maandag 30 november 2015

Momento mori.

Ik tel vaak de dagen af
tot mijn geld weer wordt gestort.
Maar intussen komt mijn graf
nader want de tijd wordt kort.

Alles wat mijn hart begeert
zal dan weg zijn of verteerd.
Wat ik zorgzaam heb beheerd
wordt door muizen omgekeerd.

Dan heb ik geen hand meer over
die nog langs mijn voorhoofd strijkt
en mijn schedel wordt zo pover
dat hij dra op niets meer lijkt.

Aan het einde komt de tover
die nu nog met luister prijkt.

Carpe diem.

Er is een predicament
als gepend op perkament:
wat ontstaan is moet vergaan.
Daar is geen ontkomen aan.

Toch is dat niet permanent.
Ofschoon het signalen zendt
worden die toch vaak vergeten
als ik drink en bij het eten.

En dan zeg ik: "Pluk de dag!"
Dit maakt van plezier gewag
en fungeert daarmee als vlag,
angst maskerend met een lach.

Soms is er ook diepe slaap
of verveling als ik gaap.

Paf.

Ik sta paf van mijn geheugen:
altijd kan er nog meer in.
Zowel logica als leugen
worden er herinnering.

Wat het bergt noem ik verleden.
Dat zijn slechts drie lettergrepen
die nochtans een zee bekleden
waarin telkens nieuwe schepen
vol ervaren binnen varen
zonder einder te ontwaren.

En soms stelt het toch niets voor.
Dan gebeurt er tussen door
dat iets wat mij lang deed zweten
in een oogwenk wordt vergeten.

Zonder liefde.*)

Zelfs als ik mijn lichaam gaf
om vandaag nog te verbranden
blijf ik aan de bedelstaf,
vastgemaakt met hechte banden.

Ook wanneer ik hymnes zong
met de zoetste engeltong
maakte ik nog niet de sprong
die mij aan mijn smart ontwrong.

Want ik kan dit zonder liefde.
Het kan zijn dat ik je griefde
omdat ik niet aan je dacht
toen ik ruw en onverwacht
jou met mij kwam overladen
en jou in mijn lust wou baden.


*): "Al ware het, dat ik de talen der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal, of luidende schel geworden.
En al ware het dat ik de gave der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de wetenschap; en al ware het, dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo ware ik niets.
En al ware het, dat ik al mijn goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven."
1 Korinthiërs 13, verzen 1, 2 en 3.

zondag 29 november 2015

Een is geen.

Enkelvoudig als een steen
zijn de dingen alle één.
Dus valt er niets te vergelijken
want het andere moet wijken.

Ook is er geen tweede tijd
die een durend nu vermijdt,
geen begin of resultaat,
niet zoiets als regelmaat.

Daarmee ook geen goed of kwaad
of de kans dat iets vergaat.
Geen beschouwer die het ziet,
anders was die eenheid niet.

Daarom is die ene steen
voor 't ervaren gelijk aan geen.

Een ding tegelijk.

Onverschillig wat ik doe,
het verhinderd dat ik mij
inlaat met een ratjetoe
van mentale rijstebrij.

Ik kan maar één ding tegelijk.
Als ik naar een kievit kijk
zwindt daarmee een koninkrijk
en mijn argwaan neemt de wijk.

Daarom blijf ik bij de adem
die ik met mijn lijf omvadem.

Deze gaat steeds op en neer,
dit herhaalt zich elke keer.
Ik verheug me in zijn ritme
want zijn regelmaat ontklit me.

De verlokking van de overgave.

Opdat ik mij niet beschave
in een eindeloze tijd
kies ik voor de overgave,
dit moment en zonder strijd.

Maar de vraag blijft nog wel staan,
onbeantwoord: "waar dan aan?"

Aan een hoogverheven wezen,
niet te vinden, onbewezen,
of een dogma, uitgelezen,
of een arts die kan genezen?

Aan mijn neus die ik moet snuiten?
Ik kan dit maar niet besluiten.
Mij lokt dikwijls nog het meest:
aan mijn borrelende geest.

Weerloos.*)

Ik ben weerloos voor het lijden
als mijn blik zich gaat verwijden
waardoor ik een schoonheid zie
maar tegelijk als fantasie
lustvervulling wordt onthuld
omdat zij mij heel niet duldt.

De verleiding is dus groot
dat ik die behoefte dood.

Toch moet ik mijn kansen wagen.
En al zal ik nimmer slagen
moet ik het verdriet verdragen,
anders zou 'k hardvochtig zijn.

Welkom daarom donk're dagen,
welkom smart en zoete pijn!


*): "Nooit zijn wij weerlozer
      tegenover het lijden
      dan wanneer wij liefhebben."

Sigmund Freud.





zaterdag 28 november 2015

End.

Hoe mijn leven is ontstaan
wordt weliswaar vaak verteld
maar daar wil ik toch niet aan
want alreeds is er een veld,
aleer elk begin gebeurt,
dat die opvatting verscheurt.

Dit is steeds mijn eigen zijn,
dat, ontvangend lust en pijn,
zelf geen bron of oorsprong kent.

Daaruit komt de wereld voort,
altijd weer en consequent,
en vertrekt ook door die poort.

Nu vandaag dit inzicht gloort
komt aan elk getob een end.

Spriet.

Ik wil jou niet lastig vallen,
laat dus mijn trompet niet schallen.
In de hoop jou te plezieren
zwijg ik daarom goedertieren.

Toch mag dit niet te lang duren
want dat kan de indruk wekken
dat, genezen van mijn kuren,
ik  blijmoedig ga vertrekken.

Maar het feit dat ik zo reken
zorgt juist dat ik niets beteken
als je rondziet naar een held.

Zwakjes, als een spriet in 't veld,
ben ik bang voor elk geweld
waardoor mijn beklag niet telt.

vrijdag 27 november 2015

Welbespraakt.

Als ik zeg: "Dit denk ik niet
dit is werk'lijk het geval",
is dit toch het oude lied
want ik denk het immers al.

Welk ervaren mij ook wacht,
er wordt altijd bij gedacht
zoals duister hoort bij nacht
en gejammer bij een klacht.

Dit geldt trouwens ook voor mij.
't Is van denken nimmer vrij.
Ja, ik ben ervan gemaakt.

Als zijn code wordt gekraakt
is't door denken dat niet staakt,
steeds actief en welbespraakt.

Drie motieven.

Ik wil graag af van het lijden,
zoek naar wegen die vermijden
dat ik het moet ondergaan
tot ik denk: "Ik blijf maar staan".

Tevens wil ik alles weten,
maar niet slechts uit boek of krant.
Zonder iets te hoeven meten
wil ik het uit eerste hand.

Dus zit ik ook hierom stil
zonder dat ik anders wil.
En tenslotte voelt het goed
als mijn geest er niet toe doet.

Zo zijn er dus drie motieven
om te zitten naar believen.

woensdag 25 november 2015

Nooit urgent.

Wanneer ik iets anders wil
dan wat er voorhanden is
is dat slechts een losse gril
omdat ik de waarheid mis
dat iets anders er niet is

waardoor ik mijn tijd verspil
aan 't vermijden van het lijden*)
in plaats van mij te verblijden
in wat nimmer moeite kost
en alreeds is opgelost:

het alreeds bestaand moment,
dieper dan het firmament,
dat geen doel en oorsprong kent,
altijd daar, dus nooit urgent.


*): "Het vermijden van het lijden
      is het enige lijden
      dat we kunnen vermijden."
      Franz Kafka.

dinsdag 24 november 2015

Maat.*)

Hoop op resultaat
haalt mij uit de staat
van gewoon aanwezig zijn
zonder last van bezig zijn
met wat nog kan komen.

Dit te zien als dromen
houdt mij van de straat.

Daarbij heb ik baat
want als er geen doelen zijn
kom ik nooit te laat.

Zonder dat ik mij omlijn
kijk ik in het fris gelaat
van wat komt aan lust en pijn,
sla daarbij de maat.


*): "Van het concert des levens
     krijgt niemand een program." 
     Oud gezegde.



maandag 23 november 2015

Abrupte vrede.

Mijn verbeelding kent geen grens.
Juist dat maakt mij tot een mens.

Wat weliswaar niet gebeurt,
in geen eeuwen wordt bespeurd,
zou toch zo maar moeten kunnen
want de ruimte zou 't vergunnen:

Neem de stortvloed van geweld
op het bloeddoordrenkte veld
waar het oude motto geldt:
' "Oog om oog en tand om tand"
als je bent van ander land.'

Liet men nu de wapens vallen
zou er vrede zijn voor allen.
Men zou dansen op de wallen.

Regelmaat.

Ik hanteer verscheiden tijden:
een is er die duurt te lang
wanneer ik gebrek moet lijden
en naar een soelaas verlang.

Maar een and're vliegt voorbij:
als ik mij van iets afkeer
en het toch weer komt tot mij
denk ik telkens: "nu alweer?"

Maar de wijzer van de klok
blijft bewegen, schok na schok.

Deze is van oordeel vrij,
zet zijn tellen op een rij,
rustig, met gelijkmoedigheid,
zonder talmen of respijt.

Energie.

Ik ben danig gefrusteerd
want de weg is geblokkeerd
waarop ik zou willen rijden,
ik ben dus niet te benijden.

Ja, ik kan geen kant meer op
terwijl ik mijn gram verkrop.
Soms is't regelrecht verdriet
maar een uitweg zie ik niet.

Al mijn kansen zijn verkeken
en zo ben ik niets vergeleken
met wat ik voor ogen had
en toch koester ik een schat.

Die bestaat uit energie,
juist als ik geen uitweg zie.

Te gast.

Af en toe ben ik vergeten
wat ik net daarvoor nog dacht.

Maar waarom wil ik dat weten
als ik daardoor mis de pracht
van dit heden, niet te meten,
dat bestaat uit eigen kracht?

Laat ik mijn geheugen vallen
sta ik frank en vrij voor allen
die mij zouden willen zien,
ben beschikbaar bovendien.

Want geen oordeel houdt mij vast.
Iedereen is dan te gast
in mijn murenloze huis,
zonder manco of abuis.

Rustend.

Ik was lange tijd zeer dwaas,
maar glip juist nog door een maas
van het wereldwijde net
dat zich om mij dreigt te sluiten.
En dat red ik nog maar net.

Nu sta ik gelukkig buiten
en houd op met mijn getob
want mijn zorg wordt licht als hop
als ik er niet meer aan denk,
in plaats daarvan aandacht schenk
aan de grond waarop ik rust,
van mijn adem goed bewust.

Ik kan slechts een ding tegelijk,
rustend in Uw koninkrijk.*)


*): "Uwer is het rijk en de kracht en de heerlijkheid."
     Slotregel uit het "Onzevader".

Oninstortbaar.

Ik probeer je te verleiden
maar de kloof blijft zich verwijden
tussen mij die jou steeds wil
en jouzelf, zo ver en stil.

Deed ik nu van alles fout
of ben ik gewoon te oud?
Al mijn pogen laat je koud
en legt op mijn wonden zout.

Wat ik hierop maar verzin,
erbij uit mijn duim wil zuigen,
jij trapt daar nochtans niet in
en zo valt elk plan in duigen.

Maar de ruimte stort niet in.
Telkens daagt een nieuw begin.

zondag 22 november 2015

Onomstreden.

Als mijn hart iets fel begeert
wordt dit ook geconstateerd,
anders werd dit niet beweerd.

De tragedie van een held
wordt door kennen vergezeld,
anders werd zij niet verteld.

Wat er dus ook maar gebeurt,
het wordt moeiteloos bespeurd
door een kennen dat niet keurt.

Dit is zelf van oorsprong vrij
maar het is er altijd bij,
zowel toen als dan als heden.

Golven komen aangegleden
maar dit feit blijft onomstreden.

Zonder ego.

Leven zonder ego
is, als poppetje van lego,
midden in de wereld staan
maar er plakt geen velpon aan.

Daarmee kunnen al zijn blokjes,
makkelijk en zonder schokjes,
uit elkaar worden gehaald.
Niemand die't gelag betaalt.

Soms tezamen, ferm en stoer,
dan weer los over de vloer,
zijn zij soms eens heer, vrouw, boer
of een vrijer op de loer.

Vallen zij dan weer apart
toont zich gelijk diens open hart.

zaterdag 21 november 2015

Paar.

Ik zou graag zijn als een paar
dat er slechts is voor elkaar.

Zonder poging tot verleiden
gaan zich toch hun lippen spreiden.

Niemand hoeft zich te bewijzen
als hun wensen gelijk verrijzen.

Alles is het hoogst genot,
zonder invloed of gebod,
als het vloeit vanzelf ineen
zonder spoor van top of teen
omdat er geen ik meer is,
als de laatste hindernis.

Zodra dat maar is verdwenen
is het paradijs verschenen.

vrijdag 20 november 2015

Beslist.

Heb ik mij in jou vergist?
Te lang loop ik in de mist
waarin ik je niet meer vind
als verdwaald in 't labyrint
van vermoedens en gedachten
die jou hullen in hun nachten.

Heb ik je dan echt verloren
nu ik je niet meer kan horen?

Of heb ik mij in mij vergist?
Misschien is het al lang beslist
en hoef ik alleen te staven
dat ik mij aan jou mag laven,
binnenlopen in de haven
vol van jouw genadegaven.

Amusement.

Als ik mij zit te vervelen
zoek ik naar amusement
om de leegte te verhelen
die geen doel en oorsprong kent
maar die er direct weer is
na deze bemoeienis.

Deze valt niet te ontlopen
ondanks dat ik soms blijf hopen
dat mij dit een keer gelukt
als er vruchten, vers geplukt,
voor mij liggen, rijp en open
waarin ik mijn tong kan dopen.

Maar zelfs die verrukking went.
Weer wil ik amusement.

donderdag 19 november 2015

Don Juan.

Zo lang ik hier ben in dit lijf
wil ik zorgen dat ik blijf,
blijven in dit bange lijf.

Blijven is mijn tijdverdrijf
terwijl ik de daad bedrijf,
snel, in een minuut of vijf.

En als ik iets meer beklijf
wil ik tijd dat ik dit schrijf
op de dijen van een wijf.

Dit is wat ik steeds wil doen
terwijl ik haar innig zoen,
liefst voor niets, als 't moet voor poen.

En dit wil ik overdoen,
dag en nacht, in elk seizoen.

woensdag 18 november 2015

Goedertieren.

Als een daad geen oorsprong heeft
wordt het overbodig
dat men die daarna vergeeft.

Elk verwijt is dan onnodig
omdat er geen opzet kleeft
aan wat wordt bedreven.

Daardoor blijft het oordeel*) zweven
want er is geen start aan 't leven.

Slechts wanneer men grenzen stelt
is er reden tot geweld
maar ook dit is een gegeven
dat geen grond heeft, zelfs niet even.

Dus de liefde schrijft niet toe.**)
Zij weet trouwens niet eens hoe.


*):  "Oordeelt niet"
      Matthëus 7 vers 1 

**): "zij rekent het kwade niet toe"
       1 Corinthe 13 vers 5 (over de liefde).

dinsdag 17 november 2015

Als een pen.

Ik ben enkel waar ik ben,
vastgenageld als een pen.
Op een reis kan ik niet bogen
want ik heb mij nooit bewogen.

Ik word enkel maar bedrogen
door het schouwspel voor mijn ogen
of het voelen van beweging
en het horen van wat heen ging
die mij de illusie geven
van het door de ruimte zweven.

Maar de kennis blijft constant
van het zwaaien van mijn hand,
het gebruik van mijn verstand
en de wenteling van't land.

maandag 16 november 2015

Who cares?

Wanneer ik ben vastgelopen,
niets meer heb om op te hopen,
geen bezit om te verkopen,
staat geen uitweg mij meer open.

Grauwe angst heeft mij bekropen
en mijn goodwill is verlopen.
Reeds is men mijn huis aan 't slopen
met een vaart van honderd knopen.

Nog meer leed heb ik te duchten
zonder kansen om te vluchten.

Maar ik zie iets over 't hoofd
wat mij van geluk berooft
en dat elke wond kan helen:
dat ik zeg: "Wat kan 't me schelen?" 

Te luid.

Je bent niet wreder dan het leven
want net zo neem jij je geven
zonder uitleg ook weer terug,
even rustig en soms vlug.

En zo ga je dus vrijuit.
Ook al wil ik jou als bruid
hoeft dat jou nog niet te storen
als ik jou niet kan bekoren.

Onverschillig dat ik muit,
mij moet schrammen aan je doren,
bloei je welig als een kruid
dat voor mij niet is beschoren.

Tevergeefs, wellicht te luid,
wil ik dit nog laten horen.

De hele tijd.

Wat is er de hele tijd?

't Is gewaarzijn dat soms lijdt
als 't door rampspoed wordt verrast
en zich daarna weer verblijdt
als iets in een planning past.

Soms ervaart het diepe spijt,
is getuige van de strijd
tussen 't goede en het kwaad
en het nemen van de maat.

Zijn dat nooit verloren gaat
omdat het niet gadeslaat
als het zou verdwijnen
want de grens aan zijn verschijnen
is het bezig te omlijnen.

zondag 15 november 2015

Platzak.

Soms ben ik berooid en blut
als mijn beurs is uitgeput.

Dan zit er niet anders op
dan dat ik met tobben stop
en mij neerleg bij mijn strop.

Dus haal ik mijn schouders op,
denk: "wat kan het mij ook schelen,
als ik, evenals zovelen,
moet vertoeven in het slop
waarin ik hun lot moet delen?"

En ik voel de zon, voor nop,
ogen, huid en handen strelen.
Fantasie is er volop
en ik kan nog altijd spelen.

Crux.

Al te vaak ben ik te laat
als het om vergeving gaat.

Zelfs al is 't in fantasie:
als ik jou aan 't vreemdgaan zie
vlamt direct de jaloezie
want ik sta dan niet paraat
om te zien in het gelaat
ruimte die die daad toestaat.

Want ten einde kwam het kwaad,
was ik daar maar toe in staat.

Toch kan ik nog wel de pijn
die ik voel in hart en brein
er gewoonweg laten zijn
als de crux van dit kwatrijn.

zaterdag 14 november 2015

Perceptie.

Er is alleen perceptie
en de rest neem ik maar aan
Als een gast op een receptie
zie ik mij geen oogwenk staan.

Wanneer ik mij wel eens voel
wordt dat tevens waargenomen.
Maar door wie? Dat is een doel
waar ik maar niet bij kan komen.

