Amsterdam, 1 juni 2011
Lieve vrienden en sanghagenoten,
Gelieve hieronder weer een aantal gedichten aan te treffen. Hierbij lig ik weliswaar voor op het totnutoe ontstane schema tenzij ik dit van vijf naar zeven gedichten per week op wil voeren en dan is er nog wel wat in te halen! Bij deze een eerste aanzet daartoe.
Tonglam als ik nog steeds ben ontbreekt het me niet aan tijd hiervoor. Aanstaande vrijdag ontvang ik de uitslag van de MRI-scan die twaalf dagen geleden gemaakt is. Tot dan en een mooie grijze milde week!
Liefs van Hans.
Waar.
Waar is de plaats?
De neushoorn stoot er
en de tijger doodt er.
De nachtwacht sloot er
en de schelm genoot er.
Het leven schoot er
als haar uit boter.
Waar is de plaats?
Daar.
Waar is daar?
Daar! Waar? Daar toch? Daar!
O daar? Dat is waar.
Dus is daar waar.
Is dat niet raar?
Echter.
Vaak voel ik me in een trechter
omsponnen door verwevenheden
van een goddelijke vlechter
die verhaspelt tijd en heden.
Dan maak ik mijn rug wat rechter,
orden lijf en leden,
weet meteen: het kon ook slechter,
het zijn is vrij, zonder een reden.
Diezelfde trechter wordt paleis,
de punt ervan opnieuw een trechter,
enzovoort: op deze wijs
zie ik de waarheid echter
waardoor ik de ruimte prijs,
die open blijft, zelfs wanneer hechter.
Aannames.
Wat heb ik al niet aangenomen!
Zoals dingen ooit gekomen
die er nu nog zijn
alsof ze duurden op een lijn
die ik tijd verkies te noemen.
Laat mij niet verbloemen
dat het wel gelegen komt
wanneer het leven, zo vermomd,
zich aan mij etaleert
en met objecten koketteert.
Maar is het waar dat dingen duren
die ons door de tijd ommuren?
Of is er elk moment een ander ding
waardoor "vergankelijkheid" verging?
Onmiddellijk.
Vanuit het nu komt tijd geweld
en klatert naar beneden.
Langzaam is zij weggesneld
tot in een ver verleden.
Catacomben, piramiden,
drijven in haar stroom.
Kometen en druïden
zijn haar droom.
Fossielen, merovingen,
dansen voort in wijde kringen.
Ook mijn hand, daarnet nog open,
is in haar gelopen
en dit verleden, nu,
is van 't geheugen het recu.
Taal.
O taal u stelt het uwe
en bergt zowel het luwe
als het bijtende,
het helende als splijtende,
in uw eigen boezem
die warm is en wijd
en uit haar droesem
inzicht put en onderscheid.
U leidt mij door uw woorden
naar onbekende oorden
die mijn verstand omboorden.
Soms bent u hard als staal,
dan weer pluizig als een baal,
altijd bereid tot een verhaal.
Monoloog van de dood.
Langzaam, laag na laag,
leggen dagen van gewenning
verbanden bloot die gestaag
verand'ren in herkenning.
Ik aai de kat
en elke aai
wist wat ik had
en ik verwaai
in duizelende stromen
waarin ik zwaai
ternauwernood ontkomen
aan vertwijf'ling en ik zaai
het zaad van dromen
die ik drink en maai.
Tijd.
Er razen brandende cyclonen
en tegelijk, gestaag,
stroomt dwars door die typhonen
de tijd voorbij, gehaast noch traag.
Onweerstaanbaar zwijgend.
doet zij het al verschijnen
maar blijft apart, onteigent
podia en baldakijnen
waartussen de tragedies spelen
van geboorte, trouw, verraad en dood
en er nimfen mededelen
dat geluk toch overschoot.
Of men haar nu weig'ren wil of stelen,
zij blijft slaaploos, diep als lood.
Slapende roos.
Verzonken in het diepste rood,
omgonsd door wakkere uiltjes,
sluimert u in Morpheus' schoot
verborgen tussen tuiltjes.
Wie van uw geur genoot
kan nooit meer helemaal
ten onder gaan in nood,
blijft onderdeel van uw verhaal
dat met geur de wereld kleurt
en zelfs de duisternis opfleurt.
Van dit alles weet u niets
en al is er dan nog iets
dat uw slaap verstoren kan
zal het toch blijven in uw ban.
Ziekte.
De ziekte had mij plots gepakt
en blind'lings in 't moment gekwakt.
Het optimisme was geknakt,
het circus door het ijs gezakt.
Ik lag terneer en kon niet anders
dan wachten op de waterlanders
die maar niet kwamen.
Ze vloeien langs verborgener ramen.
Wat was nu handig:
streng te zijn of eer losbandig?
Toen dacht ik, ineens wat wijzer:
lood om oud ijzer.
Dit water komt mij goed van pas
dat reinigt deze stal van Augias.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten