maandag 31 oktober 2011

Weten.

Zijn is geen vastigheid
maar stromen in de tijd
en tijd is zelf geen ding
omdat die al verging
als je erover praat
en enkel dient als maat
voor wat niet is te meten
en dat je toch kunt weten
al weet je weer niet hoe.

Dat doet er ook niet toe
want weten heeft geen grond.
Het kent uit zichzelf
de grond en het gewelf
en doet zo van zichzelf kond
stil en overvloedig
en zonder eis grootmoedig.

Oneindig snel.

Een rots die vloeit niet maar die is.
Hij is daarmee een hindernis
voor praat over vergankelijkheid,
staat als een baken in de tijd.

En toch, al zou hij eeuwen staan
is dit staan nog altijd gaan
van ogenblik naar ogenblik
levendig en vlug als kwik.

Hoe korter de momenten
hoe sneller vliegt de vloed
door hun segmenten
tot het er niet toe doet.

Men kan ze blijven delen
tot in oneindig vele.

Vervloeid.

Zijn is identiek aan stromen
en in elk geval geen ding.
Dat is later pas gekomen
toen een lidwoord ervoor ging.

Toen werd het pas een iets
en bestond tegelijk het niets.
Het werd daardoor object
dat de begeerte wekt.

Men zou het willen grijpen
of anders laat men't rijpen
en wacht intussen af
of't zich misschien niet gaf.

Maar het grijpen zelf is stromen
en het ding vervloeit in dromen.

zondag 30 oktober 2011

Joyce.

voor Caroly van Oostende.

Veel geluk en heel veel moois
op een dag als deze
opdat je meer nog van James Joyce
en wat hem aangreep leze.

Zijn werk ligt niet ver van mijn bed
maar 'k ben gegijzeld door 't sonnet
dat ik elke dag moet schrijven -
toch komt hij bovendrijven
want zijn woorden zijn een stroom
waaruit geput wordt door mijn droom
en stutten huis en zolder
met diepzinnigheid en kolder.

Dat hij je mag omgeven
en doordrenken van het leven.

Plankenkoorts.

Stilte is ontbreken van een bom.
De momenten vallen stom
in een bolle vissenkom
en ik zit met de tenen krom.

Ik kan mij niet verroeren,
men is op mij aan't loeren.
Ik moet de vissen voeren
maar durf niet eens te boeren.

De stilte is te snijden
en niets mag haar ontwijden.

Ik ben totaal bevangen
door gesmoord verlangen.
Dit moment is grondeloos
aan het zwijgen in een doos.

Schaamte.

De schaamte is een vreemd geval,
lijkt geen gevolg van een doctrine
want voor een onvoorziene
blik doet men de deur dicht overal.

Men wil het compenseren
door opzichtig te flaneren
of uitdagend te jongleren
zonder zorg of kleren.

Dat is met voorbedachte rade
en komt hier niet te stade.

't Lijkt er meer op dat de geest
die slechts onzijdig is geweest
bij een lichaam, plots ontkleed,
zich ineens geen raad meer weet.

zaterdag 29 oktober 2011

Schuld, boete en bevrijding.

't Is een stoutmoedige gedachte
dat ik het universum ben
maar waarom ben ik niet bij machte
te laten dansen gindse den?

Ik kan wel mijn hand bevelen
om te geven of te stelen
en het kwaad kan ik wel helen
maar niet afwenden voor velen.

Zodra ik van een onrecht weet
is dat al onderdeel van mij.
Er zijn gevallen bij de vleet:
als ik iets hoor hoor ik er bij.

Ik zou mij daarvan willen scheiden
maar 't is te laat al om te mijden
en ik word bang, onevenwichtig,
want ik weet mij medeplichtig.

Toch is er ook gerechtigheid,
die is te vinden in mijn dood.
Die brengt tenminste gelijkheid
die me redt uit deze nood.

Tegelijk kan ik die juist nooit vinden *)
waardoor de laatste zorgen zwinden.

*) Demokritos: "Waar ik ben is de dood niet, waar de dood is ben ik niet."

Plagiaat.

Plagiaat is stelen van een ander
maar die ander moet er dan wel zijn.
Soms is dat enkel schijn
want bedacht de tegenstander.

Als alles nu eens droom is?
Dan zijn ze van dezelfde stof:
ikzelf en hij die daar is
en doen we slechts alsof
we van elkaar gescheiden zijn
door een gefantaseerd ravijn.

In dat geval is plagiaat
alleen maar vestzak broekzak
en valt de oorzaak van de haat
in een wijd en wijkend wak.

Nieuw.

Er is een trieste dwaling:
het denkbeeld van herhaling,
waarbij je glad vergeet
dat je niets eerder deed.

Elk moment is immers nieuw
en is er nooit geweest.
Het blok dat je doormidden hieuw
toont zijn helften als een feest.

Heb je iets duizendmaal gezien
dan is het nu duizendeneen
maar gewenning strooit tien
balen stof over elk fenomeen.

Als je herinnering wegneemt
wordt alles fris en vreemd.

Golf.

Soms neem ik een besluit.
Hoe gaat dat in zijn werk?
Ik stel paal en perk
waardoor ik zaken buitensluit.

Dus was het veld al een gegeven
maar ook het grenzen stellen
komt eenvoudig opwellen
en heeft zijn eigen leven.

Wordt het besluit dan wel genomen
of komt het uit de zeeën voort
van ruimtes, tijden en fantomen
waarin het inzicht gloort
dat ook ik een golf ben in de stromen
en in zijn golven onverwoord?

vrijdag 28 oktober 2011

Teder.

Het leven is een slag van staal
waaraan ik vaak mij heb bezeerd
en de taal is als een sjaal
om het staketsel gedrapeerd
waarin een droevig schrijnen
dat maar niet wil verdwijnen,
goed gecamoufleerd,
stil kan stollen en verweert.

Maar als het lijf verstart
klopt daarin het duivenhart
als in een verse wond,
trillend en gezond.

Al is de hakbijl hard,
het oog blijft zacht en rond.

Rijmelarij.

voor Leo Dekker.

Het rijmen heeft me veel gebracht.
Een woord waaraan ik juist niet dacht
moest onder dwang verschijnen
om zich in het vers te twijnen.

Juist door de rijmerij
is het vers maar half van mij
en komt de taal mij tegemoet
met haar woorden diep en goed.

Zo kwam er vaak iets uit de bus
dat brak de actieradius
van wat ik wou beschrijven
en dus niet kon beklijven.

Bijvoorbeeld witte wijven:
zij zijn ineens verschenen
omdat ik de klank moest lenen
van hun naam. Hun lijven
schieten nu als schimmen
uit papier en blijven glimmen.

Middag.

Het is nog altijd zacht.
Het najaar torst zijn pracht.
Een regentje komt druilen
terwijl de wolken pruilen.

De beurs zakt weer omlaag,
is in mineur vandaag
maar verder is het rustig
en ben ik levenslustig.

Ik weet alleen niet wat
ik zal beginnen.
Ik stapte net uit bad
en kan nog niets verzinnen.

Als ik nu vleugels had
zou ik ze openslaan als linnen.

woensdag 26 oktober 2011

Buis.

In de ruimte is je lijf een kluis
waar je niet in of uit kunt gaan
maar in de tijd een buis
waarvan de einden openstaan.

De hele wereld trekt erdoor
en komt zichzelf weer tegen,
wat achter lag ligt voor
in zonneschijn of regen.

Zo ben je als een ring
waardoor het leven ging
maar dat je niet kon houden.

Wanneer de dingen zouden
blijven werden zij herinnering
en dansten lieflijk in een kring.

Scharnier.

God slacht snel en vluchtig,
blijft niettemin doorluchtig.
Al gaat het ook luidruchtig,
voor Hem blijft het toch kluchtig.

Dat is omdat Hij niet solide is
maar alleen een gelijkenis
om een idee mee uit te beelden
dat anders snel verveelde.

Heel anders is wel de praktijk
met stromend bloed en slijk.
Hier is de gruwel echt
en de wreedheid slecht.

Tenzij ook dit een poort is
naar dat wat ongehoord is.

Zien.

In slapeloze nachten
zit er niets op dan wachten.
Ik zie dan mijn gedachten
door het donker jachten.

Meer is het trouwens niet.
Vreugde en verdriet
stromen als een snelle vliet
naar onbekend verschiet.

Word ik soms ook gezien?
Dan ben ook ik gedachte,
verder tot niets bij machte
en vliedend bovendien.

Laat zien dan zijn het enige,
dat het de noden lenige.

dinsdag 25 oktober 2011

Bhavachakra.*)

De tijd schrijdt onverstoord
en onvermoeibaar voort.
Als een lijn van zuid naar noord
rijgt hij alles aan zijn koord.

Drama's en geschiedenissen
catastrofes niet te missen
dinosaurussen en vissen
golven door zijn nissen.

Hij vangt mijn daden in een net
en volgt mijn adem nauwgezet
ligt in sekonden ingebed
en laat zich nochtans gissen.

Verschuift patronen zet voor zet
in het russische roulette.

*) Wiel van wording waarin denkbeeldige wezens door geboorte ouderdom ziekte en dood worden geslingerd.

Oogst.

De herfst zet zijn opmars voort.
Met een gouden sleutel
geeft hij aan 't gereutel
van dorre bladeren het woord.

Zij jagen in een kringetje
alsmaar in het rond.
Het witte waas, hij hing het je
als sieraad om de mond.

Hij laat je al de winter voelen
wanneer je gaat voor doelen
maar als je bent een dromer
geeft hij nog heel wat zomer.

De herfst is een trol
van most en weemoed vol.

Tijdens.

Er is een duikboot opgedoken
die in de oorlog werd gebroken
en zich aan het water gaf
veranderend in zeemansgraf.

De vissen zwommen in en uit
door deze stalen schuit
die lijken bleef bewaren
door wonderwoeste jaren.

Ik was nog niet geboren
toen dit schip al ging verloren.

Tijdens de feesten van mijn leven
bleef het water zich maar weven
tussen staart en steven
van dat wat toen werd opgeheven.

Harmonie.

De wereld is een chaos
en altijd weer de klos.
Aan alles is een steekje los,
je ziet geen boom meer in het bos.

Geen touw is er aan vast te knopen.
Voortdurend in het honderd lopen
plannen en projekten
door malversaties van gebekten.

Toch is er in die wirwar zonder doel
wel degelijk een stoel
waarop de rede troont
die niet kan worden weggehoond.

Al raast en tiert de feeks,
bewaard blijft de getallenreeks.

maandag 24 oktober 2011

Stayer.

Een fout is snel gemaakt
en oorzaak van commotie.
Een snaar zo licht geraakt
geeft droefheid en emotie.
Die brengen hoge zeeën,
hunkering en barensweeën,
woede tot ik rood zie
en de rede staakt.

Dit is meer dan wat ik vroeg.
Ik laat het liever weer bedaren,
neem een pilsje in de kroeg,
zit rustig naar het schuim te staren
in het glas dat neersloeg.

Een lange adem is genoeg.

Antichrist.

Hij komt zacht aangelopen,
wil iedereen wel dopen,
is welgemoed en open
en doet op alles hopen.

Hij staat voor ieder klaar
geheel in 't openbaar.
Wat hij zegt is waar
en er is geen maar.

Je kunt hem goed vertrouwen
en huizen op hem bouwen.
Niets hoeft je te berouwen
als je met hem wilt trouwen.

Hij is zo zuiver en oprecht
en lijkt daardoor net echt.*)

*) "Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede...",
    1 Cor. 13 vs 12, eerste helft.

Amaryllis.

U voelt met uw rode rand
de welving van mijn hand
en in uw fiere stand
bent u bevroren brand.

U hebt zichzelf gesnoeid
uit wat vlietend bloeit
en schenkt onvermoeid
wat de ogen boeit.

In uw koele statie
voert u stille gratie.

Uitgebot maar schuchter
beeldt u uit wat pril is
als satijnen luchter
en frisse amaryllis!

zondag 23 oktober 2011

Vaas.

Ik zie mij als een vaas
en kijk daaruit naar buiten.
Mijn ogen zijn een maas
dat zich na openen kan sluiten.

Soms ben ik een foedraal
dat een dieper ik omhult
dat, gemaakt van and're taal,
de holtes in mijn lichaam vult.

Dan zie ik plotseling
de plot van elk ding:
het is een puur verschijnen
dat lijkt te doen verdwijnen
waarvan het is gemaakt:
bewustzijn lief en naakt.

Beleden.

Er is een oude leugen
waarvan men is doordrenkt.
Hij vormt het geheugen
en alles wat men denkt.

Hij luidt: er is een ik en gij,
een heden en een hij.
Daarnaast zijn er nog dingen
die hun eigen liedje zingen.

"Dat is toch immers zo",
zo kan men tegenwerpen,
"dit is toch het cadeau
opgesmukt met sjerpen?"

Wat men daarbij vergeet
is dat men 't zelf beleed.

Vrees.

Hij is er al het langst:
die diep verborgen angst.
Hij is een zeker baken
omdat hij doet ontwaken
en brengt teweeg een beven
dat teken is van leven.

Er moet dus wel iets wezen
als men begint te vrezen
maar men weet niet wat.
Het is een donker gat
dat men vergeefs wil vullen
met zekerheid en spullen.

Dit gat dat is het leven
waarvoor de goden beven.

Alvast.

Ik heb al heel wat opgebouwd,
ben door en door vertrouwd
geraakt met allerlei gebruiken
die mijn vrijheid fnuiken
maar mij ook houvast geven
waarbinnen ik kan leven.

Toch moet ik die verliezen.
Ik kan er immers niet voor kiezen
dat ik niet zal sterven
en mij moet gaan onterven.

't Is beter om alvast te derven
zelfs als ik daarvoor beef.
Zo leer ik al te sterven
terwijl ik toch nog leef.

Onschendbaar.

Vanuit behoefte aan bescherming
werpt men hoge wallen op
maar blijvende ontferming
komt voort uit een harteklop.

De wallen gaan verkruimelen
en oorlogen beduimelen
het goed dat men wou sparen
maar dat verpietert met de jaren.

Men kan alles verwoesten,
al zijn het dikke knoesten
van rots of diamant.
Eens komt de grote brand.

Er is alleen onschendbaarheid
in de totale openheid.

zaterdag 22 oktober 2011

Stop.

Plannen worden vaak bedacht.
Gescandeerd door dag en nacht
wordt aan het licht gebracht
wat men al dan niet verwacht.

Dan is er de duur
die draagt het avontuur
dat zich voltrekt
over aeonen uitgestrekt.

Dat gaat zo eeuwig door
zonder start of stop.
Daar ben ik niet altijd voor
en dus hou ik op.

Bevrijd van doel en reden
rust ik in een magisch heden.

Klok.

U staat al jaren in de kamer
en uw uurwerk is de hamer
die ongemerkt de tijd wegtikt
en verwarringen ontstrikt.

De cijfers op uw wijzerplaat
vertonen grote regelmaat.
Het klinken van uw klok
maakt van de tijd een stok
waarlangs men af kan meten
wat anders werd vergeten
waardoor we iets weer weten.

Het is het tikken van uw tijd
dat zo wel plezier als strijd
in keurige segmenten snijdt.

vrijdag 21 oktober 2011

Scrabble.

Het bord is het matrijs
waarop de woorden,
gek of wijs,
hun punten scoorden.

De letters liggen vlak
in hun bestemde vak
en laten onverwacht
iets zien wat je niet dacht.

Ze rijgen zich aaneen
en zeggen je meteen
wat ze verkrijgen
en wat ze je verzwijgen.

Het is van hout. Gekwebbel
van een potje scrabble!

Spinoza.

Voor U is alles God
en er valt niets buiten.
Hij is daarmee een slot
dat niemand kan ontsluiten
omdat het alreeds open is
zonder grens en hindernis
in ruimte en in tijd
en daarom van begin bevrijd.

En zijn er toch nog grenzen
dan zijn ook die weer God.
De klaarte van uw lenzen
tonen Zijn gebod.

De twink'ling van uw prisma
doorschouwt het hele schisma. *)

*) Baruch de Spinoza was, behalve filosoof, ook lenzenslijper
en werd vanwege zijn opvattingen verbannen uit de Israelitische Gemeente.

donderdag 20 oktober 2011

Gegeven.

Ik zag een vogel in een bos
en in mijn droom een fee
met een boa van een vos
als amazone op een ree.

Het eerste noem ik echt,
het laatste visioen.
Toch doen ze beide recht
aan wat ik ervaring noem.

Er is een continu beleven
van een wisselend bestaan.
Wat kan zijn dat laat ik zweven
en wat ik waar vind neem ik aan.

Het is eerst allemaal gegeven.
Ik scheid daarna pas feit van waan.

woensdag 19 oktober 2011

Gebed.

Ik stond achter in de tempel,
sloeg mij op de borst.
"God verlos mij van dit stempel,
les mijn vreselijke dorst".

Zo heb ik gebeden
want ik had gelezen
dat degenen die zo deden
in de hemel konden wezen.

Het was een doorgestoken kaart
en mijn gebed dus niet veel waard.

Dat wordt natuurlijk niet verhoord
en ik blijf in brand en moord
zoeken naar het juiste woord
dat U wellicht wat minder stoort.

Visioen.

Het was een bonte optocht
die ik eens aanschouwen mocht.
Een lange keten van profeten,
filmsterren en kometen,
wrong zich door een bocht
en verrees uit diepe krocht
in de hemel ongemeten
waarin de wolken spleten.

Daarin troonde God de Vader
op een diamant gezeten.
Zelfs het licht trad Hem niet nader,
niemand heeft Hem ooit bezeten.

Daar was Hij Zijn eigen Zoon
als Geest goed, waar en schoon.

Bhishma *)

Door zijn poorten goed te sluiten
sloot hij zichzelf buiten.
Verminking, ouderdom en dood
brachten hem niet in de nood.

Wijsheid werd zijn dagelijks brood,
en hij stond nooit meer in het rood.
Ieder had ontzag voor hem,
doorslaggevend was zijn stem.

Hij heeft er wel wat voor betaald:
geen vrouw die hem onthaalt,
geen schoot om in te huilen
of lief om bij te schuilen.

Slechts een ruimte, wijds en groot,
waardoor al het leven vlood.

*) Held uit het Mahabharata-epos die door ascese wonderbaarlijke vermogens verwierf.

Tijdloos.

Wat de tijd verzwolg
heeft vandaag nog een vervolg.
Gebeurtenissen in 't verleden
hebben hun neerslag in het heden.

Hoe is het echter ooit begonnen?
Daar is al heel wat op verzonnen:
Een schepping of een knal
met als gevolg dit schoon heelal.

Toch is het altijd tijd
waarin dit wonder zich verspreidt.

Als die er niet zou zijn
is er geen vreugde en geen pijn
en de vraag naar een begin
verliest dan alle zin.

Theodicee.

Als ik God was zou ik het wel weten:
ik gaf iedereen te eten,
lenigde terstond de noden
en maakte van granaten broden.

Verloor iemand zijn hartedief,
ik bracht hem wederom zijn lief.
Wie werd gegrepen door de dood
wierp ik het leven in de schoot.

Wie geraakten uit balans
gaf ik alsnog de kans
om terug te keren in't verleden
om goed te maken wat ze deden.

Als God zo goed is en zo machtig,
waarom doet Hij dat dan niet?
Hij is toch wijs en krachtig
dus waarom dit verdriet?
Is het omdat Hij't Zelf is:
pijn, verlangen en gemis?

Of misschien doet Hij het toch
en moet ik enkel wachten nog?

Dan is het enkel ongeduld
wat mijn hart met gram vervult
en moest ik blij zijn dat ik leef
met zoveel potentieel te geef.

dinsdag 18 oktober 2011

Spiegel.

Er is een oude gelijkenis
dat alles als een spiegel is
waarin de wereld komt en gaat
maar alleen uit glas bestaat.

De spiegel zelf verandert niet
ongeacht wat je maar ziet
op het glanzend oppervlak,
grenzeloos en glad als lak.:

Maar wat nu als de spiegel breekt?
Is er dan nog een beeld dat spreekt?

Kennelijk toch wel:
de barst in het gewelf
is onderdeel van 't spel:
we zijn de spiegel zelf!

Golven.

Er is een zien en constateren,
een begrijpen en vergelijken,
een weerleggen en beweren,
een ontkennen en een ijken.

Dit zijn bewegingen en stormen
van het denken in de tijd.
Zij bewerken en hervormen,
en raken soms de richting kwijt.

Zij stichten vaak een school,
geven zin, zijn capriool
van golven die zich spoeden
van een vraag naar een vermoeden.

Een ik laat zich niet destilleren,
zit anders met gebakken peren.

maandag 17 oktober 2011

Bril.

Het ding op zich dat kent men niet,
men ziet het altijd door een bril:
van links, van rechts, in een verschiet,
bewegelijk of star, rusteloos of stil.

De ruimte en de tijd, dat zijn categorieën,
die men niet weg kan denken.
Zij zijn de bouwstof van de porieën
die ons het leven schenken.

Men kan die bril nooit afzetten
maar 't is al iets om dat te weten
om er vervolgens op te letten
dat we dat niet vergeten.

Als men zich inspant, serieus,
valt hij soms toch nog van een neus.

(maarniejeus)

Dodeloosheid.

Het leven is vol leed en rampen
die ons de hele tijd aanklampen.
Geboorte is een doodvonnis,
een enkeltje naar waar geen zon is.

Toch hebben mensen vaak nog schik
en maken zich dus niet zo dik
waardoor ik vraag: hoe kan dit?
Is er dan toch nog enig wit?

Kennelijk weet men heel goed
dat het er in feite niet toe doet
dat men eens zal sterven.

Men zal het immers nooit ervaren.

Het is slechts leven wat wij erven
en dat brengt alles tot bedaren.

zondag 16 oktober 2011

Uur van de wolf.

Het is nu tussen vier en vijf
en er is geen tijdverdrijf.
De dag moet nog beginnen,
de nacht is buiten zinnen.
De meesten zijn nog aan het slapen
zonder schild of wapen.
Het zand dat iedereen bedolf
ontzag nochtans de wolf.

Hij gijzelde dit uur
met ogen vol van gelig vuur,
schitterend en guur,
en verwijderde het stuur,
waardoor ik nu moet rijden
door onbekende weiden.

Gestalt.

Dezelfde lijn die holling is,
van binnenuit bekeken,
is als bolling hindernis
voor wie er in wil breken.

De holling en de bolling
maken elkander ongedaan
en zo is elke stolling
een onophoudelijk vergaan.

Zo breekbaar en zo helder
gaat alles naar de kelder:
een ruimte zonder randen
vol oog en open handen
en mateloos ontstellen
waaruit de vormen wellen.

Misgreep.

Ik deed uit het bestaan een greep
en ben dat glad vergeten.
Die greep trekt nu een streep
door wat ik denk te weten.

Wat ervoor ligt noem ik binnen
en wat daarna komt buiten.
Dan ga ik een huis verzinnen
en kijk vervolgens door de ruiten.

Als gescheiden door een plaat
voel ik mij niet in staat
over die grenzen heen te reiken
en ben gevangen in mijn maat.

Totdat ineens zal blijken
dat wat ik greep niet eens bestaat.

Wilde wijsheid.

Een man zat in een kerk te roken
en bracht me in de war.
"Ga liever elders onrust stoken,
steek je sigaar aan in een bar",
zo was mijn eerste commentaar,
betuttelend maar waar.

Wat ik daarbij vergeet
is dat die man niet anders deed
dan zitten op de aarde
waarop de kerk
zich later pas vergaarde
na heel wat werk.

Zo leek zijn wijsheid wild
als een kanon van vilt.

zaterdag 15 oktober 2011

Vertrouwen en twijfel.

't Is goed om te vertrouwen
want dan kun je bouwen
terwijl de twijfel ondermijnt
en ervoor zorgt dat je verkwijnt.

Maar ook als ik iets niet vertrouw
dan is het er nog steeds.
Op welke kost ik ook maar kauw
hij is er toch alreeds.

En dat geldt ook voor twijfel:
de toren van heer Eiffel
staat in gedachten als een A
zelfs als ik niet besta.

Het is de dingen om het even
of ik in hoop of vrees zal leven.

vrijdag 14 oktober 2011

Drie stijlen. *)

De koning, de veerman en de herder:
ze helpen alle drie de wereld verder.

De koning gaat alleen voorop
en trekt de wereld uit het slop.

De veerman gaat met allen mee
en loodst hen over zee.

De herder drijft de schapen voort
en sluit als laatste pas de poort.

Tegelijk is Hij ook God,
zo zegt het evangelie,
en Heer van het gebod,
Schepper van peterselie.

Ten aanzien van het koninkrijk
is Hij grootmoedig.
Hij zegt: "Laat aan de vorst zijn rijk
en weest aan Mij ootmoedig". **)

*) Drie traditionele stijlen waarop, volgens de boeddhistische leer, een bodhisattva (iemand die de verlichting van allen nastreeft) zijn werk kan doen.
**) Matth: 21vs22.

Mahamaya.

Ik wil zo graag wat zekerheid
en lever daarvoor strijd
met vuur en argumenten
om een aantal fundamenten.

Waarom wil ik dat zo graag?
Bij het stellen van die vraag
wordt het eensklaps vaag
wat mij zo zwaar lag op de maag.

De zon blijft verder schijnen,
ook achter de gordijnen
van nevels en gedachten.

Op 't zien hiervan vergaan mijn klachten
en ik ontsnap aan elke dwaling
als een glibberige paling.

Hoe lang?

Nu word ik bang.
Ik zit al heel lang
voor het scherm
en kerm.

Zoveel gegevens
over levens
maar tevens
allemaal benevens.

Dat kan niet duren.
Ik zit te turen,
tel de uren
tot het sturen
niet meer gaat
en ik zal
val-
len van de graat.

Hyaat.

Met lange ledematen
vul ik de hyaten
maar het lukt niet goed.
Te vluchtig is de stoet
van rovers en piraten
en statige prelaten
die ruisen door het bloed
van volkenbond en staten.

Ik loop er achteraan
maar kom altijd te laat
blijf nu dus liever staan
en word zelf hyaat
voor Attila de Hun,
Kurukshetra en Verdun.

Voorbij.

Na lange reis en woest debat
loop ik op het laatste wad
en voor mij deint de wijde zee.
Mijn gedachten deinen mee
totdat ook zij gaan rusten
en vervliegen als de kusten.
Er wordt niets meer verbeeld
waardoor het snel verveelt
om hier te blijven staan
maar ook dat zal over gaan.

