vrijdag 31 oktober 2014

Roes.

een navertelling.


Onderweg naar 't heilig land
liep het eenmaal uit de hand
voor een pelgrim die niet wou
zich vergrijpen aan een vrouw.

Want een ving hem met een touw
en die fluisterde toen gauw:
"Neem mij hier of slacht mijn geit
of drink je in vergetelheid."

Hij koos daarop maar voor de wijn
want dacht: "Dit zal zo erg niet zijn".

Hij bracht de beker naar zijn mond
maar keek toen lustig in het rond,
had met de vrouw een wilde tijd
en slachtte ook de arme geit.

Van de straat.

Ik verkeer in een spagaat
en geen enkel middel baat
om mij hiervan te verlossen.

Ook het kappen van de trossen
die mij binden aan het kwaad
is iets dat toch niet volstaat
want het voegt alweer iets toe
maar 't gevoeg ben ik juist moe.

Beter is dat ik dit laat
om te kijken hoe het gaat.

Dan zie ik een diepe droom
zich vertakken als een boom
die op losse bladen staat
en het houdt me van de straat.


Spoorloos.

Als ik goed kijk naar mijn geest
is die er alreeds geweest
op 't moment dat ik hem zie
met zijn barre poezie
en zijn optocht van gedachten
lopend door voorbije nachten.

Daardoor blijft dit zien steeds puur
van de hemel en het vuur
schijnend als in glad glazuur,
steeds verschuivend, uur na uur.

Als ik alles samenvat
stroomt het weg als door een gat
want het staat er en vergaat er
net zoals geschrijf in water.

dinsdag 28 oktober 2014

Ingewikkeld.

Als ik naar de wolken kijk
of de bomen om mij heen
zie ik een groot koninkrijk
met de zon als diadeem,
wat bestaat op dit moment
dat zijn eigen eind niet kent.

In het schitterende water
is geen vroeger en geen later
en de tijd is niet voorhanden
op de zee en in de landen.

Wat ik in't verleden dacht
voegt iets toe nog door de kracht
van 't geheugen dat ik heb
en mij wikkelt in zijn web.


Gouden kans.

Veel te vroeg en onverwacht
word ik wakker in de nacht.

Nu heb ik een gouden kans
om te kijken naar de dans
van emoties en gedachten,
naar mijn wensen en mijn klachten.

Overdag zijn dat er veel
en zij grijpen soms mijn keel
maar nu ik er klaar voor lig
gaan zij en verstoppen zich.

Juist als ik er goed op let
is't tot mijn verbazing net
alsof zij gaan smelten,
en staan niet op stelten.

zondag 26 oktober 2014

Dichtgeritst.

Ik blijf hier mijn leven lang
in hetzelfde lijf gevangen
totdat ik een ziekte vang
of, wie weet, zelfs word gehangen.

Hiervoor ben ik best wel bang.
Het doorkruist een diep verlangen
om er al maar door te zijn
zonder zorg, verdriet of pijn,
diep tot in de eeuwigheid
en ontheven aan de strijd.

Maar wellicht is dit een droom
die vervluchtigt als een boom
die ik waarneem in een flits
als ik 's nachts mijn tent dichtrits.



Ontheven.

Aan mijn einde daagt de dood,
onontkoombaar, peilloos groot.
Nader, nader komt hij steeds.
Ik zit in zijn pijplijn reeds.

Er is geen ontsnappen aan.
Zelfs al blijf ik stokstijf staan
zal hij mij toch komen halen,
moet ik het gelag betalen
voor het vieren van dit feest.
Dan is't mooi genoeg geweest.

Ik sta rustig op de stoep
en zie daar wat hondepoep
in het schijnsel van de maan.
Dit trekt zich de dood niet aan.

zaterdag 25 oktober 2014

Corrupt.

Hoe beschrijf ik goed "corrupt"?
Is het niet dat ik abrupt,
zonder vraag of overleg,
anders handel dan ik zeg?

Daar komt meestal dan nog bij
dat ik dat het liefst verberg,
ja, dat doe ik zelfs voor mij
want dan lijkt het minder erg.

Hoe maak ik hieraan een eind?
Mij te houden aan mijn woord,
met of zonder witte boord,
is veel beter dan wat schijnt.

Of ik houd gewoon mijn mond
en blijf nuchter en gezond.




Er buiten.

Telkens als de zon opkomt,
voordat hij zijn baan gaat lopen,
gaan er vele bloemen open,
en de nachtegaal verstomt.

Als het 's avonds donker wordt
en de dagtaak is verricht,
gaan de meeste ook weer dicht,
als ze nog niet zijn verdord.

De natuur vervult haar plicht.
Soms langdurig of soms kort
wijlt het schemerige licht,
met wat volgt nog opgeschort.

Maar dit openen en sluiten,
daar houdt zich de ruimte buiten.




Consumeren.

Consumeren is het punt niet
maar waar het om gaat is wat:

dat wat zich vol vreugde aanbiedt,
als een zelfbestaande schat,
waarvan iedereen het licht ziet,
als een schijnsel op het pad,

of wat grofweg werd geroofd
en een gouden berg belooft
waar in werk'lijkheid het hoofd
slechts zijn eigen kolen stooft.

Wat er is dat kan men eren
en het daarmee respecteren,
ja men kan het zelfs begeren
en dat dan weer consumeren.

Rad.

"Heb ik het wel goed gedaan?"
is een vraag die dikwijls rijst.

Dan grijpt mij vertwijf'ling aan
wat op het vermoeden wijst
dat het beter had gekund
maar wat ik heb nagelaten
ofschoon het mij was vergund.
"Had ik het niet in de gaten?" 

Deze dialoog gaat door
en begeleidt mij als een koor
zelfs als ik mijn fiets nog stal:
zijn beklag klinkt overal.

Maar ineens mag ik ontwaken
en zie nu een rad met spaken.

vrijdag 24 oktober 2014

Dood hout.

"Als je niet weet wat te doen,
wees dan als dood hout." *)
Dit advies is als een zoen
of gemaakt van louter goud.

Onbevlekt blijft mijn blazoen,
al lijk ik weliswaar koud,
als ik er gevolg aan geef:
't is alsof ik niet meer leef.

Maar intussen daalt er rust,
wordt er hartstocht uitgeblust
en de strijd daarmee gesust,
opent zich een wijde kust
en er dient zich inzicht aan
dat voorheen niet kon bestaan.


*): uit "De Bodhicaryavatara"
             van Santideva.




Twee gebaren.

een  navertelling.


De Verlosser aan het kruis
heeft Zijn armen uit elkaar.

Daarmee maakt Hij een gebaar
en verschaft Hij zo een huis
aan wie bij Hem toevlucht zoekt
zelfs al voelt die zich vervloekt.

Dit gebaar is als een V
als Zijn lijf hangt naar benee.

Daardoor gaan niet allen mee
naar een leven zonder wee
want een punt beneden snijdt
en maakt zo een onderscheid.

Maar al is't horizontaal
is 't geluk voor allemaal.

Sporen.

Wat gebeurt laat sporen na
als een afdruk in de sneeuw,
heftig als een opera,
soms wel langer dan een eeuw.

Waarvan is die sneeuw gemaakt?
Van gevoelens die, geraakt,
als een huid zijn, glad en naakt,
die genot en huiver smaakt.

Wat gebeurt is om het even
maar zodra het is gegeven
laat het sporen na in't leven
dat uit voelen is geweven.

Deze kan men niet meer zeven
maar zij worden soms herschreven.

donderdag 23 oktober 2014

Vrij baan.

Als ik in de ruimte val
ben ik net als het heelal
dat volstrekt niets anders doet.
Ondertussen gaat het goed.

't Is een bodemloze muil
waarin ook het ergste vuil
zonder oordeel wordt begroet
evenals het hoogste goed.

Want de ruimte is geduldig
en geheel onschuldig.

Deze valt nooit iemand aan
en verleent altijd een baan
aan planeten en de maan.
Hij laat mij als mij bestaan.

woensdag 22 oktober 2014

Waagstuk.

Mijn bestaan is als een droom
waar doorheen ik zelf ook stroom
en terwijl de tijd maar vliedt
benut ik mijn kansen niet.

Te vaak word ik afgeleid
van het voeren van de strijd
die ik toch te strijden heb
om te raken uit het web
van verlangens en verhalen
die mijn lot bepalen.

Dit leidt tot mijn nederlaag
totdat ik het erop waag
deze ook te zien als stoom,
net zo vluchtig als mjn droom.

Devies.

Als ik af en toe eens nies,
waar ik trouwens niet voor kies,
zijn mijn winst en mijn verlies
als vervlogen in een bries.

Ook een binnen en een buiten
zijn dan niet meer aan de orde
en genomen is de horde
om ook iets maar te besluiten.

Er is geen vroeger en geen later
en geen sprake van een kater
want het heeft iets van geklater
van een klaar maar woelig water.

Ik maak graag tot mijn devies:
in de grond ben ik mijn nies.

Van water.

Je hebt sneeuw en ijs en stoom
en ook golven in een stroom,
ijzel, mist en regen
die soms neervalt als een zegen
op een droog en dorstig land
om te blussen alle brand
of er is het ziedend schuim,
het geglinster van een fluim
of het dampen van de thee
en de spiegelende zee.

Al die dingen zijn van water
en geen enkel middel baat er
om daar iets maar aan te doen.

't Is de vindplaats van een zoen.

dinsdag 21 oktober 2014

Verhitten, verlichten, verteren.

Vuur bestaat dankzij de duur
waarin het opvlamt, uur na uur,
en zijn toeschouwers verwarmt,
zich over hun kou erbarmt.

Ook verspreidt het altijd licht
waarmee het de taak verricht
vormen goed te laten zien
met hun kleuren bovendien.

En tenslotte toont het aan,
door 't verbranden van zijn stof,
dat de dingen ooit vergaan.
Hun bestaan is slechts alsof.

Het verschijnt in zon en maan
en breekt door het duister baan.






Moedra. *)

Ik leef vaak in een verhaal
dat dan als een zonnestraal
door het dichte duister snijdt
van materie, wijd en zijd.

Dit verhaal speelt in de tijd
maar als ik mijn aandacht wijd
aan waar het nu echt op slaat
vind ik ruimte zonder maat. 

Het verwijst dus nergens naar
maar dat is ook heel niet nodig.

Werk'lijkheid is overbodig
want gemaakt van schildpadhaar
en de woorden, losgezongen,
zijn aan een gebaar ontwrongen.


*): Sanskritwoord voor "gebaar".

Uit de brand.

Ik pak een krant, lees een bericht
dat mijn zekerheid ontwricht
omtrent een bepaalde zaak,
waarop ik mij zorgen maak.

Ik borduur daar snel op voort,
zie weer hoop die plotsklaps gloort
maar die wordt dan weer verstoord
door een onheilspellend woord.

Er is van alles aan de hand.
Mijn fantasieen staan in brand.

Toch zit ik nu aan de kant
met mijn koffie en mijn krant.

Als ik dat zie, met klaar verstand,
dan is er niets meer aan de hand.

maandag 20 oktober 2014

Double bind.

Ik sta buiten voor de deur
en mijn buurman komt eraan.

Dit veroorzaakt dat ik kleur:
moet ik hier nu blijven staan
of toch maar naar binnen gaan?

Als ik voor het eerste kies
en de deur voor hem ontsluit,
lijk ik van geslijm niet vies
en sloof ik mij uit.

Maar als ik het tweede doe
dan ben ik best onbeschoft,
onbehouwen als een koe
en nogal vergrofd.

Ik ontsluit de brievenbus
Dit gebaar dat redt me dus.


Gasten.

Gedachten zijn als gasten
en zwerven maar wat rond.
Zij vallen soms uit kasten
gewoonweg op de grond.

Zij vullen vele breinen
om dan weer te verdwijnen
maar gaan direkt weer seinen
zodra ze maar verschijnen.

Soms is er een idee,
dat gaat een tijdje mee.
Het lijkt een vaste klant
en gaat dan naar de kant.

Het zet mijn maat in brand
maar ik zit om het hand.

Eindigheid.

Eindigheid is zonneklaar
als ik op de tafel daar
een gebloemde vaas zie staan
naast een ei en een banaan.

Deze dingen zijn in't heden
een voor een geheel omlijnd.
Los van toekomst en verleden
vinden zij daarin hun eind.

Zonder noodzaak zich te kleden
worden zij vanzelf omheind
en zij hebben zonder reden
hun aanwezigheid geseind.

Geldt ditzelfde niet voor mij?
Door mijn einde blijf ik vrij.


Totaal.

Ik kan denken aan het zijn
als aan een changeant gewaad
waar een Schepper achter staat
met voor hem een cherubijn.

Maar misschien is't Zijn gelaat
dat ik direkt voor mij zie
en is Hij het die steeds praat
met de stem van ook maar wie.

Dan hoef ik Hem niet te zoeken
want ik heb Hem al gevonden.
Hij verblijft in alle hoeken
en heeft nooit maar iets gezonden.

Ja, Hij is mijn eigen zien
en 't geziene bovendien.

Lang geleden.

Ik zie op tegen de dood,
weet niet wat er gaat gebeuren
als mijn wang niet langer rood
mijn gezicht blijft kleuren.

Dan zal ik er niet meer zijn
en dat vind ik toch niet fijn.

Ik wil heel graag nog wat verder
en zoek toevlucht bij een herder
of een vast en zeker geloof
waarmee ik mij heil beloof.

Maar misschien is het slechts schijn,
denk ik slechts hier steeds te zijn
en is het al lang geleden
dat ik ooit ben overleden.


Uitdijend.

Soms krijg ik het heel benauwd
want de ruimte wordt te klein.
Maar dit is toch, welbeschouwd,
omdat ik te groot wil zijn.

Als ik maar zou kunnen krimpen
hoef ik niets meer te beschimpen:
alles wordt oneindig groot,
elke noot is dan een boot.

Welke weg ik maar insla,
als ik daarmee verder ga,
wordt dan tot een open pad:
zelfs het kleinste sleutelgat.

Kijk ik in mijn keukenla,
zie ik daar een wereldstad.





Hierna.

Ik woon hier al zestig jaar,
dat is best een tijd,
en ben er nog niet mee klaar,
heb nog wat respijt,
maar ben eenmaal de sigaar
en raak alles kwijt.

Dan zal men mij gaan begraven
in de aardse haven
om te zorgen dat de raven
zich niet aan mij laven.

Daarna lig ik duizend jaar,
of zelfs dat in het kwadraat,
op een enkel plekje maar
in een tijdperk zonder maat.




zondag 19 oktober 2014

Uitgespaard.

Soms verschijn ik op een paard,
dan weer zit ik bij de haard,
met wat kruimels in mijn baard,
of heb mij in een rij geschaard,
mijn anonimiteit bewaard.

Ik treed soms opvallend op
of verzink weer in het slop
als ik mij met pap volprop
en mijn hoofd in't zand weer stop.

Als ik kijk wie dit nu doet
heb ik die nog nooit ontmoet.
Hij verbergt zich best wel goed.

Soms onstuimig, soms bedaard,
blijf hij altijd uitgespaard.

Morgenstond.

Op een ochtend in de stad
ging ik eenmaal vroeg op pad.

Eerst was ik omringd door huizen
maar allengs gingen de sluizen
van het witte hemellicht
open en toen kreeg ik zicht
op het weidse platteland.
Dit ging boven mijn verstand.

In de verte stak een toren
uit boven het wuivend koren.
Ik kon ginds een koekoek horen
en zag elke wolk van voren.

Deze morgenstond bleef gloren
zonder zich aan iets te storen.

Vajra.*)

Ik heb een wapen in mijn hand
van transparante diamant:

Het raakt alles wat ik voel,
dus zo mist het nooit zijn doel,
en doordringt ook mijn verstand.

Er is niets tegen bestand
en toch keert het, vast en koel,
telkens terug weer in mijn hand.

Wat heb ik hiermee bedoeld?
Mijn bewustzijn dat steeds voelt
en gewaar is van't verstand
inclusief de metafoor
van de hand en diamant.

Altijd gaat dit weten door.


*) Scepter van Indra, koning der Goden,
dat drie kenmerken heeft:
altijd zijn doel rakend,
dit doordringend
en terugkerend in de hand van de werper.

zaterdag 18 oktober 2014

Begeren.

"Het is niet goed om te begeren",
zo hoort men steeds weer beweren.
"Het brengt enkel onrust voort
en de vrede wordt vertoord."

Toch, als men erover denkt,
is het dit wat leven schenkt
en men is allicht gekrenkt
als er geen verleiding wenkt.

Daarnaast wijst het er ook op
dat een vorm in het hansop
met precisie werd gezien
en alertheid bovendien.

Het begeren kan men keren,
wat resteert is het waarderen.



"If you desire something
it means that your senses are alert."
The Vidyadhara,
the venerable Chogyam Trungpa, Rinpoche.

Ander.

Men kan spreken over "ander"
maar al is men scherp en schrander
zal men zien dat men niet voelt
of begrijpt wat men bedoelt.

Want al is dit het geval
kent men het toch immers al.
Het is alreeds ingelijfd
in de geest zolang het blijft.

"Ander" is wat ons ontgaat.
Vreemd dat men erover praat.

Het is net als een piraat
die steeds het bewustzijn kaapt
waardoor wat is ons thans verlaat
en er een illusie gaapt.

Eeuwig leven.

Ik zie altijd om mij heen
wezens sterven, een voor een,
maar kan de dood niet smaken
want hij kan mij niet raken.

Als dat immers zou gebeuren
zou ik er nog altijd zijn
en mijn lichaam zien verkleuren,
welbewust van zorg en pijn.
In dat geval ben ik niet dood.

Als ik het echter echt zou zijn,
wie blijft er dan om zorg en pijn
nog langer te ervaren?
Als ik niet ben kan ik ook niets ontwaren.

vrijdag 17 oktober 2014

Van glas.

Ik liep door een winkelstraat,
haastig, met gezwinde pas,
zag een man in het gelaat
en wist niet goed wie dat was.

Hij kwam direkt op mij af,
bijna in gestrekte draf,
uit een zee van vele mensen
voortgedreven door hun wensen.

Toen ontdekte ik dat glas
van wat ik zag de oorsprong was:
het was een etalageruit,
daar kwam deze man ook uit.

Nu houd ik er rekening mee:
van glas zijn wellicht zon en zee.

Van de baan.

Ik loop rustig over straat
met een vriendelijk gelaat
als een vrouw haar blik opslaat
als zij even voor mij staat.

Ik bespeur een wild geluk
maar dat brengt mij van mijn stuk
en ik sta in ene ruk
onder wisselende druk.

De begeerte sleurt mij mee
maar dan krijg ik een idee:

Ik ga naast mijn schoenen staan
zie mijzelf, als van de maan,
tussen vele mensen gaan
en 't probleem is van de baan.


Dood en geboorte.

Als ik een vertrek verlaat
ga ik ook een ander in.
Zo is't einde van een staat
van een and're het begin.

Wie weet is dan ook de dood
tevens een verlossing groot
van dit sterfelijke lijf
waarin ik tot nu verblijf,
is geboorte, omgekeerd,
een betreden, wat mij deert,
van een wereld vol verval
met verlangens overal.

Kortom, ik daal dan weer af
in een warm  en levend graf.








Niet herkend.

Alles wat men vindt en meent
is natuurlijk niets dan denken
maar 't kan zorgen dat men weent,
zich wil wreken of gaan krenken
als men dit niet goed herkent
en zich dan tot actie wendt.

Dit herkennen valt niet mee
want het is een diepe zee
waaruit de gedachten komen,
de ideeen en de dromen.

Zij bewegen en zij zwenken
maar zijn soms zo hard als steen.
"Alles is slechts denken"
is er bijvoorbeeld ook zo een.

Serafijnen. *)

Eindeloos verfijnen
is de taak der serafijnen.
Deze trek zit in hun bloed
en zet hen in volle gloed.

Deze is geen zwaar karwei
maar zij maakt de wereld blij.
Aan  het einde van de reis
opent zij het paradijs.

Maar als je ermee begint,
komt de rest dan ook niet goed?
Als je haar plezierig vindt
hou je je er ook mee zoet.

Met een opgewekt gelaat
ben je daarmee vrij van haat.


*): Serafijnen: hoogste schare engelen
      wier enige taak eruit bestaat te lof te zingen.

donderdag 16 oktober 2014

Startpunt.

Elk moment is er maar een
en is dan voor altijd heen.

Maar omdat ik het onthoud
is't de aanvang voor een woud
van verhalen en systemen
met hun ophef en problemen.

Ik maak er een startpunt van
om te wandelen als man
die het een en ander kan
en verdwaalt, zo nu en dan.

Dit raak ik niet zomaar kwijt,
ja, ik lever erom strijd,
zet een lijn op in de tijd
en schep zo mijn eeuwigheid.

woensdag 15 oktober 2014

Pudding.

Alles wat ik heb ontvangen
raak ik op een dag weer kwijt
en de blos, nu op mijn wangen,
wordt een keertje wit als krijt.

Ik kan klagen met gezangen
maar dat geeft me geen respijt
want het zwaard blijft altijd hangen
dat eenmaal mijn leven splijt
en in weerwil van 't verlangen
om te zijn tot eeuwigheid
komt de dood mij een dag vangen
want hij spant zijn netten wijd.

Dan verdwijn ik uit mijn gangen
als een pudding die wegglijdt.




Wondermooi.

Het is heerlijk om te zijn
zonder willen of de pijn
van het maken van een keuze
of het volgen van een leuze.

Zitten zonder bezigheid
is een wondermooie tijd.
Dan is er geen haat en nijd
en zo spaar ik kool en geit.

Alles gaat geheel vanzelf
en na tien uur slaat het elf.
Zonder dat ik daarop wacht
trekt aan mij de zwaartekracht.

Ik heb eventjes vrijaf
als een voorschot op het graf.

Hersenschors.

Ik sta midden op een feest.
Als men de berichten leest
draait mijn  brein op volle toeren
opdat ik mij laat ontroeren
door het mooie rede voeren,
van de jarige het meest.

Cellen flitsen vele malen
en verspreiden hun signalen
door mijn hoofd en hersenschors.
Daardoor merk ik dat ik mors.

Maar is dit nu echt wel waar?
't Is toch niet wat ik ervaar.
Dat is eerder dat ik daar
sherry zie en kaviaar.

dinsdag 14 oktober 2014

Heldhaftigheid.

Ieder wil een held wel zijn,
moedig en slagvaardig.
Zuiver, het geweten rein,
is die ook nog aardig.

Als men dan zichzelf bekijkt
schort er wel wat aan.

Men is vaak niet wat men lijkt
en al komt het erop aan
is men bang en men ontwijkt
kansen om snel toe te slaan.

Dit valt tegen en doet pijn,
is een strijder niet echt waardig,
en men maakt zich dus verwijten
maar een held aanvaardt dit spijten.

Oog.

Ik zit stil en doe niets meer,
geef mij over aan het weer,
hou niets vast en hou niets tegen.

Soms komt er een bui met regen,
die het veld vult met een schat
vol van druppels allerwegen
waarvan vonkend licht opspat
tot een stralenkrans geregen.

Net zo gaat het in mijn geest,
soms onstuimig als een beest,
dan weer tam en haast verlegen
of strijdvaardig met de degen.

Alles komt en alles gaat
in een oog dat gadeslaat.

Wie ziet wie?

Als ik naar een bloempje staar
is het net alsof een snaar
mij totaal daarmee verbindt
en dualiteit verslindt.

Deze loopt ook door mij heen.
Daaraan hangen merg en been,
daaromheen weer vlees en huid
en de wereld als mijn bruid.

Maar wij zijn in wezen een:
stalactiet en zompig veen,
het gehoor en het geluid
van wat door mijn neusgat fluit.

Ik weet niet meer wie ziet wie
als ik in een spiegel zie.

Loodlijn.

Ik heb lange tijd gereisd,
mijn gewoontes vaak vervangen.
Toch werd ik daarvan niet wijzer,
het bleef immers lood om ijzer.
Nu houd ik mij maar gedeisd
en volg niet meer dit verlangen.

Liever treed ik uit het wiel
door een loodlijn op te laten
waarlangs ik naar boven klim
om te zien hoe ooit mijn ziel
reisde door een veld vol gaten,
telkens naar een and're kim,
maar dit nu niet langer doet
want hij ziet die misstap goed.

maandag 13 oktober 2014

Uiteindelijk.

Word ik met een stok geslagen,
ga ik doorgaans toch niet jagen
op het onbezielde hout
maar op hem die het vasthoudt.

Zo hoef ik ook niet te haten
hen die mij creperen laten.
Het is de hebzucht die hen drijft
en hun hart al snel verstijft.

Uiteind'lijk is't onwetendheid,
aangaande het blote feit
dat er niets gescheiden is,
die fungeert als hindernis
voor een zorgeloze tijd
die ik daardoor helaas mis.

Opluchting.

Als een band verbroken wordt
doet dat doorgaans zeer.

't Kan zijn dat ik tranen stort
want ik zie dan nimmer weer
iemand die ik tot voor kort
placht te spreken, elke keer.

Daarbij zie ik over't hoofd
dat degene, mij ontroofd,
nu misschien gelukkig is.
Daar is dan toch niets mee mis?

Wellicht is zij opgelucht
en slaakt zij een diepe zucht.
Al mijn zorgen, zo geducht,
slaan hierdoor snel op de vlucht.

Op ze in.

Alles wat ik maar benoem,
ook al is het soms enorm,
maak ik daardoor vrij van doem
want dan geef ik het een vorm.

Deze wordt altijd bepaald
door iets anders dan zichzelf.

Zo wordt elke tien behaald
door de twaalf minus elf
en twintig gedeeld door twee
telt als mogelijkheid mee.

Het is ook te demonstreren
door de vormen te vereren.
Gaat men dieper op ze in,
vindt men einde noch begin.

Dooi.

Ik heb mij zo afgesloten
dat als bijval, onverwacht,
mijn cordon wil openstoten
ik dit mijd uit alle macht.

Hulp'loos sta ik toe te kijken
hoe de kansen van mij wijken
te ontvangen wat ik wil
want mijn hart was al te kil.

Daarna wordt het leeg en stil.
Als ik daar te zwaar aan til
sluit ik mij opnieuw weer af
en voltrek aan mij een straf
waaraan ik nog kan ontkomen
door, ontdooiend, te gaan stromen.

Standvastig.

Als ik onparijdig blijf
houd ik straks geen vriend meer over.

Het staat immers buiten kijf
dat ik pas een hart verover
als ik daarvoor zichtbaar kies
opdat ik het niet verlies.

Gaat mijn aandacht naar een ander
word ik als een buitenlander
die, misschien interessant,
toch vermijdt een hechte band.

Daardoor blijf ik eenzaam staan,
eenzaam als de volle maan.
Mensen komen, mensen gaan,
kruisen kort mijn vaste baan.


Menhir.

Het heelal biedt soms wel troost
want het is oneindig groot.

Als een mens van schaamte bloost,
met zijn wangen vlammend rood,
schuift de zee nog over't zand
en de maan schijnt op het land.

Ook moet men dan niet vergeten
dat de sterren en planeten
ondanks 't ploeteren en zweten,
wentelend, daarvan niets weten.

En de traan die men vergiet
doet de menhir geen verdriet.

Vrezen.

Heel mijn leven is een vrezen.
Dat valt heel goed af te lezen
aan mijn witverschrikt gelaat
wanneer er iets anders gaat
dan ik mij had voorgesteld
of verzonnen en voorspeld..

Daardoor raak ik in paniek
en ik word al half ziek
bij alleen al de gedachte
dat ik nimmer ben bij machte
dingen zo te laten zijn
dat ik vrij zal zijn van pijn.

Deze huiver klopt precies
maar valt weg wanneer ik nies.

H2O.

Er is al veel uitbesteed
aan machines die het leven
lichter maken dan gegeven
was, tot nog voor zo even.

