dinsdag 28 juni 2011

Lemniscaat

Lieve vrienden,
                     Hoe gaat het? Ik hoop met jullie allemaal goed. Zelf heb ik even adempauze: de eerste chemo is min of meer uitgewerkt en de bijwerkingen van de gammastralen laten vooralsnog grotendeels op zich wachten, terwijl vriendelijkere alternatieve frekwenties in Naarden van hun kant de tumor aan het ondermijnen zijn. Daardoor is mijn situatie een beetje als op een retraite wat een kostbaar geschenk is. Er is gewoon meer tijd om de magie van de dingen om me heen meer tot me door te laten dringen. Zo blijkt de achteloos op een stoel gegooide witte deken een roos van ijsgrotten te zijn: grot in grot in grot: een poort van vredig wit licht en de vandeweek bezorgde ruiker een brandend braambos. De hemel is van een onbestemd grijs als een zwartwitfoto van cappuchino. En uit een melange van herinneringen en vernuft steeg het volgende sonnet omhoog:

Lemniscaat

Ik zat eens gevangen
tussen ijzeren tangen
zag geen zon en geen maan.
Hoop en verwachting waren vergaan.

"Hier zal ik voor eeuwig blijven",
zo dacht ik, "los van andere lijven
en gekooid in blijvende pijn.
Voor altijd gekneveld: zo zal het zijn."

Dit was de zorg die ik had,
die mij bloed en tranen kostte,
tot een blik, koel en glad,
mij uit die cel verloste
op het blik op het blad 
van de verpleegster van Droste.

          

Geen opmerkingen:

Een reactie posten