zondag 31 maart 2013

Grondeloos.

Ik heb van de dood gehoord
maar ik weet niet wat die is.
Zelfs wanneer ik word vermoord
ben ik mij daarvan gewis.

Het is hetzelfde met de slaap:
ik kan alleen maar geloven
dat na het laatste schaap
zich ontsluiten diepe hoven.

Ook van mijn ontwaken
kan ik nooit iets weten.
Er zijn alreeds de zaken
en de rest ben ik vergeten.

Alles is zo afgerond,
zonder einde, zonder grond.

Aannemen of verwerpen.

wat gebeurt ligt niet aan mij
ik maak deel uit van een rij
ben de weerklank van een lied
of ik dit nu wil of niet

wat er is gaat niet opzij
of ik nu droevig ben of blij
wie mij van een afstand ziet
denkt dat is een hele piet

maar ik ben lek als een vergiet
en begerig naar een tiet
vraag mij af wie mij verried
en mij van mijn voetstuk stiet 

toch blijf ik in een ding vrij:
ik kan dit aannemen of niet.



zaterdag 30 maart 2013

Onmetelijk.

Er zijn steeds onenigheden
en het doel wordt nooit bereikt.

Ondanks smeken en gebeden
is als je wat is vergelijkt
met de parelmoeren steden
een fiasco, zoals blijkt.

Ik doe er daarom beter aan
om die steden te vergeten.
Als ik bij wat is blijf staan
hoef ik niet te zweten.

Aan de hemel staat de maan
en een wolk komt die soms eten.
Zonder weerga is't bestaan
als ik nalaat het te meten.

Opgedolven.

Ik raak geleidelijk bedolven
onder hoge golven.
Zij rollen alsmaar af en aan,
voortgetrokken door de maan.

Die wijkt nimmer van zijn baan
en blijft nergens staan.
Alles gaat steeds maar voorbij
en er is geen rust voor mij.

Ik vraag mij af hoe ik dit weet.
't Zou kunnen zijn dat ik vergeet
dat als ik dingen zie bewegen
er iets moet zijn, daaraan ontstegen.

Dit is dit weten zelf
waaruit ik mijzelf opdelf.

vrijdag 29 maart 2013

Muren.

Ik bracht bijeen in schuren
maar hebben die wel muren?

Zo niet is er geen reservoir
om wrok in te bewaren
en is verdwenen het trottoir
waarnaar ik placht te staren.

Dan zijn er ook geen buren
maar is er slechts een veld
vol flakkerende vuren
die niet worden geteld.

Maar kijk eens aan, ze zijn er wel,
verrijzen in hetzelfde veld,
maken deel uit van het spel
waar ze in staan opgesteld.

Pronkzucht.

Ik heb mij van geluk beroofd
want ik zag een ding over't hoofd:
degeen die telkens op wil komen
is een weerspiegeling van dromen.

In plaats daarvan zag ik mijn doelen
en wou daarna mijn woede koelen
wanneer ik die niet kon bereiken.
of wilde ik gevaar ontwijken.

Toch is dit alles geen probleem.
Het is op zich een mooi systeem
maar ik vergat te kijken
naar wat er op een ik ging lijken.

Daardoor moest ik wel bezwijken
voor de verleiding te gaan prijken.


donderdag 28 maart 2013

Tau.*)

Ik weet niet wat u van mij denkt
en of u mij kunt kennen.
De indruk die mijn lichaam schenkt,
daar kunt u nog aan wennen
maar u bent in uw trots gekrenkt
als ik u rond laat rennen.

Misschien gedraag ik mij wel raar
en vindt u mij ontheemd
dus daarom zeg ik het nu maar:
voor mij is het al net zo vreemd.

Ik maak weliswaar een gebaar
maar sta ervan te kijken
hoe ik daarmee een naam vergaar
waarop ik niet kan lijken.

       
        *):

Het Tao dat genoemd wordt, is niet het eeuwige Tao,
want de namen die wij noemen, zijn geen eeuwige namen.
Hemel en Aarde zijn naamloos geboren;
noemen is enkel de moeder der dingen.
Wie geen verlangens koestert, aanschouwt hun mysterie;
wie wel verlangens koestert, aanschouwt hun gedaante.
De twee zijn in wezen hetzelfde;
pas dan krijgen ze elk een eigen naam.
We zouden beide een mysterie kunnen noemen
en nog geheimzinniger is de poort aller mysteriën.
De Tao Te Tjing van Lao-Tse, vertaling John Willemsens, 1990/1999 [1]


Onbegrensd.

Grenzen zijn er steeds genoeg:
aan de golfjes langs de boeg,
bij het sluiten van de kroeg
of aan het eind van mijn gezwoeg.

Zij perken altijd wel iets in:
een minaret of een gezin,
een opgevouwen bord van tin
of het kuiltje in een kin.

Al die grenzen zie ik goed
hoewel ik dat van niemand moet.
Wellicht zit dit mij in het bloed.
Zo onderscheid ik zuur van zoet.

Ik heb het zelfs niet eens gewenst
want dit zien is onbegrensd.

woensdag 27 maart 2013

Vaste grond.

Ik ben op zoek naar vaste grond.
Waar kan ik die vinden?
Deze aarde, wijd en rond,
zal verdwijnen met de winden
en de zee, zo vol met leven,
kan soms angstaanjagend beven.
Ook de zon, zo onvolprezen,
is vergankelijk in wezen.

Enkel ruimte is steeds vast.
Daar is nooit iets ongepast.

Hij kan onmogelijk bewegen.
Waar in zou hij dat moeten doen?
Hij is nimmer voor of tegen,
is hetzelfde nu als toen.

dinsdag 26 maart 2013

Ruimte.

's Ochtends gaan de bloemen open,
's avonds gaan zij ook weer dicht
nadat er uren zijn verlopen
vol van zonneschijn en licht.

En ook ik kan mij soms sluiten
en houd zo de dingen buiten.
Later ga ik dan weer open
en kan men zo naar binnen lopen.

Het gebeurt ook met mijn hand:
soms eens open, dan weer dicht,
maar een ding blijft er constant:
ruimte die geen taak verricht,
zonder centrum, zonder rand,
in het donker, in het licht.

Allegorie van de schilderkunst.*)

Voor mij hangt een schilderij.
Vol ontzag sta ik er bij.
Het is een momentopname
van de schilder met zijn dame.

Ik kijk de schilder op zijn rug
en zie hem aan het werk.
Het canvas voor hem vult zich vlug
met zijn kleuren, zacht en sterk.

Zo verschijnt de bloementooi
van zijn muze, net zo mooi.

Er is een plaat dus in een plaat.
Als dit een stap verder gaat
ben ook ik met al mijn dromen
in het kunstwerk opgenomen.


*): Schilderij van Johannes Vermeer.
     (1632 - 1675).

maandag 25 maart 2013

Wat is.

Ik kan van alles gaan verzinnen
om weer terug te gaan naar binnen
en een leven te beginnen
dat niet langer rond blijft spinnen.

Er valt hier heel wat te ontginnen
als verwijderd wordt het linnen
van mijn afgeschermde huid,
onberoerd als ooit een bruid.

Ik laat mij hier niet over uit
maar neem nu een ferm besluit
en verwijl slechts met wat is,
ongeacht wat ik beslis.

Slechts wat is is zonder strijd,
zonder zorgen, zonder spijt.

zondag 24 maart 2013

Kalmte.

De inslag was nog maar recent.
Mijn geest is daardoor turbulent,
woelig als bewogen water
en weerbarstig als een krater.

Voor mijn ogen wast mijn kater
zich niet vroeger en niet later
maar precies op dit moment
waardoor hij mij vrede zendt.

Er is niets dat die orde schendt
en de woeling komt tot rust.

Op niets anders meer belust
word ik helder en bewust.

Glad is nu het stille water
en een spiegelbeeld ontstaat er.

In mineur.

Ik kijk in mijn verleden
en zie daar onzekerheden
die mij tot daden dreven
verstorende het leven.

Daardoor heb ik verstoten
waarvan ik had genoten
als ik, al was't maar even,
genade had gegeven.

Helaas, ik was te laf
en lig nu bij het kaf.
Ik wacht angstvallig af
en hoop nog op een toverstaf.

Ik geloof in de volmaakte
maar ben nog geen ontwaakte.

Zucht.

Ik zie een wolk verschijnen.
Hij was er net nog niet.
Hij zal straks gaan verdwijnen
maar rust nu in't verschiet
doorkruist door twee waslijnen
terwijl mijn kat hem ziet.
Ik ben hier aan het kwijnen
maar wijd hem toch dit lied.

Hij drijft hier door de lucht
maar is er tevens van gemaakt
evenals de vogelvlucht
die aan zijn rafelranden raakt
en als mijn eigen zucht,
zo grondig en volmaakt.

Veder.

Het grijze licht is onbestemd,
ik weet niet waar mijn geest heen zwemt,
roekeloos en ongeremd,
terwijl mijn hand een knie omklemt.

Dus wil ik mij ontspannen.
Als water uit de kannen
laat ik mijn denken lopen
en doe mijn hand maar open.

Er valt niet veel te doen.
De middag blijkt een zoen,
eenvoudig als een schoen,
op maat gemaakt en teder,
van onbelemmerd leder
strelend met zijn veder.



Sjaal.

Ik ben mij aan't bekwamen
om beelden op te roepen
zoals een straat met ramen
en vazen op de stoepen.

Dit vraagt om een verhaal.
De vazen kunnen breken,
tenzij ze zijn van staal,
en zijn daarmee een teken
van broosheid, stil en kaal,
heel anders dan een deken.

Maar dit is niets vergeleken
bij deze blauwe sjaal.
Die weet van geen wijken.
Dit kan geen vers bereiken.

zaterdag 23 maart 2013

Seintje.

Soms lopen ruzies zeer hoog op
en rijzen er problemen.
Ook zit ik wel eens zonder sop
als ik mijn raam wil zemen
of krijg ik zo vaak op mijn kop
dat ik niets meer kan nemen.

Ik ben voortdurend ongerust
hoewel de wind mijn haren kust.

Vanmiddag zat ik op de fiets
en ineens, als uit het niets,
vloog over straat een krant,
wijd geopend als een hand.

Die krant gaf mij een seintje:
het tobben ondermijnt je.

Versmolten.

Er is een vloed van kleuren
en alles blijft gebeuren
in een open veld
waar ik in sta opgesteld.

Er zijn weliswaar deuren
die opengaan en sluiten
en er drijven geuren
naar binnen en naar buiten.

Soms kan het zijn dat ik versmelt.
Niets hoeft dan meer te stuiten.
De laatste dingen zijn verteld,
geen oor rest om te tuiten.

Er zij alleen terloops vermeld:
de wind bespeelt de fluiten.

vrijdag 22 maart 2013

Een ding tegelijk.

Er is maar een ding tegelijk
dat ik kan doen of denken.
Zo neemt armoe direct de wijk
zodra ik iets wil schenken
of corrumpeert het koninkrijk
wanneer de heersers krenken.

Ik geef van mijn twijfel blijk
als ik begin te zwenken
en begeef me in het slijk
van machteloze wenken.

Zo gaat het door, de hele tijd.
Ik neem mijn toevlucht tot de strijd
of val weer terug in haat en nijd
uit angst voor wat meer tederheid.

donderdag 21 maart 2013

Vastbesloten.

Ik laat mij telkens leiden
naar steden en naar weiden
en zie ik mooie meiden
is lust niet te vermijden.

Al ben ik in debat
dan is er enkel dat.

Ik stort mij op de inhoud
en dwaal in een ideeënwoud
vol opvattingen van goed en fout
waartoe ik mij verstout.

Dus ga ik zitten als een stier,
vastbesloten, zonder zwier.
Van nu af aan blijf ik slechts hier
en krijg die drift in het vizier.

woensdag 20 maart 2013

Motor.

Er is iets dat de zon laat schijnen
en schepen op de zee doet deinen,
dat rijpen laat de wijnen,
gescheiden minnaars seinen.

Het laat de harten kloppen,
is stuitbaar noch te stoppen.
Men kan het niet verkroppen
al rollen er soms koppen.

Het brengt een frisse bries
en zorgt ook dat ik nies.
Het maalt om geen verlies
en is van niemand vies.

Ook als ik in mijn schoot por
drijft dit dezelfde motor.


Kroning.

Ik neem plaats als op een troon
en zit daar rustig, doodgewoon.

Onder mij de vaste aarde,
uitgestrekt, van grote waarde,
boven mij de wijde hemel
met geflonker en gewemel.

En mijn rug is hard en recht,
met mijn voorkant in den echt
die beschikbaar is en open,
nergens zelfs vandaan kan lopen.

Zo zit ik kalm als een koning
met de wereld als mijn woning
totdat ik zie da'k mij vergis
en merk dat het echt zo is!

Het laatste eten.

een legende.

Er was een dag, reeds lang voorzien,
dat Boeddha ging verscheiden.
Hij leefde volgens een stramien
en at op vaste tijden
maar telkens aan een and're dis,
meestal zonder vlees of vis.

Op deze dag was het een smid
die de maaltijd had bereid.
Wat hij had opgediend was dit:
een varkenshaas, maar zonder bite.

Het vlees dat was bedorven.
Nu had hij het verkorven.
Hij raakte zeer ontsteld
toen hem werd verteld:
"Vandaag hebt U de hel verworven,
door U zal Boeddha zijn gestorven."

Hij kwam vol tranen bij de meester
die was gaan liggen bij een heester.
Deze sprak hem zachtjes toe:
"U bent zo vriend'lijk als mijn moe.
Zij gaf mij voor het eerst te eten,
U voor het laatst. Dit zal ik niet vergeten". *)


*): "De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen,
      de Naam des Heren zij geloofd!"

     Hiob 1:21.

dinsdag 19 maart 2013

Delen.

Elke tel heeft telkens weer
een aanvang en een eind.
Als ik die deel wordt elke keer
de duur van 't deel verkleind.

Toch kan ik blijven delen,
al gaat het soms vervelen,
en ik hou steeds iets over,
al is het nog zo pover.

Een kortste spanne vind ik niet
en het blijft steeds het oude lied:
zelfs in het puntje van een haar
maakt zich de kosmos openbaar.

De dingen waar ik nog naar staar
zijn daardoor niet langer zwaar.

maandag 18 maart 2013

Gebenedijd.

Waarin stemmen water, vuur
en gesteenten overeen?
Zij hebben allemaal hun duur,
zonder haar bestaat er geen.

Het zijn processen in de tijd
die wordt gemaakt van eeuwigheid.
Tijd kan zelf niet beginnen
want die moet ik eerst verzinnen
maar dit verzinnen vergt al tijd,
net als vrede, net als strijd.

Dit geldt voor liefde en voor nijd
en voor het mekk'ren van de geit,
voor de wroeging en de spijt
en 't paradijs, gebenedijd.


Vlecht.

Ik zie koppen in de krant.
Er is van alles aan de hand.
Onvermoeibaar woedt de brand
in de stad en op het land.

Ik ben een onbesuisde klant,
soms eens lomp, dan weer galant,
die, met juist genoeg verstand
net niet in het slop verzandt.

Ja, ik ben een heer van stand
die van de hoed weet en de rand.

Ingetogen maar toch recht
sta ik op de achterplecht.
Voor mijn oog is alles echt:
water dat zich golven vlecht.

zondag 17 maart 2013

Zonder grens.

Ik kan hopen, ik kan vrezen
en ook mijn gedachten lezen.
Van de beelden die verrezen
ben ik niet meer te genezen.

Aan de bosrand zingen mezen
en zij vullen heel mijn wezen
met hun twitterend gefluit.
Ik ben gemaakt van hun geluid.

Ik strek mij uit van noord tot zuid
en lig als een ex-schavuit
uitgestald op een affuit.

Alles is gemaakt van mij
en ik raak van mij zo vrij,
zonder grens en niet langszij.

Gevloden.

Het is de geest die, niets ontziend,
zich van lijf en goed bedient,
onrechtmatigheid verduurt
en de mensenmassa's stuurt.

Zij blijft tegelijkertijd een optie
want is onvindbaar bij autopsie
tenzij het grijze brein
zelf een deel is van haar schrijn.

In dat geval is alles één
en vliegen de verbanden heen.
Dan ben ik geest van top tot teen
en van bewustzijn is mijn been.

De materie, zo gevloden,
laat geen spoor meer van de doden.

zaterdag 16 maart 2013

Boos.

In mij woont een diepe woede.
Ik ben constant op mijn hoede
om dit te verbergen
wat veel inspanning blijft vergen.

Waar komt die kwaadheid toch vandaan?
Het is verdriet, zo neem ik aan,
waarvoor ik mij telkens schaam.
Daarvoor sluit ik dan het raam.

Ruwe bolster, blanke pit,
zachte keel en scherp gebit
is het kenmerk ook van dit.

Vaak voel ik mij zwak en broos
en zo knakbaar als een roos,
daardoor bijna altoos boos.


Heel wat.

Soms komt het voor dat ik vergeet
wat ik had willen zeggen.