Wat ik eerst met moeite deed
werd een fluitje van een cent.
Een gebouw is zo gereed
want de stoom stroomt ongeremd.

Straks hoef ik niet eens te lezen,
dan wordt dat ook al gedaan.
Zou het zelfs zo kunnen wezen
dat ik niet hoef te bestaan?

Wellicht was't altijd al zo,
ben ik niets dan ha twee o.

Perfectionist.

Ik houd potten op het vuur
die mij nopen elk uur
na te gaan of alles gaat
volgens plan en in de maat.

Dit is best een zware taak
en die slaat me aan de haak.
Geen momentje ben ik vrij
en daardoor maar zelden blij.

Ik loop rond met vroom gelaat,
tot een kwinkslag niet in staat
maar schep er behagen in
dat het wel gaat naar mijn zin.

Alles timmer ik zo dicht.
Dit ontneemt mij alle zicht.

zondag 12 oktober 2014

Nog niets.

Soms kijkt mij mijn kat zo aan
alsof hij iets zeggen wil.
Daardoor raak ik aangedaan
maar intussen blijft het stil.

En ook ik kan niets bedenken
dat ik hem zou kunnen schenken
in de vorm van een woord
dat bij deze stilte hoort.

Daarom blijven wij maar kijken,
terwijl tijd is aan't verstrijken
en de stilte niet wil wijken,
door geen kik maar wordt verstoord.

Als een van ons het loodje legt
zal er nog niets zijn gezegd.


Diepzeevis.


Tijd is altijd aan het stromen,
maakt een einde aan de dromen,
biedt de kans aan gaan en komen
en velt ook de grootste bomen.

Niets is er tegen bestand.
Wat bestaat als stad en land
zal er een keer niet meer zijn
en de wijn wordt snel azijn.

Maar het huidige moment
is iets dat geen afloop kent.
Omdat het er altijd is
kent het juist geen tijd.

Zo heeft ook een diepzeevis
geen besef van nattigheid.

Gegeven.

een navertelling. *)

Er was eens een mens
zonder eigen wens.

Hij zag steeds meteen
armoe om zich heen
en gaf alles weg
wat hij maar bezat
zonder overleg
tot hij niets meer had.

Iemand sprak hem aan:
"Wat heb jij gedaan?
Wat je vaderen vergaarden
laat jij hier ontaarden!"

Waarop toen zijn antwoord was:
"Als nu maar gelukkig zijn
lieden zonder armoe's pijn
ben ik in mijn sas."


*) Vernomen van de eerwaarde Thrangu Rinpoche.

zaterdag 11 oktober 2014

Behagen.

Voor originaliteit
is het goed dat ik mij wijd
aan wat spontaan op komt dagen
in plaats van eerst na te vragen
of het ook wel kan
wat ik ben van plan
te gaan publiceren
en te brengen aan de man
of ook wat maar te beweren.

Maar als ik het daarop waag
rijst natuurlijk wel de vraag:
voor wie roep ik dit dan op?

Als ik niemand wil behagen,
is't niet beter dat ik stop?

Steg.

Ik kan zeggen wat ik wil
als ik ginds de bliksem zie:

Wellicht is hij slechts de gril
van een wilde fantasie
maar al kijk ik door de bril
van de deeltjestheorie
is't elektrische ontlading
zonder masten en bedrading
of het is de klap van Thor
die vertoornd is als ik mor.

Wat ik er ook over zeg,
na beraad of overleg,
hij blijft liggen als een steg,
open als een lege weg.


vrijdag 10 oktober 2014

Lair.

I hold to my schedule tight,
seriously, with all my might,
and by my relations caught
I'm immersed in wish and thought.

The possessions that I brought
are from strong illusions wrought.
Thus I built an iron fort
surrounding a delicious court.

Then I realise for naught
it is nothing more than thought.
The vestiges are still there
but arise not anywhere.

They provide a giant lair
well produced from turtoisehair.

Geen tijd.

Ik kan denken over 't lijf
als aan een waarheid buiten kijf
waarop ook is gebaseerd
wat ik weet en heb geleerd.

Of ik zeg het andersom:
dan telt dus de geest het meest
en de wereld, recht of krom,
is er niet het eerst geweest
maar komt daaruit juist pas voort
als een lichtval door een poort.

Zijn die twee nu echter een
rest van die ideeen geen
want zij zijn gegrond op tijd
die niet is in eeuwigheid.

Kerk en staat.

Ik weet niet waarover't gaat
als men spreekt van kerk en staat
als over gescheiden dingen,
elk ervan met eigen kringen.

In het eerste wil men zingen,
in het tweede wellicht dwingen
wat niet al vanzelf gaat
door een ordedienst op straat.

Maar men kan die ook verruilen.
Beide hebben zo hun zuilen
en in beide kunnen schuilen
zowel deemoed als verraad.

Zij verdwijnen als vergaat
tweespalt tussen woord en daad.






Als een joch.

Na het moeizame gevecht
voor mijn eer en voor mijn recht
sta ik op de achterplecht
van een schip dat verder vaart,
als een stipje op de kaart,
met mijn wapens afgelegd.

Ik kijk uit over het zog,
zie het schitterendste schuim
van een sneeuwwit waterkruim.

Zonder dat ik daarop poch,
ernaar staar zoals een joch,
is dit wel een wonder toch.

Ik weet niet hoe ik dit doe
maar dat doet er ook niet toe.

Verrukking.

In het spel van vrees en hoop
ten aanzien van des levens loop,
van triomf en van mislukking,
overkwam mij de verrukking
om de toedracht plots te zien,
wellicht voor een tel of tien,
van wat aan't geschieden was.

Ik vertraagde niet mijn pas
maar wist mij toen opgenomen
in een onbegonnen stromen
en dreef met de golven mee
als een belletje op zee
met die grote vloed eensluidend
en volslagen onbeduidend.

donderdag 9 oktober 2014

Zeker.

Er is geen plaats in het heelal
waar de dood niet komen zal
en het legen van die beker
is voor iedereen heel zeker.

Waarom dan zoveel paniek
als zijn aankomst mij bedreigt?
Op die vraag komt geen repliek
en het denkvermogen zwijgt.

't Is mijn hand die kralen rijgt,
panisch, tot een rozenkrans
want dat biedt wellicht nog kans
te ontspringen deze dans.

Zo voel ik mij nog wat mans
en tot kalmte weer geneigd.

Het verstoorde evenwicht.

Een gebrek aan evenwicht
treedt er aan het licht
als ik wil gaan klagen
over 't aantal dagen
dat mij nog beschoren is
aan de aardse dis.

Ik heb alles toch ontvangen,
zomaar gratis en voor niets?

Waarom moet ik dan verlangen
naar het koesteren van iets
dat spontaan is opgekomen
maar vervliegen zal als dromen?

Wat ontstaan is zal vergaan
zoals fasen van de maan.
Als ik dat wil laten staan
tap ik aarde uit een kraan.


Paraat.

Een gedachte komt soms op
zonder dat ik merk
dat die zachtjes, als een strop,
stiekempjes en sterk,
mij zo in zijn netten vangt
en laat doen wat hij verlangt.

Als ik niet word afgeleid
zie ik hoe dat gaat
want dan sta ik zonder strijd
niettemin paraat.

Ik geef hem niet van katoen
maar blijf rustig staan.
Zonder iets te hoeven doen
zie ik hem weer gaan.




Niet te pakken.

Wat ik zie als echt en waar
is een grenzenloos gebaar
dat voortdurend wordt gemaakt
maar dat nooit wordt aangeraakt
want ook raken is gebaren
voorzover ik kan ontwaren.

Zo kan verf zichzelf niet verven
en ik kan van mij niet erven.
Naar het einde van de zee
neem ik steeds mijzelf nog mee.

Ik krijg het dus nooit te pakken
maar ik kan het zeker maken.
Een penseel fungeert als baken
maar het kan zichzelf niet lakken.


Gewaar zijn.

Mijn gewaarzijn is als lucht,
vrijplaats waar de wolken gaan,
en die lucht is niet beducht
voor de kans dat zij gaan staan
tussen ons in en de maan
of verdwijnen in een zucht,
als wat rook in vogelvlucht.

Want hij blijft zoals die is,
met of zonder hindernis.

Dus kan hij zich permitteren
om zich niet te gaan verweren
als een wolk graag wil proberen
er wat langer te verblijven
noch hoeft hij die te verdrijven.

woensdag 8 oktober 2014

Drie paden.

Er zijn drie soorten mensen:
degenen die het lijden
terstond willen bestrijden
en afzien van hun wensen.

Dan zijn er die te weten
niet wensen te vergeten.
Zij vinden het zelfs fijn
te kijken naar hun pijn.

Tenslotte nog degenen
voor wie het eender is:
te lachen of te wenen
of zijn in licht of duisternis.

Verdwijnen of verschijnen
of los van alle lijnen.

Herkend.

Er is een diep verzinsel
dat geldt als een beginsel:

Dat is het woordje "ik"
dat duurzaam als getik
het leven komt verstoren
want men wil ernaar horen.

Toch is het maar een woord
dat, als het wordt herkend,
de vrede niet verstoort
en geen bericht uitzendt.

Ik loop het achterna
maar zie dan onverwacht:
"ik denk dus ik besta"
wordt zelf ook maar gedacht.

Vergeten.

Ik loop vandaag van A naar B
want wil daar iets gaan halen.

Daarvoor neem ik een briefje mee
om niet meer te herhalen
waarvoor het alweer was
dat ik loop, pas voor pas.

Dit briefje raak ik kwijt
en ook ben ik vergeten
waarnaar ik al die tijd
verlangen heb bezeten.

Nu loop ik zonder doel
als garen van een spoel
want ik ben afgespleten
van wat ik heb geweten.

Van voorbijgaande aard.

Het is fijn om hier te zijn.
Hiervoor hoef ik niets te kunnen.

Dat verlost me van de pijn,
die ik niemand ook wil gunnen,
om iets anders na te streven
dan er nu al is gegeven
en ik hoef niets meer te doen
dan nu zorgeloos en koen
te verblijven waar ik ben
waardoor ik de golven ken
van emoties en de dromen
die door mijn bewustzijn stromen.

Die gaan allemaal voorbij
want ze waren nooit van mij.


dinsdag 7 oktober 2014

Steeds verder.

Ondanks wat er is gebeurd
in dit leventje van mij
komt er telkens weer wat bij
waardoor ik word opgefleurd
of verzink in peinzerij.

Alles wordt nog eens gekeurd
als ik terug ga langs de rij
van mijn acties en mijn daden
die mijn blanke lei beladen.

Maar ik sta hier toch nog steeds,
met herinnering alreeds,
voor wat volgt opnieuw paraat.

Of ik zwijgzaam ben of praat,
dit is wat steeds verder gaat.

Open gat.

Voor mij gaapt een open gat
als een onontgonnen schat
en ik weet niet te verzinnen
een manier om te beginnen
met het legen van een vat
dat geen bodem heeft van binnen.

Hoe zet ik de juiste toon?
Dit blijkt toch niet zo gewoon
als ik vantevoren dacht
want het gat viel onverwacht.

Oorverdovend is de stilte
met een onvermoede kilte
en nu ril ik nog maar wat,
zo onrustig als een rat.

Charmant.

Het is niet fijn om bang te zijn,
ook al doet het dan geen pijn.

Ik beschouw het als een straf
en ben er het liefst vanaf,
loop er met een boog omheen,
als om een geopend graf,
zeg maar zelden wat ik meen
en sta zo te boek als laf.

Maar ik houd de angst in stand,
juist omdat ik die ontwijk.

Het is minstens zo charmant
als ik er een keer naar kijk
en zijn schuwe huiver voel
zonder dat ik iets bedoel.

maandag 6 oktober 2014

Tij.

Kan ik weten dat ik droom?
Ik ken hiervan geen symptoom
want, zoals bij rijzend tij
al wat drijft, zoals een boom,
opwaarts stijgt, evenals stoom,
geldt hetzelfde ook voor mij
als ik in de takken woon.

Omdat alles tegelijk stijgt
en geen ding naar stilstand neigt
lijkt het peil dan juist stabiel
en in rust de wereldziel.

Slechts als ik erbuiten sta
ken ik de symptomen.
Maar ook dat, zo denk ik na,
zou ik kunnen dromen.

Zonder oorzaak.

"Uit de leegte komt iets voort".
Ofschoon dit vaak wordt gehoord
is het al een misverstand,
wijdverbreid van zuid tot noord.

Want wat is er aan de hand?
Correct denken wordt verstoord.
Als er helemaal niets is,
is er ook geen zee voor vis.

Waar komt alles dan vandaan?
In die vraag schuilt al de fout,
ook al is die nog zo oud.

Zonder oorzaak schijnt de maan
door de takken van het woud,
brengt daarop een schaduw aan.


Drie niveaus.

Dat wat iedereen mag zien
is gewoonlijk mijn gezicht.
Dit is uniek en bovendien
niet onttrokken aan het licht.

Als 't om mijn emoties gaat
loop ik daarmee niet op straat.
Als het kan verberg ik ze,
net als Vos en Hendrikse.
Toch zijn die minder uniek
want zij hebben hun rubriek.

Dan is er het diepst geheim,
namelijk getuige zijn.
Vreemd genoeg is juist dit rijk
bij een ander en mij gelijk.

Kraai.

In mijn blikveld valt iets wat
wel iets wegheeft van een gat.
Als ik kijk blijkt het een kraai
en zijn zwarte dek glanst fraai.

Maar de eerste indruk blijft
die het oppervlak verdrijft
van gepolitourde lak
en mij blootstelt aan een wak
waarin leven wordt ontlijfd
want ik heb hiervoor een zwak.

Hierdoor word ik meegevoerd
naar het hart van zijn bestaan.
Onbewapend en geroerd
kom ik bij zijn beven aan.

zondag 5 oktober 2014

Fatsoen.

Wanneer ik mij verontschuldig
kan dat soms hoogmoedig zijn.
Dan ben ik slechts ongeduldig
en is er vermeende pijn.

Wellicht is men opgelucht
als ik overhaast vertrek
en men slaakt een diepe zucht
bij't verdwijnen van zo'n gek.

Als ik zoveel weerzin wek,
waarom wordt dat niet verteld?

Het verstand gaat met verstek
omdat er een regel geldt
die gebiedt dat men zich schaamt
als men denkt wat niet betaamt.

Zoet.

Van wat een is maak ik twee
enkel omdat een idee
post gevat heeft in mijn hoofd
dat mij zekerheid belooft.

Ik neem namelijk steeds aan
dat ik daar de maan zie staan
terwijl dit toch echt niet hoeft.

Zo wordt hij ook die iets proeft
aan het proeven toegevoegd
als een boer die ploegt en zwoegt.

Maar het zoete is al zoet
zonder dat het ertoe doet
dat die zoetheid wordt ontmoet.
In zichzelf is alles goed.

Open veld.

Steeds is er hetzelfde veld
waarin worden opgesteld
myriaden zaken:
bergen, vee en daken.

Dit vertoon gaat altijd door
tegen een subliem decor
dat volstrekte ruimte biedt
aan patronen in graniet
of het zingen van een lied
zonder iemand die dat ziet.

Want het heeft totaal geen maat.
Van een omtrekloos heelal
is het centrum overal
en 't weet van de prins geen kwaad.

Verbijsterd.

Gisteren was ik aan zee.
Daar maakte ik golven mee
die al schuimend schoven
over 't natte zand.

Dit liet mij toen vast geloven
dat er was een buitenkant
waaraan aldoor steeds van boven
branding neersloeg op het strand.

Maar dit alles nam ik mee.
Nu beweegt in mij de zee.
Alles is nu binnenkant.
Eender blijven schuim en zand.

Dit gaat alle geloof te boven
en verbijstert mijn verstand.

Stut.

Als ik op een tweesprong sta
en de linkerstraat insla
blijft de rechter onbekend,
afgedekt als met cement.

Daar kan wel van alles zijn,
iets in't groot of in het klein,
zelfs een kei van porselein
of een gracht met een dolfijn.

Maar dat doet er nu niet toe.
Ik zie altijd enkel hoe
steeds mijn voet stapt op de stoep
waarvan ik de steun oproep
die mij stut in dit heelal,
als mijn schoen precies zo smal.

zaterdag 4 oktober 2014

Toekomst.

Hoe groot een getal ook is,
altijd kan er nog een bij.
Er is hier geen hindernis,
van een eindpunt blijft het vrij.

Dit geldt tevens voor mijn leven,
althans tot op dit moment:
telkens wordt er bijgeschreven:
iets, tot nu toe onbekend.

Dit zal altijd wel zo blijven
tot een keer de dood verschijnt.
Daarna zal ik niet beklijven
en mijn silhouet verdwijnt
maar er volgen nieuwe lijven
op een golf die dan pas deint.

Geweven stad.

voor Cissy Kortman.


Heel dit leven is een weven
dat soms los, dan weer gesteven,
als een doek wordt vormgegeven
en steeds voor het oog blijft zweven
in een haast onmerkbaar beven.

Zijdezacht kan't blijven kleven,
ook al is het maar voor even,
aan het netvlies of het hart
of het wordt omhooggedreven
uit een peilloos zwart
en in tule wordt herschreven
wat nog de verbeelding tart.

Deze wereld van textiel
heeft een delicate ziel,
die, betast door wang en hand,
ons vervoert als suizend zand.

Ofschoon kies en elegant
lijkt het of er water brandt
en door de damasten eeuwen
zweven er verweesde meeuwen.

In het onbegonnen groen
keert een wereld terug van toen,
voordat die nog moest beginnen
en die toch al leeft van binnen.

Door een branding van brokaat
staart een stof ons in't gelaat
waardoor er een rilling gaat
langs de hele ruggengraat.

Wat, gezien in vogelvlucht,
een eiland is, door zee omspoeld,
veranderde door naaisterstucht
in linnen als de hand het voelt.

Telkens hangt na wijs beraad,
uitgevoerd met naald en draad,
een geleding aan de wand
die gevoel toont en verstand
en als een gebroken kist
draagt een kubus van batist
kleur en weemoed met zich mee
vanzelfsprekend, als de zee.

Er is lucht en er is land
elk bestaande uit verband
en uit een hoeveelheid gaas
ontstaat steen als uit een waas,
ademend door elke maas
 van katoen dat zich ontspant.

Als een weg die zich vertakt
wordt een draad soms opgepakt.

Dan, wanneer de nevel zakt,
blijven rotsen niet compact,
zijn er geborduurde vuren
die het oog het doek in sturen
voor een wezenlijk contact
dat zolang men kijkt blijft duren
en ons ook daarna nog pakt
tijdens onderscheiden uren
waar men leeft met mens en dier
in een wereld van cashmier
voor een wand van corduroy
zonder band maar wondermooi
met de kleur van aubergine
naast weerbarstig gabardine
terwijl er het ruwe tweed
zich vertoont als kurkdroog riet.

Soms is het een plukje vilt
dat een taftvallei optilt
en een bergwand van mohair
heeft, als steeds, voldoende flair
om te wisselen met ajour
of, zoniet, wel met velours!

Ribben worden losgemaakt
en een nieuw begrip ontwaakt.
De verrukking wordt gesmaakt
als een sluier zachtjes kraakt.

In het rimpelend struweel
van wat opgehoopt fluweel
flonkert er een kroonjuweel
in't fragment en het geheel.
 
De Madonna met haar kind
blijkt een Boeddha uit een lint,
mededogend, soeverein.
In de glans van het satijn
ademt vredig nog een waasje
door de golvende vitrage.

Alles is slechts ene draad
die steeds door zichzelf heen gaat
en zodoende weefsels vormt
waardoorheen het woedt en stormt
maar bekijkt men goed die snaar
is het maar een schildpadhaar
waarvan alles is gemaakt,
ook wat ons beweegt en raakt.

't Is alsof er schuim opspat,
plots'ling hier in Coco-Mat,
tussen donzige fouillards,
zinkend in zachtmoedig paars.

Zeegras, kurk en hout
komen samen zonder fout,
maken deel uit van een woud
dat, uit Griekenland gekomen,
op de Overtoom kwam wonen
en nu met gebreide bomen
inhaakt op dit herfstig dromen
waar het hart trilt als een blad
in deze geweven stad.








Afgeleid.

Ik zou heel goed kunnen weten
de positie der planeten
als ik niet werd afgeleid
door mijn plannen en mijn strijd.

Dan ga ik allicht vergeten
waar de maan en sterren staan,
ben genoodzaakt te gaan meten
en berekenen hun baan.

Daarin kan ik mij vergissen
en zo hun verschijnen missen
maar zij staan er als een huis.
Alleen ik ben slechts abuis.

Er is domweg te veel ruis
om te zien het Zuiderkruis.


Afwezig.

Als ik 's ochtends wakker word
ben ik daar nooit bij.

Ik lig alweer uitgestort
over veld en wei
ofschoon ik toch nog tot voor kort
was gehuld in dromerij.

Ook kan ik er niet voor kiezen
want dan ben ik al ontwaakt.
Hoe kan ik de slaap verliezen
als die nimmer werd gesmaakt?
Ik heb heel goed in de smiezen
dat dit kant noch wal maar raakt.

En al val ik 's nachts in slaap
mis ik steeds het laatste schaap.

Geheeld.

Ik weet niet waar ik moet gaan.
Soms grijpt mij dat hevig aan.

Meestal blijf ik dan maar staan
ver van het gedoe vandaan
dat mij tot een daad aanzet
als ik daar niet goed op let.

Dus doe ik eenvoudig niets
als een wielenloze fiets.
Dat is niet spectaculair
en het brengt me ook niet ver.

Terugziend heb ik niet gespeeld
en mij eerder wat verveeld
maar mijn blik bleef onverdeeld
en mijn wonden zijn geheeld.

vrijdag 3 oktober 2014

Kus.

Soms gaan dingen razendsnel
zoals bij een kus nog wel:

Iemand drukt die op mijn mond
en daardoor stort ik  terstond
door een web van generaties
met hun liefdes en relaties
in een wonderzoete wond
zonder grond of correlaties.

Ik geraak geheel bedwelmd,
al mijn vezels zijn onthelmd,
mijn gemoed vloeit parallel
en versmelt dan wonderwel
met de liefde die mij beurt
en die naar verlossing geurt.

Olifant.

Hoe kom ik tot een besluit?
Soms spuit het er gelijk al uit,
door de kracht van een impuls,
dan weer blijft het als iets ruls
met zijn stekels in wat kant
hangen in mijn dromenland.

Kijk ik goed in mijn bestand
van ideeen en opinies
dan word ik langzamerhand
beurt'lings mild en cynisch.

Dit proces doet mij verbazen
maar ik laat het rustig razen
en schrijd als een olifant
voorbij rappe hazen.

Verder.

Ik ben verder op het pad
en dat vind ik nogal wat.
Ik verhef mij van de grond
en kijk ijdel in het rond.

Ik vergeet dan dat het pad
er alleen maar is voor hem
die nog niet begrepen had
dat een voertuig zonder rem
synoniem is aan 't bestaan
dat niet komt of kan vergaan.

Daar bestaat er dus geen "verder",
ieder is er schaap en herder.
Zij die denken zelf te gaan
zijn bevangen door een waan.


Continuiteit.

Mijn verlangens en mijn strijd
brengen continuiteit
in de stroom van mijn bestaan
en geven er vorm aan.

Ook het leven dat ik leid
zorgt voor mijn herkenbaarheid.
Ik drink yoghurt van de geit
en draag graag mijn kleding wijd.

Als ik al die dingen laat,
wat blijft dan nog van mij over?
Is er iets dat dan bestaat,
ook al is het nog zo pover?

Of is het allemaal gebeurd
als geen plan mijn denken kleurt?





donderdag 2 oktober 2014

Twee vragen.

"Wat kan mij overkomen?" -
die vraag spookt dikwijls rond.
Zij wekt dozijnen dromen,
met recht of ongegrond.

Misschien word ik een kever
of krijg een gouden lever,
verander in een bever
of word van vrek tot gever.

Ik raak het einde zoek
en sta als dwaas te boek
als ik zo verder ga:
dat is mijn eer te na.

Een and're vraag blust snel de brand:
"Wat is er aan de hand?".


Moeiteloos.

Als ik ergens kort verblijf,
zeg maar een minuut of vijf,
dan heb ik niet veel tijd
om ergens op te letten.

De mazen zijn te wijd
en veel glipt door mijn netten.

Er is dan geen gelegenheid
te vinden maat en wetten
van 't plekje waar ik ben
en dat ik maar kort ken.

Ik hoef er slechts te blijven
om nevels te verdrijven.
Als ik met mij hetzelfde doe
gebeurt dit ook en 'k word niet moe.

Salvo.

Vaak ben ik van haast vervuld.
Vanwaar toch dit ongeduld?

't Is omdat ik niet bedenk
dat dit leven in een wenk
wegvliegt in de eeuwigheid
die geen notie heeft van tijd.

Net als een egyptenaar,
die ooit bouwde, jaar na jaar,
nu geheel vergeten is
wacht ook mij 't geheimenis
van wat niet meer openbaar
als bekend voorhanden is.

Toch jaag ik nog doelen na
onder 't salvo: "ja, ja, ja!"

Eindeloos.

Ik zit stil in het heelal.
Hoe lang ben ik hier nu al?
In mijn paspoort staat een woord
dat niet met mijn weten spoort.

Als ik ga naar dat begin
daal ik daar steeds dieper in
maar een bodem vind ik niet
want heel mijn geheugen vliedt.

En al denk ik aan mijn eind
is er niet iets dat verschijnt.
Wie weet is het er alreeds
maar dan ben ik er nog steeds!

Zonder aanvang en een eind:
ben ik dan nog wel een zijnd'?




woensdag 1 oktober 2014

Vrijkomen.

Er is altijd een moment
dat geen tijd of grenzen kent.

Zonder ik dit eenmaal af
komt er ook een tweede.
Die rwee brengen ruimte mede
zoals einden en een staf.

Zet ik daar een loodlijn op
ontstaat er direct een vlak
zonder diepte voor een schop.
Het is slechts een open wak.

Dan pas komt er diepte in
als ik mij op mij bezin.
Dan kom ik ook zelf erbij
maar van mij kom ik juist vrij.

De zon.

Ik besta geheel uit vuur
terwijl ik de aarde stuur
in een ronde om mij heen
als een lamp van halogeen.

Ik weerkaats op het glazuur
uit een hemel van azuur.

Helder en volledig puur
ben ik van een lange duur
en ik schijn op stad en dorpen
maar ik ben ook onderworpen
aan de krachten der natuur
en mijn eigen lichtstructuur.

Ik neem aan dat men mij ziet
maar mijzelve zie ik niet.

Machteloos.

Stel dat ik had in mijn macht
om, geheel op eigen kracht,
te volbrengen wat ik dacht,
te creeeren dag en nacht,
dan had ik nog steeds een klacht
want mijn wens kwam onverwacht
en die had ik niet bedacht.

Zo weet ik niet goed waaraan
ik ontleen nu mijn bestaan,
slinger als aan een liaan
van gedachten die steeds gaan
en weer komen als de maan
zonder ooit eens til te staan.

Als ik dit peil blijk ik onvrij
maar rust er geen blaam op mij.

De geboorte van de ruimte.

Geen tel heeft ooit een maat
omdat die pas ontstaat
wanneer ik hem verbind,
door middel van een lint,
met nog een and're tel,
als stippen op een vel.

De eerste is alweer voorbij
als pas de tweede komt.
Toch keert hij terug naar mij,
maar nu als punt vermomd.

Zo roep ik de ruimte op,
ook ruimte voor mijn kop,
die bergen en rivieren kent
en dient als ornament. *)


*): "Alles Vergangliches
       ist nur ein Gleichnis."

Johann Wolfgang von Goethe.
 Slotkoor, "Faust II".