendom.
Zorgeloos, bereid en klaar
zorgt hij voor de bloei alom.

Deernis, inzicht, zelfbevrijd,
worden zo ten toon gespreid.*)


*): "Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis"
      Johann Wolfgang von Goethe, Faust II.

Zijn, kennen, stromen.

Er is de wereld buiten mij
die mij zomaar is gegeven.
Die is van mijn invloed vrij,
leidt zijn eigen leven.

Door te weten zie ik haar
als een groot, spontaan gebaar.
Deze kennis heeft geen grond
en is volledig afgerond.

Ertussenin wordt er gedacht
en spelen ook de dromen
als ik met mijn daden wacht
en vrij baan geef aan fantomen.

Zijn en kennen saâmgebracht
kunnen ongehinderd stromen.

zondag 2 september 2012

Spaanders.

Orde scheppen geeft mij rust.
Daarom ben ik heel bewust
aan het scheiden en verdelen,
maak een klavier om te bespelen
zodat ik weet dat elke toets
telkens weer zijn klank oproept.

Dit kan leiden tot iets zoets,
als een licht dat, aangefloept,
in een kamer kan gaan schijnen,
lokkend tussen de gordijnen.

Maar bij al dit onderscheiden
kan ik chaos niet vermijden:
spaanders vliegen in het rond
en maken rommel op de grond. 



Herinnering.

Ruimte kan zich niet bewegen:
waar in zou die dat moeten doen?
Toch zie ik op de waterwegen
golven gaan langs mijn galjoen.

Maar dat is gezichtsbedrog:
vele ruimtes zijn't, geregen
aan het koord der tijd.
Mijn geheugen geeft ze zog:
aan isolement ontstegen
lijken zij bewegelijkheid.

Zou er geen geheugen zijn
zou ik van geen ruimtes weten
en ook lief en leed en pijn
zou ik helemaal vergeten.



Magisch.

Hier het centrum, daar de rand,
de binnen- en de buitenkant,
wat ervoor komt en erna,
of ik aankom of juist ga -
dit alles deelt het zijn in twee
en brengt zo zijn problemen mee.

Toch zijn dit slechts ideeën
die, indien niet herkend,
mij doen zwalken over zeeën
waarover ik mijn zuchten zend.

Dit alles is onnodig
en wordt overbodig
als ik ze maar kon laten gaan:
dan werd ik magisch als de maan.

Tijd?

Eerst was er enkel niets
en vervolgens is er iets:
hoe is dit te verklaren?
Geen verstand kan't openbaren.

Vermenigvuldigt men de nul
en men gaat beweren
dat dat geeft enig spul
is dat als een slak met veren.

Dus kan men concluderen:
er is altijd iets geweest.

Of anders kan men leren:
tijd is enkel geest.

De begrippen eerst en dan
kunnen daarmee in de ban.