Dan is het net alsof een kleed
zich op het intellect kwam leggen
en zoek ik naarstig naar een spleet
waardoor ik het op kan dreggen.

Er zijn gedachten bij de vleet
die wat ik weet omheggen
en ik kan er niet meer bij:
wat ik weet blijft vrij van mij.

En dan is het er toch weer.
Dit herhaalt zich keer op keer.  
Op dit eigenste moment
is er veel dat mij niet kent.

Slotsom.

In een nacht die niet voorbij ging
schoof de hemel langzaam open.
Dit veroorzaakte een neiging
om daar maar vandaan te lopen
want er was een flauwe dreiging
dat er niets meer viel te hopen.
Het doorbreken der verzwijging
viel niet langer af te kopen.

Alles werd toen zonneklaar:
ofschoon ik trilde als een snaar
zou dit weldra gaan verstommen.

Tevergeefs was mijn vermommen
en het eind werd openbaar:
dit was het slot van alle sommen.



vrijdag 15 maart 2013

Verlangen.

Er bestaat een diep verlangen
om naar iets te grijpen.
Hierdoor ben ik vaak bevangen
dus moet ik nog altijd rijpen.

Ik vraag mij af of dit ooit lukt
want ik ga nog steeds gebukt
onder een afhankelijkheid
die mij pakt, de hele tijd.

In de ban van deze knechtschap
mis ik dan de hele grap:
namelijk dat dit verlangen
zelf van niets hoeft af te hangen.

Soeverein, spontaan ontstaan,
is het nimmer te verslaan.

donderdag 14 maart 2013

Wensster.

Als ik iets wil gaan bereiken
komt dit voort uit een gemis
en wellicht uit een vergelijken
met iets wat er nu niet is.

Daarbij zie ik over't hoofd
wat er alreeds is gegeven
en heb ik mij aldus beroofd
van de volheid van het leven.

Aan wat is blijft nooit iets kleven
en niets anders grenst er.

Wat ook maar omhoog wil streven
doet dit in dit eeuwig venster.
Hier slechts wordt het kleed geweven
onder deze wensster.

Vrij.

Men zegt mij dat ik los moet laten.
Dit kan ik goed doen met een stok
maar voor mijn hand wil dit niet baten,
zelfs niet als ik dollars dok
en ik kan van alles grijpen
maar mijn hand zit daar niet bij.

Ook al heb ik honderd pijpen,
ik ben persoonlijk niet van mij.
Hiertoe hoef ik niet te rijpen,
ik ben van mijzelf al vrij.
Hetzelfde geldt voor alle zaken
in de kelders en op daken.

Heerlijk is het te ontwaken
zonder wat maar ook te laken.



woensdag 13 maart 2013

Zien.

Ik ben de weg volledig kwijt
en word opgeslokt door spijt.
Radeloos en vol tweestrijd
sta ik bij ieder in het krijt.

Plagen dalen op mij neer
en ik vergis mij telkens weer.
Bevend sta ik voor mijn Heer
met een tong zo droog als leer.

Ik heb te weinig opgelet
en verstrik mij in een net.

Hoe kan het zijn dat ik dit weet?
Door een zien dat niet meedeed.
Ook als de hele zaak mislukt
blijft dit kennend en verrukt.

dinsdag 12 maart 2013

Vrede.

Wanneer is er diepe vrede?
Als de rust is weergekeerd?
Maar daar ben ik er niet mede
als het vuur mijn lijf verteert
in de diepten van de hel
met zijn vlammen, heet en fel.

Is die vrede mogelijk
als ik word onogelijk
en verschrompel tot een slak
vallend in een donker wak
en de wroeging en de pijn
mij doordrenken als azijn?

In de pijn daar is geen pijn *)
dus kan ik tevreden zijn.


*): "Leegte is vorm, vorm is leegte.
      Leegte is niet anders dan vorm.
      Vorm is niet anders dan leegte.
      Dus is er in leegte geen vorm, etc"  

- Het soetra van het hart van transcendente kennis.

Deken.

Vaak ligt als een wattendeken
mijn projectie op het veld
waaronder goederen verbleken,
schitterend, onaangemeld.

Mijn verhaal is niets vergeleken
bij wat al staat opgesteld.
Ik blijf dan in verwarring steken
en mijn dagen zijn geteld.

Maar af en toe, futiel als stoom
boven rotsen en kristal,
blijkt die deken slechts een droom
die dan glijdt van het heelal.

Raadselachtig, ongewoon,
is verbazing het geval.


maandag 11 maart 2013

Paradise regained.

In't paradijs is alles één
en verschillen zijn er geen.
Wat men denkt dat zegt men ook
en wat men zegt is gelijk aan rook.

Alles is dooreengeweven
dus is daar geen dood of leven.
Zodra er sprake is van twee
is men reeds direct beneê.

Wie dus daarnaar terug wil keren
maak' de splitsing ongedaan
door zich niet meer te verweren
maar zijn grens te laten gaan
en te zeggen wat hij denkt.
Dit is moed die vrede schenkt.

Rekenen.

Op de tafel liggen koekjes
of voor mijn part zijn het boekjes.
Als ik ze tel zijn het er zeven,
doe ik dit niet, is't niet gegeven.

Ik zie dan wat mijn huisdier ziet:
objecten, maar ik tel ze niet.
Dit tellen heeft zijn eigen leven,
kan van de koekjes los gaan zweven.

Getallen krijgen namen
en ik kan mij gaan bekwamen
om ze op een rij te zetten
zonder op mijn oog te letten.

Dit gebeurt door te onthouden.
Zo ontstaan ook veelvouden.
Dit geschiedt slechts in de tijd,
los van koekjes uitgespreid.

zondag 10 maart 2013

Waarover?

Het is bevrijd en onvervaardigd
en niet een keer verontwaardigd.
Het gaat vooraf aan elke strijd
en omvat de eeuwigheid.

Het kent geen komen en geen gaan
en men kan er niet op staan.
Alles trekt erin zijn baan
en ik doe het kleren aan.

Het valt op geen manier te grijpen
en men kan er niet in knijpen.
Tevergeefs pakt hier de rover
maar waar heb ik het nu over?

Alleen maar over openheid,
zonder plannen, zonder spijt.

Vertrouwen.

Moet bliksem slaan en aarde beven
voordat ik vrede kan beleven?
Of moet ik kwellingen doorstaan
voordat ik vlieg voorbij de maan?

Op zich is dit niet uitgesloten
maar 't neemt niet weg dat onverdroten
sterren door de hemel gaan
en wolken drijven af en aan.

Alles is eens van de baan
en werelden vergaan.
Dit laat intussen onverlet
dat ik mij uitstrek op mijn bed.

Er valt hier verder niets te bouwen.
't Is meer een kwestie van vertrouwen.

zaterdag 9 maart 2013

Formatie.

Ik sta telkens weer versteld
dat, als er mij iets wordt verteld,
dit zondermeer betrekking heeft
tot wat er in mij gist en leeft.

Maar misschien is dit niet raar
want het is onmiskenbaar waar
dat water uit een plas
de vorm krijgt van het glas
waarmee het er wordt uitgeschept
en waar men ook maar over rept,
het is vergelijkbaar met de klei
die vorm aanneemt met mij erbij.

Zo is, waarnaar ik gis,
precies wat aan de orde is!

Mijn.

Ik denk dat ik ideeën baar
en werk op eigen krachten
maar het is eerder waar
dat ik een inzicht openbaar
dat opkomt uit de schachten
na een poosje wachten.

Er is een peilloos reservoir
vol plannen en gedachten
waaruit ik, net als ieder, put
tot stichting en tot nut.

Behalve dat ben ook ikzelf
een stukje geest dat ik opdelf
uit deze diepe mijn
die woorden bergt als mijn en dijn.

vrijdag 8 maart 2013

Toverstaf.

Ik neem iets aan wat mij doet weten
maar dat ik telkens blijf vergeten.
Toch hangt alles hiervan af,
zowel het koren als het kaf.

Het heeft iets van een toverstaf
die wat er is te kennen gaf
maar die zelf, hoog en breed,
gevrijwaard blijft van wat hij deed.

Een kenner blijft zo buiten schot
en komt in't denken pas aan bod.

Hij is voortdurend, in één klap,
veroorzaker van dag en nacht
maar is tegelijkertijd een grap
want niet anders dan gedacht.



woensdag 6 maart 2013

Schoonheid.

Waarom is schoonheid mooi?
Hoe komt het dat, als ik iets gooi,
de boog die het object beschrijft
soms in mijn gedachten blijft
als mirre die ik strooi,
een and're keer geen tel beklijft?

Ik lijk gevangen in een kooi
waar soms een fijne geur door drijft
en wat ik zie is als een spiegel
die weerkaatst wat ik niet zie:
een goddelijk, volmaakt gegiechel
van ik weet niet wie.

Er is een hemel in mijn weten
die soms schittert door de spleten.

dinsdag 5 maart 2013

Doorgeschoten.

Ik streef naar volmaakte vormen
die voldoen aan hoogste normen
en veronachtzaam regenwormen
als ik naar mijn doel wil stormen.

Ik ben te ver doorgeschoten
als de noeste Visigoten
heb mij daardoor afgesloten
en de dans verstoten.

Alles wordt compleet gecheck'd,
glad gepoetst en goed gebekt
en dit streven wordt volstrekt
pietluttigheid die wrevel wekt
want de dwang van dit projekt
is het die de deernis nekt.

Voldoende.

Van fouten kun je leren
maar dat wil niet zeggen
dat je naar ze moet dreggen
om ze te vereren.

Je kunt alleen beweren
dat slechts achteraf,
en soms pas na de straf,
vergissingen zich keren.

Dit gaat niet vantevoren,
dan weet je't immers al.
't Is beter niet te storen
of lopen in de val.

Het volstaat te horen
de klank van het heelal.


Duur.

Men noemt mij soms een krijger
maar 't is beter dat ik weiger
zo'n veel te mooie naam:
't is onverdiende faam.

Ik kan mij niet beroemen
op heldenmoed of dapperheid
en ik mag niet verbloemen
dat ik ontliep de strijd.

Toch vond ik stabiliteit
want ik heb lang gezeten
en, geholpen door de tijd,
ging ik wat minder zweten.

Ik zag een wierookvaatje staan.
Dat trok zich van mijn angst niets aan.

Geen nieuws.

Hoe zou het nu toch komen
dat ik gepakt word door mijn dromen?
Het is toch duidelijk genoeg:
ik heb de dood slechts voor de boeg.

De rest is immers heel niet zeker
maar op een dag dan word ik bleker.
Ik blijf mij desondanks inspannen
om iets te maken van mijn plannen,
met hun fricties en hun pijn,
die weldra vervlogen zijn.

Alles koerst af op de dood:
waarom staat dit niet levensgroot
elke dag voor in de krant?

Nu ja, hiervoor bestaat geen klant.

Wat waar hoe?

Wat is dit bestaan?
Ik ga er eens voor zitten
om dit goed uit te spitten
maar tref geen bodem aan.

Waar komt het dan vandaan?
Elk antwoord dat ik vind
is vluchtig als de wind
al dring ik even aan.

En waar gaat het naar toe?
Ik zie hiervoor geen plekken
die nog zijn te ontdekken.
Ik zou niet weten hoe.

Zo zijn er deze zorgen
waarvoor ik niet kan zorgen
en blijven deze vragen
waarom ik niet kan vragen.

maandag 4 maart 2013

Zonder verdenking.*)

Mijn leven is een groot probleem
omdat ik constant denk
dat ik besta in een systeem
waaraan ik zelf het leven schenk.

Al wat was, al was't maar even,
heb ik aan mij toegeschreven,
hetzij als oorzaak van mijn beven
of als een uitkomst van het leven.

Ik heb er nooit eens aan gedacht
dat dit ik zich heeft geweven
uit de diepte van de nacht
maar in het licht niet is gegeven.

Dus doe ik nu de grootste schenking,
en leef nu voort zonder verdenking.



*):  "Wijs zijn is zonder verdenking zijn"
      Sakyong Mipham Rinpoche.   

      "De liefde rekent het kwade niet aan"
      1 Corinthe 13:5.  

Verslaafd.

Ik ben verwikkeld in een strijd
waardoor ik frisse lucht vermijd
en valt ineens de weerstand weg
dan weet ik niet meer wat ik zeg.

Die vrijheid is mij niet vertrouwd
en 'k mis de warmte van het woud
van puzzels en obstakels,
de wurggreep van tentakels.

Ik ben verleerd te ademen,
om niets meer te omvademen,
en ben gewend aan schuld.
Wat moet ik als mijn beurs zich vult?

Mijn zorgen zijn behagelijk,
gemis eraan lijkt onverdragelijk.

Schrikbewind.

Ergens is een hersenpan
vol cellen en neuronen.
Daar komen gedachten van,
gewoonten en patronen,
maar er wordt niets opgebouwd
als men het aldus beschouwt.

Die gang van zaken is vertrouwd
zonder dat men rouwt.

