donderdag 30 april 2015

Wat ik ben.

Al wat is is wat ik ben:
alle dingen die ik ken.
Elk gezicht en elk geluid,
elke huiver op mijn huid.

Stenen in het stof gevallen
en de naamloze getallen
van het aantal sterfgevallen
door de dood, die komt voor allen.

Elke distel in het gras
die er gisteren niet was
en de meester voor de klas
met wat as nog op zijn jas.

En de klank van een trompet
die mij van gemijmer redt.

Weken.

Soms ben ik geheel bevroren.
Naar geen raad wil ik nog horen.
Daarmee sluit ik mij dan af
en voltrek daarmee mijn straf
om geisoleerd te staan
en dan langzaam te vergaan.

Maar als ik er uit wil breken
zal ook dat zich snel gaan wreken.
Te stoutmoedig grijp ik in.
Dat is het eind en geen begin.

Sleutel is steeds tederheid
maar dat vergt gewoonlijk tijd.
Mijn obstakels laat ik weken
en mijn oordeel zal verbleken.

Niet weten.

Af en toe weet ik niet goed
wat het best is om te doen.

Misschien heb ik niet de moed,
trek niet aan de stoute schoen,
om ín ´t volle licht te gaan
en blijf in de schaduw staan.

Maar wellicht is dat wel wijs.
Te halsbrekend is de reis
om die veilig te volbrengen
en moet ik mijn rust verlengen.

Wanneer ik het echt niet weet
brengt dat niet alleen maar leed.
Ik wacht af en houd het open,
zie dan wel hoe het gaat lopen.

Ontvanger.

Ben ik eigenlijk wel vrij?
Heel veel doe ik onder dwang.

Ik sta dikwijls in een rij
en men jaagt mij licht op stang.
Iets te zingen maakt mij blij
maar bepalend is de zang.

Aan de loef of aan de lij
zeil ik al mijn leven lang
aan het spannendste voorbij
want dat maakt mij toch te bang.

Zo zit ik steeds in de tang
maar tegelijk bevalt dat mij
daar ik desondanks ontvang
prijzen uit de loterij.


Reconstructie.

Ik word nog door jou verwend
ofschoon je er niet meer bent
want ik blijf je nu verereren
door je te reconstrueren.

Rustend op een bed van veren
kan geen ongemak je deren
want je bent van geest gemaakt
die door niets maar wordt geraakt.

Maar al lukt me dit ook goed,
toch merk ik dat dit niets doet.

Je ontketent niet de vloed
die gaat golven in mijn bloed,
wanneer ik je in´t echt ontmoet,
en mij voor mijn waan behoedt.






Toedracht.

Ik sprak over geven vrij
als de hoogste deugd.
Zo dus ook begreep je mij
en dat bracht je vreugd'.

Daarop kwam je naar me toe
want je was het zwerven moe,
was op zoek naar wat verzachting
door een simp'le overnachting.

Maar gelijktijdig met mijn lid
rees bij mij verwachting
en ik rekende op dit:
een direct vervulde smachting
en mijn lust verrichtte slachting
op mijn woord, zo stralend wit.

woensdag 29 april 2015

Wie?

Een ding blijft altijd gelijk,
ongeacht wat er gebeurt.
Als ik naar de dingen kijk
wordt een kijkster niet bespeurd.

Zij staan altijd voor mijn neus
en ik heb daarin geen keus.
Maar degene die ze ziet
vind ik in mijn blikveld niet.

Ik neem aan dat ik haar ken
ofschoon ik niet zeker ben
of zij eigenlijk bestaat
ondanks dat ik van haar praat.

Zelfs als ik haar ooit eens zie,
wie ziet dat dan, wie o wie?

Vraag naar zijn.

Steeds weer dringt de vraag zich op
waarom wij er zijn.
Goed geslaagd of in het slop,
er is altijd een gordijn
dat voor ons gesloten blijft,
waarvoor slechts vermoeden drijft.

Iets gaat aan die vraag vooraf.
Dat is ons aanwezig zijn.
't Is als is er een karaf
met daarin daarna pas wijn.

Dit hier zijn is soeverein,
gaat voorbij aan groot of klein.
Zelfs al is het enkel schijn
is ook dat manier van zijn.

dinsdag 28 april 2015

Aan mijn doel.

Ik word dikwijls beetgenomen
door verwachtingen en dromen
en het hebben van een doel.

Dan, beneveld door fantomen,
spring ik op, verlaat mijn stoel
ga vervolgens bijna stomen,
ben beslist niet langer koel
en vergeet geheel te schromen.

Nu, weer wat tot rust gekomen,
heb ik mij dit voorgenomen:
om te blijven bij wat is,
zelfs al is dat een gemis.

Als ik voel wat ik nu voel
ben ik gelijk al aan mijn doel.

maandag 27 april 2015

Of of.

Kan ik van de wereld spreken?
Doe ik dat maak ik die los,
wordt hij als een boom vergeleken
met de bomen in een bos.

Want er is oneindig veel
maar wanneer ik zeg "geheel"
maak ik daarvan gelijk een deel;
als van een spoor pak ik één rail.

Ik sta er toch immers buiten
om tot zijn bestaan te sluiten.
Sluit ik mij er toch bij in,
mis ik afstand en begin.

Of ik kan mijzelf niet vinden
of de wereld moet verzwinden.

All things must pass.

Als ik zeg dat alles goed is
zet ik mij daarmee wel vast:
zelfs al gaat iets grondig mis
is het desondanks geen last
en wanneer ik niets bereik
blijft dat onvoorstelbaar rijk.

Maar als ik mijzelf bekijk
heb ik wellicht toch geen gelijk
want zit ik in zak en as
wil ik dat het anders was.

Maar wellicht is zelfs dat goed,
deze onrust in mijn bloed,
want ook dat is wat gebeurt,
door vooroordeel ongekleurd.

Tasten.

Alles loopt nu tegendraads
en vergaan is al mijn praats
want ik ben van jou gescheiden,
weet niet meer waarheen te rijden
om nog naar je toe te gaan.

Zelfs als je vlak bij zou staan
weet ik toch niet waar dat is.
Zeker slechts is dat ik mis
jouw gezicht,  hier ver vandaan.
Alles lijkt een hindernis.

Door gebrek aan overzicht
tast ik rond nu zonder licht.
Wellicht past dit in een plan
maar daar weet ik dan niets van.

Te braaf.

Meestal ben ik veel te braaf
als ik mijn gevoel nadraaf.

Beter is't als ik mij laaf
aan de stilte, altijd gaaf,
die dit aards bestaan omringt
zonder dat die liedjes zingt.

Deze vindt nergens iets van
en heeft evenmin een plan.
Zij biedt ruimte aan de lust,
maakt zich nimmer ongerust
als geleefd wordt en gekust
want zij is zich niets bewust.

Altijd blijft zij leeg en stil
en verstoken van een wil.

Grondeloos.

Ik ben op zoek naar grond
maar, stel dat ik die vond,
zou ik dan niet terstond
raden weer hoe die ontstond?

Natuurlijk zelf ook uit een grond
en zo is de cirkel rond.
Deze draait altijd maar door
zowel nu als ook hiervoor.

Tenzij dat hij nooit ontstond.
Dan is hij pas waarlijk grond,
volledig onveroorzaakt.

De rest, daarvan gemaakt,
is dan grondeloos daarbij
en dat geldt dan ook voor mij.

Status quo.

De dingen die er zijn
zijn eigenlijk maar schijn.

't Is als bij een regenboog,
zo kleurrijk en zo hoog,
die, wordt het eenmaal droog,
toont dat ik mij bedroog.

Zo ben ik zelf ook saamgesteld
uit mythen, vaak verteld,
waardoor ik ben gaan geloven,
als kwam er iets van boven,
dat ik hier rondloop in een veld
vol passie en geweld.

Maar dat is wat ik wil,
al is het ook een gril.

zaterdag 25 april 2015

Le grande parade.

Ik word bepaald het meest
door 't malen van mijn geest
waardoor er zorg ontstaat
omdat dit mij ontgaat.

Zodra ik dit herken,
als ik in 't heden ben,
zijn zorgen plotsklaps vrij,
en trekken slechts voorbij.

Zij zijn niet meer van mij,
al neemt geen eind hun rij.

Dit lijf, gemaakt van klei,
blijft zitten als een kei,
neemt hun parade af.
Dat is bepaald geen straf.

Armer.

Ik voorzie van commentaar
telkens weer wat er gebeurt
deel steeds in in "hier" en "daar",
wat mijn doen en laten kleurt.

Dit is alles goed en wel
maar wat ik mij zo vertel
is slechts een ideeënspel,
glanzend als een waterbel,
dat mij in illusies stort
van fantomen, lang of kort.

Als  ik mijn verhaal opschort
blijf ik slechts als kijker
en terwijl ik armer word,
wordt dit kijken rijker.

Prijskaartje.

Ik weet wel: de bron van pijn
is steeds mijn aanwezig zijn
want wanneer ik er niet was
gaven angst en zorg geen pas.

Dus is het dit ikgevoel
dat mij afhoudt van het doel
om geheel bevrijd te zijn
van illusie's laatste schijn.

Want dit ik is niet te vinden,
is doorzichtig als de winden.

Dit te zien lost op mijn zeer
want dan ben ik er niet meer
maar er wordt niets uitbetaald.
Niemand die iets binnenhaalt.

woensdag 22 april 2015

Herkennen.

Verder wou ik, verder, verder
want ik vond nog niet mijn herder.

Voorwaarts gaande keek ik rond
omdat ik mijn schat niet vond
en trouwhartig als een hond
geloofde ik dat die bestond
heel ver weg bij mij vandaan
waarheen ik op reis moest gaan.

Maar toen dacht ik een keer na:
"Zelfs als ik naar Mars toe ga
is dat toch weer het begin
van een tocht de ruimte in.

Kan het zijn dat waar ik ben
dat is wat ik niet herken?"

Bedacht.

Ik geloof vaak in een formule
die jouw hart voor mij ontsluit
waardoor ik, als een pendule,
heen en weer zwaai als ontspruit
hete hoop dat ik die vind,
kille vrees dat zij verzwindt.

Zo ga ik maar heen en weer
en vergis me elke keer.

Maar misschien heb ik bedacht
wat zo uitput al mijn kracht,
is er enkel donk're nacht
waar ik niets heb in mijn macht
en een wonder, onverwacht,
plotseling mijn leed verzacht.

Test.

Ik verkondig wijd en zijd
leuzen van vrijgevigheid,
met het voorbeeld van de zon
die, als onvermoeide bron,
constant uitstort al zijn licht
terwijl het tot niets verplicht.

Beter kijk ook ik niet terug
als ik kom over de brug
met mijn gaven en geschenken.

Laat ik daar nu niet aan denken
en vergeten, liefst maar vlug,
dat ik niets krijg ervoor terug.

Hol verlangen is wat rest.
Zo word ik het best getest.

dinsdag 21 april 2015

Gemis.*)

Heel mijn leven zoek ik voort
naar de waarheid, onversneden,
liefst daarbij het juiste woord
dat mij kan doen binnentreden
door een chrysoprasen poort
in de diamanten steden
waar geen smet de schoonheid stoort,
als het even kan nog heden!

Maar dit zoeken duurt reeds lang
en het zilt bijt op mijn wang,
tot ik merk dat ik zelf ben
waar naar toe ik alsmaar ren.

Dit verlangen, dit gemis,
is het wat het nu juist is!


*) :  "Mijn God, Mijn God,
        waarom hebt Gij Mij verlaten?"

Matthëus 27:45


Doublebind.

Als ik je te veel begeer
stel je je meteen te weer.

Ja, zo gaat het elke keer
tot dat ik ten slotte leer
jou wat meer met rust te laten
en je mij niet aan te praten

Maar omdat ik dan verflauw
is ´t de vraag of ik nog hou
van je middel, o zo slank,
en je leden, wonderrank.

En dus komt er nooit iets van:
niets gebeurt als ik ontspan
maar begeren is obstakel
waarmee ik je gram oprakel.

Blauwdruk.

Ik draag een blauwdruk in mijn hart
van geheel volmaakt geluk
die bestaat vanaf mijn start,
zonder manco, uit één stuk.

Dat verklaart meteen mijn smart
en veroorzaakt dat ik buk
als ik, door mijn lot benard,
onwelkome vruchten pluk.

Want soms is het leven hard
en zet het me onder druk.
Ik krijg klappen met de gard'
als ik aan mijn boeien ruk.

Toch blijft dit geluk intact
en raakt het nooit afgezwakt.

maandag 20 april 2015

Ontrouw.

Ik word er steeds ingeluisd
door mijn plannen, onbesuisd
of na rijp beraad bekoeld,
zelfs al zijn ze goed bedoeld.

Want zij voeren mij toch weg,
door aanhoudend overleg,
van wat er voorhanden is
waarover ik niet beslis.

Hieraan kan ik nooit iets doen
maar ik grijp steeds terug naar toen
of loop op de zaak vooruit
en verraad daarmee mijn bruid
die mij zelfs geen tel verlaat
maar vergeefs te wachten staat.

Altijd rein.

Alles valt gewoon naar binnen
voor ik ook maar iets beslis.
Pas daarna ga ik beginnen
aan een oordeel, juist of mis.

Maar ook dit valt al naar binnen
als een druppel op de dis
van mijn denken en mijn zinnen
en dus is daar niets mee mis.

Ook als dit mij niet bevalt
en mijn goed humeur vergalt
is dit vrij en soeverein,
in zijn oorsprong altijd rein.

Soms heel grof en soms ragfijn
moet dit wel de waarheid zijn.

zondag 19 april 2015

Op eigen kracht.

Ik zit de hele tijd te denken,
altijd weer en overal,
dat ik steeds iets zit te denken
maar is dit wel het geval?

Of is er alleen maar schenken,
stromend als een waterval,
dat het weten komt doordrenken
met ideeën, zonder tal,
en met beelden en geluiden,
geuren die het neusgat kruiden,
smaken die de tong verrukken,
botsingen die niet mislukken?

Dan wordt er nog steeds gedacht
maar geheel op eigen kracht.

Tweesnijdend.

Als jij eens mijn geest kon lezen,
weten wat jij met me doet,
dan zou je zo wreed niet wezen
om te tergen zo mijn bloed.

Maar nu moet ik, afgewezen,
toch niet afzien van de moed
om te eren, onvolprezen,
jouw remedie, altijd goed:

Van nu af aan mij gaan bemoeien
slechts nog met mijn eigen zaak
in plaats van jou steeds te vermoeien
met gezwam voor mijn vermaak.

Want dan laat ik jou met rust
en word mij mijn feil bewust.

vrijdag 17 april 2015

Voor jou.

Je hebt me weer verlaten.

Ik ben in alle staten
en kijk nu op mijn neus
maar heb geen and're keus
om het alsnog te wagen
om jou ten dans te vragen
al ben ik oud van dagen,
gebrekkig en onheus.

Ik heb geen schijn van kans,
volvoer de dans nochtans
opdat ik jou kan winnen
met handenvol beminnen.

Beschonken aan de schans
ben ik dit lied aan 't zingen.

Leren.

Waarom ben je weggegaan?
Misschien was ik te los.
Ik sloeg te vaak het wijnvat aan
en nu ben ik de klos,
staar weer naar zwarte lettertjes
in plaats van kleine spettertjes
die blinken op je huid.
Ik houd het nauwelijks uit
maar moet het toch verteren
opdat ik kan gaan leren
hoe ik oprecht kan geven
ten koste van mijn leven.
Dan kan ik pas beginnen
om jou te gaan beminnen.

Wachten.

Hier zit ik nu in de nacht
terwijl ik op antwoord wacht
op t bericht dat ik verzond
maar dat nog niet binnenkomt,
ben benieuwd wat dit beduidt
en voel trilling in mijn huid.

Als ik te bedenken waag
om nog een bericht te sturen
voel ik spanning in mijn maag
en, omringd door muren,
laat ik vallen elke vraag
en doorsta de uren.

Hoe lang houd ik dit nog uit?
Langzaamaan wordt wachten bruid.

donderdag 16 april 2015

Voor nop.

Ik kan beter laten erven
op de dag dat ik nog leef.
Als ik wacht tot ik ga sterven
kan het zijn dat ik nog kleef.
Dat zou dan het feest bederven
dat ik aan de wormen geef.

Maar geef ik vandaag nog op
wat ik in mijn ransel stop,
wacht mij later nooit een strop
en geniet ik al volop
van een ruimte zonder eind
die het hechten ondermijnt.

Dit kan sneller dan het schijnt
en geschiedt geheel voor nop.

woensdag 15 april 2015

In stilte.

Wat is wat geen vrede kent
en niet aan vervreemding went?

't Is een altijd open wond
die, opnieuw steeds en terstond,
aan wat komt is blootgesteld
en de lege uren telt
waarin er niets wordt gemeld
uit een onontgonnen veld.

't Is het kenmerk van een held
dat hij dan geen oordeel velt
met geduld zijn geest uitspelt
en er niet over vertelt.

Hij ziet af van elk geweld
tot hij met zijn lot versmelt.

Altijd goed.

Alles wat je doet is goed:
zelfs als je me niet ontmoet
geef je me een warm gemoed
en wekt passie in mijn bloed
die mij hevig leven doet
en mij zet in volle gloed.

Maar al kom je naar me toe
word ik je figuur niet moe
dat zich aan mij mededeelt
en met mijn verlangens speelt.

Want je trekt me altijd aan
of je hier komt of wilt gaan.
Jij brengt vuur in mijn bestaan,
hebt wat goed is al gedaan.

dinsdag 14 april 2015

Seismograaf.

Bij het zien al van je benen
loopt met mij 't verlangen henen
en mijn blik dwaalt van je tenen
langs je wonderschone schenen
tot je broekspijp aan je knie.

Als ik jou zo voor me zie
is mijn eerbaarheid verdwenen.

Mocht je mij je gunst verlenen
zal ik niet meer hem zijn die
je tot nu toe braaf wou menen.

Maar je scherpte is zo gaaf
dat die als een seismograaf
mijn verlangens registreert
maar ze nimmer honoreert.

Dan.

Laat ik los mijn diepste wens
dan vervalt daarmee mijn grens.

Dan pas ben ik waarlijk open.
Ongehinderd kun je lopen
door mijn tuin en door mijn huis,
zorgeloos, niet langer kuis,
dan pas als ik niets meer wil
en tot rust kom en verstil.

Bij verlangen, zo vergaan,
is bezitten van de baan.

Omdat ik niets meer verwacht
wordt mijn blik gastvrij en zacht
en, bevrijd van al mijn waan,
kun je veilig voor mij staan.

maandag 13 april 2015

Weer niet.

een navertelling.

Op een dag zag Bram beneden,
toen hij neerkeek uit het raam,
iets dat zacht zijn hart kwam kneden,
als vanzelf en aangenaam.

Het leek sprekend op een munt,
die altijd plezier vergunt,
en dus liep hij snel omlaag
want hij had een lege maag.

Bij het gaan, steeds verder neer,
keek hij telkens even weer.

Het leek waarlijk eerst een kwartje
dat verkwikte zo zijn hartje,
toen een euro, toen een knaak
maar 't bleek een bord, zoals zo vaak.

Troost.

Als het laat is word ik moe
maar ineens slaat het weer toe
en begin ik te verlangen,
blijf lang voor het beeldscherm hangen,
in de hoop op een bericht
dat je wellicht tot me richt.

Dit is stof voor dit gedicht
dat mijn hartstocht wat verlicht.

Ik weet niet of't je bevalt
want misschien wordt zo verknald
wat vanavond wou ontluiken
en moet ik de nacht in duiken,
eenzaam, met twee stenen kruiken,
en die maar als troost gebruiken.

Dam.

Op een middag stond je naast me.
Dit is steeds nog wat verbaast me
want ik zag niet dat je kwam
maar je zette mij in vlam.

Je verschijning legt mij lam
als een omgevallen stam.
Ik heb jou niet aan zien komen.
Jij bent eerder dan mijn dromen.

Ook wanneer ik je niet zie
ben je toch degene die,
voordat ik ter wereld kwam,
er al was, van wie ik stam.

Jij bent aarde en mijn mam
maar je lachen breekt de dam.


zondag 12 april 2015

Linnen.

Mag ik je niet beminnen?
Vraag vuur om niet te branden!
Zijn gloed slaat nu naar binnen
waar ik je draag op handen.

Ik wil een schat ontginnen
die ik jou wil verpanden.

Dan hoop ik je te winnen,
te binden als met banden,
onbreekbaar, van wit linnen,
bezet met gouden randen.

Dit ben ik aan 't verzinnen.
Mijn lippen en mijn tanden
willen een verhaal beginnen
waarin ze op je landen.

Sikkel.

Er zijn zelfs nog meer getallen
dan feiten die zijn voorgevallen.

Ik kan elk een nummer geven,
ook al duurde het maar even,
maar heb daar de tijd niet voor
want die gaat er snel vandoor.

Daardoor blijft er zoveel over
dat, ontelbaar als het lover,
zich om dit relaas gaat krullen
en ik nimmer kan onthullen.

Dat wat ik noem mijn bestaan
is een sikkel van de maan,
bij die overvloed vergeleken,
die al spoedig zal verbleken.



donderdag 9 april 2015

Alsnog.

Ik heb veel geïnvesteerd
in 't verzinnen van genot.

Fantasie heb ik geëerd
en aanbeden als een god,
werk'lijkheid in wens verkeerd,
overtreden uw gebod
om te blijven met wat is
waarin ik die dingen mis.

Wat mij rest is dan verlangen
dat, tot u gericht in zangen,
ragfijn in uw geest blijft hangen
en een blos brengt op uw wangen.

Mag ik toch alsnog ontvangen
wat ik denk te zijn vergangen?


Een en ander.

Als ik ginder daar oproep
krijg ik hierdoor dit.

Het genieten van veel snoep
brengt een slecht gebit
en het rad draait als een schoep
vol genoeg met water zit.

Aan mijn spade kleeft soms troep
als ik in de aarde spit
en de stengels in mijn soep
zijn van een gebroken wit.

Zo komt met het een het ander.
Met het trekken van een grens
creëer ik een buitenlander,
zelfs wanneer ik dat niet wens.

Overgave.

Ik zie hier je jas en kleren
op een stoel terwijl ik wacht
maar ik blijf je altijd eren
en ik hoop: je slaap is zacht.

Toch zal ik ook moeten leren
dat, misschien wel onverwacht,
iemand anders je komt eren.

Dat ligt heel niet in mijn macht
maar ik moet nochtans beweren:
Het is beter dan ik dacht
wanneer jij aan koele meren
het geluk ervaart en lacht.

Daardoor zal geen leed je deren
en die bede blijft van kracht.  

Gemis.

Ooit was u in mijn armen
en kon ik mij verwarmen.
Nu mis ik uw erbarmen
en voel ik mij verarmen.

Ik kan van alles kopen,
mijn hand in nectar dopen,
op gouden bergen lopen:

de wond blijft domweg open
van het naar u verlangen
want niets kan u vervangen.

Zo dwaal ik eenzaam rond
en staar met open mond
naar waar u pas nog stond
en toen de band ontbond.

Gemiste kans.

Als het paradijs zich opent
en het heil voorhanden is,
dan merk ik, vrijwel doorlopend,
dat ik steeds mijn kansen mis.

Want die vrede is te klaar.
Er is daar geen plek meer waar
ik mij langer kan verschuilen
om daar nog mijn leed te huilen.

Alles is daar openbaar.
Schaamte zet daardoor mijn haar
in een oogwenk in de brand,
en ontneemt me het verstand.

Dus sla ik volkomen dicht
en zoek dan pas weer het licht.

Onontspoorbaar.

Als ik alles heb verloren
kom ik in't moment weer aan.

Dat is altijd ongeboren
met zijn hele toebehoren,
inclusief de zon en maan.

't Is niet nodig om te boren
naar de grond van het bestaan
want het kaf en ook het koren
tref ik zonder zoeken aan.

Al die dingen zijn spontaan,
inclusief mijn angst en toren
en mijn lachen tot ik traan.

Dit moment kan nooit ontsporen.
Waarheen zou het moeten gaan?

woensdag 8 april 2015

Lef.

Ik ben continu beducht,
krijg daardoor nog nauw'lijks lucht
en zo komt het dat ik zucht,
opspring bij het minst gerucht.

Opgewonden en nerveus
wriemel ik vaak aan mijn neus.
Telkens sta ik voor de keus
vrek te zijn of genereus.

Ja, ik ben behoorlijk laf
en ontvang daarvoor de straf
van het ingemetseld zijn
in een graf, onoog'lijk klein.

Tot ik mij gewoon verhef.
Wat eerst lafheid was wordt lef.

dinsdag 7 april 2015

Opgelost.

Ik ben aan't verlangen
en dat valt niet mee.
Tranen van mijn wangen
vallen in de thee.

Nu schrijf ik mijn zangen
tot ik tel tot twee
want dan blijf ik hangen
en roep ach en wee.

Ik zit in de tangen
en ga naar benee.

Zonder stand en rangen
los ik op in zee
en vergeet mijn gangen,
golf met golven mee.

Tevredenheid.

Waar ik nooit aan heb gedacht,
zelfs niet in de zwartste nacht,
kan ik nimmer kennen
als ik maar blijf rennen
naar wat mij tot nu toe bracht:
donk're zee en zwarte dennen
en drie zwanen in de gracht.

Want die bron van al dat kennen
heb ik enkel maar bedacht.
Ik houd op mijn paard te mennen,
klop het op de flanken zacht.

En verblijf nu met wat is
zonder dat ik naar iets vis.
Op het water drijft een lis.
Zo mis ik niet wat ik mis.

Opgeklommen.

Als u mij vraagt hoe het gaat
kan ik al mijn leed opsommen.
Dan raak ik niet uitgepraat
en blijf uren brommen.

Maar het zien van uw gelaat
doet mij gelijk verstommen
en mijn onvolmaakte staat
kan mij niets verdommen.

Ik vergeet terstond de smaad
die mij net mijn rug deed krommen
en vervlogen is de haat
en 't gesmijt met stront en bommen.

Voor berouw is het te laat
als ik tot u ben geklommen.

Rug.

Ik zit hier stil, mijn rug is recht,
mijn borst staat daardoor open
waardoor wat goed is en wat slecht
naar binnen komt gekropen.

Mijn stemmingen gaan op en neer
waartegen ik mij niet verweer.

Soms vind ik op mijn weg een beer,
ben dan weer van de wereld heer,
word door emoties overspoeld
en 't lichtste leed wordt scherp gevoeld.

Zo wordt mijn hart al maar doorwoeld,
geheel vanzelf en onbedoeld.
Maar desondanks blijft mijn rug recht
waardoor ik waak en niet meer vecht.

maandag 6 april 2015

Het laatste gerecht.

een navertelling.

Boeddha zag dat hij zou gaan
naar het eind van zijn bestaan.
Hij gebruikte nog een maal.
Dat was voor de laatste maal.

Door een foutje van de kok
zat er toen een giftig brok
in het opgediend gerecht.
Dat bekwam de eter slecht.

Deze kok, in alle staten,
wou toen met Gautama praten
maar die was hem echter voor:

"Weet dat u mijn moeder gelijkt:
Mijn eerst gerecht gaf zij mij door,
mijn laatste is wat u aanreikt."

zondag 5 april 2015

Twee manieren. *)

Is een fles slechts half gevuld,
wordt tegelijk daarmee onthuld
dat hij ook half ledig is
zonder dat ik dat beslis.

Dit kan ik als volgt beschrijven:
door ontkenning te bedrijven
richt ik mij op't lege deel.
Wat dan rest is evenveel
van 't volume van de fles:
zo geef ik zorgvuldig les.

Maar ik kan het ook uitleggen
door het volgende te zeggen:
"Deze helft is totaal vol."
Daarmee blijkt de and're hol.


*): Madyamaka Rangtong
     en Madyamaka Shentong.

Slavernij.

Wat ik hoor of ruik of zie,
dat ontgaat me vaak volledig.

In de ban van strategie
word ik gewaar, onevenredig,
slechts mijn schema's en mijn plannen
waardoor ik niet kan ontspannen.

Zo jaag ik fantomen na
waardoor ik naar landen ga
die slechts in mijn geest bestaan
en vergeet geheel de maan
die zijn koel en helder licht
neerstort op mijn heet gezicht.

Jammer, want, niet langer licht,
zucht ik onder zware plicht.

Carroussel.

Juist wanneer er niets gebeurt
is het dat de voorhang scheurt
van het weefsel der gedachten,
juist wanneer ik stop met wachten.

Alles staat dan even stil.
Wat ik zie is eeuwig pril
maar de dagen en de nachten
kunnen niet het feit verzachten
dat ik nochtans grijpen wil
wat zich losmaakt van mijn krachten.

Toch is dat ook maar een gril
en onvindbaar zijn de schachten,
carroussel, circus en spil
die dit spel naar voren brachten.

vrijdag 3 april 2015

Redding.

Amor's pijlen in mijn hart
maken al mijn deugden zwart
want zij dienen één belang:
dat ik resultaat ontvang.

Alle hulp die ik je geef
is een netwerk dat ik weef
om je stiekem te verstrikken,
opdat jij je zult gaan schikken
naar mijn macht en willekeur
en nog enkel ja zult knikken,
maar jij trekt daarin een scheur
en onttrekt je aan mijn blikken.

Dit gelukt je wonderwel
en je redt ons van de hel.


donderdag 2 april 2015

Afgrond.

Wat heb ik misdreven?
Wat heb ik misdaan?
Ondanks al mijn streven
ben je weg gegaan.

Eenzaam moet ik leven,
heb alleen de maan
die zijn licht wil geven
aan mijn schril bestaan.

Met mijn angst verweven
volgt hij stil zijn baan.
Moet ik onvergeven
naar gehenna gaan?

Duurt dit slechts maar even
of is 't echt gedaan?

Doorgang.

Ik richt mij tot je met dit lied
maar tevergeefs: je antwoordt niet.

Dit is een wonderschone gift
want zij zet me in de lift
van een toenemend verlangen
dat mij opent nieuwe gangen
naar een bibberend verdriet
in een onbekend gebied.

Eindelijk word ik deemoedig.
Dit is heilzaam en voorspoedig
en zo opent zich mijn hart
voor de oude, diepe smart
van geheel verlaten zijn.
Hierdoor word ik langzaam rein.

Niet van mij.

Het gaat niet enkel om de daad.
Wellicht is er meteen al kwaad
wanneer ik het slechte denk
en daaraan dan aandacht schenk.

Dan is het alreeds geschied
en excuses zijn er niet.
Ik heb het slechts zelf gedacht
en geheel uit eigen kracht.

Niemand kan ik het verwijten,
geen berouw baat mij of spijten,
waarmee ik veroordeeld ben.

Maar niet als ik onderken:
" Dit idee is niet van mij!"
Dan ben ik direct weer vrij.

Ontwaken.

Mij blijft zoveel overkomen:
ik zie miriaden bomen,
word bezocht door duizend dromen
terwijl toch mijn bloed blijft stromen.

Elke ochtend wordt het licht.
Vaak doe ik mijn ogen dicht
om wat langer door te slapen.

Zo roep ik zelfs slaap te wapen
bij het werk dat ik verricht
om mij steeds bijeen te rapen.

Maar dan val ik uit de kaken
van wie mij was aan het schaken.
Eindelijk zie ik dan pas
dat ik dacht dat ik dat was.

woensdag 1 april 2015

Wonder.


Als ik door een rots kan lopen
noemt men dit al snel magie.

Ook als ik een steenkool open
en daarin biljetten zie
waar ik paarden mee kan kopen
overtreft dat fantasie
en een pinguin in de tropen
is als lopen zonder knie.

Laatst liet ik een walvis dopen
en dat kostte maar een spie.

Maar er is een groter wonder:
dat ik ondanks het gedonder
dat mij toeroept: " 't Is genoeg!"
mij toch naar wat goed is voeg.

Eenvandevelen.

Op tafel ligt een ei,
van maat en grootte vrij.

Zijn protonen indachtig
is het beslist reusachtig.
Zijn rondingen zijn machtig,
een muis die't breekt is krachtig.

Maar met de zon erbij
verdwijnt het in de rij
van duizenden fantomen,
wordt een van veel atomen.

Oneindig klein, oneindig groot:
zij zijn steeds in balans.
Precies hier in de middenmoot
grijpt nu het ei zijn kans.

Andersom.

Jij leeft in een dimensie
waarvan ik slechts de grens zie.

Ik ga vergeefs je gangen na
maar ben te triviaal.
Te snel, te bot voor je genâ
verzin ik een verhaal
om dingen te verklaren
die ik niet kan ontwaren.

Te hoog heb ik gegrepen,
argwanend en benepen,
maar dit is enkel dom:
het is juist andersom.

Jij bent echt op de aarde.
Daarin zie ik geen waarde.



Lastpost.

Het is logisch dat je baalt
daar ik, als een muzikant
die zijn deuntjes maar herhaalt,
jou belet dat je ontspant.

Jij krijgt geen gelegenheid
- want je hebt maar weinig tijd -
om je aan je taak te wijden.
Zo draag ik bij aan je lijden.

Waarom ik zo'n lastpost ben?
Niemand is zo schoon als jij.
Dat is waarom ik jou na ren
en laat ik je niet gauw vrij.

Beter pak ik nu mijn pen
en schrijf er een liedje bij.