Dit geldt ook voor het geheugen
want dat kan weliswaar deugen
om veel zaken te verklaren
maar het is niet te ontwaren.

Het zit nooit eens op mijn knie
die ik nu zo helder zie.

Drijfkracht.

Over zijn kan ik niet praten
want ik maak er deel van uit.
Voor een maat heb ik geen maten,
zonder oor is geen geluid.

Wat ik ook maar wil beweren,
de bewering zal 't niet deren
en een mes dat alles snijdt
blijft zelf van zijn snee bevrijd.

Toch blijf ik dit steeds proberen
ook al moet het mij frustreren.

Dit is een geheimenis
en tegelijk een zegen
omdat dit de liefde is
die de sterren doet bewegen.

vrijdag 13 november 2015

Ontwaakt.

Jij hoeft niet van mij te horen
wat ik van je vind.
Dat zou je alleen maar storen,
je wilt zelfs geen hint.

Slechts een vraag kan jou bekoren.
Dan heb ik aan jou geen kind.
Daarvan word je wellicht blij
want een antwoord staat je vrij.

In dit vragen sta ik naakt,
gans alleen en onbewaakt.
Daardoor word je pas geraakt
als mijn lofzang wordt gestaakt.

In't moment geheel ontwaakt
ben ik dan niet meer gemaakt.


Terug bij af.

Wat ik niet bereiken kan
bestaat toch, zo nu en dan,
in mijn droom en fantasie,
waarin ik vervulling zie.

Wat ik niet in 't echt kan halen
kan ik zo in kunst vertalen
als remedie voor de kwalen
die mij anders doen verschralen.

Maar wanneer ik wakker word
blijkt zo'n droom maar al te kort,
wordt een vonnis vlot voltrokken
en zit ik weer met de brokken,
breken lans en toverstaf
en ben ik weer terug bij af.

donderdag 12 november 2015

Ontspoord.

Wie gesetteld is kan open,
zonder daarvoor veel te doen,
wachten tot ik zal gaan lopen
op de veters van mijn schoen.

Zij wil vast niet dat ik struikel
maar als ik naar voren duikel
val ik zelf al door de mand,
niet door toedoen van haar hand.

Dan is haar affectie karig.
Hooguit lacht zij wat meewarig
en zij voegt zich bij haar soort
die van mij nooit heeft gehoord.

Al mijn streven blijkt voorbarig
want ik heb mijzelf ontspoord.

Onthaal.

Elke angst is heel verstandig
en maskeert dit tegelijk handig
want het ziet de bui al hangen
van het einde van 't verlangen
naar altijd te blijven zijn
als een eindeloze lijn.

Zij vermoedt, niet zonder reden,
dat geen grond bestaat beneden
dit geconstrueerde heden
met zijn normen en zijn zeden,
gaat zich in gewoontes kleden,
zoals toekomst en verleden.

Angst fungeert zo als signaal,
voor een groots, gastvrij onthaal.

Doe.

Als een roofdier mij wil bijten
valt het weinig te verwijten
want heeft het een lege maag
dan voldoe ik aan zijn vraag.

Het zou dit niet kunnen doen
als ik nu, net zoals toen
ik nog niet geboren was,
niet kortstondig was als gras.

Ik heb zelf dit lijf gezocht
en gebruik dit op mijn tocht
naar ik weet niet waarnaartoe.

Elk gevaar in elke krocht
is er omdat ik dit doe,
ook al weet ik niet eens hoe.

woensdag 11 november 2015

Sympathie.

Als een plan mislukt
ga ik dan gebukt
onder feil en falen,
het gelag betalen
voor een stommiteit
(als voldongen feit)
of kan ik behalen
zegen mettertijd?

Kan ik, als ik niets meer waag,
wegens smaad en nederlaag,
nog tevreden zijn vandaag
met zo'n wanhoop in mijn maag?

Ja, want er is sympathie,
ook als ik geen uitweg zie.

dinsdag 10 november 2015

Onbewogen.

Ik doorkruis een grote zee,
ga daarin van A naar B,
maak daarbij van alles mee,
maar dat is maar een idee.

Ik kan even goed beweren
dat ik helemaal niet reis.
Al mijn wenden en mijn keren
leveren nog geen bewijs.

Ik word steeds opnieuw bedrogen
door het schouwspel voor mijn ogen
die geheel onwrikbaar zijn
want zij krijgen sein op sein.

Dan heb ik mij nooit bewogen,
ben voor elk gebeuren plein.

Keurloos.

Als er sprake is van kwaad
is er daarmee tevens goed
dat daar tegenover staat:
dat verschaft het plaats en maat.

Andersom ook: is er goed
komt dat door gebrek aan kwaad
want de liefde wordt ontmoet
bij 't verdwijnen van de haat.

Als 't geen nacht is is het dag
maar bij 't strijken van de vlag
maakt men van de nacht gewag.
Wat men zag wordt zwart gekleurd.

Zo komt alles op zijn beurt
in de tijd die nimmer keurt.

Niet te keren.

Aan een kind kan ik veel leren.
Ik kan alles gaan beweren
maar een ding toch kan het al
waardoor het ook spreken zal.

Dat is dat het zelf zal vragen
naar de oorsprong van de dagen
en het einde van de tijd.

Daarmee zal het mij belagen
want het schept daarin behagen
en dat raakt het nimmer kwijt.

Dit getij valt niet te keren.
Het stelt vragen zonder tal
en geen antwoord zal het deren
want een vraag blijft het heelal.

zaterdag 7 november 2015

Allengs.

Angst is niet voor wat er is
maar voor wat zou kunnen komen,
iets waarnaar ik nu nog gis
in mijn waken en mijn dromen.

Wat er wel is is die angst.
Zij bereidt mij een ontvangst.
Daarvoor ben ik vaak het bangst
maar toch duurt zij niet het langst.

Want als ik naar haar wil kijken,
dit moment, in het gezicht,
zal zij voor mijn blik bezwijken
want dan komt er aan het licht
dat zij is aan het verstrijken.
Allengs wordt zij minder dicht.

donderdag 5 november 2015

Onbewaakt.

Op momenten, onbewaakt,
sta ik plots en poedelnaakt
oog in oog met een gebeuren
waarvan kaak en wangen kleuren.

Tot verweren onbekwaam
moet ik schaamte ondergaan.
Voordat ik een plan beraam
vliegt het morgenrood mij aan.

Dit is alles zeer genant
maar wat is er aan de hand?

Wat ik voel is meer dan echt
en mijn blozen is oprecht.
Zonder tijd dat ik nog vecht
is dit lang nog niet zo slecht.

woensdag 4 november 2015

Proviand.

"Heeft de Here echt geleefd?"
Van die vraag lig ik niet wakker
want dat maakt mij enkel zwakker
maar wat Hij gesproken heeft
is wat in mijn denken leeft
als een trouwe makker.

Wat Hij mij zo altoos geeft,
mij, een hulpeloze stakker,
die vaak terugwijkt als een kreeft,
is versterkend en doorleefd.

Zo komt alles voor de bakker
die geen angst en twijfel heeft
en ben ik geen kouwe kakker
of een dromer die slechts zweeft.

Zonder oordeel.*)

Ik leef heden zonder oordeel.
Dat is zeker in mijn voordeel
want mijn blik wordt klaar en recht.

Ik verbind me in de echt
met wat er voorhanden is
waarin ik mij niet vergis.

Zonder dat ik iets beslis
is er dan geen hindernis
voor het weelderige leven
dat mij gratis wordt gegeven.**)

Ongeacht waarnaar mijn steven
vanaf heden wordt gewend,
ik hoef niets meer na te streven.
Doel en grond zijn onbekend.***)


*): "Oordeelt niet opdat Gij niet geoordeeld worde
      want met de maat waarmede Gij meet
      zult Gij gemeten worden".
      Uit het Evangelie van Matthëus, hoofdstuk 7, verzen 1 en 2. 

**): "Vraagt U dus niet bezorgd af: Wat zullen we eten? of: Wat zullen we drinken? of: Waarmee        
          zullen we ons kleden? – dat zijn allemaal dingen die de heidenen najagen. Uw hemelse Vader 
          weet wel dat Gij dat alles van node hebt. Zoekt liever eerst het koninkrijk Gods en Zijn 
          gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen U erbij gegeven worden."
          Uit het Evangelie van Matthëus, hoofdstuk 6, verzen 31 t/m 33.
 
 ***): "De wind waait waarheen hij wil; Gij hoort zijn geluid,
            maar Gij weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat.
            Zo is het ook met iedereen die uit de Geest geboren is."  
            Uit het Evangelie van Johannes, hoofdstuk 3, vers 8.

Gehecht.

Al mijn zorgen zijn vergaan
en volledig van de baan.

Toch wil ik daar nog niet aan
want ik merk dat mijn bestaan
nogal overbodig wordt
nu er nergens iets aan schort.

Ik heb immers niets te doen
als geen strijd mij bezig houdt
net als in de dagen toen
ik op weg was door een woud
van ideeën en problemen
en mij afgaf met systemen.

En zo blijk ik dus gehecht
aan mijn zoektocht en gevecht.

Op de aarde.

Ik zit rustig op de grond
nadat ik mijzelf ontbond
en zo vind ik nu de aarde
waar eerst nog mijn geest rondwaarde.

Deze is geheel verdampt
nu hij zich niet langer klampt
aan ideeën van weleer
en slaat op de bodem neer.

Deze heft mijn lichaam op,
zonder morren en voor nop,
zonder dat ik ervoor spaarde
of een kapitaal vergaarde.

Ja, zij draagt mij zondermeer
en zij doet dat telkens weer.*)


*): "Zalig zijn de zachtmoedigen
       want zij zullen de aarde beërven."
       Uit het Evangelie van Matthëus, hoofdstuk 5, vers 5. 

Lul.

Ik probeer mij aan te passen
om niet naast de pot te plassen.
Vaak ga ik nog op mijn bek
maar ik doe het toch niet gek.

Op een dag ben ik volleerd
en volledig gedresseerd,
glad, gelikt en strak gelakt
als een glanzend artefact.

Maar ben ik dan nog wel leuk?
Want de kans dat ik nog neuk
is dan wel voorgoed verkeken.

Elke lul, met mij vergeleken,
is dan nog tot meer in staat
als mijn lust verloren gaat.

Weer open.

Vaak genoeg ben ik alleen
en speel met mijn eigen spleen.
Dat is nogal desolaat
terwijl zo de tijd vergaat.

Maar ik vind het ook wel fijn,
voel mij thuis in mijn domein
waarin slechts mijn wetten gelden
en geen vreemde zich komt melden.

Toch is dit mij niet genoeg.
Heb ik niets meer voor de boeg
dan steeds weer ditzelfde spel
waarbij ik mijzelf omknel?

Daarom stel ik mij weer open
zelfs al moet ik't duur bekopen.

Blijdschap.

Ik ben angstig en kleinzerig
maar tegelijkertijd begerig.
Zo is dat al levens lang.

Er bestaat een samenhang
tussen deze beide polen.

In plaats van nog rond te dolen
word ik liever minder bang
opdat ik niet zo verholen
moet staan gluren in een gang
of met waar, bijeengestolen,
mij verschaf wat ik verlang.

Ook al tril ik dan van angst,
dit bereidt me een ontvangst
waarin blijdschap duurt het langst.

dinsdag 3 november 2015

Rozenspoor.*)

Al wat is gaat steeds maar door
en het staat geen oogwenk stil.
Daar is geen remedie voor
en hier helpt geen pil.

Al wat is gaat steeds te loor,
alles wat ik wil.
Maar het trekt een rozenspoor,
los van elke gril.

Het is groeien zonder eind
waarin elk houvast verdwijnt,
geeft aan geen bevel gehoor
opdat het verschijnt,
want het is 't bevelen voor,
dat het ondermijnt.


*): "Alle Guten, alle Bösen folgen Ihrer Rosenspur"
       uit Friedrich Schiller's "Ode an die Freude".

Gezond.

Op de dag dat ik beslis
dat ik kijk naar wat er is
is't voorbij dat ik iets mis
en is er geen hindernis
voor mijn horen en mijn zien
en mijn voelen bovendien.

Omdat er niets anders is
kan ik het ook niet vergelijken,
is het één belevenis
die voortdurend blijft verstrijken
als een worden zonder grond,
bloedend als een open wond,
en de fouten die ik vond
blijken, als een vis, gezond.

Gestalt.*)

Alle ruimte is massief,
onverwoestbaar en mij lief
en daarbinnen vind ik wakken
waarin ik mijn blik laat zakken.

Daarna ga ik namen plakken
op die peilloos diepe vakken.

Dat is slechts een tijdverdrijf
waarmee ik steeds bezig blijf
en mijn geest gaat zich vertakken
maar 't heeft niet veel om het lijf.

Ook al hoor ik hakken klakken,
hun geluid is niet te pakken.
Daarom kan ik nooit vervlakken
en zet ik die zorg te kakken.


*): Het verspringen van voor- en achtergrond.


maandag 2 november 2015

Duik.

Als ik ophoud jou te vragen
om een reis met mij te wagen
dan bestrijd ik slechts symptomen
want intussen gaan mijn dromen
onverminderd voort
waarin gebeurt wat niet behoort.

Wanneer ik hier mijn lust beknop
dan duikt zij weer elders op.
Zo blijft zij dus welig tieren
en in elke richting zwieren.

Dus duik ik er nu maar in,
en vind einde noch begin
aan verrukking zonder zin
en verroer daarbij geen vin.

Uitgeblust.

Ik verricht graag een prestatie
in de hoop op confirmatie
want die geeft me de sensatie
dat ik ergens goed voor ben
en niet tevergeefs rond ren.

Waarom heb ik dat zo nodig?
Is het toch niet overbodig?
Kan ik niet eenvoudig zijn
in mijn vreugde en mijn pijn?

