Een schuur met twintigduizend kippen
vloog gisteren in brand.
Ik zit hier aan mijn glas te nippen
en lees het in de krant.
Het schuim spat op de klippen
en ik beweeg mij elegant
en denk zo tussen neus en lippen:
er is niets aan de hand.
Ik kan toch immers ademen
en het bestaan omvademen,
van zindering genieten
en mij met lust vol gieten.
Het leven is een orgel
waarin ik dans en gorgel.
En toch maakt het me droef
en ik word bang en stroef.
Mijn hart is vreemd beweend
als een gegrilde pekingeend.
Hoe kan ik dit verenen:
verrukkingen en pijn?
Door mij te lenen
voor wat er maar mag zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten