Lieve vrienden en sanghagenoten,
Wat een vrijheid, desolaat en open als de resten van een kampvuur! ')
') Chögyam Trungpa, Rinpoche "Geestelijk Materialisme Doorsnijden"
Verlaten stad.
De kathedraal, rijp voor de sloop,
laat nog zijn schaduw vallen
over pleinen zonder hoop
en verweerde wallen.
De kat die op de kansel kroop,
waarvan niet meer zal schallen:
"Wij houden hier ten doop
de zegepraal van allen",
wast nauwgezet zijn ballen
en vet dat van de kaarsen droop
hangt nu als druipsteen in de hallen
als een bevroren stroop.
Dit zal geluk geenszins vergallen:
ontrafeld ligt de knoop.
Onweerkeerbaar.
Laat de rook ten hemel stijgen
en de zorg zich verliezen
in kringels die zich rijgen
rondom de draad die niet kan kiezen.
Wat is die draad?
Het is de tijd
die zonder raad
verglijdt.
De tijd is als een rechte lijn
dragend alle zijn.
Ook al is 't bestaan een loop,
zichzelf ontmoetend als een knoop,
en wil men wederkeer veronderstellen:
het aantal cycli kan men blijven tellen.
Achter.
Vóór mij is het altijd licht
want zelfs duisternisis is zicht
inzoverre zij zich kenbaar maakt,
direkt waarneembaar, diep en naakt.
Maar achter mij?
Ik weet niet wat daar is:
een hij? een zij?
een schildpad of een hagedis?
Hoe weet ik überhaupt van "achter"?
Ik vat het meestal op als "wachter"
maar ook dat is invulling
van een oude hunkering
naar voldaanheid en een kalm verdriet
dat uit verlangen sterren schiet.
Liefde.
Van alles zien we slechts een deel.
Toch is dit deel ook het geheel
want wat er meer is dan we zien
komt voort uit geloof en hoop vandien.
Het deel wordt heel door liefde
die geneest al wat ontriefde.
Zij rekent in't geheel niet toe ')
omdat zij neemt wat is zonder een "hoe".
Ja, in feite doet zij helemaal niets
waardoor het zijn kan zijn zoals het is.
Of het nu gaat om een kapotte fiets
om diamant, vergane vis,
de hoofdpijn die dit laatste geeft:
dit is wat is, dit is wat leeft.
') 1 Cor. 13:7
Heiden.
Ridders die op rossen rijden
over diepe weiden.
Wie zich in hen verblijden
zijn voorbij het scheiden.
Wat ze hebben beiden
zijn de paarse heiden
waarop hun warme zijden
in elkaar verglijden.
Dit zijn goddelijke tijden
die zich de vreugde wijden
en te niet doen alle lijden.
Elke heiden zal belijden:
wie hiertoe de weg bereiden
zijn gebenedijden.
Verlaten stad.
De kathedraal, rijp voor de sloop,
laat nog zijn schaduw vallen
over pleinen zonder hoop
en verweerde wallen.
De kat die op de kansel kroop,
waarvan niet meer zal schallen:
"Wij houden hier ten doop
de zegepraal van allen",
wast nauwgezet zijn ballen
en vet dat van de kaarsen droop
hangt nu als druipsteen in de hallen
als een bevroren stroop.
Dit zal geluk geenszins vergallen:
ontrafeld ligt de knoop.
Onweerkeerbaar.
Laat de rook ten hemel stijgen
en de zorg zich verliezen
in kringels die zich rijgen
rondom de draad die niet kan kiezen.
Wat is die draad?
Het is de tijd
die zonder raad
verglijdt.
De tijd is als een rechte lijn
dragend alle zijn.
Ook al is 't bestaan een loop,
zichzelf ontmoetend als een knoop,
en wil men wederkeer veronderstellen:
het aantal cycli kan men blijven tellen.
Achter.
Vóór mij is het altijd licht
want zelfs duisternisis is zicht
inzoverre zij zich kenbaar maakt,
direkt waarneembaar, diep en naakt.
Maar achter mij?
Ik weet niet wat daar is:
een hij? een zij?
een schildpad of een hagedis?
Hoe weet ik überhaupt van "achter"?
Ik vat het meestal op als "wachter"
maar ook dat is invulling
van een oude hunkering
naar voldaanheid en een kalm verdriet
dat uit verlangen sterren schiet.
Liefde.
Van alles zien we slechts een deel.
Toch is dit deel ook het geheel
want wat er meer is dan we zien
komt voort uit geloof en hoop vandien.
Het deel wordt heel door liefde
die geneest al wat ontriefde.
Zij rekent in't geheel niet toe ')
omdat zij neemt wat is zonder een "hoe".
Ja, in feite doet zij helemaal niets
waardoor het zijn kan zijn zoals het is.
Of het nu gaat om een kapotte fiets
om diamant, vergane vis,
de hoofdpijn die dit laatste geeft:
dit is wat is, dit is wat leeft.
') 1 Cor. 13:7
Heiden.
Ridders die op rossen rijden
over diepe weiden.
Wie zich in hen verblijden
zijn voorbij het scheiden.
Wat ze hebben beiden
zijn de paarse heiden
waarop hun warme zijden
in elkaar verglijden.
Dit zijn goddelijke tijden
die zich de vreugde wijden
en te niet doen alle lijden.
Elke heiden zal belijden:
wie hiertoe de weg bereiden
zijn gebenedijden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten