woensdag 30 januari 2013

Gein.

Wat hebben dag en nacht gemeen?
Ze zijn er allebei meteen
zodra ik ze maar noem.
Hetzelfde geldt voor zaad en bloem.

Of er nu water is of vuur,
ze zijn er op hun eigen uur.
Zo zijn ook genot en pijn
op zichzelf genomen rein.

Zachte streling, hete pek,
hebben allebei hun plek
en een grijsaard en een kind
lopen in dezelfde wind. 

De verschillen die er zijn
krijgen hierdoor iets van gein.

Overstijging.

Alles is gemaakt van lijden,
dit is nimmer te vermijden.
Zelfs een stad met gouden daken
zal ooit in zijn voegen kraken.

Ik wil naar de oorsprong terug
voordat er nog iets bestond
en zoek naarstig naar de brug
die mij ooit daarmee verbond.

Maar dat is een misverstand
want er is geen overkant.
Er is enkel maar dit land
en van zand is slechts het strand.

Dit te zien in zijn essentie
is tegelijk de transcendentie.

dinsdag 29 januari 2013

En passant.

Als mijn commentaar verstomt
weet ik niet meer wat er komt.
Alles wordt de eerste keer
als ik mijn relaas verleer.

Wat voorbij is komt niet weer
en de doden zijn niet meer.
Slechts dit ogenblik, zo teer,
trilt heel zachtjes als een veer,
bestaande uit herinneringen
die spontaan naar voren springen
en op hun eigen ritmes zingen.

Zij versmelten met de dingen
die zojuist mijn aandacht vingen,
vlak voordat ze al vergingen.


Erbij.

Alle dingen gaan voorbij
in een eindeloze rij.
Met nog zeeën voor de boeg
zijn zij steeds zichzelf genoeg.

Vrijelijk en ongestoord
stromen zij als door een poort
en ideeën, goed verwoord,
worden constant aangeboord.

Schimmen schuiven snel en zacht
door de groeven van de nacht.

Wie naar dit alles zit te kijken,
soms eens huilt en dan weer lacht,
en nog steeds niet wil bezwijken,
wordt er enkel bij bedacht.

maandag 28 januari 2013

Antilopen.

Langzaam schuif ik verder open
waardoor er tranen kunnen lopen
en de wijsheid voort kan stromen
langs de oevers van mijn dromen.

Daarop grazen antilopen
rustig in hun biotopen
die ik rustig af kan romen
want ik hoef hier niet te komen.

Ik ben hier altijd al geweest.
Heel de wereld is een feest
en een spinsel van mijn geest.

Alles stroomt steeds naar mij toe,
ook al weet ik dan niet hoe.
Het gaat maar door en wordt niet moe.

Moeiteloos.

Ik vraag mij af: "wat is er loos,
hoe ben ik hier verzeild geraakt?
Was ik het nu die hiervoor koos
of heeft een ander dit gemaakt?"

Soms slaap ik rustig als een roos
dan weer ben ik arm en naakt.
Ik leef mijn leven in een doos
opdat ik minder word geraakt.

Toch blijft de situatie broos -
ik ben nog altijd niet ontwaakt.
Dit duurt nu al een hele poos
en op een dag word ik geschaakt.

Ik ben verlamd en machteloos
maar het is ook wel moeiteloos!

Logica.

Nergens in het wijde land
vind ik rust en zekerheid.
Er is altijd iets aan de hand
en na de vrede komt weer strijd.

Ik ben dus op zoek gegaan
naar een zorgeloos bestaan,
hetgeen niet lukt want zelfs de maan
zal op een goede dag vergaan.

Misschien heb ik verkeerd gezocht
en moet ik staken nu mijn tocht
om naar de logica te gaan
die altijd al heeft klaargestaan.

Zonder onrust en gewiebel
is die compleet intelligibel.

zondag 27 januari 2013

Vastgesteld.

Het wordt tijd dat ik vermeld
wat zojuist is vastgesteld:
alle rust en elk geweld
speelt zich af in 't open veld.

Zij zijn er zelfs een vorm van
zoals de wijsheid in de kan.
En de ruimte, wijd en zijd,
is op zijn beurt in de tijd.

Tijd kan nooit begonnen zijn
want beginnen vergt al tijd.

Uit haar putten feit en schijn
aanzien en subtiliteit.
Elke man en elke meid
is een spel van eeuwigheid.

Kompas.

"Dit is binnen, dat is buiten" -
zo is het ooit afgesproken,
en dan volgen er besluiten
die daar al of niet mee stroken.

Dit zorgt vaak voor gekrakeel
en voor conflicten, smart en strijd.
Soms bezweert nog een minstreel
verd're oorlog, net op tijd.

Met de afspraak is niets mis
behalve als vergeten is
dat het nooit iets anders was
dan een zelfbedacht kompas.

Dit vergeten zorgt voor veten.
Waarop het slaat is niet te meten.


Op dit moment.

Heel het jaar wordt langzaam oud,
bij de peper komt meer zout,
en de bomen in het woud
veranderen van groen in goud.

Ook de zon is aan het zakken
en krijgt toegang tot de takken
om ze in een tel te lakken
als met een glinstering van slakken.

Toch blijft er een ding altijd gelijk,
voor berkentwijg of hoge eik:
wat zij waren is voorbij,
daardoor is hun toekomst vrij,
want dit huidige moment
is op zich aan niets gewend.

zaterdag 26 januari 2013

Schaatstocht.

Op het hard bevroren meer
gaan mijn schaatsen heen en weer,
vliegt mijn lichaam door de kou
van de winter, wit en blauw.

Zo rijd ik de wereld uit
begeleid door het geluid
van hard en flitsend ijzer:
vandaag is ijs de keizer!

Als ik stop dan sproeit de sneeuw
als de weerschijn van een eeuw
stuivend door een lijst van goud
die het zonlicht voor mij houdt.

Alles is hier scherp en heel
in de wind waarin ik speel.


Gril.

Elk woord dat ik maar zeg
is meteen voorbij en weg.
Slechts bij de gratie van't geheugen
wil het nog een poosje deugen
maar als dat op een dag verdwijnt
rest een zee, onaangelijnd,
vormgegeven door de golven
die hun eigen vorm bedolven.

Als ik naar die golven staar
komt de angst op voor gevaar:
"nu kan ik doen gaan wat ik wil"
is een verleidelijke gril.

Maar ook die gaat weer voorbij
en de zee golft wiegend vrij.

Onzegbaar.

Soms wil't gebruik dat ik iets zeg,
met of zonder overleg,
maar dan is de inspiratie weg,
hoe hard ik ook naar woorden dreg.

Waarmee ik op de proppen kom
is dan aanmatigend en dom,
of vergezocht en krom,
een leugen of cliché kortom.

Wat ik voel is al te waar
maar nog dunner dan een haar.
Alles wat ik openbaar
is te grof voor deze snaar.

Wat zo helder is en klaar
kan ik niet zeggen in een jaar.

Niemandal.

Het zou de moeite kunnen lonen,
als dat al mogelijk zou zijn,
om patronen te vertonen,
helder zichtbaar, lijn voor lijn.

Bokkesprongen, capriolen
en het wisselen van polen
zouden dan met zachte zolen
sporen laten op satijn
dat met gevlekte gladiolen
zich zou spreiden als een plein.

Maar dit is slechts een niemandal
want of ik lomp ben of behendig,
het gat waarin ik almaar val
blijft steeds open en bestendig.

Alsof.

"Dit leven is een droom
en onsubstantieel als stoom" -
ik kan dit wel beweren
maar is't te definiëren?

Wat maakt het anders nog, een droom,
dan enkel maar een stroom,
want dat geldt ook voor water
met bellen en geklater.

Misschien is het meer essentieel
dat ik er uit ontwaken kan
tenzij ook dit als onderdeel
fungeert van het gedroomde plan.

In dat geval is niets een droom
maar doet het slechts alsof, gewoon.




Stilstand.

In de wasbak schittert schuim
dat in't wijde wereldruim
slechts maar eventjes bestaat
voordat het verloren vergaat.

Voor een higginsdeeltje echter
komt dit ogenblik te laat.
Het verzonk reeds in een trechter
waar geen weerstand tegen baat.