Dan dwarrelen de klachten
en verzinkt het smachten
in violette nachten
voorbij het laatste wachten.

donderdag 13 oktober 2011

Stromen.

De dingen zijn van tijd gemaakt
maar wat is tijd? 't Is stromen.
Wat stroomt?  Wat niet haakt
naar vastigheid, als dromen.

Een rots, zo hard en naakt,
is dus een constant komen
dat door stof onaangeraakt
in het zien wordt opgenomen.

Voor wie aldus ontwaakt
vervliegen de atomen
en de illusie staakt.

Ideeën, waan en gnomen
zijn in vergetelheid geraakt
en trillingen zijn bomen.

Armoe.

De armoe is weer aangebroken!
Ik moet een vuurtje stoken
van spaanders van gevonden hout
en het zonlicht is mijn goud.

Nadat ik alles heb betaald
heb ik de buikriem aangehaald
want er blijft niet veel meer over
waarmee ik mijn maag verover.

Intussen ben ik heel present
want ik let op elke cent
en moet zelf mijn kousen stoppen
in plaats van nogmaals te gaan shoppen.

Zo neemt gezapigheid de wijk
en word ik slim en vindingrijk.

Ophef.

Er is een hoog vermogen
dat mij in staat stelt te gedogen
wat anders zwaar zou zijn
en onverdragelijke pijn.

Dit is het besef
dat wat er is
niets anders is dan nis
waarmee ik het bestaan ophef.

Terwijl zich wat ook voordoet
verzinkt het in de vloed *)
der jaren die blijft klimmen
en wat ik kan ervaren
zijn schaduwen van schimmen
die door mijn geest rondwaren.

*) "This is the self-existing nature, undefiled by experience"
    Song of Lodrö Thaye, "Rain of Wisdom".

woensdag 12 oktober 2011

Laten gaan.

Ik heb mijn leven lang verzameld
en van allerlei vergaard.
Ik heb het ook nog goed bewaard
waardoor mijn geheugen stamelt.

Daardoor voel ik mij bezwaard
en zou ik moeten zitten bij een haard
om te laten verbranden
wat net gleed nog door mijn handen.

Met mijn hele entourage
kom ik tevoorschijn met bagage
en van alles op en aan.

Toch is dat alles waan.
Ik kan het beter laten staan
om naakt in de wind te gaan.

Onmiddellijkheid.

In de onmiddellijkheid
is er geen tijd.
Laat staan een hier of daar
en dus ook geen waar.

Het is het enige dat is
maar daardoor niet te kennen
zoals het gaat ook bij een vis
die aan water niet kan wennen.

Hij heeft daar altijd al geleefd,
is daar ook nu nog aan het zwemmen.
Als hij zijn bestaan beëindigd heeft
en is bevrijd van alle klemmen
kan hij voelen noch beslissen
en zal het water ook niet missen.

Lus.

"Alles is een spel"
is wat ik mij vertel
maar in dat geval
houd ik mij voor de mal
want dan is die leus
ook niet serieus.

Is die het echter wel
is weer niet alles spel
en is er dus onzekerheid
en raak ik mijn gemoedsrust kwijt.

't Is beter om per keer te kijken,
om te zien wat dan zal blijken:
of het nu zo verloopt of zus
of in een eindeloze lus,
nu weer niet en dan weer wel.

dinsdag 11 oktober 2011

Fruitvliegje.

Waar kom je toch vandaan?
Ik laat een perzik staan
en al snel daarna
dans je je vrienden na
in een donzig deinen
boven de huid
van het verwelkend fruit
dat rustig ligt te kwijnen.

Je zult weer snel verdwijnen
maar nu dans je tussen wijnen,
beleeft een avontuur
in het talmend avonduur
en onbezorgd zweef je
in de koepel van een zeefje.

maandag 10 oktober 2011

El Greco.

Uw lijnen zijn als vlammen
die uit de hemel stammen
en uw coloriet
genade die zich giet
in het hart
van ieder die het ziet.

De smart
van het verlangen
is in uw doek gevangen
en stroomt omhoog
in 't lichte oog
waarin zich ooit bewoog
de maker van de dingen
voor wie uw vormen zingen.

Mondriaan.

U koos voor het platte vlak,
zag diepte als beperking.
Geen noodzaak voor versterking
is er in het rechte vak.

Uw kleuren zijn primair
zonder enig air
van inhoud of pretentie
en dienen de preventie
van cultus en bombast.

Uw lijnenspel last
vlakken aan elkaar
waarnaar ik staar
in vrolijke verbazing
en ritmische verdwazing.

Vliegertijd.

Eind'lijk is het vliegertijd
en de lucht staat wagenwijd
voor witte wolkjes open
die door de hemel lopen.

De vlieger is van groen papier
en stijgt op zonder staart.
Hij staat aan de hemel fier
boven sloot en vaart
en rukt zachtjes aan het touw
dat van de haspel is gegleden.
Hij staat daar fris en trouw
in een eeuwig heden.

Als een ranke vrouw
zonder een verleden.

Materie.

Als ik over mijn lot zing
is het haast onvermijdelijk
dat het gaat over een botsing
voorbedacht of lijdelijk.

Die botsing, ay!, is pijnlijk,
en geeft een schok en tranen.
Zij is ruw en ogenschijnlijk
breekt zij alle wanen.

Ononderzocht
voert zij in de krocht
van diepere illusie.

Zij doet alsof
ik haar nu zie
waardoor ik denk: 't is stof!

Verdwijnpunt.

Voor velen ben ik een object
en gedeeltelijk ook voor mezelf
als ik mijn lichaam welf
dat zich op bed uitstrekt.

Ik zie mijzelf vast omlijnd
op foto's en in ruiten.
Zo word ik doorgeseind,
maar altijd weer van buiten.

Wie ben ik dan van binnen?
Ik vind daar geen beginnen.
Slechts eindeloze zinnen
die de zin ontginnen
van iets dat zich onttrekt
zelfs als het zich op bed uitstrekt.

zondag 9 oktober 2011

Kiezen.

Het is nacht en ik moet kiezen
tussen winnen of  verliezen.
Ik kan gaan zitten om te schrijven
of besluiten om te blijven
liggen tot iets komt
met de kans dat het verstomt
en ik zo mijn tijd verspil,
wat ik weer niet wil.

Maar een ferm verrijzen
blijft zonder bewijzen.
Reeds is mijn wil
veranderd in een gril
die fragiel en pril
wegsterft als een gil.

Toltijd.

De toltijd is weer aangebroken
wanneer de wind is opgestoken
die van de bomen blâren rukt
en eikels en kastanjes plukt.

Ik maak een zweepje van een veter
en de dwarslat van een hanger.
Het is niet langer dan een meter
maar maakt mij tot een roerganger.

Nu sla ik er op los.
De tol, een houten klos,
vliegt tussen lantarens,
landt onder de varens
op zijn ronde taas,
statig als een vaas.

Wie.

Is er alleen maar ik
en de rest alleen maar blik
van deze ene meester
omvattend wolk en heester?

Of alleen maar Gij
en ik slechts averij
van Uw gedachten,
een angstig wachten?

Of slechts Hij of Zij
en ik en Gij erbij,
als spoor te volgen,
van Wie werd verzwolgen
door de zee van tijd
die door alles glijdt?

Moederkloek.

Alle richting is er zoek,
er is alleen maar hoek
en over alles valt het doek
van de warme moederkloek.

Het is daar heerlijk schuilen,
het lachen en het huilen
kunnen ongehinderd ruilen
zonder schram en builen.

Er is daar geen vervuilen
en gesloten blijft het boek
met de namen van de kuilen,
van de ban en van de vloek.

Hier zijn slechts de tuilen
van de lieve moek.

zaterdag 8 oktober 2011

Nachttrein.

De nacht is als een trein,
de trein als een kolos,
die stilstaat op een sein,
van zijn bestemming los.

Hij is een palindroom
met 'tig compartimenten
die, droom na droom,
hun visioen uitventen.

Ik sta daar keer op keer,
kaartjes knippend,
van de visioenen nippend,
alsmaar weer.

En de trein staat stil
in een veld vol kikkerdril.

Dionysos en Apollo.

Op toppen hoog gestegen
gaapt beneê oneindig diep
een afgrond eerst verzwegen
die ik nu tevoorschijn riep.

En dan, misschien lichtzinnig,
stort ik mij omlaag.
De ruimte, wild, aanminnig,
grijpt mij in mijn kraag.

Nu blijf ik alsmaar vallen
door talloze heelallen
en weet niet waar het eindigt,
noch waar de diepste mijn ligt.

Maar een ding blijft wel hetzelfde:
na het tiende komt het elfde.

Glijden.

't Is avond en de maan drijft rond
tussen de blanke wolken.
De zon die aan de hemel stond
beschijnt nu and're volken.

De wind fluit door de struiken
en door halfgesloten luiken
glijdt lamplicht in de straten
waar de buren staan te praten.

Ik lig intussen al op bed
en wil mij voorbereiden
op het ontdekken van een wet
die heel de wereld kan bevrijden.

Maar de tijd blijft glijden
als het water door een net.

vrijdag 7 oktober 2011

Groei.

Ik word grijs en oud,
en mijn ledematen koud,
aan alle kanten meer gebrekkig
en beangst en vrekkig.

Maar ik zou het moeten weten:
ben ik soms vergeten
dat lijf en goed vergank'lijk zijn?
Wat maal ik dan om pijn?

Dit malen zelf is trouwens falen
van enige bestendigheid.

Er is een onophoudelijk betalen
waarmee'k me van mijn schulden kwijt
die altijd weer opnieuw aangroeien
want jeugd en leven blijven boeien.

Gekapt.

Zo juist hoorde ik telefoneren
op een toon zo ongedwongen
dat ik meteen moest concluderen:
dit zijn een moeder en haar jongen.

Zo ging't mij ook toen zij nog leefde
en ik mij kon bewegen
in een bloem die mij omweefde,
ik was daar nooit verlegen.

Toen kapte ik en weet mij niet vergeven.
Gekaderd ben ik in een kaft
en het berouw blijft kleven
als een hond die blaft.

Het is de liefde die doet leven,
het is de liefde ook die straft.

woensdag 5 oktober 2011

Net.

De aarde is solide
waar ik mijn voet neerzet.
Dit weten is zo bonafide
dat het fungeert als wet.

Daarnaast kan afgrond zijn
en wat ik zie slechts schijn.
Dan is't heelal een net
waar men slechts op de draden let.

Zo ook met alle daden:
daarnaast gebeurt er niets.
Ze zijn dus onbeladen,
volkomen op de biets,
en kunnen niemand schaden,
als een vergeten fiets.

Plato's grot.

Het leven is een rolprent
die plezier met gif mengt.
Ik kijk naar het scherm
en stort mij in een zwerm
van hortende emoties,
al of niet erotisch,
of rust soms in de berm
waar ik mijn gezicht afscherm.

Ik draai mij zelden om
en dat is nogal dom.

Want daar schijnt de lamp
die laat zien de damp
van zegepraal en falen
en die zelf blijft stralen.

dinsdag 4 oktober 2011

Ervaring.

Er is een pot, een vaas,
een voetbal en een haring,
mijzelf erbij als waas:
't is allemaal ervaring.

Sinds ik door't heelal meander
ontdek ik telkens meer:
ikzelf ben ook een ander
en vluchtig als een veer.

Wat is dan ervaring?

Een varen heen en weer
en baren in een kring
die deinen in het meer
van de herinnering:
een onafzienbaar heir.

maandag 3 oktober 2011

Verlossing.

Mijn leven lang is er terreur
want altijd is er de teneur:
gij zult uzelve haten
en glorie aan een ander laten.

Hieraan zou ik moeten denken
maar telkens weer vergeet ik dat
en blijf ik dus de ander krenken
en zet mijzelf schaakmat.

Zo rest mij slechts de hel,
totaal niet te ontwijken,
met vuren, heet en schel,
en bloeddoorlopen rijken.

Totdat zich opent het gewelf:
die ander is ik zelf!

Terug.

Soms is er een discussie
en die lijkt wel op percussie.
Het is een komen en een gaan
van strijd en argumenten,
een elkaar om de oren slaan
met spot en dreigementen.
Inhoudelijk gaat het om weinig
maar ik ben al chagrijnig.
Zo wordt het thema materiaal
waar ik dan mijn gram mee haal.

Waarom niet terug naar het chagrijn?

Want daaronder smeult de pijn
en daaronder weer verdriet
dat liefde en verlossing ziet.

zondag 2 oktober 2011

Ikoon.

O stralende ikoon
van de vader en de zoon
en van de heil'ge geest:
in u is nooit geweest
een bodem in de diepte
en de hemel liep te
hoop in uw vlakken
die als wakken
lagen verzonken
tussen uw vonken.

In uw duisternis
ligt het mysterie
en vergiffenis
voor de hysterie.

Gat.

Ben ik nu rijk of arm
en krijg ik wat ik wil?
Die vragen slaan alarm
en zorgen dat ik ril.

Er gaat iets aan vooraf
en dat is dat ik straf
verschil maak tussen dit en dat
en tussen overvloed en gat.

Ik zie het gat slechts als wat stoort
en in't geheel niet als een poort
waarin de diepte gloort
door beperkingen omboord.

Zo is elk gebaar en woord
van eindeloosheid een akkoord.

Draad.

Bestaan is als een draad
die door zichzelf heen gaat
en zo ontstaat er een tapijt
zonder randen, wijd en zijd.

Als je die draad kunt pakken
ontstaan er al snel wakken
in het hechte weefsel
en is er minder zeefsel.

Het zijn raakt los als breiwerk
en de eens zo trotse zerk
wordt tot ruïne van een kerk
en is niet langer sterk.

Gespeend van paal en perk
heeft het geen enkel merk.

zaterdag 1 oktober 2011

Signalen.

De ruimte en de duur
die moeten eerst verdwijnen
voordat de dingen puur
kunnen gaan verschijnen.
Maar verschijnen eist een uur
en een object vraagt lijnen.
Waar ik ook mijn zoeken stuur,
de dingen springen als dolfijnen
uit een zee van ruim en tijd
en zijn eruit bereid.

En toch: al zegt de maat hoe groot
verklaart die niet het rood
van dit glas wijn:
mysterieus blijft karmozijn.

Ofschoon van tijd en span gemaakt
blijven signalen vrij en naakt
waardoor je kunt gaan denken:
duur en ruimte zijn geschenken
van soevereine dingen
die zich door niemand laten dwingen.

Sierreis. (een palindroom).

Ik zag mij gaan van daar naar hier
en noem dat dan een reis.
Daarmee maak ik goede sier
waarmee ik mij bewijs.

Maar dit is niet wat ik ervaar
en dus ben ik niet wijs.
Het komt door een begrippenpaar
en dan is't altijd prijs.

Een reiziger en reis
of startpunt en bestemming,
dat is zoete spijs
voor rennen zonder remming.

En toch is dat slechts sier
want ik ben enkel hier.

Panta Rei.

Door te lopen word ik wandelaar
en door te spreken spreker.
Door te rammelen een rammelaar
en door te drinken beker.
Door te denken mens
en door te wensen wens.

Zo ben ik gemaakt van actie
en van groei een fractie.

Wat is is stromen
en als zodanig niet te grijpen,
onsubstantieel als dromen
en voortdurend aan het rijpen.

Het is aldoor aan het komen,
vliedend in de tijd genomen.

Komedie.

Er is zo veel aan het geschieden:
verschijnselen die blijven vlieden,
een bonte stoet van lieden
die loven en die bieden.

Geheugen vat het samen
en komt met een verhaal.
Wie later erbij kwamen
vinden nog steeds onthaal.

Al lijkt het ook een druk gepriegel
dan is er toch niets aan de hand,
als bij beweging in een spiegel
want die blijft steeds constant.

Het lijkt wel drama en tragedie,
maar is uiteindelijk komedie.