Het wordt pas problematisch
als dit spel vergeten wordt.
Dit is symptomatisch
voor wie het aan inzicht schort.

Eén gedachte slechts heet "ik".
Wie dat vergeet verblijft in schrik.



zondag 3 maart 2013

Paradijs.

Ik had een droom en die was goed.
Ieder droeg een blauwe hoed
waarmee ik vrolijk werd begroet
en de sfeer was licht en zoet
want de hemel was gevallen
en tooide nu het hoofd van allen.

Onder vloog de sterrenstoet
in het rond met grote spoed
maar hierboven was het open
en men kon er rustig lopen.

In de nevels kon men dopen
strikken die men mocht ontknopen.
Er viel verder niets te hopen
want de tijd was weggeslopen.




Rijk.

Ik zie zuilen en spiralen
naast nog menig ander ding
en kan van hun verschil verhalen
maar dit bestaat slechts onderling.

Zij worden allemaal gezien
en komen onvermoeibaar op,
alle gratis bovendien,
niet verzonnen en nonstop.

Dit geldt ook voor herinneringen
die daarin lijken op de dingen.

De warme zon schijnt overal.
Daar is niets mee aan de hand
en het wordt irrelevant
of ik gevraagd wordt voor een bal.

zaterdag 2 maart 2013

Overeenkomsten en verschillen.

Ik heb hier een lantaren
met gekleurde glazen.
Eén lamp blijft schijnsel baren
en werpt dat door de mazen.

Het licht ervan is wit,
wordt door het glas gekleurd.
Nu weet ik hoe het zit
en hoe wat is gebeurt:

Ik heb maar één gebit
dat velerlei verscheurt
en zie zovele dingen,
verschillend en gelijk.

Verschillend zijn hun kringen
maar gelijk blijft dat ik kijk.

Vergeten.

Ik zet een punt op het papier:
hij is er duidelijk en hier,
scherp begrensd en zwart
en van het vel het hart.

Ik noem het dan twee dingen,
de punt en het papier,
die wat er was vervingen:
een vlakte zonder kier.

Wat ik daarbij vergeet
is wat ik zelf deed.
De punt blijft van papier,
al is't onzichtbaar schier.

Zo blijf ook ik van ruimte,
als holte of als schuinte.

vrijdag 1 maart 2013

Omgedraaid.

Ik ben beneveld door verhalen
die blijven komen zonder dralen
en mijn wel en wee bepalen,
mij verzinnen zonder falen.

Ik word erdoor meegesleept
en de tel wordt weggestreept
die toch wel de bouwsteen is
van elke geschiedenis. 

De stromingen zijn turbulent
terwijl rumoer de vrede schendt
maar ik zou het kunnen draaien
en dan houdt het op te waaien.

Wat dan is, zichzelve kent,
is dit eeuwige moment.

Boek of ik.

Op de tafel ligt een boek.
Ik zie het altijd uit een hoek,
van opzij of soms van boven.
Wat het boek is moet ik geloven.

Ik kan het alleen maar kennen
door er steeds omheen te rennen
terwijl ik mij tot vaagheid noop
bij het gebruik der microscoop.

Hoe weet ik nu of het er is
los van zijn geschiedenis
en zijn waarneming door mij
die het kent slechts van opzij?

Of als het dan toch werk'lijk is,
wat blijft er over dan van mij?

Middelmaat.

Al wordt een voordracht ook geprezen
is daarmee nog niet bewezen
dat zij op iets zinnigs slaat.
Soms is zij slechts holle praat.

Andersom lijkt het soms smaad
als wordt gezegd waarop het staat.
Schoonheid camoufleert vaak kwaad
en geestigheid blijkt plagiaat.

Desondanks kan het toch zijn
dat zij soms echt is en geen gein
en kan men er content mee wezen
zonder pracht en praal te vrezen.

Dit is niet waar het om gaat
maar terreur van de middelmaat.

Pelgrim.


Ik ben niet langer meer een schim
die, bedolven onder 't leven,
zonder zonlicht aan de kim
zucht in schrik en beven.

Ik begin nu aan een klim
op de muren van zoëven.
De bossages die ik trim
zullen mij niet meer omgeven.

Op een kale open vlakte
raak ik kwijt wat aan mij plakte:
het contract en ook de acte
en de laars die klakte.

Langzaam reis ik naar de zon,
zonder omzien, zonder bon.