Af en toe krijg ik een sein:
als ik dingen heb gedaan
die een ander zijn ontgaan
voel ik soms een diepe rust
nadat ik ben uitgeblust.

Snoeken.

Ik ben altijd maar op zoek
naar de allergrootste schat
van de wijsheid in het boek
dat ook is mijn levenspad.

Ik ga in rivieren snoeken
en dat word ik niet gauw zat,
snuffel ook in onderbroeken,
zelfs al zit mij dat niet glad.

Zo wil ik het lot verzoeken
en dan val ik op mijn gat,
ga dan sputteren en vloeken:
in de zak vind ik een kat
terwijl wat mijn zoeken drijft
alreeds in mijn hart verblijft.

Berouw.

Ik kwam dingen aan de weet,
ongevraagd en indiscreet.
Ik berokkende je leed.
Wat ik deed was daarom wreed.*)

Destijds zag ik dat niet in.
Ik deed enkel naar mijn zin.
Nu ik het opnieuw beschouw
resten wroeging en berouw.

Ik zal het nu niet meer doen
maar kan niet meer terug naar toen
ik dit nog niet had gedaan
en moet in verbanning gaan
uit jouw aanschijn, neem de blaam,
terwijl ik mij grondig schaam.


*): "Elk onderzoek behelst een zekere wreedheid."
      Friedrich Nietzsche.

Geen malle moer.

Bij jouw diepgevoeld verdriet
en het leed dat ertoe doet
valt mijn prietpraat in het niet,
wordt door jou niet eens begroet.

Alles waar ik zo mee zit
is voor jou niet meer dan dit:
een geritsel in een boom
en nog ijler dan een droom.

Vanzelfsprekend heb je gelijk:
mijn beklag is maar gezeik
waarmee ik brutaalweg prijk.

In plaats van dat ik ontroer
doet het je geen malle moer
want het is geoudehoer.


zondag 1 november 2015

Weerloos.

Ik meen te weten wie u bent
want uw plan lijkt mij bekend
al ben ik toch nog niet gewis
daar ik uw essentie mis.

Wat ik zie, zo nu en dan,
zijn contouren van uw plan.
Daarvan bent u in de ban
en daar weet ik alles van.

Maar wat is het anders dan
denken en verzinnen
zoals elke vrouw en elke man
dat steeds doet van binnen?

Daarin vallen telkens gaten
waardoor ik u niet kan haten.
 

Slaap.

Ik verlang soms naar muziek
wanneer ik mij ga vervelen.

't Is een aardige repliek
om mijn oren mee te strelen
wanneer ik geluiden mis
waarmee ik mij vergewis
van een continu bestaan.
Anders kan 't wellicht vergaan.

Dit wil ik dan snel voorkomen
met de liedjes van mijn dromen,
bij concerten opgenomen.

Deze wiegen mij in slaap,
zacht en zoetjes als een schaap.

Totdat ik mijn keel eens schraap.


Zelfbeeld.*)

Ik neem mij alleen maar aan
zonder grond voor mijn bestaan,
heb de wereld ingedeeld
in dit schimmig zelfbeeld
en de dingen eromheen.

Daarop klaag ik steen en been
als die zich dan zonder vragen
op hun wijze gaan gedragen,
want dit beeld voelt zich bedreigd
wanneer het zijn zin niet krijgt.

Dit is een verborgen waan
en die richt veel schade aan.
Maar hij is niet gefundeerd
ondanks dat hij dat beweert.**)


*): naar Tarthang Tulku,
    leraar uit de Tibetaanse Nyingmatraditie.

**): "Ik denk dus ik besta" -
       uitspraak van René Descartes,
       zeventiende-eeuwse filosoof. 



Nimmer mis.

Ik kan nog zo overleggen
maar heb het niet voor het zeggen:
er gebeurt wat er gebeurt
en er wordt geen spoor bespeurd
van datgene wat niet is.
Daarom grijp ik nimmer mis.

Nog gezonder dan een vis
leef ik zonder hindernis
in de volheid van het zijn
die zich uit als lust en pijn.

Soms is 't wijn, dan weer azijn
maar 't besef ervan is rein.
Daarbij hoort ook valse schijn,
groot genot en flauwe gein.

Perspectief.

Als het jou gelukkig maakt
dat je mij niet ziet
word ook ik daardoor geraakt
en dan lijd ik niet.

Zo zou het toch moeten zijn
als ik waarlijk van je hield.
Anders is't maar droeve schijn
en ben ik een fielt.

't Is een werkbaar perspectief:
Graag heb ik je meer dan lief,
incasseer dan blij de pijn
van 't door jou verlaten zijn.

Daaraan wil ik gaan voldoen.
Ik wacht niet meer op jouw zoen.