Wat voorbijvliegt voor een god
is een leven voor een mot.
Zo verstrijkt dezelfde tel
hier eens langzaam, daar weer snel.

Maar in meegaan wijkt verschil:
één met alles sta ik stil.




vrijdag 25 januari 2013

Pick and choose. *)

Op een overvol station
stond een flesje op een kar.

Midden op een druk perron
werd dat plots bizar
toen ik het weer hebben wou
als iets moois op een bazar.

In de regen en de kou
had ik het daar laten staan.
Het was futiel in het gebouw
maar het nam allure aan.

Ik liep er zonder dralen heen
als naar een grote edelsteen.
Menigten weken uiteen
en hadden niets ermee gemeen.


*): "Ruimte is een bol
     waarvan het middelpunt overal
     en de omtrek nergens is."

- Blaise Pascal, "Pensées."

Herinnering.

Ik ben steeds uit op vangst
maar als dit lukt dan is er angst
dat ik die kan kan verliezen
hetgeen mij noopt te kiezen
voor argwaan en methoden
die mijn vertrouwen doden.

Hoe minder er iets is van mij,
zoveel meer maakt mij dat vrij
want het hebben van een huis
is tegelijkertijd een kluis.

Toch is de hele zaak fictief
vanuit het juiste perspectief.
Dan blijkt: bezit is zelf geen ding
maar eerder een herinnering.

donderdag 24 januari 2013

Marx.

Ooit was de wereld als een kleed
waarin gevoelens staken
en de ruimte, diep en breed,
was voor het gemoed een laken.
Uit denken werd de lucht gesmeed,
de zwerver tot een baken.

Wat loyaal was en gezond
nam de vorm aan van een hond
en de vraatzucht, stil en kil,
toonde zich als krokodil.

Maar het geheim is nu ontmanteld
en de dingen zijn gekanteld:
nu heet de stof er steeds geweest
met als bijkomstigheid de geest.

Bol.

Soms is er grote harmonie
maar dan ineens kakefonie
waarin ik slechts gerommel hoor
waar zojuist nog klonk een koor.

Toch weet ik af van beide,
zoals van wegenbouw en weide.
Dit lijkt erop te wijzen
dat inzicht kan verrijzen.

Dit weten nu, waarop ik vlas,
is als een bol, gemaakt van glas,
voordat er iets geboren was,
en waarin ik altijd pas,
ongeacht mijn stand of ras,
of dat ik schilder, schrijf of kras.

woensdag 23 januari 2013

Keus.

Voor het raam hangt een gordijn,
elke plooi is een ravijn.
Daarachter ligt het wijde plein,
het hele huis is daarbij klein.

Uit de schoorsteen komt de rook
als uit de mond van een vulkaan
maar uit de verte is die ook
als een veertje van een zwaan.

In het vuur dat ik hier stook
is een wereld aan't vergaan
maar de stok waarmee ik pook
is een strootje in't bestaan.

Of ik nu dwerg wil zijn of reus,
ik heb hierin de vrije keus.

Ongrijpbaar.

Onontkoombaar stroomt de tijd
zonder pauze of respijt.

Hoe kan het zijn dat ik dit weet?
Ik roep iets op waaraan ik meet
maar ook dit vereist al duur
die zich voltrekt in elk uur.

Zoete wijn wordt langzaam zuur
en een zomerbries wordt guur
maar de tijd blijft altijd puur
hoe ik haar ook maar begluur.

Alles is van haar gemaakt
maar zij blijft onaangeraakt
want de hand die haar wil grijpen
moest in haar al eerder rijpen.

dinsdag 22 januari 2013

Bron.

Wanneer ik ben vastgelopen
en op niets meer valt te hopen
staat geen and're uitweg open
dan mijn misstap te bekopen
en met mijn ballast weer te gaan
naar de bron van mijn bestaan.

Daar kan ik die laten staan,
hoef er niets aan vast te knopen,
en wat opspeelt kan ik nopen
naar zijn oorsprong terug te gaan.

Ik hoef alleen nog maar te wachten
om dan te spelen in het veld
waar de eerste bloemen lachten
en geen verhaal nog werd verteld.

maandag 21 januari 2013

Podium.

Of ik nu iets houd of deel,
het vindt plaats op een toneel
waarin ik een hoofdrol speel
opdat ik mij er niet verveel.

Dit mag zeker niet gebeuren
want dan vervluchtigen de geuren
en verwateren de kleuren.

Dan val ik niet meer te bespeuren
en zal ik worden als de planken
waaraan de spelers met hun klanken
hun entree en afgang danken.

Wel word ik basis dan van alles,
voor het balkon en voor de stalles,
en voor wat verder het geval is.



zondag 20 januari 2013

Als een zoen.

Wat moeiteloos gegeven is,
zo zelfbestaand en zwijgend,
is tegelijk geheimenis,
onkenbaar en bedreigend.

Het is volmaakt en afgerond,
herkenbaar en gezond,
geheel aanwezig en terstond
voelbaar als een open wond
boordevol met leven
en uit lust geweven.

Ik hoef daaraan niets te doen
en word overbodig.
Laat mij zijn dan als een zoen.
Meer is er niet nodig.




Onthaakt.

Ik ben ineens ontwaakt
en sta nu ontsteld
bibberend en naakt
in een verbijsterd veld.

Hier word ik geraakt
door liefde en geweld.
Mijn code is gekraakt
als sluwheid niet meer geldt.

Het leven dat mij smaakt
is van mij weggesneld,
de laatste hulp gestaakt,
het einde reeds gemeld.

De wereld ligt onthaakt
nu alles is verteld.

donderdag 17 januari 2013

Theater.

Ons verhaal met vuur en water
is uiteindelijk theater
dat zich steeds in zijn geheel
afspeelt op een leeg toneel.

Hierin treden de acteurs
op als spelers op de beurs,
snijden elkaars wegen af
of raken aan de bedelstaf.

Een van hen wordt uitgekozen
en krijgt dan het label "ik".

Er wordt zelden uitgeplozen
of hij iets meer is dan een blik
of een voorbijgaand blozen,
heet en heftig als een snik.


woensdag 16 januari 2013

Ommekeer.

Ik heb al heel wat opgebouwd
in een rijk verleden.
Zo heb ik dat tot nu beschouwd,
geniet ervan in't heden.

Maar langzaamaan verandert dit
wanneer ik langer zit.
De rulle grond waarin ik spit
wordt luchtiger en wit.

Want ik ga steeds meer ontdekken
dat de alleroudste plekken
en't geheugen met zijn vlekken
er voor het eerst zijn hier en nu.

Ik ben ze nu aan het verwekken
met mijn verhaal als residu.




Terugslag.

Min of meer bijeengeharkt
liep ik vanmiddag op de markt.
Ik zocht naar een nieuwe muts
want die ik had beviel mij niet.
Daardoor voelde ik mij nuts
en was ik stekelig als riet.

Plotseling zag ik een man,
zo elegant als het maar kan.
Daardoor werd ik blij gestemd
en ik vergat mijn huid en hemd.

Maar toen't een spiegel bleek te zijn
waarin ik mijzelve zag
was direct weer terug de pijn
en het gebruikelijk beklag.

dinsdag 15 januari 2013

Bodhi.

We zijn al eeuwen aan het gaan,
gedragen ons als zon en maan,
die eveneens verschijnen
om vervolgens te verdwijnen.

Soms omhoog en soms omlaag,
zo bewegen wij gestaag
of wij vliegen bliksemsnel
naar de hemel of de hel.

Dit wordt alles waargenomen
door een weten, nooit gekomen,
dat besef heeft van de dromen
en de diepste onderstromen.

Laat geen misverstand bestaan:
op dit inzicht komt het aan!

Leven.

Voordat ik een keuze maak
is er alreeds leven,
niet gemodelleerd naar smaak
maar spontaan gegeven.

Krom en recht zijn het om't even
en het doet de aarde beven.
Zonder zelf iets na te streven
stroomt het door de zeven.

Het kan stijgeren en zweven
en verwarmen met een gloed,
maagdelijk en onbeschreven,
en is onvindbaar in het bloed.

Het doet zich voor in overvloed
vol plezier en goede moed.

maandag 14 januari 2013

Drie kenmerken. *)

Het leven is vol tegenslag
en alles gaat voorbij.
Van dit tweevoudig lijden
kan ik mij niet bevrijden.

Vergank'lijkheid is overal,
rolt door de wereld als een bal.
Zelfs al blijft er iets gelijk
vergt het tijd dat ik dit ijk.

Plezier verandert vaak in pijn
maar duisternis in zonneschijn.

Dan rest het ik nog dat dit ziet
maar dat is te vinden niet.
Ongeboren wuift het riet
in een grenzenloos verschiet.


*): Volgens de leer van de Boeddha heeft het leven drie kenmerken:
     Lijden, vergankelijkheid en egoloosheid.

Door de bank.

Veel is er dat mij niet bevalt:
overlast en stank
en wat grofweg knalt,
of hoongelach als dank.

Ik wil dit graag voorkomen
maar dit blijft vaak bij dromen.
Als ik wil beginnen
is't onheil vaak al binnen.

Misschien moet ik dit laten
en kijken naar de gaten
waardoor de zeeën stromen
van duivels en demonen
want door de bank genomen
zijn het slechts fantomen
en mocht dit niet zo zijn
dan zijn het wellicht kansen,
liefdevol en rein,
die mij leren dansen.

Cru.

Ik zal wel komen aan een grens
maar zal dit doen zo lang het kan:
als niet voldaan wordt aan een wens
maak ik daar het beste van.

Ik zal de pijn die dat dan geeft
kunnen voelen als wat leeft
en de angst en het verdriet
kennen als degeen die ziet.

Zelfs met een kluitje in het riet
gaat het dan zo slecht nog niet
en als men lood naar binnen giet
is mijn gil een minnelied.

Dit is wellicht wat cru gesteld
maar in geweld is geen geweld.



zondag 13 januari 2013

Driften.

Soms kan ik mij laten gaan
en een kraan blijft openstaan
waaruit fantasiën stromen,
gedetailleerder dan mijn dromen.

Deze roepen driften op
die ik beter kan voorkomen.
Maar geboeid zeg ik niet stop
en word dan genomen.

Dit is niet zo'n goed idee
want ik neem die driften mee,
omgezet in goud op snee
of explosief als pepperspray
en stort ze uit onder de maan
zonder bij hen stil te staan.

Infinity.

for Sherab Chödzin.

Night spreads gradually its cloak
over pinetree, fir and oak
and penetrates my room as well
without drumstick, flute or bell.

In the darkness I do sigh
for my troubles seem so high
but this sigh is gentle too
and diminishes my woo.

Then, after one hour, or two,
there is not much ado.
My memory dissolved
and infinity took hold.

There is no pride there to get hurt
for it is centerless like curd.

zaterdag 12 januari 2013

Zekere onzekerheid.

Als er alleen dit heden is,
ben ik nooit geboren
en de dood ook, hoe gewis,
zal mij nooit verstoren.

Daarom kan ik ze niet vinden,
hoe ik zoek: ze blijven zwinden.
Dit is zo zeker als de winden
en de schuwe sprong van hinden.

Toch is dit heden, kei voor kei,
elke keer opnieuw voorbij.
Ik kan het nooit eens laten rijpen
om het daarna vast te grijpen.

Het is omvattend en totaal
maar nog gladder dan een aal.

Tijdlijn.

Het zou zomaar kunnen zijn
dat er nooit iets anders is
dan slechts ene rechte lijn
met de naam geschiedenis.

Deze gaat nooit ergens heen,
noch komt van een plaats vandaan
want de ruimte die verscheen
dankt aan hem pas zijn bestaan.

Hij is vergelijkbaar met een koord
waaraan zich spel en feiten rijgen
maar ook dat is maar een woord -
men kan hem nooit te pakken krijgen.

Het kan geen kwaad dat men dit hoort
maar men beleeft het door te zwijgen.

Jaren.

Er zijn vragen die sinds jaren
mij nog altijd zorgen baren.

In mijn huis loopt er een kat
die ik vroeger nog niet had.
Hij was er niet in het verleden
maar loopt nu wel rond in het heden.

Waar was hij dan voordat hij was
en blijft hij na zijn laatste pas?

Nu, na al die jaren,
kan ik het verklaren:
er is alleen dit eeuwig heden,
dat toekomst levert en verleden.

Vrijgepleit.

In het kale voorportaal
staat een zwerver, elke maal.
Dit beroert dan mijn gemoed
en geeft aan dat ik iets moet.

Hij heeft dat direct gezien,
wil dat ik dat weet misschien,
maar't gaat te ver om mij te wenken. 
Daar hij zich niet wil laten krenken
wil hij mij verlichting schenken.

Het is alsof hij mij ziet denken:
"heeft hij nog iets van mij tegoed,
iets voor hem en niet voor mij?"
maar zijn onbezorgde groet
pleit mij van verplichting vrij.

Rustig.

Soms is er al te veel gedonder
en dan duik ik onder.
Misschien gebeurt er nog een wonder.
maar niet door mij in het bizonder.

In de stilte blijf ik gaaf,
voor de buitenwereld braaf.
Ik kan kalm mijn boeken lezen
en heb verder niets te vrezen.

Ik zit rustig op mijn vlonder,
word weer helder en gezonder,
en de wereld die ik zie
is niet groter dan mijn knie.

Maar ik verzuim tegelijkertijd
kansen op meer vriend'lijkheid.

vrijdag 11 januari 2013

Omkering.

Ik zit hier in een land
maar wat is er aan de hand?

Dat ik dit voortdurend zeg
met woorden als een eg
snijdend door het veld
met hun zoet geweld.

Ik heb het leven gecodeerd
en wat waar is afgeleerd.
Wat ik heb beweerd
heeft mijn beleving omgekeerd.

In plaats van met mijn adem een
staat de wereld om mij heen
en ik herken niet meer de dag
als mijn wenen en mijn lach.




Rechtstreeks

Hoe rechter ik mijn wegen maak, hoe minder ik er ben.
Als ik mijn capriolen staak en afzie van mijn pen
dan ligt de wereld braak of ik nu sta of ren.
Dat is het uur dat ik ontwaak, waarin ik alles ken.

Dit kennen is dan zo volledig dat er voor mij geen plaats meer is.
Er is geen tijd voor onderzoek en alles is een open boek
waarin er geen verschil bestaat tussen doel en hindernis,
een walvis of een stekelbaars, een glooiing of een hoek.

Er is dan geen bereiken meer, geen zegen nog of vloek,
een continu verloren gaan in 's levens rijke dis
en over mij die't gadeslaat valt plotseling het doek.

Er is een groot gebeuren slechts waarin ik niet beslis,
onmiddellijk gegeven en ongrijpbaar als een snoek,
waarbij het er niet meer toe doet wanneer ik mij vergis.

dinsdag 8 januari 2013

Eerste moment.

In het begin is alles goed,
onverdeeld en zuiver.
Er is dan nog geen rand of hoed,
geen centenbak of stuiver.

Niets is er dan uitgebroed,
geen achterdocht of huiver,
en de eerste mensenvoet
rust nog bij de uiver. *)

Er is een onbenut moment
zonder dat iets wordt gepland.
Als bij een opgerolde prent
is wat erop staat onbekend.

De blanco boodschap die het zendt
maakt dat de rest zo moeilijk went.


*):  Ooievaar.

Onmeetbaar.

Er wordt heel wat afgesjeesd
maar het meest wel door mijn geest.

Hij is al lang en breed geweest
waar mijn oog nog tekens leest
en verschaft gul taferelen
die pardoes de aandacht stelen.

Hij gaat vaak zijn eigen gang,
niet synchroon met mijn belang.

Zonder ooit te wachten
levert hij gedachten
die, voordat ik ze wil of niet,
alreeds zijn geschied.

Maar er is iets dat dit weet,
iets dat niemand ergens meet.





Onnavolgbaar.

Ik kan over zaken spreken
die zich voordoen en verbleken.

Dit kan in dagen zijn of weken
maar die zijn als niets vergeleken
bij de ellenlange tijd
waarin het heelal uitdijdt.

Maar terwijl ik dit zo zeg:
is elke klank meteen weer weg.

Alles wat ik maar bedenk
is onscheidbaar van de wenk
die ik zonder pauze schenk,
ongeacht waarheen ik zwenk. 

Deze stroom is niet te volgen
want wordt door zichzelf verzwolgen.

maandag 7 januari 2013

Gaandeweg.

Hoe weet ik dat iets niet verandert?
Omdat het nu zo is als net,
nergens anders heen meandert,
op zijn plek blijft ingebed.

Nu en net zijn dingen
die ik kan vergelijken.
Dankzij de herinneringen
kan ik zaken ijken.

Ken ik die als identiek
zeg ik resoluut en kwiek
dat iets nog hetzelfde is
en daar is ook niets mee mis.

Toch is 't al niet meer wat het was
omdat ik in't geheugen las.
Zelfs al zie ik dus iets staan
is het daardoor reeds aan 't gaan. *)


*):  ma già volgeva i mio disiro e 'l velle,
      si come ruota ch'igualmente è mossa,
      l' Amor che muove il sole e l'altre stelle.

      maar reeds werden als een rad, gelijkmatig gewenteld,
      mijn drang naar inzicht en mijn vurige wil,    
      voortgestuwd door de Liefde, die de zon en de andere sterren beweegt.

Dante Alighieri, Divina Commedia, Paradiso, XXXIII, 143-145. 

Rook.

Er is een constant glijden
van eeuwenlange tijden.
Men kan dit niet vermijden
al wil men het bestrijden.

Af en toe droom ik een land,
onverdeeld en adamant.
Er is daar nooit iets aan de hand.
Het is gemaakt van diamant,
toch vatbaar voor een telling.

Al heb ik zelfs een stelling
die niet valt te weerleggen,
ik kan er toch van zeggen:
daarnet was die er ook.
Zij is hierin als rook.

zondag 6 januari 2013

Herinnering.

Het wordt tijd dat ik ontsnap
aan een kostelijke grap
die eruit bestaat
dat ik denk dat iets vergaat
terwijl het er nooit is geweest:
dit iets was enkel in mijn geest
die nergens is te vinden
en dus niet te binden.

Weliswaar kan ik zelf bepalen
of ik het weer terug wil halen.
Dan is het weer een ding
dat staat in mijn herinnering
maar het is opnieuw gemaakt
van een weten, leeg en naakt.

Niettemin.

Soms ben ik koppig als een ezel,
dan weer schichtig als een wezel,
te bedotten als een kwezel
of zo nietig als een vezel.

Dan ben ik ineens te groot
of zo bang nog als de dood
om te liggen in de goot
waar geen glorie is of nood.
Ik kan mij niet verschuilen
om een keer te huilen
maar val mij telkens builen
in onverwachte kuilen.

Ook al blijf ik mij vervuilen,
ik wil toch met niemand ruilen.

Doorsnijdend.

Ik zou willen onderscheiden
waarom licht en donker strijden
en de oorsprong van hen beiden,
hoop zo domheid te vermijden
om mij dan te gaan verblijden
in het einde van het lijden.

Ik creëer daarvoor de tijden
waar ik dan doorheen kan rijden,
trek mijn zwaard om mee te snijden
en vertoon het om te leiden.

Maar dit is nu juist het lijden
dat ik zo graag wilde vermijden.
Daarom zie ik af van tijden
en doorsnijd zo alle snijden.






zaterdag 5 januari 2013

Onverlet.

Ik heb snel mijn mening klaar,
of die nu onjuist is of waar,
en begraaf mij in opinies
in de luwte van de linies,
meet mij menig oordeel aan
om zo in mijn recht te staan.

Zo neem ik de werk'lijkheid
en kastijd die zonder spijt.
Eigenlijk heb ik geen tijd
om te weten dat ik splijt.

Hoe ik echter scherm en metsel,
voor wat is is het geen letsel.
Wat ik ook verzinnen kan,
dat wat is weet daar niets van.


vrijdag 4 januari 2013

Flits.

Vaak gaan dingen stap voor stap
maar soms ook in ene klap
en een balletje rolt rap
van de treden van een trap.

Zo te zien lijkt het een grap
dat ik af en toe niets snap
van de akten in mijn map
en mijn argument wordt slap.

Dan zijn furiën bedaard.
Wat ik netjes had bewaard
ben ik zomaar even kwijt
in verspreide eeuwigheid.

Of het september is of maart,
in zo'n tel is er geen feit.

Los.

Telkens zit ik ergens tussen
en verstrik mij in de lussen
van een drama of verhaal
dat ik in list of lust vertaal.

Ik blijf soms jaren klussen
en probeer de brand te blussen
maar er is nog steeds een kwaal,
zich herhalend elke maal,
en die is dat ik niet zie
hoe ik een verdeel in drie.

Dit geldt ook voor dit gedicht.
Het belemmert mij het zicht
op hoe het in feite zit:
los van "ik" en "zien" en "dit".

donderdag 3 januari 2013

Vat.

Er is niemand die iets doet.
In plaats daarvan trekt een stoet
van gedachten door het bloed
voelend in de vloed.

Die illusie werkt goed
en verschaft zo warme gloed
aan een ik dat niet vermoedt
dat het is gemaakt van spoed.

Mocht het eenmaal blijven staan
dient zijn einde zich gelijk aan.
Op zijn steil en doornig pad
gaapt een wijd, oneindig gat.

Wat er uit zag als een vat
heeft ineens zijn tijd gehad.

Tat Tvam asi. *)

Elke keer zie ik slechts U.
U bent overal en nu
en bent nimmer weg geweest.
U bent overal het meest.

Ik vraag mij af wat ik nog doe,
of in feite zelfs besta,
want die vraag komt U ook toe
of ik nu aankom of weer ga.

Veeleer ben ik Uw gedachten
die zich spoeden door Uw nachten
en al zijn er ook geslachten
die met smart op elkaar wachten
dan bent U het die dit ziet
en zijn dit mijn ogen niet.

*): "Tat Tvam asi" - "Dat zijt Gij"

woensdag 2 januari 2013

Reservoir.

Er is een peilloos reservoir
vol met woorden en begrippen.
Het staat naar ieders gading klaar
om van te drinken of te nippen.

Ik kan er meningen uit knippen
maar het blijft gevuld alom.
Zijn relaas stijgt naar mijn lippen
maar is niemands eigendom.

Als een blad waarnaar ik staar,
vol met strepen en met stippen,
ligt het vrij en openbaar
zonder iets te laten glippen.

Ongewild, met blinde ijver,
vis ik uit die diepe vijver.

dinsdag 1 januari 2013

Zomaar.

Telkens weer dient het zich aan,
dit onwrikbare bestaan,
als de nerven in het hout
of de bliksem, ijzig koud.

In dit massieve regenwoud
leef ik tussen goed en fout,
neergang en victorie
en ik open elke porie.


Onbekommerd straalt de maan
boven plas en pelikaan.
Glinsterend als dons
schuimen zeep en spons.

Zonder richting en historie
is er zomaar glorie.

Vervlochten.

Hij die mij een klap toedient
is wellicht mij goed gezind,
op de hoogte van mijn zonden
die mij in het hart verwonden.

Hij is dan naar mij gezonden
als een brenger van oorkonden,
goed behouden en verzegeld,
waarnaar zich mijn leven regelt.

Naadloos is mijn pad betegeld
voor een voorval dat zich kegelt
door een onafzienbaar land,
al te groot voor mijn verstand.

Ik maak deel uit van een band,
goed gevlochten als een mand.

Mens.

Ik heb massa en gewicht
en mijn lichaam is zo dicht
dat ernaast een schaduw ligt
nadat ik het heb opgericht.

Hierin komt het overeen
met een beeltenis in steen
maar tegelijk is er ook bloei
waar ik als een plant toe groei
en heb ik ogen als een dier
die mij zeggen: dit is hier.

Rest mijn geest nog met zijn wenken
die mij de kans biedt om te denken:
heel dit zijn met lust en pijn
is misschien alleen maar schijn.